Stories that remain too often untold/ Histoires oubliées
13-12-2009
FILIPPIJNEN - politiek is spel tussen clans
Toen Ismaël 'Toto' Mangudadatu zijn echtgenote, tal van andere vrouwen en ook een trits lokale journalisten en advocaten op 23 november naar de provinciehoofdstad van Maguindanao stuurde met zijn kandidatuur voor de komende gouverneursverkiezingen, was hij ervan overtuigd dat hen niets zou overkomen. Het kon goed zijn dat hij zelf met de dood was bedreigd omdat hij het electoraal wou opnemen tegen de zoon van huidig provinciegouverneur Andal Ampatuan, maar dat iemand een vinger zou durven uitsteken naar zijn vrouwelijke verwanten en aanhangers, leek onwaarschijnlijk.
Een dergelijke brutaliteit druist immers in tegen de complexe erecode die in de regio wordt gehanteerd. Die schrijft onder meer voor dat vrouwen geen deel hebben aan conflicten maar er eventueel in bemiddelen en dat zij, evengoed als ouderen en kinderen, te allen tijde buiten schot blijven. Met de code wordt niet gespot, overtreding resulteert immers veelal in 'rido', in gerechtvaardigde clanwraak voor een onterende daad tegen een van de clanleden.
'Rido' is een bloedige aangelegenheid, zo blijkt uit onderzoek van de Asia Foundation uit 2005: tussen 1970 en 2004 stierven in Maguindanao 868 mensen bij dergelijke clanwraaknemingen, 391 anderen raakten gewond en 6 verdwenen spoorloos. Daarmee had de provincie het op een na hoogste aantal rido-slachtoffers en als de 57 doden van vorige maand er worden bijgevoegd, dan wordt ze zelfs koploper.
In hoeverre dit bloedbad in clanwraak zal resulteren, zal sterk afhangen van de stappen die de centrale overheid nu onderneemt om gerechtigheid te garanderen. Gouverneurszoon Andal Ampatuan Jr. is onderhand gearresteerd en in staat van beschuldiging gesteld, vier familieleden, onder wie zijn vader, zijn voor ondervraging opgepakt. In de afgelopen week werden tal van huizen van de clan doorzocht, de hele politiemacht van de provincie werd vervangen door agenten uit andere delen van de Filippijnen en er werden grote hoeveelheden wapens in beslag genomen. President Gloria Arroyo-Macapagal belooft gezwinde berechtiging van de daders. Maar of de dreigende schaduw van rido daarmee is afgewend, valt te betwijfelen.
Symptomatisch
Het zuidelijke Mindanao is in veel opzichten anders dan de rest van de eilandenarchipel. Het is het enige islamitische landsdeel van een christelijke natie en wordt al veertig jaar lang geplaagd door een guerrillastrijd waarbij meer dan 100.000 mensen omkwamen. De ondertekening van een vredesakkoord met de laatste grote separatistische beweging, het Moro Islamitisch Bevrijdingsfront, is voor april 2010 verwacht.
Bovendien is Mindanao een van de Amerikaanse slagvelden in de 'wereldwijde oorlog tegen terreur'. Dat resulteerde in grootschalige militarisering en in kritiekloze steun van Washington voor president Arroyo-Macapagal, ondanks de gigantische mensenrechtenschendingen op het eiland.
Maar hoezeer Mindanao zich ook van de rest van de Filippijnen onderscheidt, het bloedbad dat zich op 23 november voltrok, is symptomatisch voor de politieke cultuur in het hele land. "De parafernalia van de democratie zijn overal aanwezig", schrijft onderzoeker Peter Kreuzer van het Peace Research Institute in Frankfurt. "Je ziet in de maanden voor een stembusgang electorale tv-shows en overal hangen verkiezingsaffiches van tal van kandidaten. Maar eigenlijk is politiek hier grotendeels een strijd tussen de elite, tussen rivaliserende clans."
