Stories that remain too often untold/ Histoires oubliées
18-12-2009
ARABISCHE WERELD -Zelfs een niqab helpt niet tegen saters
Meer en meer vrouwen in de Arabische wereld dragen een sluier om zich te beschermen tegen ongewenste intimiteiten op straat, zo stellen vrouwenorganisaties uit 17 landen. In Caïro hielden ze voor het eerst een twee-daagse conferentie over het probleem. 'Maar uit ons onderzoek blijkt dat dat niet helpt', aldus Nehad Abul Komsan van het Egyptische Centrum voor Vrouwenrechten (ECWR) in een telefonisch interview met 'De Morgen'. Tot voor een paar jaar waren ongewenste intimiteiten in de Arabische wereld een zaak van hchouma of schaamte, iets waar je beter over zwijgt. En ook de overheid deed en doet in de meeste gevallen alsof de neus bloedt. "Toen we een paar jaar geleden ons eerste onderzoek publiceerden", zo vertelt Nehad Abul Komsan van het Egyptische Centrum voor Vrouwenrechten, "kregen we erg negatieve reacties van de autoriteiten. We werden gewaarschuwd voor het slechte imago dat we Egypte gaven en de problemen werden weggewuifd".
Wijfjes, echtgenotes en moeders
Uit een onderzoek van ECWR-centrum voor vrouwenrechten blijkt dat 83 procent van alle vrouwen last heeft van ongewenste intimiteiten en dat bijna twee derden van de mannen toegeeft er zich aan te bezondigen. Een ander rapport over hetzelfde fenomeen in Jemen geeft aan dat meer dan 90 procent van de vrouwen last heeft van ongewenste intimiteiten. Nochtans is het gros van de meisjes en dames er in een niqab gehuld, en dus van top tot teen bedekt. Abul Komsan: "Een van de duidelijke conclusies van de verschillende studies is dat het niet uitmaakt wat je draagt. Veel vrouwen reageren op de ongewenste intimiteiten met het dragen van een sluier of zelfs van een niqab maar dat vermindert hun kansen om seksueel te worden lastiggevallen niet. Integendeel, uit ons onderzoek bleek juist dat gesluierde vrouwen net zo vaak betast of achterna gefloten worden als meisjes in jeans. Bovendien is de achterliggende gedachte pervers: het probleem wordt op de vrouw verhaald, op het slachtoffer dus, in plaats van op de dader".
De Marokkaanse socioloog Abdessamad Dialmy deed de voorbije jaren uitvoerig onderzoek naar mentaliteit en seksueel gedrag in zijn land en concludeerde dat de traditionele gendersegregatie, waarbij vrouwen en mannen gescheiden levens leiden, problematisch is voor de ontwikkeling van normale relaties. "De publieke ruimte wordt wèl door de seksen gedeeld, maar ze wordt niet normaal beleefd. De omgangsvorm is die van de verleiding. Het is de verleiding te voet, met de auto, overal en altijd. Ontmoeten is verleiden. Dat maakt seksualiteit roofzuchtig, occasioneel, snel en instabiel. Voor mannen zijn er drie soort vrouwen: de wijfjes, de echtgenotes (reëel of potentieel) en de moeders en tantes. Wat ze het meest zoeken en tegelijk misprijzen is het 'wijfje', het seksobject. Dat komt voort uit de focus op viriliteit als basisvereiste voor mannen, versus maagdelijkheid voor vrouwen. Om door de groep als succesvol te worden aanzien, moeten mannen de indruk wekken het vaak te doen, veel klaar te komen, terwijl het normatieve keurslijf voor meisjes en vrouwen er een is waarbij ze niet horen te houden van seks, maar de daad louter moeten aanvaarden als echtgenote."
