Ons politiek bestel zoals we dat vandaag kennen, is het resultaat van een lange wordingsgeschiedenis, met daarin een aantal scharniermomenten. In wat volgt staan we stil bij drie zon belangrijke momenten en zoomen we in op de fundamentele kwestie van de verdeling van de rijkdom.
Griekenland: de wieg van de Westerse democratie
De grondleggers van het politiek denken in het Westen werden al geconfronteerd met een fundamenteel dilemma. Democratie betekent letterlijk dat de macht bij het volk ligt en dus bij de arme(re) meerderheid. Maar, als die armen hun numeriek overwicht daadwerkelijk inzetten om hun (economische) belangen te doen gelden, dan is het snel afgelopen met de rijkdom en privileges van de elite en dat is natuurlijk niet de bedoeling.
Plato (427-347 v.Chr.) wond er geen doekjes om, hij verzette zich krachtig tegen een democratische staatsvorm. Een democratie dwingt namelijk de politici om de bevolking alles te geven waar ze om vraagt. Het gaat daarbij volgens de wijsgeer meestal om grillen, omdat de gewone mensen niet ontwikkeld zijn en dus vooral hun pleziertjes enlagere verlangens nastreven. Zoiets leidt uiteraard niet tot een goed functionerend bestel. Een goedwerkende staatsvorm veronderstelt daarentegen controle op de burgers, want teveel vrijheid leidt tot tirannie.
Die controle betreft volgens Plato ook het bewustzijn. De regering moet toezicht houden op culturele aangelegenheden opdat het denken van de burgers op een juiste manier gevormd zou worden. Enkel de juiste ideeën worden toegelaten, verkeerde ideeën zijn verboden. Kunstenaars en ambachtslieden zijn verplicht om de juiste strekking te volgen. Het regeren zelf komt toe aan de filosofen want zij beschikken over de wijsheid die daarvoor nodig is.
Zijn leerling Aristoteles (384-322 v.Chr.) laat wat meer opening en vrijheid toe, maar ook hij is gekant tegen een democratische staatsvorm. Een democratie is in zijn ogen een ontaarding van de ideale burgergemeenschap, omdat ze in het voordeel is van de armen en zich niet richt op de volledige gemeenschap. In de democratie zijn de armen koning omdat ze met meer zijn en omdat de wil van het grote aantal de kracht van wet heeft. En dat is geen goede zaak.
Democratie is volgens Aristoteles een ontaarding van de ideale burgergemeenschap, omdat ze in het voordeel is van de armen en zich niet richt op de volledige gemeenschap.
Voor Aristoteles is alleenheerschappij uit den boze en is politieke discussie belangrijk. Tirannie en oligarchie (rijken die de macht exclusief uitoefenen), zijn net zoals democratie ontaarde staatsvormen. In zijn zienswijze is het politieke debat echter beperkt tot een kleine elite, van ongeveer tien procent van de Griekse polis. [Raimundo, 17; Novack 28-31] Het gaat om de vrije mannen, d.w.z. mannen die hun kost niet moeten verdienen. Slaven, vrijgelatenen, vreemdelingen, vrouwen, maar ook kleine boeren, handwerkers, ambachtslui, winkeliers en handelaars worden uitgesloten van het politieke leven.
Wat onthouden we van deze twee grondleggers van de Westerse democratie?
- Er is een kleine elite die het voor het zeggen heeft. De onderklassen (de meerderheid) worden onder de knoet gehouden. Zij krijgen geen stem in de besluitvorming en bewustzijnscontrole van die groep is belangrijk.
- Binnen de kleine elite is tegensprekelijk debat nodig. Tirannen of dictators worden geweerd.
- Het zijn niet de rijken die de macht (rechtstreeks) uitoefenen, dat gebeurt door een politieke klasse of door een beperkte minderheid.
De burgerlijke revoluties
Een tweede scharniermoment in de wording van het westers politiek stelsel is de Franse Revolutie. Op 14 juli 1789 bestormt een grote menigte de Bastille en maakt een eind aan het feodaal regime in Frankrijk. Er wordt een nieuwe Assemblée (parlement) ingesteld. Maar de meningen zijn sterk verdeeld, letterlijk tussen links (jacobijnen en de meer gematigde girondijnen) en rechts (de aristocraten).
De jacobijnen, onder leiding van Robespierre, sturen aan op algemeen stemrecht (voor mannen), een progressief belastingsstelsel, gratis onderwijs, afschaffing van de slavernij in de kolonies, De rechtervleugel ziet dat allemaal niet zitten en slaagt er daarentegen in om de wet Le Chapelier in 1791 te laten stemmen, waardoor vakbonden en stakingen verboden worden.
De situatie polariseert snel. In 1792 zet zich een radicalisering door onder impuls van de jacobijnen. Er komt algemeen stemrecht, een maximumprijs op levensmiddelen en er volgen heel wat andere sociale en antiklerikale maatregelen. Dat gebeurt echter in een sfeer van escalerend geweld, de zogenaamde Terreur.
