Stories that remain too often untold/ Histoires oubliées
24-10-2009
CHINA- de lange mars naar de wereldliteratuur
Op 's werelds grootste boekenbeurs, de
Franfurter Buchmesse, was China dit jaar het gastland en werden 100
nieuwe boeken gepresenteerd die naar het Engels of het Duits zijn
vertaald. Ook Europalia China nodigt vijf Chinese schrijvers uit. En
toch neemt de hedendaagse Chinese literatuur geen vanzelfsprekende
plaats in in de wereldliteratuur. Misschien is de Chinese
literaire traditie wel de enige die echt van de westerse verschilt,
meent Mark Leenhouts, die ondertussen tien Chinese romans heeft
vertaald. Hij redigeert het Chinese literaire tijdschrift 'Het Trage
Vuur' redigeert en schreef ook Chinese literatuur van nu, aards maar
bevlogen'.
Op de Frankfurter Buchmesse worden wel
100 nieuwe vertalingen voorgesteld, maar eigenlijk valt op hoe
moeilijk de Chinese literatuur haar weg vindt naar een westers
publiek. De statistieken liegen er niet om. Chinese
uitgevers kochten in 2005 de rechten voor bijna 4.000 Amerikaanse
titels, hun VS-collega's schaften in datzelfde jaar de rechten aan
voor welgeteld 16 Chinese werken. Er wordt nochtans behoorlijk
geproduceerd in China: in 2007 kwamen er maar liefst 136.000 nieuwe
boeken op de markt. Hoe komt dat volgens u?
Mark
Leenhouts: Ik geloof dat dat deels te maken heeft met de
onbekendheid van de Chinese taal, die vertaling en ontsluiting
moeilijk maakt. Maar
het ligt evengoed aan het feit dat velen van de schrijvers uit de
werelditeratuur, zoals de Latijnsamerikaanse Gabriel Garcia Marquez
of Salman Rushdie door de koloniale tijd diepe westerse wortels
hebben. Milan Kundera plaatst Rushdie zonder aarzelen in de Europese
traditie van Cervantes en Rabelais en als je kijkt naar het lijstje
van mensen die Marquez' inspireerden, dan blijkt naast Kafka,
Faulkner, Hemingway en Sophocles de enige inlandse invloed zijn eigen
grootmoeder te zijn. Rushdie en Marquez confronteerden het Westen
niet met iets nieuws maar bliezen de westerse literatuur nieuw leven
in. Op magistrale wijze, dat wel.
De
Chinese literatuur daarentegen dompelt de westerse lezer dieper onder
in het vreemde. Je zou zelfs kunnen beweren dat het de enige grote
literaire traditie is die nagenoeg niet door het Westen werd
beïnvloed en dus helemaal anders in elkaar zit. Dat is de westerse
lezer niet gewend.
Wat
is het verschil?
De
Chinese literatuuropvatting is terug te voeren op het oorspronkelijke
Chinese wereldbeeld. In het Chinese denken is de wereld niet
geschapen: al het bestaande heeft altijd bestaan. De oorzaak van het
leven, de hoogste waarheid, zocht de traditionele Chinees daarom niet
buiten de wereld bij een hemelse schepper. Als hij de wereld wilde
begrijpen keek hij om zich heen - naar de natuur, naar de
samenleving. Hij nam patronen waar in de verandering van de
seizoenen, in de herhalingen van de geschiedenis en meende daarin een
blijvend principe te zien dat orde in de dingen schiep. Dat principe
noemde hij de Weg - en daarnaar probeerde hij te leven. Dat is ook de
kern van het confucianisme. Op basis van de waargenomen patronen
stelde Confucius praktische regels en riten vast voor het juiste
sociale gedrag, waarmee de Weg, de orde, kon worden behouden. Het
Westen kent natuurlijk wel de Tien Geboden maar een belangrijk
verschil is dat Confucius niet Gods woord verkondigde, maar verslag
deed van zijn eigen ervaringen, als een gewone, zij het wijze man.
Door die aardse blik mist de Chinees in westerse ogen enige tragiek.
Hij is niet als zondig mens uit het paradijs verjaagd, hij heeft zijn
ziel niet aan de duivel hoeven verkopen om de ultieme kennis van de
wereld te bemachtigen. De Chinese auteur schrijft zich dus niet in in
de traditie die met de Grieken is begonnen, waarbij centraal de mens
staat die zijn lot niet kan ontlopen. Er is veel meer een streven
naar harmonie met wat er is.
Maar
aan de andere kant kan de Chinese schrijver wel zeer ontroerd zijn
door wat hij in die wereld ziet. Daarom ook dat het overgrote deel
van de klassieke literatuur zich zo hartstochtelijk bekommert om
maatschappelijke zaken. Die traditie is doorgezet in het politieke
engagement van de vroege twintigste eeuw en zelfs in het extreme
politieke gebruik van literatuur onder het latere communisme.
Onder
de confucianistische elite gold geschiedschrijving als het hoogste
literaire goed en de belangrijkste vereisten waren dat wat de
schrijver stelde waar gebeurd was en oprecht verwoord. Terwijl in het
Westen literatuur sinds Aristoteles haast synoniem is geworden met
fictie was in China de enige toegestane vorm van fictie de allegorie,
om veilig en indirect een kritiek of klacht te kunnen uiten. Een
literatuur van anekdotes, mythen en legenden was er wel maar die werd
beschouwd als triviaal, het was vermaak dat geen nut diende maar dat
ook niet echt kwaad kon. De ontwikkeling van de Chinese
prozaliteratuur is eigenlijk een lange emancipatiegeschiedenis van
het triviale naar het hogere.
Geldt
die drang om het waar gebeurde oprecht te verwoorden nog steeds?
Eigenlijk
wel. De moderne Chinese schrijver zit de werkelijkheid nog altijd
dicht op de huid, ook als hij er niet direct sociale kritiek op
heeft. Je ziet het in het obsessieve vastleggen van het dagelijks
leven in de massale, levendige internetliteratuur sinds het begin van
de 21ste eeuw.
Je
zou kunnen denken dat het probleem voor de westerse lezer is dat de
Chinese schrijver daarmee in detail verwijst naar een Chinese
werkelijkheid die hier niet zo bekend is. Maar hoe verklaar je dan
het grote internationale succes van de hedendaagse Chinese film, die
toch precies diezelfde Chinese werkelijkheid aankaart? Daar ligt het
dus niet aan.
Het
gaat erom hoe die realiteit wordt weergegeven. Een veelgehoord
westers bezwaar tegen Chinese literatuur is het gebrek aan
psychologische diepgang van de personages. De auteur schrijft wat
er
gebeurt, veel minder waarom.
Bovendien hebben Chinese romans vaak erg veel personages, die soms
tot types worden herleid. In de westerse roman, zoals die vanaf de
18de eeuw opkomt, worden personages niet alleen uitgebreider
getekend, veelal wordt het hele verhaal geschetst vanuit het
perspectief van één of enkele van hen. Bovendien is het hun
karakterontwikkeling die de roman voortstuwt.
Een
andere vaak geformuleerde kritiek is dat in de gemiddelde Chinese
roman een dwingende plot ver te zoeken is.
Inderdaad.
Een geheim, een zoektocht, een probleemstelling die noopt tot
antwoorden heb je in veel gevallen niet. Eerder een beschrijving van
hoe de personages zich tot elkaar verhouden, welke de
socio-maatschappelijke relaties zijn. Vaak worden veel korte
verhaaltjes vertelt, als kleine feuilletons in een groter geheel maar
zonder dat bij het einde naar het begin wordt teruggekeerd of dat er
op het eerste gezicht een algemene verhaallijn is.
Wat
doen westerse uitgevers met die 'bezwaren' mee?
