Dit verhaal gaat over een fort en een poort, de laatste die niet is vergrendeld. En over het zweet en de tranen die erheen leiden.
Tot vorig jaar boden ook de West-Afrikaanse en de Middellandse Zeeroute toegang tot Europa. Maar een versterking van de bewaking rond Malta, Portugal en Spanje en bilaterale akkoorden met de vertrek- en transitnaties Marokko, Libië en Algerije vergrendelden die westelijke poorten naar het fort.
Rest alleen nog de oostelijke, die via Griekenland leidt. Tussen januari en september van dit jaar werden daar meer dan 96.000 illegale migranten gearresteerd. Meer dan 350 mannen, vrouwen en kinderen per dag. Toen de lente kwam, ging het ineens hard. Zes keer meer mensen waagden hun kans dan in dezelfde periode vorig jaar.
Het in 2007 opgerichte Rapid Border Intervention Agency Frontex rukte vorige maand voor het eerst uit in Griekenland om ook die oostelijke stroom in te dijken. 175 agenten moeten daar voor zorgen. En ook Turkije, meent Griekenland, moet meer inspanningen leveren. De vloed van mensen komt uit het oosten.
Zeggen dat dat land geen moeite doet, is de waarheid geweld aandoen. Vorig jaar werden in Turkije 60.000 illegale migranten gearresteerd en in de jaren daarvoor waren het er evengoed vele tienduizenden. De piek lag zelfs in 1999, toen bijna 100.000 clandestienen werden ingerekend.
Ze verdwenen en verdwijnen naar 'politie-guesthouses', waarover de Turkse Parlementaire Mensenrechtencommissie eerder dit jaar nog schreef dat het oorden waren 'van overbevolking, slechte voeding en onwaardige behandeling'. Daar is het wachten op een enkeltje naar huis, waarvoor in de meeste gevallen zelf moet worden betaald.
De Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) organiseert een 'vrijwillig terugkeerprogramma', waarbij zij de reiskosten op zich neemt. Veel bijval heeft dat niet. Het aantal terugkeerders beloopt niet meer dan enkele honderden per jaar. Voor vele duizenden is het verhaal van de poort er een van hoop en dromen. En van wachten in Istanbul. Op geld, op een kans, op een ander leven.
Mohammed Ali
25 jaar
etnisch KazaChse Afghaan
Ik wil 6.000 euro
sparen om naar Noorwegen te kunnen
Zeytinburnu, een Koerdische arbeiderswijk net buiten de muren van de oude stad. Deze plek aan de oever van de Zee van Marmara ligt geografisch gezien in Europa, alleen voelt het niet zo voor de gestranden die hier bidden voor betere tijden.
Tussen de vele textiel- en lederwinkels werkt Mohammed Ali (25) in de telefoonwinkel van een Afghaans-Kazachse vriend. "Kom je uit Noorwegen", vraagt hij hoopvol. Noorwegen, de eindbestemming van deze etnisch Kazachse jongen uit het Noord-Afghaanse Mazar-e-Sharif.
Eind september 2009 is hij hier na een reis van vier maanden aangekomen. Met de bedoeling even uit te rusten en dan zijn kans te wagen, de rivier Evros over. Alleen was de kredietlijn die vader voor zijn tweede zoon kon regelen onderhand afgesloten. De terugbetaling van de schulden kan nog even wachten, maar het laatste deel van de reis moet Mohammed Ali zelf bekostigen.
Hij vond eerst een baantje als monteerder van kerstversieringen en werkte daarna als tuinier bij een rijke familie. Tot zijn vader hem aan de telefoon het nummer van Kuduz gaf, zijn Kazachse kennis die het in Istanbul ver geschopt heeft: twee telefoonwinkels en een eigen klein bedrijfje.