Rechts vreest dat de privilegies (rijkdom) van de opkomende burgerij en de bezittende klasse zullen sneuvelen. Boissy d'Anglas, lid van de rechtervleugel van de Assemblée, drukt het zo uit: Je moet in ieder geval het bezit van de rijken beschermen. We moeten geregeerd worden door de besten; de besten zijn diegene die het best opgeleid zijn en het meest geïnteresseerd zijn om wet te handhaven. Een land dat bestuurd wordt door de eigenaren is een sociale orde, het land waar niet-eigenaars besturen is een natuurlijke orde.
Je moet in ieder geval het bezit van de rijken beschermen. Een land dat bestuurd wordt door de eigenaren is een sociale orde, het land waar niet-eigenaars besturen is een natuurlijke orde. Boissy d'Anglas
In juli 1794 slaat rechts keihard terug en schakelt de linkervleugel uit. De gegoede burgerij neemt opnieuw het voortouw. De maximumprijs op levensmiddelen wordt afgeschaft en er wordt een tweekamerstelselingevoerd. De Senaat, die uit de adel en rijke burgerij bestaat, dient als buffer tegen de Kamer, waar de lagere klassen vertegenwoordigd (kunnen) zijn. Radicale maatregelen kunnen in de Kamer wel goedgekeurd worden, maar ze moeten ook nog bekrachtigd worden in de Senaat.
Voor Montesquieu, de theoreticus van de scheiding der machten, was zon tweekamerstelsel precies een voorwaarde voor die scheiding der machten: De mensen zijn niet in staat om zelfstandig te regeren, daarom zijn we aangewezen op professionals van de macht(professionnels du pouvoir). De rijken met andere woorden, of minstens hun vertegenwoordigers.
Te radicale ideeën worden de pas afgesneden. De journalist Babeuf pleit voor een grote herverdeling van de rijkdom, een pensioenleeftijd op zestig jaar, gratis voedselbedeling voor de hongerlijdende bevolking, nationalisering van de buitenlandse handel, In 1796 wordt hij opgepakt en ter dood veroordeeld.
In 1799 is de situatie in Frankrijk bijzonder onrustig. Om te verhinderen dat de radicale jacobijnen de macht weer zouden grijpen komt er eenstaatsgreep onder leiding van Napoleon. Hij trekt alle macht naar zich toe, ontbindt de Kamer en laat enkel nog de Senaat werken. Er komt ook een cijnskiesstelsel.
Enkel de begoede burgers krijgen nog stemrecht en kunnen zich laten vertegenwoordigen in het parlement. In de liberale traditie staat het principe No taxation without representation (geen belasting zonder vertegenwoordiging) centraal. Maar eigenlijk is het hier vooral het spiegelbeeld ervan dat telt: No representation without taxation. [Soboul, 90-103; Losurdo, 20]
Met Napoleon krijgt de nieuwe republiek definitief vorm. De aristocratie is verslagen, het plebs is onder de knoet gehouden en radicale ideeën werden uitgeschakeld. Het tijdperk van de burgerij en het liberaal gedachtegoed breekt aan. Dat gedachtegoed staat wel voor een fundamenteel dilemma. Omdat het gekant is tegen de feodaliteit en de absolute macht van de koning is de liberale traditie voorstander van een representatief systeem.
Maar zo een representatief systeem houdt het gevaar in dat de onderste klassen omwille van hun getal hun wil zullen opdringen, en meer bepaald een herverdeling van de rijkdom zullen proberen afdwingen. Daarom moet er een politiek systeem komen dat de schijn geeft van representativiteit maar dat gelijktijdig de meerderheid politiek neutraliseert. [Losurdo, 8] Dat gebeurt op dat moment door de invoering van de twee kamers en door een cijnskiesstelsel. (Het meervoudig stemrecht in België is een variant van dat laatste.)
In Engeland zijn er vergelijkbare evoluties. John Locke, de Engelse theoreticus van de Westerse democratie, waarschuwde al in de zeventiende eeuw voor het gevaar dat een politieke democratisering met zich kon meebrengen voor de bezittende klasse. Voor deze filosoof is het privébezit absoluut en onaantastbaar, zelfs ten aanzien van een verkozen regering: de opperste macht kan van niemand een deel van zijn eigendom afnemen zonder diens toestemming.
Volgens Locke heeft de overheid geen ander doel, dan het behoud van bezit. Het tweekamerstelsel en het cijnskiesrecht zorgt ervoor dat de vrees van Locke geen realiteit kan worden. Het cijnskiesstelsel wordt pas in 1867 afgeschaft. In België duurt dat zelfs tot 1918.
De overheid heeft geen ander doel, dan het behoud van bezit. John Locke
08-12-2012 om 10:29 geschreven door Walter