De Filippijnen worden beheerst door zo'n 250 machtige clans, waarvan de wortels terug te voeren zijn naar de Spaanse kolonisatie (1521-1898) en waarvan de macht door de latere Amerikaanse kolonisators (1898-1946) nog werd versterkt. Concreet institutionaliseerde Washington de invloed van deze rurale landadel door haar prominente telgen te benoemen tot provinciegouverneurs en burgemeesters. Ook na de onafhankelijkheid wisten de clans zich te handhaven. Uit een onderzoek van de onafhankelijke Filippijnse denktank Center for People Empowerment and Governance (2007) blijkt dat de helft van de huidige parlementariërs, driekwart van alle provinciegouverneurs en álle burgemeesters van grote steden uit deze families stammen.
Zij bouwden in de loop der tijd economische, financiële en politieke netwerken uit, ze sloten via huwelijken regionale allianties en stonden en staan rivaliserende clans met alle mogelijke middelen naar het leven. Sterker nog, de moderne geschiedenis van de Filippijnen laat zich lezen als een aaneenschakeling van vetes en bondgenootschappen waarbij de formele macht evengoed als de eigen mediakanalen worden ingezet om tegenstanders onderuit te halen.
Neem de vete tussen de clan van het huidige staatshoofd en de familie Lopez, die onder meer het grootste elektriciteitsbedrijf op het eiland Luzon runt. Aan het einde van de jaren twintig van de vorige eeuw wisten de Lopez de Arroyo's ten gronde te richten met een serie artikels over corruptie in hun krant El Tiempo en daar betalen ze tot op heden het gelag voor. El Tiempo berichtte toen dat de gouverneur van de provincie Iloilo, de grootvader van de huidige first gentleman, Mike Arroyo, steekpenningen aannam van uitbaters van illegale goktenten. De Amerikaanse koloniale overheid moest concluderen dat de reporters gelijk hadden en stuurde de man de laan uit. Het familiefortuin van de Arroyo's zou zich pas weten te herstellen na het huwelijk van Mike met Gloria Macapagal en vooral na haar aantreden als president in 2001. En sinds die tijd worden ook oude rekeningen vereffend: de Lopez-familie kreeg in de voorbije jaren met tal van corruptie-aantijgingen af te rekenen, en met verschillende pogingen van de staat om haar bedrijven aan te slaan.
Land- en kansloos
De reductie van politiek bestel tot een onderonsje tussen machtige clans is voor de modale Filippino bijzonder nefast gebleken. "Precies omdat de regering economische sleutelsectoren beschermt omdat die worden gedomineerd door bevriende clans, is de Filippijnse economie niet competitief", zo schreef de Amerikaanse internationale handelsexpert Greg Rushford onlangs in de Far Eastern Economic Review. "Bij de onafhankelijkheid bevonden de Filippijnen zich in de op één na beste startpositie, net na Japan. Tegen 1960 waren ze evenwel al voorbijgestoken door Maleisië, Hongkong, Singapore, Zuid-Korea en Taiwan en sinds 1984 hebben ze ook Thailand moeten laten voorgaan. President Arroyo-Macapagal heeft het graag over de forse groei van haar land maar dat klopt alleen als je de economische prestaties van de archipel vergelijkt met Cambodja of Laos. Het probleem is er een van een zwakke staat en van machtige families die geen belang hebben bij structurele en politieke hervormingen."
Het maatschappelijke gevolg daarvan is dat zo'n 60 procent van de bevolking land- en kansloos is en dat de middenklasse naar het buitenland is vertrokken. Ongeveer 10 miljoen Filippijnse mannen en vooral vrouwen werken in het buitenland. Ze zijn tewerk gesteld als kindermeisjes in Hongkong, Singapore en de Golf en maken een steeds groter deel uit van het medisch personeel in de VS, Groot-Brittannië en Australië. Vorig jaar stuurden ze 10,8 miljard euro naar huis op, wat volgens economische experts het leeuwendeel uitmaakt van de 6 procent bnp-groei die de Filippijnen in dat jaar neerzetten.
