Quasi nacht.
Hier en daar herinnert een vies overschotje sneeuw nog aan de voorbije dagen.
Op het strand bewegen twee schimmige figuren zich moeizaam voort. Veel haast schijnen ze niet te hebben. Kou wel. Ieder heeft een deken omgeslagen. Van dichtbij zie ik dat het een man en een vrouw zijn. In een verlopen plastieken tas dragen ze hun schamele hebben en houden.
"Ocharme", denk ik, "in vergelijking met zulke lui, die misschien vannacht niet eens weten waar ze gaan slapen, leven wij toch luxueus."
Een vaag schuldgevoel maakt zich meester van me, maar in een handomdraai reduceer ik die emotie terug tot slaaf. Alsof het door mijn toedoen is dat die clochards gedoemd zijn tot dit soort leven.
Op hun hoofd staat een potsierlijk geval, fleece, dat wel, maar het soort dat je bij toeval nog eens tegenkomt in een kledingcontainer, erin gegooid door iemand die de grote kleerkastschoonmaak toch wel erg lang heeft uitgesteld.
Geboeid probeer ik naderbij te geraken, aan de rand van de dijk bevind ik me nu. Ik hoor flarden tekst, maar kan niet precies thuisbrengen waarover hun onderwerp gaat. Het klinkt tot mijn verbazing ook niet echt somber. Koetjes- en kalfjesstuff, me dunkt.
Plots houden ze halt. Laten zich vallen in het onderkoelde zand en halen iets drinkbaars uit de zak.
Nog enkele minuten begluur ik die onfortuinlijke povere schepsels zo onopvallend mogelijk, maar zet dan mijn tocht naar de stad verder.
Bij mijn terugkeer, anderhalf uur later, zitten ze er nog steeds. Stukjes klaterlach reiken tot de plaats waar ik weerom post gevat heb.
"Dronken worden is waarschijnlijk het enige dat voldoende verdooft om dit leven aan te kunnen" peins ik.
Plots staan ze recht. Eentje ervan rilt zichtbaar. Ze gaan de richting uit waarvan ze daarstraks kwamen. Ik volg op een aanvaardbare afstand. Ze scharrelen wat rond op de parking waar de zeedijk begint. De man leunt tegen een auto, gaat voor het water staan, de vrouw volgt de bewegingen van de man, maar ik kan niet duidelijk onderscheiden waar ze mee bezig zijn. Toch maar een beetje dichterbij, besluit ik, terwijl zij ondertussen gehurkt tussen twee wagens verdwijnen.
"Goh, onbetamelijk... je behoeften moeten doen op een parking tussen de wagens, hoe onmenselijk is dat?"
Mijn voeten dragen me vlakbij, ik ben de schaamte voorbij, wil weten wat er gaande is.
Tot ik hen kan verstaan.
- "Hill, jong, ga je nog lang fotograferen? Mijn tenen zijn zowat afgevroren."
- "Schat, zie nu, wat ligt hier naast onze auto? Een skipak?"
- "En waar is de mens die er in hoort?"
- "Onder de auto."
- "Dood?"
- "Neenee, het pak zit vast onder de auto hiernaast."
- "Laat ons eens iets nutteloos doen en het eronderuit trekken."
De twee giechelen wat in het wilde weg en sleuren aan een hoop stof, duwen tegen de auto en juichen vervolgens als hun opzet gelukt is.
Daarna draaien ze zich om, gooien hun 'schamele bezittingen' in de blitse rode slee daarnaast en scheuren Oostende uit.
Ik kijk ze bedremmeld na, weet mezelf geen houding te geven en glimlach schaapachtig in het water.
02-02-2007, 17:35 geschreven door zapnimf 
|