Kijk
naar het verhaal van de Britse literaire agent Toby Eady, de man
achter Jung Changs 'Wilde Zwanen', waarvan er uiteindelijk 10 miljoen
exemplaren zijn verkocht. Toen ze ergens in de jaren tachtig met haar
manuscript bij hem kwam, oordeelde Teady dat het om een 'ongeordende
brij' ging, om één verzameling van details zonder enige structuur,
een heel typisch Chinese manier van vertellen dus. Hij heeft zeven
jaar met haar gewerkt aan het boek om uit dat ruwe materiaal een
roman te distilleren met perspectief. Vanuit het ik-personage wordt
vervolgens gekeken naar de levens van de moeder en de grootmoeder. En
dat werkte. Maar Eady weet ook wel dat het eindresultaat geen Chinese
literatuur meer is, maar een soort van nieuwe mengvorm.
U
vertelt in uw boek ook over Howard Goldblatt, de allerbekendste
Amerikaanse vertaler van Chinese literatuur, die bepaald opmerkelijke
kunstgrepen uitvoert.
Ja,
met het oog op een soepeler plot worden passages weggelaten of
omgegooid en nieuwe slot- of beginhoofdstukken voorgesteld. Hij doet
dat evenwel in overleg met de auteur. Mo Yan, die in China de
grootste hedendaagse schrijver heet, vertrouwt zijn vertaler en hij
geeft Goldblatt ook de vrijheid om het boek 'aan de Amerikaanse lezer
aan te passen'.
Goldblatt
stelde ook ooit aan Li Rui, auteur van 'Zilverstad', voor om een
hoofdstuk naar voren te halen om meer spanning te creëren, alvast
een tipje van de sluier op te lichten. Li voerde die suggestie prompt
door, ook in de latere drukken van het Chinese origineel.
Zelf
zou ik dat niet doen, ik geloof dat in Europa het respect voor het
originele werk een stuk groter is.
China's
literaire traditie verschilt van de onze, wat doet vermoeden dat
andere genres daar goed verkopen dan hier?
Klopt.
De standaard Chinese roman is geen liefdesroman en draait niet rond
één hoofdpersonage. Dat vinden Chinese lezers vaak te simplistisch.
Doorgaans gaan de bestsellers over een actueel thema en worden
wantoestanden blootgelegd. Vaak gebeurt dat in de vorm van een
historische roman: men gebruikt een periode uit het verleden om
vergelijkingen te maken met het heden. Neem 'Rijst' van Su Tong, dat
speelt in de jaren twintig dertig en draait om een arme man van het
platteland die zijn geluk gaat zoeken in de stad. Dat boek is in de
jaren negentig verschenen, net op een moment dat rurale migratie in
China een groot thema was.
Een
heel populair onderwerp is ook corruptie, omdat het een gigantisch
maatschappelijk probleem is waar iedereen mee kampt. Door te opteren
voor een romaneske vorm is het voor de auteur veiliger om kritiek te
uiten. En je kan in China echt wel wat zeggen, zolang je maar niet
beweert dat de problemen terug te voeren zijn op de
alleenheerschappij van de partij of op het beleid van president Hu
Jintao. Eigenlijk zijn die boeken een voortzetting van de oude
traditie: andermaal wil men met een (waargebeurd) verhaal aan de
hogere macht laten zien wat er in de maatschappij speelt.
Vindt
u dat de juiste boeken vertaald worden?
In
het Nederlands wordt niet echt veel anders vertaald dat in het
Engels, wat de dominante markt is. Treurig is wel dat het vaak alleen
de dissidente boeken zijn die vertaald worden, veelal autobiografieën
waarin het leven teruggebracht wordt tot politiek en die niet op hun
literaire kwaliteiten zijn geselecteerd.
Als
u een leeslijstje mocht maken voor onze lezers, wat staat daarop dan
bovenaan?
Het
Verzamelde Werk van Lu Xun, Doodgaan went van X.L. Zhang, Mijn leven
als keizer van Su Tong, en de Jongens van Glas van de Taiwanese
auteur Pai Hsien-yung
Mark
Leenhouts geeft op 20 oktober een lezing in Bozar in het kader van
Europalia China, op 22 en 25 oktober doet hij de publieke interviews
voor respectievelijk Mo Yan en Su Tong.
Mark
Leenhouts, Chinese literatuur van nu, aards maar bevlogen, uitgeverij
De Geus
Mijn Algerijnse vriend Ali woont in een
ander Brussel dan ik. Hij hokt in een kleine, tochtige kamer, hoor ik
u denken, vanuit de veronderstelling dat de Ali's van de hoofdstad
het in termen van centen en kansen minder getroffen hebben dan de
Willems. Lees er de armoederapporten van de Koning Boudewijnstichting
op na, en je kan moeilijk anders concluderen. De helft van de
allochtonen in Brussel moet maand na maand schrapen om rond te komen
en Ali, die politiek asiel kreeg en voorlopig op het OCMW is
aangewezen, is er een van.
En toch zijn het niet de afmetingen van
zijn woonkamer of de kwaliteit van het linoleum op de vloer die hem
doen dromen van verhuizen naar een ander Brussel. Ali gaat het niet
om zijn overigens recent gerenoveerde Kuregemse flat, wel om de
mentale wereld die hem omringt. Deze homo-activist voor wie Algiers
te gevaarlijk was geworden, is naar eigen zeggen in een universum van
mannetjesputters terecht gekomen.
Hij vertelt over de blikken en de
verwensingen die zijn fleurige bermuda op een recente zomermiddag
opleverde en over het jonge buurmeisje uit Luik, wiens eeuwige
glimlach door de omwonenden als hoerigheid wordt uitgelegd.
Hier zou ik willen wonen, zegt hij, de
voetgangers op het zebrapad van Ma Campagne nakijkend. Tienermeisjes
in hotpants en felgekleurde kousen bespreken de recente conversaties
met hun liefjes, een Afrikaanse oma schuifelt moeizaam achter hen aan
met zware boodschappentassen. En aan de overkant staat de uitbater
van een alternatieve broodjeszaak te flirten met een vriendje.
Ali denkt over zijn straat in
Anderlecht en zegt dat hij het niet begrijpt. Of beter: hij had zich
bij de hoofdstad van Europa een andere plek voorgesteld. Hij schudt
zijn hoofd. Op het gemeentehuis zijn mannen die van mannen houden met
hun geliefde welkom voor een trouwceremonie en op het trottoir ervoor
zijn homo en lesbienne gespuugde woorden.
Als een eilandenarchipel omschrijft
deze nieuwe Brusselaar zijn stad, als een cluster van gemeenschappen
waartussen veel water vloeit en weinig bruggen bestaan.
Dat zijn oordeel te hard, te snel, te
simpel is, probeer ik hem uit te leggen en ik vertel het verhaal van
een elfjarig geadopteerd meisje uit Haïti, dat deze zomer voor een
stage van een week naar de Brusselse Rand ging. Eens en niet meer.
Het had wel tot de donderdag geduurd, verzekerde ze ons, vooraleer de
homogeen blanke groep normaal met haar omging. In mijn Brussel, zei
ze met grote stelligheid, gebeuren zo'n dingen niet. Daar weten ze
dat zwart niet de kleur is van je hart.
Ali zwijgt en knikt. Dat van die
regenboognatie, dat klopt wel, zegt hij tenslotte. Maar toch.
Als ik hem twee weken later opbel,
blijkt hij zich te hebben ingeschreven voor een opleiding
maatschappelijk werk. Ik wil meehelpen, klinkt het enthousiast aan de
andere kant van de lijn, meebouwen aan een stad waarin we sàmen
kunnen wonen. Ik ben het jullie verschuldigd.