Maar is er dan niets overgebleven van de People's Power-revolutie, die Corazon Aquino in 1986 na negentien jaar van Marcosdictatuur aan de macht bracht? De enige maanden geleden met groot vertoon ten grave gedragen Aquino verpersoonlijkte de hoop van de Filippijnse bevolking voor een betere toekomst. Maar de politieke visie van deze voormalige huisvrouw die door de moord op haar man op het politieke toneel gekatapulteerd werd, was eigenlijk relatief conservatief.
Vrije pers
Toegegeven, haar grote verdienste bestond erin een vrije pers, een onafhankelijke rechtspraak en een actief maatschappelijk middenveld te installeren maar ze ondernam nauwelijks pogingen om de macht te breken van de politieke clans, waaruit ze overigens zelf stamde. Haar zelfgekozen opvolger Fidel Ramos (1992-'98) lanceerde wél economische hervormingen die de vrije markt meer gewicht gaven en die de macht van de clans hadden kunnen inperken maar na zijn vertrek vielen die stil.
Het huidige staatshoofd heeft alvast al het mogelijke ondernomen om de greep van de clans op het land te versterken. Arroyo's tweede ambtstermijn loopt in het voorjaar af en de strijd voor haar opvolging is volop bezig. Een van de grote kanshebbers is Aquino's zoon Benigno III. Hij doet in het de peilingen twee keer zo goed als Arroyo's eigen kandidaat maar het is zeer de vraag of hij echt werk zal maken van structurele politieke hervormingen.
Bovendien lijkt de president niet echt te willen vertrekken. Eind vorige maand deed ze wat geen van haar voorgangers ooit aandurfde: ze maakte haar kandidatuur bekend voor de parlementsverkiezingen van 10 mei, die overigens op dezelfde dag worden gehouden als de presidentiële en de lokale stembusgang waarvoor Toto Mangudadatu zich kandidaat wou stellen. Velen vrezen dat ze op de functie van parlementsvoorzitter mikt en van daaruit zal proberen om het huidige presidentiële systeem om te buigen naar een parlementair bestel.
If it didn't happen on tv.. it didn't happen. De jonge Birmese videojournalist Aung Htun weet precies wat dat betekent. In een land waar buitenlandse journalisten niet mogen werken waren de beelden die hij en de Democratic Voice of Burma (DVB) filmden van de demonstraties in Rangoon in september 2007 de enige aanwijzingen van massaal volksprotest. De opnames werden wereldwijd uitgezonden.
"Mijn ouders in Rangoon weten niet dat ik werk voor een ondergronds medianetwerk. Over dat soort zaken praten we niet, wat zou het uithalen? Mijn moeder heeft het me nooit verteld, maar ik weet dat ze zich grote zorgen maakt. Ze had het er tegen mijn vrienden over. Ik heb haar nu al meer dan een jaar niet meer gezien, soms lig ik wakker en denk aan haar zorgelijke gezicht. Lastig." Aung Htuns stem stokt. Hij zucht. "Ik moet niet klagen, ik loop nog vrij rond. Ik kan zelfs de wereld afreizen om aandacht te vragen voor mijn volk. Dat kunnen mijn vrienden achter tralies niet."
Aung Htun is dezer dagen in Brussel voor We Are Burma, de happening die de KVS morgen rond dat land organiseert. Hij had nooit gedacht, zegt hij, dat hij nog het voorwerp zou worden van internationale aandacht. Want naar eigen zeggen komt hij uit een heel gewone Rangoose familie die zich niet echt politiek engageerde. "Mijn vader, een overheidsambtenaar, had een hekel aan het regime. Mijn moeder gaf stiekem geld aan de Nationale Liga voor Democratie (NLD) van Aung San Suu Kyi, die in 1990 meer dan 90 procent van de stemmen haalde bij verkiezingen die de junta vervolgens ongeldig verklaarde. Maar wat ik me vooral uit mijn kindertijd herinner, zijn moeders inspanningen om mijn oudere broer weer vrij te krijgen. Hij werd bij de studentenprotesten van 1988 gearresteerd. Meer dan 3.000 mensen stierven, maar er waren geen beelden, de wereld merkte het nauwelijks op. Na enige maanden kwam mijn broer vrij. Over zijn tijd achter de tralies hebben we later nooit gesproken, maar ik weet wat ze met gevangenen doen."