Mohammed Ali heeft 6.000 euro nodig om naar Noorwegen te gaan. Te oordelen naar wat hij kan sparen, is dat nog dertig maanden te gaan. "Ach, misschien wordt het beter. En voorlopig mag ik niet klagen. Ik ben illegaal maar heb via de connecties van mijn ouders een stabiele baan en acceptabel onderdak, wat veel van mijn landgenoten niet kunnen zeggen."
"Waarom Noorwegen? Ik weet het niet. Het is een plek waar niemand je stoort, waar het goed leven is, waar je een job vindt als je de taal eenmaal onder de knie hebt, waar de mensenrechten worden gerespecteerd. Toch?"
Walid
22 jaar
etnisch Tadzjiekse Afghaan
Ik maak me zorgen om mijn ouders. Wat zullen de taliban doen als ze merken dat ik gaan lopen ben?
Twee straten verder baat een Oeigoerse familie het kleine restaurant Urümçi uit, genoemd naar de hoofdstad van de Chinese provincie Xinjiang, die het gezin is ontvlucht. Op de mezzanine zit Walid (22) thee te slurpen.
In vlekkeloos Engels vertelt hij over zijn opleiding tot computertechnicus en zijn jaren als vertaler voor VS-soldaten in de Afghaanse hoofdstad. Een goede job, waarvan de hele familie in de provincie Wardak kon leven. Tot de dreigementen van de taliban begonnen. Eerst kwamen er gestencilde briefjes. 'Kom bij ons, het zal je aan niets ontbreken', werd algauw 'Wie zich verzet, is een verrader die zijn lot niet zal ontlopen'.
Walid kreeg almaar ongeruster familieleden aan de lijn. En enige maanden terug kwam de tijding dat zijn jongere broer Ali door de taliban was meegenomen. Als voorschot, hadden ze gezegd.
Het schrijven werd telefoneren. Bangelijk. "Ik vraag me af hoe ze aan mijn nummer kwamen. Onbekenden belden me met de melding dat mijn dagen geteld waren, tenzij ik bereid was 'mee te werken'. Ik kon veel voor ze betekenen, beweerden ze, en het was in mijn eigen voordeel."
"Waarom ik er niet op ingegaan ben? Ik wil geen bloed aan mijn handen. Mensen de dood in jagen door voor de taliban te spioneren, is net zo goed moorden als zelf de trekker overhalen. Nee, dan liever vluchten."
"Ik heb zo lang mogelijk gewacht. Maar op een dag, nu zo'n twee weken geleden, begaven mijn zenuwen het. Ik kreeg een oproep van een onbekend nummer. 'Kijk naar links', zei een stem. 'Zie je het voertuig naast je? Dat is onze man.' Het geblindeerde raam van de auto die op een paar meter van me geparkeerd stond, ging omlaag. Een man keek me vijandig aan. 'Bedenk', zo ging de stem verder, 'dat jou doden niet meer is dan een vogel de nek omdraaien.'"
"Ik stond op mijn benen te trillen, vertrok naar kantoor en begon rond te bellen. Binnen een paar uur was er voldoende geld en konden alle contacten worden geregeld. Ik ben nog dezelfde dag vertrokken."
Walid zucht en schudt het hoofd. "Ik maak me zorgen om mijn ouders. Wat doen ze hen aan als ze zien dat ik ben gaan lopen? Daarom is het zo dringend."
Walids mobieltje rinkelt. Hij kijkt ernstig en knikt. "Ik moet ervandoor. Vanavond nog, vanavond ga ik naar Griekenland. Moge God me bijstaan."
De gezette jongeman met de zachte stem en het accentloze Engels die gehaast het restaurant verlaat, valt zonder meer onder de Conventie van Genève. Zijn documenten bewijzen dat hij een gegronde vrees heeft voor vervolging en reëel persoonlijk gevaar loopt.
Walid heeft grote haast en toch is hij onder geen beding bereid hier in Istanbul politiek asiel aan te vragen.