Catherine Vuylsteke is
buitenlandredactrice van de krant De Morgen en auteur van
'Volksrepubliek van Verlangen, 'Het Gewicht van Hemelse Vrede' en
'Onder Mannen'
Zuid-Korea
mag dan in economische termen een moderne natie zijn, de
confucianistische fundamenten van de maatschappij zorgen ervoor dat
op ongehuwde moeders en op kinderen met gemengd bloed een sterk
sociaal stigma rust. Vrouwenorganisaties proberen terug te vechten,
maar simpel is het niet.
Eunjeong Park zag haar tweejarige dochter aan de deur krabben zoals
honden dat doen. Ze kwam er achter dat het kind in de crèche
doorgaans in een kamer alleen werd opgesloten omdat het een
buitenechtelijk kind betrof.
Toegeven,
Eunjeong Park kon op Aeranwon rekenen, een stichting van de
Presbyteriaanse kerk die verschillende centra runt voor ongehuwd
zwangere meisjes en vrouwen. Het gros van hen is door de familie aan
de deur gezet toen bleek dat ze een kind verwachtten. Park wilde
haar dochter onder geen beding afstaan en ze zegt dat ze de grootste
bron van liefde in haar leven is. Maar als haar wordt gevraagd wat
haar advies is voor andere ongehuwde moeders, suggereert ze prompt
adoptie. Ik weet dat vrouwen die hun kind opgeven, hun hele leven
met een schuldgevoel kampen. En toch. Het leven hier is veel te hard,
zowel voor de moeders als voor hun kinderen, vertelt deze enige
tijd geleden in een ontmoeting met Amerikaanse sociologen in Seoel.
"De eerste tien keer dat ik me voor een sollicitatie aanbood en
vertelde dat ik een kind had maar geen man, werd ik meteen wandelen
gestuurd. Pas toen ik ging liegen over mijn burgerlijke staat, vond
ik een werkgever". Ook Parks dochtertje heeft het niet
makkelijk. Als peuter van twee krabde ze als een huisdier aan de deur
om binnen of buiten te mogen. Park ontdekte de reden voor dit gedrag:
het meisje werd in de crèche dagelijks in een apart kamertje
opgesloten. Aangezien het geen vader had, mocht het niet met de
andere kinderen spelen. Haar moeder zocht uiteindelijk andere opvang,
waarbij ze loog over haar gezinssituatie om haar kind te helpen.
Adoptie
als uitweg
Het
verhaal doet sterk denken aan de jongemannen in Kim Ki-Duks film
Address
Unknown
(2001): aangezien ze van gemengd bloed zijn, zijn geweld en
verwensingen hun dagelijkse deel. Op school noch op de werkvloer zijn
ze welkom. Of neem het autobiografische verhaal van de Koreaans
Amerikaanse Elizabeth Kim. In Tienduizend
Tranen (2000)
vertelt ze over haar moeder Omma die net na de Koreaanse oorlog
(1950-'53) zwanger raakte van een Amerikaanse soldaat die later
vertrok. Als ze naar haar geboortedorp terugkeert, eisen haar vader
en broer dat ze de 'honhyol' (letterlijk: gemengd bloed) als meid zou
verkopen. Omma weigert en verstopt haar kind, waar op haar woedende
mannelijke verwanten haar vermoorden. De volgende dag werd
Elizabeth afgeleverd bij een weeshuis in Seoel, van waar ze luttele
tijd later naar een Amerikaans adoptiegezin vertrok. Het overkwam
velen. Sterker nog, het waren precies deze opvattingen over
bloedzuiverheid die ervoor zorgden dat haast geen land ter wereld
zoveel van zijn zonen en dochters voor adoptie afstond als
Zuid-Korea. Tussen 1950 en 2000 vertrokken op die manier minstens
140.000 kinderen. De jongste jaren is dat aantal teruggevallen tot
zo'n 1300 per jaar. De export van adoptiekinderen wordt immers steeds
meer beschouwd als een smet op het blazoen van een zo hoog ontwikkeld
land en er zijn zelfs plannen om de internationale adopties tegen
2012 stop te zetten. Maar aan ongehuwd zwangere meisjes en vrouwen
wordt nog steeds aangeraden om zich van de kroost te ontdoen. Abortus
is niet echt een optie wegens illegaal, tenzij de gezondheid van de
moeder in gevaar is. Blijft dus over: adoptie, waarmee de vrouwen
zichzelf en hun familie een blijvend stigma besparen. Langzamerhand
komt er evenwel verandering. Zo blijkt uit onderzoek dat nu meer
ongehuwde moeders hun kind houden dan tien jaar geleden. En ook op
juridisch vlak werd er vooruitgang geboekt. Na acht jaar van
vrouwenstrijd werd begin vorig jaar het 'hoje-systeem' afgeschaft.
Deze archaïsche administratievorm hield in dat vrouwen van in de
wieg tot aan het graf ingeschreven bleven op het register van hun
mannelijke verwanten: eerst op dat van hun vader, later op dat van
manlief. Stierf die, dan verkaste de vrouw naar het register van haar
zoon en had ze die niet, dan kwam ze op de hoje van andere mannelijke
familieleden terecht. Dit systeem betekende tevens dat
'bastaard'kinderen, of ze nu van gemengd bloed waren dan wel zonder
erkende vader bleven, niet werden geregistreerd en dus ook niet
konden erven.
Economische
noodzaak
Dat
bloed en de zuiverheid ervan zo'n belangrijke rol speelt in de
Zuidkoreaanse maatschappij en dat het tot begin vorig jaar duurde
vooraleer de vrouw als administratief onafhankelijk kon worden
beschouwd, heeft te maken met de sterke confucianistische fundamenten
van de maatschappij. En hoezeer sommigen ook beweren dat de
modernisering en industrialisering die allang op losse schroeven
hebben gezet, geeft research juist het tegendeel aan. Zo concludeerde
sociologe Sungeun Yong in haar onderzoek met 103 alleenstaande
jongeren vorig jaar dat nog steeds wordt neergekeken op gezinnen die
geen kinderen hebben en op zonen en dochters die buiten het huwelijk
worden geboren. Als ze al afstappen van het idee dat de mannen de
kostwinner en steunpilaar zijn en dat het hoogste doel in een
vrouwenleven het voortbrengen is van nageslacht binnen het huwelijk,
zo schrijft ze in de
Journal of Family Issues(2008),
"dan is dat louter omdat economische noodzaak hen daartoe dwong,
niet omdat ze daadwerkelijk van óvertuigd zijn".
Sinds de VS-invasie in Irak in maart 2003 werd gemiddeld één holebi per week vermoord. Sommigen stierven in de handen van milities, anderen werden door hun ouders gedood in een poging om de claneer te zuiveren. Anwar, Amar en Sarah ontkwamen naar Nederland en getuigen nu voor het eerst.
'Een dag waarop ik niet heb gedanst is een dag waarop ik niet heb geleefd. Ik kan het niet helpen. Sommigen worden high van alcohol of van drugs. Als ik dans, vergeet ik de wereld. Niets bestaat nog'. Anwar (°1988) taxeert de verse bloemen op de tafel van het Roosendaalse café. Hij zucht en frunnikt aan zijn Palestijnse sjaal die hij op betere dagen in een paars kleurbad heeft gestopt.
Zijn jeugd in het Irak van Saddam Hoessein had eigenlijk moeten meevallen. Zijn familie was er een van Baathisten. Anwar's vader was journalist bij de regeringskrant Al Jumhurya, zijn tante had een hoge functie bij de Iraakse Nationale bank en zijn oudere broer zat bij de politie. De familie had weinig last van de voedseltekorten, het medicijnengebrek en de andere restricties waaronder het land gebukt ging sinds de instelling van VN-sancties in augustus 1990. «Van die relatieve welstand heb ik zelf nooit genoten, vertelt Anwar, «ik was de verschoppeling van het gezin».