Onvergetelijke dagen
Zelf werd Aung Htun als universiteitsstudent lid van de jeugdafdeling van de NLD, maar toen de junta in 2003 alle kantoren van deze oppositiepartij sloot, werd de marge voor politiek werk steeds kleiner. "We moesten nieuwe weerstandsstrategieën vinden en die zoektocht heeft me uiteindelijk naar videojournalistiek geleid. Toen ik in 2005 afstudeerde en een baan vond als journalist bij een van de overheidsbladen, vroegen vrienden of ik me niet wilde aansluiten bij de Democratic Voice of Burma". Dit mediaproject ving in 1992 aan met een radiozender die vanuit de jungle aan de grens met Thailand uitzond. Toen dat territorium door het leger onder de voet werd gelopen, verkaste DVB naar de Noorse hoofdstad Oslo, van waaruit in 2006 ook een tv-station werd gelanceerd.
"Ik kreeg een Sonyhandycam en een korte training, en kon beginnen. Mijn job als officiële verslaggever was een goede dekmantel, maar de gevaren bleven gigantisch. We probeerden ongezien te filmen, vanuit een tas of vanop het dak van een gebouw, maar je wist nooit of ze je in de gaten hadden. Vele duizenden Birmezen werken voor de geheime politie, ze zijn in burger gekleed en duiken bij de minste contestatie uit het niets op. In totaal waren er 20 à 30 videojournalisten zoals ik, weet ik nu. Maar we kenden elkaar toen niet. Hoe minder je wist, hoe beter, want bij een arrestatie viel er minder te bekennen. En je werkte altijd alleen, op eigen risico. Zelfs je vrienden kon je niet vertellen over je werk.
"Het kwam erop aan uit te vissen of er activiteiten gepland waren en waar die zich zouden afspelen. Daar ging je dan heen om ongemerkt te filmen. Als je materiaal had, belde je naar een geheim nummer om het op een anonieme plek af te geven aan een onbekende. Die ging de beelden vervolgens opladen in een veilig huis en stuurde ze door naar Thailand, waar de opnames werden gemonteerd vooraleer ze naar Oslo werden doorgestuurd. En van uit Noorwegen ging het naar zenders als de BBC, CNN of ZDF.
"Eén keer hebben ze me te pakken gekregen, luttele dagen voor de grote demonstraties in september 2007. Er hing spanning in de lucht, de overheid had de brandstofprijzen fors verhoogd, wat meteen ook de voedselprijzen flink deed stijgen. Er kwam een opstootje in het hart van Rangoon, ik ging er achteraan en werd in de kraag gegrepen. Mijn grote geluk was dat ik nog niet had gefilmd. Ze vonden de camera wel maar er waren geen beelden. Ik hield vol dat ik daar als overheidsverslaggever was maar dat geloofden ze niet. Ze lieten me nog die avond vrij maar ik wist dat ik er de volgende keer niet zo licht van af zou komen."
In de eerste dagen van de door de monniken gelanceerde demonstraties was filmen moeilijk, de veiligheidsagenten waren omnipresent. Maar eens honderdduizenden burgers zich bij het protest aansloten, hielden ze zich afzijdig. "Het waren onvergetelijke dagen, we geloofden echt dat de junta ten val zou worden gebracht. Wat in 1988 niet mogelijk was, zou nu lukken. Ik herinner me nog een man die gebaarde naar alle mensen die vrijuit hun mening gaven en verandering eisten. 'Kijk, we hebben al een halve democratie', zei hij euforisch. We hadden moeten weten dat het maar een kwestie van tijd was vooraleer het leger de protesten zou neerslaan. En zo ging het ook. Toen we zagen hoe monniken werden afgerost door soldaten, wisten we dat we verloren waren. Als de meest gerespecteerde segmenten van onze maatschappij niet van geweld gespaard blijven, is er geen redding.