"Ik ben het daar helemaal mee eens", zegt Abul Komsan. "We moeten absoluut aan het onderwijs en aan de opvoeding werken die fundamenteel verantwoordelijk zijn voor dat machismo dat resulteert in ongewenste intimiteiten. Maar dat is onvoldoende. Er moet ook aangepaste wetgeving komen, waardoor een dergelijk gedrag strafbaar wordt. Daarmee neemt een maatschappij een duidelijke positie in, en dat is de basis voor vooruitgang. Momenteel zijn er in vier landen (Algerije, Tunesië, Marokko en Saoedie-Arabië) dergelijke wetten, maar er bestaat nog geen research over de mate waarin er toezicht is op de naleving ervan. Sowieso is het hele debat nog maar enige jaren oud: alle onderzoek dat tot dusver is gebeurd, werd door ngo's verricht en onze conferentie was de eerste waarop werd gepoogd om een beeld te krijgen van het probleem in de hele regio. Daarmee moet het natuurlijk beginnen"
"In dat opzicht vind ik overigens dat het in Egypte de goede kant opgaat", besluit Komsan: "het taboe is doorbroken. Als je bij het googelen op dit thema nu meteen bij Egypte uitkomt, dan is dat niet omdat het hier erger is dan elders, maar omdat wij er niet langer over zwijgen".
CHINA - interview met Nobelprijswinnaar Literatuur - Gao Xingjian
De Chinese Nobelprijswinnaar literatuur (2000) Gao Xingjian (°1940) wordt dezer dagen in ons land gefêteerd, met de opvoering van een van zijn theaterstukken en expo's van zijn schilderkunst in Brussel en Luik. 'Ik heb niets meer met China, ik ben er al 22 jaar niet meer geweest', zegt hij grinnikend. 'En ik prijs me gelukkig dat ik niet tot die meerderheid van Chinese intellectuelen en kunstenaars behoor die niet los kunnen komen van hun wortels.' Europalia China programmeerde hem niet, voor Peking bestaat Gao immers niet meer. In een tweedelig overzichtswerk over Nobelprijslaureaten literatuur (1904-2004) wordt het jaar waarin hij als eerste en enige Chinees de prijs kreeg, zelfs zonder meer weggelaten. Toen China na de dood van Mao (1976) opnieuw aansluiting zocht bij de rest van de wereld werd het winnen van de Nobelprijs voor de literatuur een regelrechte obsessie. In kringen van intellectuelen werd het feit dat nog nooit een Chinese auteur die eer had genoten, uitgelegd als een jammerlijke zaak van genieën die de lauwering op het nippertje gemist hadden door hun dood. Voor de regeringsleiders was de Nobelprijs net zo'n prestigezaak als het binnenhalen van de Olympische Spelen (2008) of het lid worden van het Wereldhandelsorganisatie (2001). Vooral sinds 1985 waren de verwachtingen hooggespannen. In dat jaar was de Zweedse sinoloog en vertaler Göran Malmqvist immers tot het Nobelcomité toegetreden. Toen de eind 1987 vrijwillig naar Frankrijk uitgeweken Chinese roman- en theaterschrijver Gao Xingjian, wiens werk Malmqvist inderdaad had vertaald, in oktober 2000 evenwel met de eer ging lopen, zwegen de Chinese media daar anderhalve dag over. Uiteindelijk verketterden ze de toekenning van de prijs als "een politieke keuze waarbij met artistieke kwaliteit geen rekening werd gehouden". Gao was in China voor zijn vertrek niet ontzettend bekend. Hij maakte in de jaren tachtig wel naam als experimentele theaterschrijver. Zijn stuk De bushalte, waarin passagiers een decennium lang wachten op hun voertuig, werd in 1983 verboden omdat het westerse modernistische theatertechnieken combineerde met Chinese tradities. Maar voor hij de Nobelprijs kreeg, had Gao nog maar één roman op zijn naam staan, Berg van de ziel (1990). In het Westen was hij een illustere onbekende, die als politiek vluchteling in een flatje in een buitenwijk van Parijs werkte aan doeken en boeken. Het Nobelprijscomité gaf in zijn justificatie voor de toekenning van de prijs aan Gao de indruk dat hij de meest subversieve Chinese schrijver van de voorbije decennia was, wat eigenlijk niet klopt. Zijn werk was niet controversiëler dan dat van sommige van zijn collega's. Wel was hij principiëler in zijn verzet tegen de censuur en koos hij er daarom voor te vluchten. "De schrijver die intellectuele vrijheid zoekt", zegt hij als ik hem in de Brusselse Bastien-galerie ontmoet, "kan zwijgen of vluchten. De enige acceptabele weg was voor mij om te vluchten, ik kon alleen op die manier mijn menselijke waardigheid behouden. De enige vrijheid die ik wilde, was te schrijven wat ik wilde. Of eigenlijk moet ik het anders formuleren: het is in de eenzaamheid van het schrijven en van het schilderen dat ik vrijheid vind." Met de Nobelprijs kwam er fenomenale internationale interesse voor een man die zich altijd in de marge veilig had gevoeld, en dat viel hem best zwaar. "Je kunt je niet voorstellen wat de impact van zo'n prijs is", zegt hij spottend. "Plots word je belaagd vanuit alle windhoeken, het regent invitaties voor evenementen in alle continenten. Ik laat negentig procent van alle uitnodigingen ongeopend. Ik heb persoonlijke ruimte, stilte en eenzaamheid nodig voor mijn werk. Nu zit ik al volgeboekt tot eind volgend jaar. Tentoonstellingen en voorstellingen hier en daar en daartussen lange pauzes om te schilderen of te schrijven."