Officieel kan het overigens niet. Hoewel Turkije een van de eerste ondertekenaars was van deze uit 1951 daterende overeenkomst, hanteert het land een zogenaamde 'geografische limitatie'. Alleen wie op de vlucht is voor 'vervolging binnen Europa', zoals de oorspronkelijke tekst het stelde, kan een aanvraag indienen. Wij, bewoners van het fort, kunnen hier aankloppen, lieden als Walid niet.
Een vergetelheidje, een administratieve dwaling? Geenszins. "Zonder de clausule van geografische limitatie zou Turkije een echte bufferzone worden tussen Europa en de landen van intense politieke instabiliteit in de regio, en zou het aankijken tegen een gigantische vloed van asielzoekers", zo schrijft de Turkse professor Ahmet Icduygu in Rethinking the Transit Migration in Turkey. "Aan de afschaffing van die clausule kan alleen gedacht worden als concrete stappen worden gezet naar een volwaardig EU-lidmaatschap voor Turkije, zodat er sprake is van lastendeling in plaats van lastenverschuiving."
De EU dringt ondertussen aan op actie en heeft geld veil voor de bouw van receptiecentra in zes Turkse steden alsook voor twee deportatiestructuren, die elk 750 illegalen zullen kunnen huisvesten.
Van een spoedig Turks EU-lidmaatschap is vooralsnog geen sprake, en ondertussen werd een potentieel Turkse vloed er een reëel Griekse.
Milan
26 jaar
etnisch Sinhalese Sri lankaan
Ik weet niet hoe het verder moet. Teruggaan is geen optie, hier blijven kan niet
De taak die de Turkse staat niet opneemt, wordt momenteel vervuld door het VN-Hoog Commissariaat voor de Vluchtelingen (UNHCR), dat in Turkije tussen 1997 en 2007 30.000 individuele aanvragen ontving, voor bijna de helft Irakezen (45 procent), een kwart Iraniërs (24 procent), 18 procent Afghanen en 7 procent Somali's. Vorig jaar waren er iets minder dan 8.000 nieuwe aanvragen, een daling met 40 procent in vergelijking met 2008.
Wie in Turkije asiel krijgt, wordt in een derde land (de VS, Canada, Australië...) geherhuisvest. Maar veel zijn dat er niet: in 2009 konden 6.000 mensen naar een nieuw leven vertrekken.
De etnisch Sinhalese Sri Lankaan Milan (26) is een van de aanvragers. Momenteel woont hij op een boogscheut van de Istiklal, belangrijkste winkelstraat van Istanbul. Hij huist in de kelder van de pittoreske neogotische Krimkerk, die in de tweede helft van de negentiende eeuw werd opgetrokken ter herdenking van de Britten die sneuvelden in de Krimoorlogen.
De kerk wordt bestierd door de Ierse anglicaanse kanunnik Ian Sherwood, die zijn christelijke eilandje in het hart van de stad openstelt voor een handvol mensen wiens asielprocedure lopende is, of die, zoals Milan, uitgeprocedeerd zijn.
Asielzoekers moeten zich in Turkije verplicht in een voorgeschreven, kleine stad in het binnenland vestigen, waar ze zich wekelijks bij de politie moeten melden. Ze zijn veroordeeld tot oorden als Gaziantep of Kayseri, waar ze niet mogen werken en evenmin onderdak, voedsel of kledij krijgen van de overheid. "We moeten van de gratie Gods leven, maar hoe dat moet, weet ik niet", zucht Milan. "Een ontmoedigingsbeleid heet dat."
Om zich in zijn kelder over een aantal onfortuinlijken te mogen ontfermen, rent vader Ian zich de benen van onder het lijf. Niet altijd met evenveel succes. In de voorbije week moesten alle bewoners naar Gaziantep vertrekken, een afstand van vijftien uur met de bus. Volgens de politie zijn er immers 'administratieve problemen' met hun dossiers. Milan is hier gebleven, zijn hoop op asiel is toch vervlogen.