"In de dagen en weken die volgden werden verschillende collega's gearresteerd, ze kregen celstraffen van zeven tot tien jaar. Onze verslagenheid was totaal, andermaal leek het alsof alles voor niets was geweest. En toch is dat niet zo. 2007 is 1988 niet, de wereld heeft dit gezien, Birma werd opnieuw op de kaart gezet. En de burgers in de rest van het land hebben evengoed op de televisie aanschouwd wat er gebeurd is. Zie je, DVB heeft niet alleen beelden verschaft aan de internationale tv-stations, tegelijk werden onze opnames vanuit Oslo teruggezonden naar Birma, via satelliet-tv".
Maar wie beschikt in een straatarme natie als de Birmese over een schotelantenne? En probeerde de junta de verkoop ervan niet aan banden te leggen? "Uiteraard, maar er zijn altijd omwegen. Kijk, in elk Birmees dorp is er een tempel, de monniken daar beschikken over een schotelantenne. Minstens in het klooster kan er dus naar DVB worden gekeken en veel dorpelingen doen dat ook. Bovendien worden onze uitzendingen op dvd's gebrand. Het gros van de burgers weet wel waar ze een dvd kunnen bekijken. De reacties van de modale burgers op onze uitzendingen zijn erg positief, daar putten we kracht uit.
"Bovendien blijkt ons voorbeeld aanstekelijk. Door de repressie die op de betogingen volgde, was het netwerk zo goed als ontmanteld. Eind 2009 hebben we meer dan 30 nieuwe videojournalisten, jonge mensen die onze uitzendingen zagen en absoluut wilden meewerken".
Risky business
Sinds hij eind 2007 naar Thailand vluchtte, is Aung Htun de coördinator van het netwerk in het buitenland. Hij is nog een paar keer naar zijn land teruggekeerd maar zijn familie heeft hij al meer dan een jaar niet meer gezien. "Dat is de prijs die je betaalt voor je engagement. Wie zich zoals ik met risky business inlaat, kan zich niet veel persoonlijke emotionele banden veroorloven. Er zijn veel mensen van wie ik hou, maar een gezin stichten zit er voor mij niet in. Ik zou niet kunnen leven met de gedachte dat ze mijn vrouw of kind wat aandoen wegens mijn activisme. Alleen ben ik vrij voor mijn missie. Het is een werk van lange adem, dat weten we, maar er komt een dag, er komt een dag".
De 24 miljoen Noord-Koreaanse burgers hadden tot 6 december de tijd om hun oude bankbiljetten in te wisselen voor nieuwe, waarbij een briefje van honderd vervangen wordt door eentje van welgeteld één won. Een dergelijke operatie werd recentelijk ook in Turkije en Ghana uitgevoerd. Het verschil is evenwel dat er in Noord-Korea een duidelijk plafond is van het maximale bedrag dat kan worden omgewisseld.
Eerst zou het om 100.000 won gaan, maar dat bedrag werd volgens waarnemers vervolgens opgetrokken tot het drievoud ervan. Hoeveel 100.000 won waard is, valt overigens niet precies te zeggen: sommigen schatten zo'n 100 euro, uit een rapport van Noord-Koreaanse vluchtelingen daterend van juni dit jaar blijkt dat het op de zwarte markt om niet meer dan 20 euro zou gaan. Belangrijker is daarom de verhouding te zien met het modale loon, dat 4.000 tot 10.000 won bedraagt.