Chinese navelstaarderij
Wat bij Gao opvalt, zowel in zijn theaterstukken als in zijn schilderijen, is de drang naar kruisbestuiving: Ionescu ontmoet de Peking Opera, met water en inkt wordt niet op papier maar op zeil geëxperimenteerd. "Ik prijs me erg gelukkig", zegt hij met een verlegen glimlach, "dat de westerse cultuur altijd tot mijn leefwereld heeft behoord en dat mijn moeder, die zelf comédienne was, me vaak vertelde over het westerse theater. Dat heeft me ertoe aangezet om Frans te studeren aan de universiteit en kennis te maken met alle invloedrijke westerse kunstvormen van de twintigste eeuw. Misschien kon ik daardoor makkelijker ontsnappen aan de Chinese navelstaarderij die nu weer zo sterk is en die uiteraard met duidelijke politieke motieven wordt gepropageerd. Het discours over de vijfduizend jaar oude Chinese beschaving, China als opkomende macht en centrum van de wereld. Ik verbaas me er altijd over hoe moeilijk Chinese intellectuelen het doorgaans hebben om los te komen van hun wortels. Zelfs als ze geruime tijd in het Westen wonen, blijven ze in een Chinese wereld functioneren. Ik vind dat persoonlijk niet interessant. Echt grote kunst of literatuur is per definitie universeel en daarin kunnen de verschillende cultuurtradities elkaar alleen maar verrijken. Maar dat veronderstelt natuurlijk wel dat je fundamenteel geïnteresseerd bent in het andere, en dat ontbreekt bij velen." Het theaterstuk van Gao dat vanavond in Bozar wordt opgevoerd, is het eerste dat hij in het Frans schreef, in 1991. "Ik maakte het in opdracht van het Franse ministerie van Cultuur. Het hoefde op zich niet in het Frans, maar daar lag voor mij de uitdaging: bewijzen dat ik mijzelf kon heruitvinden in een niet-Chinese versie, met als instrument een andere taal dan de mijne. Andermaal een uitdaging van universaliteit, dus." Het stuk is tegelijk een tragedie, een komedie en een klucht. In de hoofdrol vertelt een vrouw over zichzelf in de derde persoon, terwijl een clown haar bespiegelingen van commentaar voorziet. Dat goochelen met persoonlijke voornaamwoorden is overigens een typisch modernistisch spelletje, dat Gao ook in zijn romans Berg van de ziel en in Bijbel van één mens (2000) uitwerkte. Zo zijn er in dat laatste boek twee vertellers, een 'jij' en een 'hij'. Beiden zijn een tweedeling van Gao zelf: 'jij' kijkt vanuit het vrije Westen terug op zijn leven in China in de jaren zestig en zeventig, 'hij' is een personage waarover 'jij' alleen maar in de derde persoon kan schrijven omdat het zijn onbereikbaar geworden vroegere ik betreft, die gevangenzit in de 'partijtaal' die toen ieders denken beheerste. Op het einde van dat boek lijkt hij op de man die in Brusselse galerij tegenover me zit. "Je verlangt niet naar een thuis, je hebt genoeg aan de woorden die je op je tong proeft en waarmee je, net als met geloosd zaad, overal je sporen achterlaat. (...) Dit leven is je in de schoot geworpen, dus waarom zou je je er druk over maken?"