"Ik hoorde van een vriend in Gaziantep dat vader Ian Sri Lankanen opving en ben met mijn laatste centen hierheen gekomen. Sindsdien zijn er anderhalf jaar van wachten en tobben verstreken. Van niets doen en hopen dat de dag gauw voorbijgaat. Vier maanden geleden kreeg ik een negatieve beslissing. Oké, een politiek vluchteling ben ik eigenlijk niet. Ik wilde mijn leven op orde krijgen, geld verdienen, die dingen. Maar ik weet niet hoe het verder moet. Teruggaan is geen optie, hier blijven kan niet, naar Europa vertrekken evenmin. Weet je, soms heb ik het gevoel dat mijn hoofd ontploft."
Souleyman
20 jaar
etnische Hazara uit Afghanistan
Vrienden bellen uit Zwitserland, Duitsland, Nieuw-Zeeland. En ik? Het leven gaat over vooruitgang, niet over terugkeren op je stappen
Een appartement, vijf hoog. Souleyman (20) leeft hier samen met zijn verlamde vader, zijn moeder, drie broers, twee schoonzussen en het vijfjarige neefje Ali. Een Afghaanse Hazara-familie die elf jaar geleden de benen nam voor de taliban, die het op deze (sjiitische) etnie extra hadden gemunt. Het gezin woonde vijf jaar in Pakistan en vertrok in 2004 naar Iran, in de hoop dat het eveneens sjiitische buurland hen een betere toekomst zou bieden.
Souleyman wil al jaren naar Europa, maar zijn vader liet hem niet vertrekken. Twee maanden geleden zijn ze met zijn allen gekomen. "Het idee was om hier geld te verdienen voor de rest van de route. We dachten dat Turkije een betere plek zou zijn dan Iran, dat er minder politie-intimidatie zou zijn, en hogere lonen. Het tegendeel is waar. We durven het huis zo ongeveer niet uit, uit vrees te worden gearresteerd en gedeporteerd. En behalve een job van één maand bij een traditionele schoenmaker in Kumkapi viel hier nog geen enkel baantje te versieren."
"Alleen mijn jongere broertje werkt momenteel, maar dat is niet genoeg om ons allemaal te onderhouden. En wat moet er worden van mijn neefje Ali? Het kind is vijf en moet straks naar school."
Voorzichtige suggesties over het vrijwillig terugkeerprogramma van IOM of een nieuwe start in Iran worden kordaat weggewuifd. "Ik moet naar Europa als ik een toekomst wil hebben. In Iran ben ik een tweederangsburger, in Afghanistan iemand die door de oorlog werd uitgespuwd. Ik ben twintig en zie de jaren voorbijglijden zonder dat ik het gevoel heb dat ik leef. Vrienden bellen uit Zwitserland, Duitsland, Nieuw-Zeeland en vertellen honderduit. En ik? Waar wacht ik op? Het leven gaat over vooruitgang, niet over terugkeren op je stappen. Of ik door de poort naar Europa geraak, dat hangt van God af. Je moet geluk hebben. Daar bid ik voor."
Humayun
22 jaar
etnisch Tadzjiekse Afghaan
Istanbul is de stad van de nederlaag, de plek waar ik op de bank moet slapen omdat ik geen cent meer bezit
Een leven als een loterijbiljet, schijnbaar ontdaan van persoonlijke keuze en verantwoordelijkheden. Terwijl Souleyman zijn verhaal doet, staart Humayun (22) strak naar het ontbrekende kootje van zijn linkerpink. Verpletterd op een Iraans bouwterrein toen hij veertien was.
Korte tijd daarvoor was hij met zijn één jaar jongere broertje naar Teheran teruggekeerd. Twee tienerkinderen die voor de rest van de familie in Afghanistan moesten zorgen.
Humayun spendeerde zijn hele leven als quasi-illegale in Iran. Zijn vader ging na de aftocht van de Sovjettroepen in 1989 meteen lopen, hij was een ambtenaar van het verslagen regime van president Najibullah. Aangezien deze Tadzjieken het Dari/Farsi van Iran spraken, leek Teheran een goede keuze. Maar het zou tot 1999 duren voor het Iraanse regime aan zijn Afghaanse vluchtelingen een verblijfsvergunning verschafte, en tot die tijd waren ze opgejaagd wild, immer bevreesd voor de politie en voor deportatie.