Het had met zijn kinderlijke fantasieën en spelletjes te maken. Anwar hield ervan de kleren van zijn oudere zussen aan te trekken, zijn gezicht op te maken en zichzelf urenlang in de spiegel te bewonderen. «Als zevenjarige droomde ik dat ik Assepoester was». Maar een betrapt jongetje met gestifte lippen en een vrolijk bloesje was wel het laatste wat vader Saleh wou zien. En dus werd er mores geleerd, keer op keer, en het meest nog toen ook het schoolhoofd discreet kwam klagen over Anwars gebrek aan branie en mannelijkheid.
De jongen mocht niet langer met de rest van de familie eten, hij werd van zakgeld verstoken en de leuke spullen gingen voortaan naar zijn broers en zussen. «God weet dat ik geprobeerd heb om anders te zijn maar dat lukte niet.
«Als mijn nichtjes op bezoek kwamen, was ik gelukkig. Een van hen zat op de dansschool, ze was tien jaar ouder dan ik maar leerde me alles over oriëntaalse dans. Ik was jaloers op haar en beloofde mezelf dat ik op een dag een beter danser zou zijn dan zij».
Op zijn twaalfde schreef Anwar zich in bij de dansacademie. Officieel betrof het een opleiding hiphop-dansen, in navolging van zijn oudere broer wiens talent in de hele buurt werd bewonderd. «Ik was de eerste mannelijke leerling voor de richting Oriëntaalse dans ooit. Bij de inschrijving werd vreemd opgekeken maar voor mij begon een nieuw leven». Toen de 300.000 Amerikanen, Britten, Australiërs en Polen in maart 2003 Irak binnenvielen met de smoes dat Saddam Hoessein niet langer ongemoeid kon worden gelaten nu hij over massavernietigingswapens beschikte, viel de wereld van de 15-jarige Anwar aan duigen. De dansschool ging dicht. Palief kwam erachter dat zijn buikdansende Assepoester hem onsterfelijke belachelijk maakte en hij sloot hem maandenlang op.
Uiteindelijk wist zijn lievelingstante er Anwars radeloze ouders van te overtuigen dat ze hun geperverteerde kind terug op het rechte pad kon krijgen. Hij mocht een tijdje bij haar en haar man intrekken. Het is in die tijd dat ik de transsexueel Mohammed heb leren kennen. Met de financiële hulp van de naar Londen gevluchte Ali Hili van Iraqi LGTB was ze een vluchthuis voor homo's en transsexuelen begonnen in een buitenwijk van Bagdad. Het was de enige plek waar we nog terecht konden. Bij de invasie waren alle door homo's gefrequenteerde cafés en discotheken in het centrum van de stad gebombardeerd of gesloten. En de volstrekte wetteloosheid die toen heerste, maakte dat transsexuelen en enigszins verwijfd uitziende homo's de straat niet meer opkonden. Er circuleerden lijsten van te elimineren geperverteerden. De wijken werden door de milities gezuiverd en bij het vuil lagen lichamen, ontdaan van hun geslachtsdelen.
Anwar besloot zelf in het vluchthuis te gaan wonen. We waren met vijftien, eerst in dat ene huis en om de paar maanden ergens elders, om geen argwaan te wekken in de buurt. Een nieuwe woonst vinden was nooit moeilijk, duizenden huizen stonden leeg. Al wie geld had, verliet Irak meteen na de komst van de Amerikanen. Sommigen deden naai- en borduurwerk dat via een kennis op de markt werd verkocht, anderen gingen naar de markt en Mohammed haalde één keer per week in Centraal-Bagdad het geld op dat Ali vanuit Londen overmaakte. Daarvoor liet hij zijn baard staan, kwestie van veilig langs de checkpoints heen te komen.
En toch. Anwar wrijf over het venster van zijn mobieltje. De Mohammed van de foto is een mollige jonge vrouw met een te strak zittend kettinkje. Ze is niet niet lang nadat ayatollah Ali al-Sistani op 15 maart 2006 een fatwa uitsprak tegen homo's verdwenen. We hebben haar in het mortuarium aangetroffen met verschrikkelijke brandwonden. Later kwamen we erachter dat ze bij een checkpoint van het Badr Corps, de gewapende arm van Sistani's Opperste Raad van Islamitische Revolutie, was gefouilleerd. Ze ontdekten haar borsten».
«Ik nam haar werk als coördinator over en sprak met Ali af dat we het geld niet langer in Bagdad zouden ophalen maar in Noord-Irak, waar je via de door de Amerikanen beveiligde luchthavenroute relatief makkelijk kon komen. «Ondertussen kwamen er steeds meer gruwelberichten. Die en die waren door de Mahdi-militie meegenomen, anderen werden door hun eigen familie omgebracht om de eer van de clan te zuiveren. Op de meeste dagen dronken we flessen hoestsiroop, twee, drie soms. Daar was makkelijk aan te komen en de roes was dezelfde als die van alcohol. We kwamen slaapwandelend de dagen door. Anwar telt op zijn vingers. Adiba, Saleh, Kadora, Dina, Nahla. Zijn vrienden, vermoord toen ze zich om dringende redenen toch buiten het vluchthuis waagden. Hij staat op, zet een zonnebril op en kijkt weg. Het spijt me, fluistert hij. Kan je een whisky bestellen?
Of ik het verhaal ken van de Iraanse lijm, vraagt hij even later. Het dook voor het eerst op via het Arabische satellietstation Al-Arabiya en werd later bevestigd door zowel de bekende Iraakse feministe Yanar Mohammed van de Organisatie voor Vrijheid van Vrouwen in Irak (Owfi) als Human Rights Watch. Ze hebben Khadora zo vermoord, eerder dit jaar. Ze 'vergrendelden' haar anus en dienden haar vervolgens grote hoeveelheden laxatief toe, tot haar organen het begaven. Anwar begint onbedaarlijk te huilen en loopt naar buiten.
In februari van dit jaar namen ze ook hem te grazen. Leden van het Badr Corps, dat sinds 2006 in de reguliere politie is opgenomen, onderschepten Anwar aan een controlepost en brachten hem naar het detentiecentrum van de inlichtendienst van het ministerie van Binnenlandse Zaken. Bijna drie maanden lang werd hij 'ondervraagd' over het perverse netwerk dat hij zou runnen. Veel viel er niet te vertellen, Ali was met de coördinatoren van de zes vluchthuizen die hij in Bagdad financierde overeen gekomen dat niemand ooit zijn of haar echte naam zou gebruiken en ze elkaar wel zouden bellen maar nooit mochten ontmoeten. De details bespaar ik je. Ik zou niet onder woorden kunnen brengen hoe het voelt. De groepsverkrachtingen, de pijn van electroshocks en van het urenlang ondersteboven worden opgehangen, tot het bloed uit je neus druipt, Maar ik verzeker je dat ik er tot op heden medische klachten aan overhoud.
Eén keer kreeg Anwar in de cel bezoek van een kennis, die hij een briefje toestopte. 'Ze zullen me executeren, ik weet het zeker', stond erop. Ali Hili heeft toen vanuit Londen geregeld dat er 5.000 dollar werd betaald aan de nachtelijke gevangenisbewaker, die hem vrijliet. «Ik vraag me nog steeds af waarom God mij heeft willen sparen», zegt Anwar. «Misschien gaf Hij me een voorkeursbehandeling omdat ik zelf zoveel mensen heb geholpen. Mijn vijf medegedetineerden, die de andere vluchthuizen in Bagdad bleken te runnen, zijn allemaal terechtgesteld».
