In april 1991 - Palden Gyaltso, een Tibetaanse politieke gevangene die toen al 31 jaar in Chinese gevangenissen in Tibet zat- circuleerde het gerucht dat een buitenlandse delegatie de Drapchi-gevangenis in Lhasa zou bezoeken. In de gevangeniskeuken doken prompt fruit, groenten en vlees op, het hele detentiecentrum werd door gevangenen herschilderd en iedereen kreeg een nieuw uniform. Palden en zijn vrienden vermoeden dat de buitenlanders - het bleek om VS-ambassadeur James Lilley te gaan - alleen het dispensarium en de secties met misdadigers van gemeenrecht te zien zouden krijgen. Koste wat het kost willen ze hun grieven kenbaar maken en vooral het verhaal vertellen van Lakhpa Tsering, een tot drie jaar celstraf veroordeelde jongen die in december 1990 door een bewaker zwaar werd mishandeld. Ondanks herhaalde verzoeken van medegevangenen werd hem elke medische zorg ontzegd, waardoor de jongen twee dagen later stierf.
De gevangenen doen hun relaas in een brief, die de ter dood veroordeelde Lobsang Tenzin aan Lilley zal proberen te overhandigen. Lobsang wil het per se zelf doen omdat hij "toch niets meer te verliezen heeft. Ze kunnen me maar één keer doodschieten en dat moment komt toch gauw." Als Lilley voorbij het dispensarium komt, stopt hij de brief in diens handen. De VS-ambassadeur is evenwel vergezeld van tal van Chinese journalisten en functionarissen, die hem het papier prompt uit de handen rukken.
James Lilley heeft het document dus nooit gelezen, hij had alleen een ontmoeting met Yulu, een door Amnesty als gewetensgevangene geadopteerde monnik, die zijn vragen via een tolk en in het bijzijn van bewakers mocht beantwoorden.
De gevangenen mislukken niet alleen in hun opzet, voor Lobsang en zijn vriend Tenpa hebben de pogingen om de brief te overhandigen, verschrikkelijke gevolgen: ze worden beiden zwaar mishandeld en gedurende drie weken in een vensterloze isoleercel opgesloten. Palden en zijn celgenoten worden ongerust en eisen hen te mogen zien. De gemoederen raken verhit en soldaten met bajonetten op hun geweren grijpen in. Er vallen verschillende zwaargewonden, het gros van de groep verdwijnt naar een isoleercel.
In december 1991 komt een Zwitserse overheidsdelegatie naar Drapchi, net zoals voor Lilleys bezoek krijgt de gevangenis een opknapbeurt en worden de rantsoenen van haar bewoners uitgebreid. Een 66-jarige monnik slaagt er tijdens het bezoek in zich onder de gewone misdadigers te begeven. Als het gezelschap voorbijkomt, roept hij "Tibet vrij, Tibet vrij", een zinnetje dat hij speciaal voor de gelegenheid heeft ingeoefend. Als de bezoekers zijn vertrokken, wordt de man mishandeld, zijn celstraf (20 jaar wegens 'het verspreiden van contrarevolutionaire propaganda') wordt met 8 jaar verzwaard. De man komt nu op 3 september 2011 vrij, hij zal dan 85 zijn.
De enige verdienste van de beide delegaties is dat Lilley er persoonlijk voor zorgde dat Lobsangs doodstraf is omgezet in levenslang.
Palden Gyatso kwam in 1992 vrij en vluchtte vervolgens naar Dharamsala, India, waar de dalai lama in ballingschap leeft. Dat hij de cel overleefde, schrijft hij toe aan de inspanningen van een Italiaanse Amnesty-groep die negen jaar lang brieven naar Peking schreef om zijn vrijlating te bepleiten.
Anno 1998 is Palden een van de belangrijkste Tibetaanse mensenrechtenactivisten, de eerste ook die in 1995 voor de VN-mensenrechtencommissie kwam getuigen. Nochtans lagen zijn ambities geheel elders: Palden wou, zoals zijn grootmoeder dat wenste, monnik worden en toen hij tien was, ging die droom in vervulling. Dat hij in 1959 het etiket 'koppige reactionair' opgeplakt kreeg en het voorwerp werd van jaren van mishandeling, was - achteraf beschouwd - geheel toevallig.
Palden had zijn abt beloofd voor de bejaarde monnik en leermeester Gyen Rigzin Tenpan te zorgen, de man die de Indiase premier Nehru bij de onafhankelijkheid van India in 1947 vanwege de Tibetaanse overheid ging feliciteren. Toen het Chinese leger in 1959 in alle Tibetaanse kloosters binnendrong, werden de foto's van die ontmoeting teruggevonden, waardoor voor de Chinese leiders vaststond dat Rigzin een spion voor India was. Palden, zo dacht men, zou het bewijsmateriaal voor die belachelijke aanklacht leveren, hij zou wel bekennen. De jongeman vertikte dat evenwel, ondanks de zware martelingen. Hij wou liever sterven dan zijn meester te verraden. Bijgevolg werd hij als onhervormbaar geklasseerd en wachtten hem decennia van ontbering.
Palden Gyatso, Fire under the snow, testimony of a Tibetan prisoner, The Harvill Press, London, 1997, 1234 Bfr., distributie voor België, AMP-PVD Buitenlandse boekhandel. 03-8207500
|