Zoals zovele Afghaanse families verhuisden Humayun en de rest van het gezin van het ene bouwterrein naar het andere, waar ze woonden in half opgetrokken batimenten.
In 2004 besloot zijn vader terug te keren naar Afghanistan. Ex-ambtenaren kregen de garantie dat ze geen gevaar meer liepen, maar een baan vinden was een andere zaak. Humayun zocht een half jaar naar werk in Kaboel en vertrok toen met zijn broertje terug naar Teheran.
"Voor we naar Afghanistan gingen, moesten we onze Iraanse documenten inleveren. We waren bij terugkeer in Teheran dus andermaal illegaal. En toen gebeurde het ongeval. Een betonnen blok verbrijzelde de helft van mijn pink. Ik werd alleen tot het ziekenhuis toegelaten omdat mijn baas beweerde dat ik zijn zoon was. De man besefte dat ik anders zou doodbloeden."
"Vier dagen en vier nachten later stond ik weer op straat. Maar mentaal kon ik niet meer. Ik stelde me mijn kinderen voor, de zonen of dochters van een illegaal, die zouden sterven als hen iets overkwam."
"Zo gauw ik hersteld was, ging ik weer aan de slag. We stuurden geld op naar huis maar stiekem begonnen mijn broertje en ik voor Europa te sparen. Het plan was dat ik, als oudste kind van het gezin, eerst zou vertrekken. En als de papieren waren geregeld, zou ik hem laten overkomen."
"Drie bittere jaren later hadden we 4.000 dollar vergaard, genoeg voor de overtocht. Alleen ging het in Turkije meteen mis. In de buurt van Ankara werd de truck doorzocht waarin ik me met honderd anderen bevond. Ik werd gearresteerd, een maand vastgehouden en op mijn eigen kosten naar Afghanistan gedeporteerd. Ik kreeg een enkel vliegtuigticket naar Kaboel. Noem het een duur, wrang familiebezoek."
Humayun verbleef enkele weken bij zijn ouders en vertrok weer naar de Iraanse hoofdstad. Het plan was ongewijzigd: werken en sparen, met als doel Europa. Zes maanden geleden hadden de twee jongens 5.000 dollar opzijgezet. Tweede poging, tweede ramp.
"Tot hier in Istanbul ging het goed. Nu naar de poort, dacht ik, de poort van Fort Europa. Ik heb het drie keer geprobeerd. De eerste twee keren werden we na een half uur in de rivier gearresteerd door de Turkse politie en in een guesthouse in de buurt vastgehouden. Na een week mocht ik vertrekken, ze zeiden dat ze de bedden voor de volgende lading nodig hadden. Als ik maar beloofde dat ik naar huis terugging.
"Ik wilde niet opgeven. Een mens moet toch ooit een kans krijgen? De derde keer troffen ze me slapend in een bosje nabij de rivier aan, op de plek waar de smokkelaar me liet wachten tot de avond viel. Zelfde verhaal.
"De eerste twee keren kostten me telkens 1.500 dollar, bij de laatste poging had de mensensmokkelaar medelijden. Ik mocht voor 1.000 dollar vertrekken. Meer had ik overigens niet.
"Istanbul is voor mij de stad van de nederlaag, de plek waar ik bij anderen op de bank moet slapen omdat ik geen cent meer bezit.
"Vroeger huilde ik vaak, nu zijn er geen tranen meer. Leeg voel ik me. Lege zakken, leeg hart. God helpt me de nachten door te komen, die zijn het ergst."
En nu? Humayun staart naar de grond. Hij zwijgt. "Ik ga binnenkort naar mijn broertje in Teheran", zegt hij ten slotte. "En dan proberen we het opnieuw. Een andere uitweg zie ik niet."
|