Anwar dook vervolgens onder op het platteland nabij Bagdad. Vandaar ging het naar Noord-Irak en later naar Beiroet. Op 14 april nam hij het vliegtuig naar Parijs, waar hij politiek asiel aanvroeg. «Er was geen omkadering, ik kon een tijd logeren bij een van de mannen van de Egyptische Queen Boat-affaire. Ik wilde van zijn gastvrijheid evenwel geen misbruik maken en toen ik hoorde dat een paar vrienden in Nederland waren, ben ik hierheen gekomen».
Den Haag deelde Anwar evenwel mee dat hij in Nederland niet in aanmerking komt voor bescherming omdat zijn aanvraag in Frankrijk loopt. Met de hulp van een aantal internationale holebi-organisaties wordt momenteel geregeld dat hij in Parijs onderdak krijgt om er op de beslissing te wachten. «Wat ik wil doen? Ach, ik spreek alleen Arabisch, mijn leven en mijn vrienden zijn in Irak».
Amar (°1967) «Je zou kunnen zeggen dat ik van goede huize ben, al zouden mijn vader en moeder zweren dat ze mij niet langer tot hun kinderen rekenen». Amar lacht, zijn zachte, ietwat zangerige stem staat in schril contrast tot zijn forse voorkomen. Hij speelt met de nepdiamantjes die zijn zwarte polshorloge omzomen en vertelt dat zijn vader een neef was van de erg geliefde Iraakse president Abdelkarim Qasim (1958-'63), die door de Baath-partij werd onttroond en vermoord.
«Mijn ouders waren beide opgeleid, mijn moeder studeerde zelfs aan het Amerikaanse college in Beiroet. Maar toch was een homosexuele zoon hebben geen optie. Mijn ouders hadden er vaak ruzie over, mijn vader verweet mijn moeder veelvuldig dat ze zon kind had gebaard. Zie je, in Irak worden mannen aangesproken als vaders van hun oudste zoon en het euvel wilde dat ik het eerste kind ben. Wie wil in een extreme macho-maatschappij als de onze bekend staan als de vader van een mietje?
«Aldus was mijn jeugd er een van voortdurende correctie. Hou je kopje niet verwijfd vast, jongen, ga op straat spelen. Cakes bakken is voor meisjes, gedraag je toch. «In het Irak van Saddam Hoessein regeerde de angst. Naaste verwanten durfden niet aan elkaar kwijt wat ze van de president vonden, je wist immers nooit wie voor hem spioneerde. Tegelijk was het een seculier regime, er waren tal van etablissementen waar homo's elkaar konden ontmoeten. We hielden van Café 21, nabij de Duitse ambassade, en van het Meridien Hotel, waar gay-avonden plaatsvonden. Sinds eind jaren tachtig werkte ik op het ministerie van telefonie. Gsm's waren er in Saddams Irak niet, we waren in technologisch opzicht hopeloos achterop. Ik zou het als ingenieur normaliter minstens tot diensthoofd hebben geschopt, maar mijn zogenaamd 'slappe en verwijfde' voorkomen hield elke promotie tegen. «Toen ik dertig werd, begonnen mijn ouders te zeuren over trouwen. Het zal je goed doen, oordeelden ze, maar ik hield vol dat ik mijn droomprinces nog niet had ontmoet. En toen de oorlog begon, sprak niemand nog van huwelijken. Je mocht elke dag al blij zijn dat je hele familie ongedeerd thuiskwam. «Toen Saddam werd omver geworpen, barstte er een morele explosie los en er was niemand om ze te beteugelen. Ik weet nog dat ik met vrienden naar de kerk in onze middenklassewijk al-Mansour ben gegaan, om Maria om bescherming te vragen. We waren geen christenen maar we hoopten dat het toch zou helpen. «Toen het aantal kidnappingen en moorden in de homogemeenschap sterk begon toe te nemen, gingen de meesten van ons nog nauwelijks de deur uit. Ik bleef via de telefoon en later het internet met mijn vrienden in contact maar ze opzoeken was te gevaarlijk. En ik prees mezelf gelukkig dat mijn kantoor zich op minder dan een km van mijn huis bevond. «Ik ben blijven werken tot in februari van vorig jaar. Toen kwam er een telefoontje van een onbekende. Dat ze me wel zouden weten te vinden, zei hij. Mijn dagen waren geteld. Terwijl ik bij de ingang van het gebouw stond te wachten op mijn inderhaast gebelde vriend, stopte er een auto. Een man stapte uit en spuwde naar me een gebaar waarmee in Irak de allergrootste afschuw wordt uitgedrukt. Daarna stoof het voertuig weg. Ik ben toen bij mijn tante ondergedoken, nabij de Green Zone, die bekend staat als het veiligste stadsdeel. «Vreemd genoeg bracht die doodsbedreiging me nader tot mijn familie. Er waren zoveel mensen, vooral in bemiddelde families, die werden bedreigd, afgeperst of ontvoerd voor losgeld. Nu dat lot ook mij boven het hoofd hing, vroeg niemand of het door mijn sexuele geaardheid kwam. Ze zochten gewoon naar geld om me het land uit te krijgen. «Ik had de verschrikkelijkste verhalen gehoord over mensensmokkelaars die hun klanten in onmogelijke ruimtes opsloten voor reizen die sommigen niet eens overleefden. Maar ik geloofde dat de 15.000 dollar waarover ik uiteindelijk kon beschikken, een comfortabele reis zouden garanderen». Het pakte evenwel anders uit. Toen de volumineuze Amar na een hachelijke trip in Istanbul aankwam, werd hij door een norse Koerdische man in de laadruimte van een vrachtwagen geduwd, waarna het laden van de goederen begon. «Ze gaven me chocolade, koekjes, kalmeringspillen, één fles met water en een andere om in te plassen. Meer niet. En wat de eindbestemming was, wist ik evenmin. «Acht dagen later opende de chauffeur het zeil. Hij gebaarde dat ik moest uitstappen en voorbije de brug lopen. Met een loodzware koffer en niet in staat om helder te denken, klopte ik op de eerste poort die ik zag». Op 8 juni kwam Amar bij het asielcentrum Ter Apel aan, nabij het Noord-Nederlandse Groningen. Hij diende vervolgens een asielaanvraag in, die aanvankelijk werd geweigerd. Sinds december van vorig jaar meent de Nederlandse overheid die in 2008 meer dan 5.000 asielzoekers zag aankomen, meer dan in eender welk ander EU-land dat subsidiaire bescherming van de Irakezen niet langer nodig is. Na een geheim bezoek aan Irak in mei van dit jaar concludeerde vice-minister van Justitie, Nebahat Albayrat, dat de veiligheidssituatie in het land 'erg is verbeterd. Bagdad is een dynamische stad met veel mogelijkheden om te werken'. De situatie voor christenen en homo's in het land achtte ze wèl zorgwekkend maar tot dusver leidde dat niet tot een positief advies voor Amar, die op een laatste beslissing wacht. «Wat ik doe als ik wordt uitgewezen?» Hij zucht. «Er zijn veel dagen waarop ik dood wil zijn, hoe moet het met vandaag als er geen morgen is?»