Toen Ismaël 'Toto' Mangudadatu zijn echtgenote, tal van andere vrouwen en ook een trits lokale journalisten en advocaten op 23 november naar de provinciehoofdstad van Maguindanao stuurde met zijn kandidatuur voor de komende gouverneursverkiezingen, was hij ervan overtuigd dat hen niets zou overkomen. Het kon goed zijn dat hij zelf met de dood was bedreigd omdat hij het electoraal wou opnemen tegen de zoon van huidig provinciegouverneur Andal Ampatuan, maar dat iemand een vinger zou durven uitsteken naar zijn vrouwelijke verwanten en aanhangers, leek onwaarschijnlijk.
Een dergelijke brutaliteit druist immers in tegen de complexe erecode die in de regio wordt gehanteerd. Die schrijft onder meer voor dat vrouwen geen deel hebben aan conflicten maar er eventueel in bemiddelen en dat zij, evengoed als ouderen en kinderen, te allen tijde buiten schot blijven. Met de code wordt niet gespot, overtreding resulteert immers veelal in 'rido', in gerechtvaardigde clanwraak voor een onterende daad tegen een van de clanleden.
'Rido' is een bloedige aangelegenheid, zo blijkt uit onderzoek van de Asia Foundation uit 2005: tussen 1970 en 2004 stierven in Maguindanao 868 mensen bij dergelijke clanwraaknemingen, 391 anderen raakten gewond en 6 verdwenen spoorloos. Daarmee had de provincie het op een na hoogste aantal rido-slachtoffers en als de 57 doden van vorige maand er worden bijgevoegd, dan wordt ze zelfs koploper.
In hoeverre dit bloedbad in clanwraak zal resulteren, zal sterk afhangen van de stappen die de centrale overheid nu onderneemt om gerechtigheid te garanderen. Gouverneurszoon Andal Ampatuan Jr. is onderhand gearresteerd en in staat van beschuldiging gesteld, vier familieleden, onder wie zijn vader, zijn voor ondervraging opgepakt. In de afgelopen week werden tal van huizen van de clan doorzocht, de hele politiemacht van de provincie werd vervangen door agenten uit andere delen van de Filippijnen en er werden grote hoeveelheden wapens in beslag genomen. President Gloria Arroyo-Macapagal belooft gezwinde berechtiging van de daders. Maar of de dreigende schaduw van rido daarmee is afgewend, valt te betwijfelen.
Symptomatisch
Het zuidelijke Mindanao is in veel opzichten anders dan de rest van de eilandenarchipel. Het is het enige islamitische landsdeel van een christelijke natie en wordt al veertig jaar lang geplaagd door een guerrillastrijd waarbij meer dan 100.000 mensen omkwamen. De ondertekening van een vredesakkoord met de laatste grote separatistische beweging, het Moro Islamitisch Bevrijdingsfront, is voor april 2010 verwacht.
Bovendien is Mindanao een van de Amerikaanse slagvelden in de 'wereldwijde oorlog tegen terreur'. Dat resulteerde in grootschalige militarisering en in kritiekloze steun van Washington voor president Arroyo-Macapagal, ondanks de gigantische mensenrechtenschendingen op het eiland.
Maar hoezeer Mindanao zich ook van de rest van de Filippijnen onderscheidt, het bloedbad dat zich op 23 november voltrok, is symptomatisch voor de politieke cultuur in het hele land. "De parafernalia van de democratie zijn overal aanwezig", schrijft onderzoeker Peter Kreuzer van het Peace Research Institute in Frankfurt. "Je ziet in de maanden voor een stembusgang electorale tv-shows en overal hangen verkiezingsaffiches van tal van kandidaten. Maar eigenlijk is politiek hier grotendeels een strijd tussen de elite, tussen rivaliserende clans."
