Het rode en het groene mannetje. Ze
obsederen hem, toch als zij niet thuis is. Naar de winkel gaat ze,
retour vier mannetjes ver. Naar de bank. Twee maar. Naar hun
vriendin, wel tien. Hij tuurt door het venster naar de wachtenden aan
de bushalte. Zijn gerimpelde handen trillen. In gedachten is hij bij
haar en bij de onvoorspelbaarheid van het mannetje: snel groen, nog
gauwer rood.
Ik zie haar aan de overkant van de
straat. Ze kijkt op en aarzelt. Even gaat haar wandelstok de lucht
in, ze schuifelt het asfalt op. Twee stapjes wit, twee niet.
Geconcentreerd kijkt ze naar de grond en zwoegt voort. Ze heeft niet
in de gaten dat het mannetje op rood is gesprongen tot ze wordt
opgeschrikt door een naderende discotheek op wielen.
De mannetjes zijn de bazen van de
zebra's. Die had je vroeger niet in Brussel. Er waren véél ratten,
een decent aantal katten en honden, een hamster hier of daar en een
enkele goudvis die de tocht van de kermis naar huis had overleefd.
Maar geen zebra's.
Ach, het geldt voor zoveel dingen. Voor
metrolijnen, wolkenkrabbers, verkeersagressie, mp3-spelers,
niet-Europese talen en mensen, nachtwinkels, internet-café's,
interimbureaus en strijkcentrales. Er is zoveel bij, het is niet bij
te houden. En nog meer is weg.
Het Brussel van haar jeugd werd dat van
Europa. Onteigend. Er kwamen gaten in de stad, bouwputten waarin
huizen en levens verdwenen. Met wat er voor in de plaats kwam, kan ze
niet veel.
Vroeger is weg, opgeborgen,
ongrijpbaar. Er gaan geen mannetjes of zebra's naartoe. Zo is het en
niet anders, eerst gaan de levens haperen, daarna zelfs de
herinneringen.
Ze mogen niet klagen, ze houdt het hem
altijd weer voor. Maar het helpt niet. Bij en weg zijn
een schier onmogelijke onderhandeling geworden. In zijn gestaag
krimpende wereld is er geen centimeter vrij. Voor nieuwe woorden en
dingen evenmin als voor de namen van oude fenomenen en liefdes. Alles
wordt kleiner, zijn gestalte evengoed als zijn toekomst. Tussen de
tafel, de sofa en het bed laveert hij, zijn levensdiameter
gereduceerd tot enige vierkante meter.
Alleen op zaterdag- en woensdagmiddag
gaan ze samen de deur uit. Dan belt de taxichauffeur stipt om half
een aan en vertrekken ze naar Chez Madeleine. Naar vroeger is
dat, en naar bekende rituelen.
Bij het binnenkomen kussen ze de vaste
gasten één voor één. Nog voor ze hun ereronde hebben beëindigd,
staan de witte martini's en zijn favoriete aperitief-koekjes op
tafel. Vervolgens komen de dagschotels, de glazen witte wijn, twee
elk, en tot slot koffie met gebak. Op woensdag spelen ze met oude
vrienden een partijtje kaart, op zaterdag danst zij met mannen die
beter te been zijn dan haar echtgenoot.
Om een uur of vijf brengt de taxi het
aangeschoten paar naar huis. We kunnen er weer tegen, zegt ze
als afscheid tegen de chauffeur, die haar man voorzichtig uit de auto
helpt.
Ze mogen niet
klagen. Op de Madeleine-dagen helemaal niet en tijdens de rest van de
week evenmin. Ze zegt het vaker dan hij wil, ze wil dingen die hij
niet kan. Over zijn heup en zijn geheugen dramt hij nogal door, over
de mannetjes, de hoge euro-prijs van de dingen en de groeiende
onveiligheid op straat.
Het wordt niet meer beter. Soms lijkt
het of de scheurkalender van zijn leven bij de laatste rafelige
blaadjes is aanbeland maar dat de aan hem verknochte eigenaar die nog
even laat hangen. Hoelang nog?
Alles gaat voorbij, ze zegt het
zuchtend. Bij en weg. Maar ze zijn gelukkig met elke dag die ze nog
krijgen. Die met martini en die zonder. Die met elkaar.
Categorie:columns
|