Sarah (°1983) Sarah kijkt me met haar zwaar opgemaakte ogen onderzoekend aan en verifieert voor de zoveelste keer of haar truitje niet te veel van haar boezem onthult. Haar leven is altijd moeilijk geweest omdat ze ook Ali moest zijn, de jongen van op haar identiteitspapieren. Veel geluk had ze niet maar toch dit: dat ze het kind is van een gynaecologe die bij haar vijfde en voorlaatste spruit al gauw in de gaten kreeg dat er iets niet klopte. Ze liet haar op haar zesde onderzoeken en kreeg te horen dat het met het onevenwicht in haar hormonen te maken had. «Het is je schuld niet, lieverd, zei mijn moeder tegen me, je lichaam maakt teveel vrouwelijke hormonen aan. En toen ik later stoppels kreeg, stelde ze voor om eerst een scheermes te proberen. Ik vond het verschrikkelijk. Dan doe je zoals de meisjes, mijn dochter, zei ze, je waxt of je gebruikt de draad zoals je zusjes. En daarmee was tussen ons alles duidelijk». Sarah's moeder droeg Ali zonder veel poespas ten grave maar in de buitenwereld lag dat wel even anders. «Ik werd gepest op school, uitgescholden op straat. En daar kon de liefde van mijn moeder, die korte tijd na de geboorte van mijn broertje ook nog weduwe werd, weinig aan veranderen. Ze moest zelf uitkijken». Als moeder van Sarah bezoedelde ze immers de eer van de clan. En toch. Het getreiter uit haar kinderjaren zou klein bier blijken in vergelijking met wat Sarah na de Amerikaanse invasie te wachten stond. «Er heerste totale anarchie, rekeningen werden vereffend, een gerucht was voldoende om je doodsvonnis getekend te zien. «Ik werkte als kapster bij mensen thuis maar vanaf de lente van 2003 kwam ik nauwelijks het huis uit. Ik verplaatste me alleen per taxi, en droeg steevast een corset om mijn borsten te verhullen die door mijn vrouwelijke hormonenkuur prominenter waren geworden». De bescherming zou op een dag in augustus 2007 evenwel futiel blijken, toen Sarah bij een controlepost van de immer in het zwart geklede Mahdi-militie uit de taxi moest stappen. Tot haar verbazing zag ze dat de chauffeur even later werd weggestuurd. «Eerst ontdekten ze mijn kappersspullen, ik kwam net van bij een klant. Ze noteerden mijn identiteitsgegevens en mijn mobiele nummer. Toen begon het hardhandige fouilleren. Een van de jongemannen trok met een grijnslach het korset los en zwaaide ermee als betrof het een trofee. Dat ze een feestje konden bouwen, reageerde een van de anderen, waarop ze me met z'n drieën gewelddadig verkrachtten». Meer dood dan levend is Sarah die avond thuisgekomen. Haar moeder wilde haar naar het ziekenhuis brengen maar dat was te gevaarlijk. De onvermijdelijke ontdekking van Sarah's transsexualiteit zou de hele familie in moelijkheden brengen. In de volgende vier maanden, tot het telefoonbedrijf mijn nummer afsloot, hebben die lui mij tien keer opgebeld. Ik ben er twee keer heengegaan. Ze hadden me gewaarschuwd dat de keuze aan mij was. Als ik niet vrijwillig opdaagde als ze belden, kwamen ze me thuis afmaken. Voor Sarah's moeder stond één ding ondertussen vast, dat ze het land uitmoest, in Irak had ze geen toekomst meer. «Op 29 mei van vorig jaar ben ik vertrokken. Ik wilde niet. Mijn moeder is de lucht die ik adem, haar achterlaten viel me verschrikkelijk zwaar. Maar ze hield voet bij stuk en wilde dat ik naar Nederland vluchtte. Daar zal je gerespecteerd worden, beloofde ze, in Nederland kunnen mannen zelfs met mannen trouwen. Sarah vroeg begin juni asiel aan maar werd tot dusver geweigerd. Den Haag twijfelt er niet aan dat ze uit Centraal-Irak afkomstig is, noch dat ze transsexueel is. Maar haar vluchtrelaas wordt incoherent bevonden. Vandaag ben ik gelukkig, zegt ze terwijl we terug lopen naar het station, van waar ze samen met Amar en Anwar de trein zal nemen naar het asielzoekerscentrum. «Mijn stem werd gehoord, ze legde een lange reis af. Van de kamer van mijn moeder in Bagdad naar jouw lezers. Bedankt».
CHINA - Zestig jaar Volksrepubliek of het bakken van een klein visje
De dure parade die vandaag over het Tiananmenplein trekt ter viering van zestig jaar China, kan de onderliggende beleidscrisis niet verhullen, schrijft Catherine Vuylsteke. 'Reële aansprakelijkheid zou het mooiste cadeau zijn van de leiders voor de zonen en dochters van de jarige Volksrepubliek.' Het besturen van een groot land is als het bakken van een klein visje. De Chinese daoïstische filosoof Laozi, had tweeënhalf millennium geleden een punt. Het is niet simpel, en als je er te al zeer mee tekeergaat, loopt het fout, dat bedoelde hij. Het is een zinnetje dat de zenuwachtige Chinese leiders die vandaag naar een buitensporige show kijken op het Tiananmenplein, terwijl de omwonenden niet welkom zijn, ter harte moeten nemen. Hun zelfvertrouwen op diplomatieke fora en China's internationale economische profiel staan in scherp contrast met het gevoerde binnenlands beleid. Hun systematisch repressieve respons op de steeds luider klinkende kreten van volks ongenoegen is contraproductief. Onderzoek geeft aan dat het inzetten van alle geledingen van het veiligheidsapparaat tegen onrechtmatig onteigende boeren, niet-uitbetaalde rurale migranten en slachtoffers van ecologische problemen niet leidt tot de maatschappelijke stabiliteit en harmonie waar de tandem van president Hu Jintao en premier Wen Jiabao zegt naar te streven. Integendeel, geweld genereert juist meer geweld. Onmacht is een slechte raadgever. Neem de loodvergiftigingen bij kinderen in de provincie Shaanxi midden augustus: ze eindigden met vandalisme, klappen en arrestaties. Boze vaders en moeders hebben tien vrachtwagens en honderden meters omheining van de Dongling Lood- en Zinksmelterij vernield daags nadat ze van het lokale Milieubureau te horen kregen dat de inderdaad vastgestelde hoge loodconcentraties in het bloed van hun 615 zonen en dochters ook te maken hadden met hun 'leef- en voedingsgewoontes'. Welke maatregelen tegen het bedrijf genomen zouden worden, kon het bureau niet vertellen en in welke mate de kinderen op haar kosten of die van de staat zullen worden behandeld, is evenmin duidelijk. In diezelfde week ging het in de zuidoostelijke provincie Fujian mis, waar duizenden eenheden van de rellenpolitie slag leverden met 10.000 burgers die al jaren klagen over een nabijgelegen afvalbedrijf dat volgens hen verantwoordelijk is voor een gigantische stank en een sterke toename van het aantal kankers. Welke schikking voor het bedrijf wordt getroffen, raakte niet opgehelderd. Dergelijke problemen beperken zich overigens niet tot Shaanxi of Fujian: uit de jongste studie van het nationale Milieubureau blijkt dat het aantal ecologische conflicten het jongste jaar met een derde is gestegen, terwijl bedrijven die om milieuredenen tot sluiting werden verplicht, niet zelden stiekem weer aan het werk gaan. Repressie genereert meer geweld en werkt bovendien destructief. De problemen woekeren aldus verder, ze genereren een beleidscrisis die niet te camoufleren valt met een dure militaire parade in het hart van de hoofdstad. Het is vooral in de ogen van de meerderheid van de bevolking, de boeren, de rurale migranten en de niet-kapitaalkrachtige stedelingen dat de overheid haar geloofwaardigheid verliest. Bij gebrek aan centen, kansen of opleiding zijn zij het meest op de staat aangewezen en ze worden