Of ook de prijzen door honderd zullen worden gedeeld, is nog niet duidelijk. Evenmin valt te zeggen wat zal gebeuren met het geld dat niet gewisseld kan worden maar op een bankrekening mag worden gezet. Experts zoals Marcus Noland van het East-West Center in Honolulu geloven alvast niet dat vele burgers met hun centen naar de bank zullen trekken: dan riskeren ze immers vragen te krijgen over de herkomst ervan. Bovendien was de vorige ervaring met een bankrekening voor 'overschrijdende fondsen' in 1992 niet positief. Noord-Koreanen konden 20.000 won extra op een rekening zetten, maar slaagden er niet in dat geld later helemaal te recupereren.
"Je zou dit kunnen beschouwen", zo zegt de Weense Noord-Koreadeskundige Rüdiger Frank, "als een macro-economische maatregel om de inflatie op drastische wijze onder controle te krijgen, door te zorgen voor een dramatische vermindering van het geld dat in omloop is. Maar dat is hetzelfde als een erg complex probleem te lijf gaan met een zeer grote hamer, waardoor je dus grote brokken maakt."
Frank gelooft voorts dat Pyongyang louter politieke bedoelingen heeft en dat het daarom is dat het maximaal inwisselbare bedrag uiteindelijk werd opgetrokken tot 300.000 won, zodat de grote meerderheid van de bevolking niet wordt getroffen. "Dit is een signaal aan de handelaars, de nieuwe middenklasse die ontstond sinds de monetisering en vermarkting in 2002 werd ingevoerd. Zij heeft zich de jongste tijd sterk verrijkt door goederen over de grens in China aan te kopen, en die vervolgens tegen een veel hogere prijs te verkopen op de ongeveer 300 markten in Noord-Korea. Officieel is die grens uiteraard gesloten. Maar wie geld heeft, kan dat probleem zonder veel moeite omzeilen. Met andere woorden: deze mensen hebben zich ontwikkeld en hebben welvaart voor zichzelf gecreëerd buiten de staatsstructuren om. Dat was vroeger volstrekt onmogelijk en verklaart ook waarom heel ambitieuze mensen een carrière beoogden in het leger en de partij. Andere avenues naar een beter leven waren er immers niet. Opnieuw binnen de lijntjes kleuren, dat is de boodschap."
Zal het werken? "Ik twijfel er geenszins aan dat het niet langer dan een paar maanden duurt voor die ondernemers nieuwe tactieken hebben gevonden. Maar dat hun activiteiten moeilijker zijn geworden, is duidelijk. Ik schat dat zo'n 200.000 handelaars zijn getroffen. Doe daar hun medestanders bij en je komt op 300.000 tot 400.000 mensen. Dat is een erg grote groep."
Beeltenis Kim Jong-il
In kringen van gevluchte Noord-Koreanen in Zuid-Korea verluidt het dat de woede over de nieuwe bankbiljetten in Noord-Korea erg groot is en dat die ook publiekelijk wordt gelucht. Kan deze maatregel het begin zijn van een revolte tegen het regime? Frank: "Er zijn twee factoren die daarbij een rol spelen: een voldoende hoog niveau van algemene frustratie en een schok die voor een uitbarsting zorgt. Het zou kunnen dat aan beide voorwaarden is voldaan. Tegelijk: als er alleen grote frustratie is, gebeurt er niets. Bovendien is de mate waarin Noord-Korea's burgers ontevreden zijn, moeilijk te peilen, gezien de totalitaire aard van het regime".
Op de nieuwe biljetten, toch op die van 2.000 won, is overigens voor het eerst de beeltenis van leider Kim Jong-il te zien. Op de rest staat traditiegetrouw zijn vader, de vader des vaderlands, Kim Il-Sung, naar wie ook tal van straten en pleinen zijn genoemd en wiens standbeeld nergens ontbreekt.
Kim Jong-il daarentegen is nergens te bekennen. Dat hij nu opduikt op een bankbiljet beschouwen waarnemers als een teken dat hij zich heeft getransformeerd van 'zoon van' tot 'prestigieuze leider', die de macht nu kan doorgeven aan zijn zoon of aan een door hem gekozen groep.