De Filippijnen worden beheerst door zo'n 250 machtige clans, waarvan de wortels terug te voeren zijn naar de Spaanse kolonisatie (1521-1898) en waarvan de macht door de latere Amerikaanse kolonisators (1898-1946) nog werd versterkt. Concreet institutionaliseerde Washington de invloed van deze rurale landadel door haar prominente telgen te benoemen tot provinciegouverneurs en burgemeesters. Ook na de onafhankelijkheid wisten de clans zich te handhaven. Uit een onderzoek van de onafhankelijke Filippijnse denktank Center for People Empowerment and Governance (2007) blijkt dat de helft van de huidige parlementariërs, driekwart van alle provinciegouverneurs en álle burgemeesters van grote steden uit deze families stammen.
Zij bouwden in de loop der tijd economische, financiële en politieke netwerken uit, ze sloten via huwelijken regionale allianties en stonden en staan rivaliserende clans met alle mogelijke middelen naar het leven. Sterker nog, de moderne geschiedenis van de Filippijnen laat zich lezen als een aaneenschakeling van vetes en bondgenootschappen waarbij de formele macht evengoed als de eigen mediakanalen worden ingezet om tegenstanders onderuit te halen.
Neem de vete tussen de clan van het huidige staatshoofd en de familie Lopez, die onder meer het grootste elektriciteitsbedrijf op het eiland Luzon runt. Aan het einde van de jaren twintig van de vorige eeuw wisten de Lopez de Arroyo's ten gronde te richten met een serie artikels over corruptie in hun krant El Tiempo en daar betalen ze tot op heden het gelag voor. El Tiempo berichtte toen dat de gouverneur van de provincie Iloilo, de grootvader van de huidige first gentleman, Mike Arroyo, steekpenningen aannam van uitbaters van illegale goktenten. De Amerikaanse koloniale overheid moest concluderen dat de reporters gelijk hadden en stuurde de man de laan uit. Het familiefortuin van de Arroyo's zou zich pas weten te herstellen na het huwelijk van Mike met Gloria Macapagal en vooral na haar aantreden als president in 2001. En sinds die tijd worden ook oude rekeningen vereffend: de Lopez-familie kreeg in de voorbije jaren met tal van corruptie-aantijgingen af te rekenen, en met verschillende pogingen van de staat om haar bedrijven aan te slaan.
Land- en kansloos
De reductie van politiek bestel tot een onderonsje tussen machtige clans is voor de modale Filippino bijzonder nefast gebleken. "Precies omdat de regering economische sleutelsectoren beschermt omdat die worden gedomineerd door bevriende clans, is de Filippijnse economie niet competitief", zo schreef de Amerikaanse internationale handelsexpert Greg Rushford onlangs in de Far Eastern Economic Review. "Bij de onafhankelijkheid bevonden de Filippijnen zich in de op één na beste startpositie, net na Japan. Tegen 1960 waren ze evenwel al voorbijgestoken door Maleisië, Hongkong, Singapore, Zuid-Korea en Taiwan en sinds 1984 hebben ze ook Thailand moeten laten voorgaan. President Arroyo-Macapagal heeft het graag over de forse groei van haar land maar dat klopt alleen als je de economische prestaties van de archipel vergelijkt met Cambodja of Laos. Het probleem is er een van een zwakke staat en van machtige families die geen belang hebben bij structurele en politieke hervormingen."
Het maatschappelijke gevolg daarvan is dat zo'n 60 procent van de bevolking land- en kansloos is en dat de middenklasse naar het buitenland is vertrokken. Ongeveer 10 miljoen Filippijnse mannen en vooral vrouwen werken in het buitenland. Ze zijn tewerk gesteld als kindermeisjes in Hongkong, Singapore en de Golf en maken een steeds groter deel uit van het medisch personeel in de VS, Groot-Brittannië en Australië. Vorig jaar stuurden ze 10,8 miljard euro naar huis op, wat volgens economische experts het leeuwendeel uitmaakt van de 6 procent bnp-groei die de Filippijnen in dat jaar neerzetten.
Maar is er dan niets overgebleven van de People's Power-revolutie, die Corazon Aquino in 1986 na negentien jaar van Marcosdictatuur aan de macht bracht? De enige maanden geleden met groot vertoon ten grave gedragen Aquino verpersoonlijkte de hoop van de Filippijnse bevolking voor een betere toekomst. Maar de politieke visie van deze voormalige huisvrouw die door de moord op haar man op het politieke toneel gekatapulteerd werd, was eigenlijk relatief conservatief.