er het slechtst door behandeld. Kunnen de goed opgeleide stedelijke rijken in hun gated communities op een geciviliseerde omgang met de overheid rekenen, die grosso modo op laisser faire neerkomt, dan mogen de landbouwers veelal dreigementen en geweld verwachten als antwoord op hun vraag om hulp. De voorkeursbehandeling van de stedelijke elite is niet toevallig. Het betreft een bewuste trade-off waarmee de partij haar machtsmonopolie handhaaft sinds haar bijna-doodervaring van 1989. De verwachte tegenprestatie van de bevoorrechten is dat ze hun vrijheid niet delen met de rest van de samenleving en zich bijvoorbeeld niet inschakelen in hun emancipatiestrijd. Ik hoop dat de leiders bij het aanschouwen van de militaire spitstechnologie op het plein waar twintig jaar geleden onschuldige burgers stierven, even stilstaan bij de resultaten van het onlineonderzoek dat het officiële magazine China Insight einde juli uitvoerde onder 3.000 internetgebruikers. Daaruit bleek dat prostituees ondanks het feit dat ze een categorie van illegaal werkenden zijn, als betrouwbaarder worden gezien dan overheidsambtenaren. Die laatste bengelden onderaan in de klassering, samen met de vastgoedspeculanten en de politie. Meest integer werden de boeren en de religieuze figuren bevonden, of het nu om priesters uit ondergrondse kerken ging dan wel boeddhistische monniken. Vergelijkbare conclusies kunnen getrokken worden uit het artikel dat ter gelegenheid van de eerste schooldag verscheen in het erg populaire Dagblad van de Zuidelijke Metropool. Een reporter vroeg aan kinderen uit het eerste leerjaar wat ze later graag willen worden. De obligate piloten en artsen ontbraken niet in de antwoorden, maar er was ook een meisje dat stellig beweerde "een corrupte functionaris" te willen worden, "want die hebben alles wat hun hartje begeert". China's leiders heeft het nooit aan buitenlandse apologeten ontbroken. Sinds het van Mao naar de Markt ging, transformeerden ze zich van extreem linkse revolutionairen tot succesvolle zakenlui maar hun basisargumentatie veranderde niet. China heeft in de voorbije jaren een gigantische ontwikkeling doorgemaakt. Helemaal mee eens, maar de burgers zijn hun leiders ver vooruit. Ze wachten met groeiend ongeduld op de verantwoordelijke participatie aan het maatschappelijke debat en op de aansprakelijkheid van de leiders die hen al zo lang zijn beloofd. "Het volk is opgestaan", zou Mao hebben betoogd bij de uitroeping van de Volksrepubliek. Zestig jaar na dato is het een waarheid als een koe. Het kan lezen, schrijven, denken en debatteren. Nu de leiders nog.
Precies zestig jaar geleden werd in het hart van Peking de Volksrepubliek China uitgeroepen. Mao Zedong en Deng Xiaoping lanceerden twee al even grootse als aan elkaar tegengestelde politieke experimenten. De eerste isoleerde China, liet 350 miljoen Rode Boekjes drukken en veranderde 's lands kookpotten in schroot, de tweede zette de natie terug op de kaart en maakte er de fabriek van de wereld van. En het Westen verstond vaak niet wat er gebeurde. Het moet om een uur of drie 's middags geweest zijn, na maanden van belegering door het Volksbevrijdingsleger dat op 1 oktober 1949 van op het Tiananmenplein in het hart van Peking de Volksrepubliek werd afgekondigd. Op YouTube zijn filmpjes van te zien, met een robuuste Mao die zijn pet heeft goed gezet vooraleer hij de trappen beklimt naar het balkon aan de noordkant van het plein, waar hij wordt geflankeerd door tientallen kopstukken van de Chinese Communistische Partij. Voor hen bevindt zich een zee van mensen en Chinese vlaggen. Over wat de Grote Roerganger er precies zei, lopen de meningen uiteen. De 26-jarige Brit David Hawkes, die later een van de belangrijkste vertalers zou worden van Chinese literatuur, studeerde toen in Peking en hij was er die middag met zijn klasgenoten bij op het plein. Dat Mao met een dik Hunanees accent sprak, zei hij er later over, en dat hij noch zijn omstanders er een woord van konden verstaan. De Chinese schrijver Ma Feng was er evengoed, en hoewel zijn geboortedorp meer dan duizend kilometer noordelijker ligt dan dat van Mao en de beide heren dus moeilijk streekgenoten genoemd kunnen worden, beweert Ma perfect te hebben begrepen wat de nieuwe leider oreerde. Dat hij 'met heldere, verheven stem sprak', wist Ma te vertellen, maar misschien had dat te maken met het feit dat deze man uit Shanxi een overtuigde communist was voor wie Mao boven alles stond. Volgens hem verkondigde de Voorzitter helemaal niet dat 'het Chinese volk is opgestaan', zoals veel bronnen beweren, maar zei hij louter dat 'de Centrale Regering van de Volksrepubliek China is opgericht'. Niet meteen memorabele historische woorden, waarop een uitzinnige menigte toch antwoordde met 'Lang leve voorzitter Mao'.
Voldoende kogels
"Ik moest er zo ongeveer van huilen", zo vertelde Ma veertig jaar na datum in een interview. "Ik had niet verwacht dat de communistische zege zo snel zou komen en dat ik het zelf zou meemaken. We hadden net de Japanners verslagen (de achtjarige verzetsoorlog tegen de Japanners eindigde in 1945) en de Guomindang onttroond (na opnieuw vier jaar strijd). Het enige waar we aan konden denken was aan de heropbouw van de steden en de rurale gebieden die tijdens de oorlog waren verwoest. Meer dan tien jaar hadden we gevochten. Ik was zestien toen ik bij het leger ging om tegen de Japanners te vechten. Een jaar later vervoegde ik de Communistische Partij. We konden toen alleen maar hopen dat we voldoende kogels zouden hebben om de vijand te verslaan en dat we niet elke dag met honger naar bed zouden hoeven." Mao niet kunnen verstaan, het is een storing die niet alleen vertaler Hawkes betreft, eigenlijk gold ze voor het gros van de linkse westerse intellectuelen die lange tijd een naïeve romance hadden met China. Het begon met de Amerikaanse journalist Edgar Snow, die Mao in 1936 ontmoette in zijn guerillabasis in Yan'an, wat uitmondde in zijn hagiografische Rode Ster over China. Simone de Beauvoir, die over haar Chinareis van 1955 La longue Marche (1957) schreef, meende zelfs dat "de macht die Mao uitoefent niet dictatorialer is dan die van bijvoorbeeld Roosevelt. De grondwet van het Nieuwe China maakt het onmogelijk dat al te veel macht wordt geconcentreerd in de handen van één man." Vijf jaar na de Beauvoir vertrok de latere Canadese eerste minister Pierre Trudeau met zijn vriend Jacques Hébert naar het China van de Grote Sprong Voorwaarts (1958-'61). Hoewel Mao's surrealistische pogingen om potten en pannen in ambachtelijke smeltovens om te toveren tot hoogwaardig staal daar toen net waren uitgemond in de grootste hongersnood van de eeuw, maakten de twee Canadezen in hun Deux innocents en Chine rouge (1961) geen enkele melding van de ramp die aan 30 miljoen burgers het leven zou kosten. En zo waren er velen. De gewezen baas van de VN-Voedsel en Landbouworganisatie (FAO), Lord Boyd-Orr, evengoed als de latere Franse president Mitterrand en de Britse veldmaarschalk Montgomery, lieten zich allemaal door Mao uitleggen dat de verhalen van hongersnood die verspreid werden door Chinese vluchtelingen die naar de Britse kroonkolonie Hongkong waren gezwommen, simpelweg niet klopten. Het betrof loutere imperialistische laster. Tijdens de Culturele Revolutie (1966-'76) meende de Franse filosoof Jean-Paul Sartre dat het revolutionaire geweld 'fundamenteel ethisch van aard is'. "Een revolutionair regime", zo zou hij in 1973 in een interview in het magazine Actuel beweren, "moet zich ontdoen van een aantal bedreigende individuen en ik zie voor hen geen andere oplossing dan de dood. Als ze in een gevangenis worden opgesloten, bestaat immers altijd de kans dat ze worden vrijgelaten." Dat miljoenen onschuldige Chinese burgers in de ene politieke campagne na de andere werden verpletterd, leek bijzaak. Sartre en vele anderen traden Mao bij in zijn overtuiging dat 'een revolutie nu eenmaal geen dineetje is'. Ze raakten bedwelmd door het Chinese politieke experiment omdat het er een was waarin de verstotenen der aarde van weleer zich hadden getransformeerd tot dragers van een toekomstig socialistisch utopia. Chinezen geloven dat dramatische maatschappelijke omwentelingen voorafgegaan worden door ingrijpende veranderingen in de natuur. En zo zou je het in dit geval, in 1976, kunnen uitleggen. Op 28 juli doodde de grootste aardbeving van de twintigste eeuw meer dan een kwart miljoen Chinezen, officieel dan toch, andere bronnen spreken van drie keer zoveel doden, en 43 dagen later kwam er een einde aan bijna dertig jaar van 'permanente revolutie'. De Rode Patriarch was 82 toen hij de geest gaf. Zijn tien jaar jongere partijgenoot Deng Xiaoping zou de machtsstrijd met Mao's gedoodverfde opvolger Hua Guofeng winnen en werd op het Derde Plenum van het 11de Partijcongres in december 1978 aangesteld als de nieuwe grote leider. Deng schertste dat hij zijn land 'een tweede revolutie' wilde geven, en gooide het roer om. Hij pakte uit met de Vier Moderniseringen, het verhaal van 'de kat die vooral muizen moet vangen' en de Opendeurpolitiek, waarbij het 'onvermijdelijk is dat hier een daar een vlieg binnenkomt'. Het Westen was in zijn nopjes. In 1978 al werd hij door het Amerikaanse blad Time uitgeroepen tot Figuur van het Jaar. En net zoals Stalin voor en Clinton na hem, ging Deng zelfs twee keer met die eer lopen, met een tussenspanne van acht jaar. In 1986 ging hij vooraf aan genomineerden als Nelson Mandela, Michail Gorbatsjov en Bob Geldof. "Zijn project is gigantisch, gedurfd, uniek in de geschiedenis", zo argumenteerde Time zijn beslissing bij de tweede lauwering. "Nooit eerder werd gepoogd om het lot van 1 miljard mensen zo drastisch te veranderen. De Volksrepubliek China, die zo lang van de rest van de wereld afgesneden bleef, is in 1978 aan zijn Grote Sprong naar Buiten begonnen. Moreel uitgeput door jaren van desastreuze Culturele Revolutie, hopen de Chinezen dat ze tegen 2000 een relatieve modernisering zullen hebben doorgevoerd waardoor ze een economische en militaire wereldmacht kunnen worden. Misschien lukt hen dat op die korte termijn niet helemaal, maar hun start is een uitzonderlijk schouwspel van nationale ambitie." Het zijn optimistische woorden, typerend voor het decennium van de jaren tachtig, dat voor China wellicht het beste tijdsgewricht van de hele twintigste eeuw was. Er was maatschappelijke stabiliteit, de welvaart steeg door het toelaten van eigen initiatief, westerse nylonkousen en krultangen evengoed als nieuwe ideeën en boeken kwamen het land binnen. "Er was hoop en idealisme, oprechtheid ook. Voor het eerst in onze korte levens dachten we dat er fundamentele veranderingen op komst waren, alsof er een lentewind door de maatschappij waaide." De woorden zijn die van de bekende fotograaf Han Lei, maar ze zijn kenmerkend voor de algemene maatschappelijke teneur toen.
Tanks en een melkkoe
Maar dan, in het voorjaar van 1989, kwamen het bezoek van Gorbatsjov, de honderdduizenden demonstrerende studenten en de tanks die levens en dromen verbrijzelden. De Chinese burger begreep dat de nieuwe keizer de leninistische mantel van zijn voorganger had overgenomen en dat het nog steeds niet loont om aan politiek te doen. 'Rijk worden is glorieus' had Deng aan zijn volk uitgelegd en die raad nam het vanaf de jaren negentig ter harte. Zo goed en zo kwaad als dat ging tenminste, met als gevolg dat de rijkste 10 procent Chinezen nu 45 procent van alle private rijkdom controleren, terwijl de armste 10 het met 2 procent moeten doen. De in 2001 naar de VS gevluchte bekende Chinese journaliste He Qinglian heeft het in haar bestseller China's valkuilen over de 'vermarkting van de macht', met de staat als melkkoe voor al wie voldoende connecties heeft om bij de spenen te kunnen. "Het was deze ontwikkeling die mede verantwoordelijk was voor de studentenprotesten. En toch trok de overheid geen lessen uit de onvrede van het volk. Wel integendeel, vanaf de jaren negentig werd de corruptie nog veel erger en ging de welvaartskloof veel dreigender gapen. Wat een decennium eerder nog win-win was voor alle maatschappelijke groepen, transformeerde zich tot een verrijking van de enen ten koste van de anderen. Wat we sindsdien vaststellen is een extreem verlies van morele waarden, een dat zelfs de vitaliteit van onze nationale geest bedreigt."
Wereldmacht
Wie de 300 miljoen euro kostende parade op het Tiananmenplein voor de zestigste verjaardag van de Volksrepubliek vandaag aanschouwt, moet wel concluderen dat de droom die de Chinese elite overhield aan de westerse vernederingen van de 19de eeuwse Opiumoorlogen ondertussen is gerealiseerd: bijna een kwart eeuw na het Time-orakel kan China zich inderdaad een wereldmacht noemen. De levensverwachting van Li met de pet ging van 35 jaar in 1949 naar 73 nu, het aantal mensen dat onder de armoedegrens van 1,25 dollar per dag leeft (uitgedrukt in koopkrachtpariteit) viel terug van 64 procent in 1978 naar 10 procent dertig jaar later en het aantal analfabeten daalde van 80 procent van de bevolking naar zo'n 6 procent nu. China is een land van superlatieven geworden, of het nu gaat om het hoogste aantal gouden medailles op de jongste Olympische Spelen (51), dan wel om de langst volgehouden economische hausse uit de wereldgeschiedenis of de snelste toename aan wolkenkrabbers, industrieparken, snelwegen en mega-shoppingcentra. Veel, meer, meest - het land van het Midden heeft uiteindelijk zijn glorie hervonden in de ogen van de wereld. Al werken die superlatieven ook in de andere richting: vijf van de meest vervuilde steden van de wereld liggen in China, 70 tot 80 procent van alle kankers die in Peking worden vastgesteld zijn milieugerelateerd, nergens elders vallen er zoveel doden in mijnen (4.700 per jaar) en geen wereldmacht heeft een lagere energie-efficiëntie dan China. Fotograaf Hu Yang probeerde in zijn 'Shanghai Living'-project dat eerder in het Rotterdamse Boymans-Van Beuningen te zien was, winst en verlies te tonen. "Er is ons tientallen jaren voorgehouden dat we een utopisch bestaan konden en moesten leiden", legde hij tijdens onze ontmoeting in Shanghai uit. "Luxe en comfort golden in dat maoïstische universum als verwerpelijke zwakheden, restanten van een voorgoed overwonnen, inferieur systeem. Beschouw dit als de begrijpelijke tegenreactie. En vergeet ook het spreekwoord niet, dat één nacht voldoende is om fortuin te maken, terwijl er een heel leven nodig is om een mens beschaving te geven. Voorlopig is dit een nouveau riches-maatschappij, maar het komt wel goed. Geef ons tijd."