Vrije pers
Toegegeven, haar grote verdienste bestond erin een vrije pers, een onafhankelijke rechtspraak en een actief maatschappelijk middenveld te installeren maar ze ondernam nauwelijks pogingen om de macht te breken van de politieke clans, waaruit ze overigens zelf stamde. Haar zelfgekozen opvolger Fidel Ramos (1992-'98) lanceerde wél economische hervormingen die de vrije markt meer gewicht gaven en die de macht van de clans hadden kunnen inperken maar na zijn vertrek vielen die stil.
Het huidige staatshoofd heeft alvast al het mogelijke ondernomen om de greep van de clans op het land te versterken. Arroyo's tweede ambtstermijn loopt in het voorjaar af en de strijd voor haar opvolging is volop bezig. Een van de grote kanshebbers is Aquino's zoon Benigno III. Hij doet in het de peilingen twee keer zo goed als Arroyo's eigen kandidaat maar het is zeer de vraag of hij echt werk zal maken van structurele politieke hervormingen.
Bovendien lijkt de president niet echt te willen vertrekken. Eind vorige maand deed ze wat geen van haar voorgangers ooit aandurfde: ze maakte haar kandidatuur bekend voor de parlementsverkiezingen van 10 mei, die overigens op dezelfde dag worden gehouden als de presidentiële en de lokale stembusgang waarvoor Toto Mangudadatu zich kandidaat wou stellen. Velen vrezen dat ze op de functie van parlementsvoorzitter mikt en van daaruit zal proberen om het huidige presidentiële systeem om te buigen naar een parlementair bestel.
If it didn't happen on tv.. it didn't happen. De jonge Birmese videojournalist Aung Htun weet precies wat dat betekent. In een land waar buitenlandse journalisten niet mogen werken waren de beelden die hij en de Democratic Voice of Burma (DVB) filmden van de demonstraties in Rangoon in september 2007 de enige aanwijzingen van massaal volksprotest. De opnames werden wereldwijd uitgezonden.
"Mijn ouders in Rangoon weten niet dat ik werk voor een ondergronds medianetwerk. Over dat soort zaken praten we niet, wat zou het uithalen? Mijn moeder heeft het me nooit verteld, maar ik weet dat ze zich grote zorgen maakt. Ze had het er tegen mijn vrienden over. Ik heb haar nu al meer dan een jaar niet meer gezien, soms lig ik wakker en denk aan haar zorgelijke gezicht. Lastig." Aung Htuns stem stokt. Hij zucht. "Ik moet niet klagen, ik loop nog vrij rond. Ik kan zelfs de wereld afreizen om aandacht te vragen voor mijn volk. Dat kunnen mijn vrienden achter tralies niet."
Aung Htun is dezer dagen in Brussel voor We Are Burma, de happening die de KVS morgen rond dat land organiseert. Hij had nooit gedacht, zegt hij, dat hij nog het voorwerp zou worden van internationale aandacht. Want naar eigen zeggen komt hij uit een heel gewone Rangoose familie die zich niet echt politiek engageerde. "Mijn vader, een overheidsambtenaar, had een hekel aan het regime. Mijn moeder gaf stiekem geld aan de Nationale Liga voor Democratie (NLD) van Aung San Suu Kyi, die in 1990 meer dan 90 procent van de stemmen haalde bij verkiezingen die de junta vervolgens ongeldig verklaarde. Maar wat ik me vooral uit mijn kindertijd herinner, zijn moeders inspanningen om mijn oudere broer weer vrij te krijgen. Hij werd bij de studentenprotesten van 1988 gearresteerd. Meer dan 3.000 mensen stierven, maar er waren geen beelden, de wereld merkte het nauwelijks op. Na enige maanden kwam mijn broer vrij. Over zijn tijd achter de tralies hebben we later nooit gesproken, maar ik weet wat ze met gevangenen doen."
Onvergetelijke dagen
Zelf werd Aung Htun als universiteitsstudent lid van de jeugdafdeling van de NLD, maar toen de junta in 2003 alle kantoren van deze oppositiepartij sloot, werd de marge voor politiek werk steeds kleiner. "We moesten nieuwe weerstandsstrategieën vinden en die zoektocht heeft me uiteindelijk naar videojournalistiek geleid. Toen ik in 2005 afstudeerde en een baan vond als journalist bij een van de overheidsbladen, vroegen vrienden of ik me niet wilde aansluiten bij de Democratic Voice of Burma". Dit mediaproject ving in 1992 aan met een radiozender die vanuit de jungle aan de grens met Thailand uitzond. Toen dat territorium door het leger onder de voet werd gelopen, verkaste DVB naar de Noorse hoofdstad Oslo, van waaruit in 2006 ook een tv-station werd gelanceerd.
"Ik kreeg een Sonyhandycam en een korte training, en kon beginnen. Mijn job als officiële verslaggever was een goede dekmantel, maar de gevaren bleven gigantisch. We probeerden ongezien te filmen, vanuit een tas of vanop het dak van een gebouw, maar je wist nooit of ze je in de gaten hadden. Vele duizenden Birmezen werken voor de geheime politie, ze zijn in burger gekleed en duiken bij de minste contestatie uit het niets op. In totaal waren er 20 à 30 videojournalisten zoals ik, weet ik nu. Maar we kenden elkaar toen niet. Hoe minder je wist, hoe beter, want bij een arrestatie viel er minder te bekennen. En je werkte altijd alleen, op eigen risico. Zelfs je vrienden kon je niet vertellen over je werk.
"Het kwam erop aan uit te vissen of er activiteiten gepland waren en waar die zich zouden afspelen. Daar ging je dan heen om ongemerkt te filmen. Als je materiaal had, belde je naar een geheim nummer om het op een anonieme plek af te geven aan een onbekende. Die ging de beelden vervolgens opladen in een veilig huis en stuurde ze door naar Thailand, waar de opnames werden gemonteerd vooraleer ze naar Oslo werden doorgestuurd. En van uit Noorwegen ging het naar zenders als de BBC, CNN of ZDF.
"Eén keer hebben ze me te pakken gekregen, luttele dagen voor de grote demonstraties in september 2007. Er hing spanning in de lucht, de overheid had de brandstofprijzen fors verhoogd, wat meteen ook de voedselprijzen flink deed stijgen. Er kwam een opstootje in het hart van Rangoon, ik ging er achteraan en werd in de kraag gegrepen. Mijn grote geluk was dat ik nog niet had gefilmd. Ze vonden de camera wel maar er waren geen beelden. Ik hield vol dat ik daar als overheidsverslaggever was maar dat geloofden ze niet. Ze lieten me nog die avond vrij maar ik wist dat ik er de volgende keer niet zo licht van af zou komen."
In de eerste dagen van de door de monniken gelanceerde demonstraties was filmen moeilijk, de veiligheidsagenten waren omnipresent. Maar eens honderdduizenden burgers zich bij het protest aansloten, hielden ze zich afzijdig. "Het waren onvergetelijke dagen, we geloofden echt dat de junta ten val zou worden gebracht. Wat in 1988 niet mogelijk was, zou nu lukken. Ik herinner me nog een man die gebaarde naar alle mensen die vrijuit hun mening gaven en verandering eisten. 'Kijk, we hebben al een halve democratie', zei hij euforisch. We hadden moeten weten dat het maar een kwestie van tijd was vooraleer het leger de protesten zou neerslaan. En zo ging het ook. Toen we zagen hoe monniken werden afgerost door soldaten, wisten we dat we verloren waren. Als de meest gerespecteerde segmenten van onze maatschappij niet van geweld gespaard blijven, is er geen redding.
"In de dagen en weken die volgden werden verschillende collega's gearresteerd, ze kregen celstraffen van zeven tot tien jaar. Onze verslagenheid was totaal, andermaal leek het alsof alles voor niets was geweest. En toch is dat niet zo. 2007 is 1988 niet, de wereld heeft dit gezien, Birma werd opnieuw op de kaart gezet. En de burgers in de rest van het land hebben evengoed op de televisie aanschouwd wat er gebeurd is. Zie je, DVB heeft niet alleen beelden verschaft aan de internationale tv-stations, tegelijk werden onze opnames vanuit Oslo teruggezonden naar Birma, via satelliet-tv".
Maar wie beschikt in een straatarme natie als de Birmese over een schotelantenne? En probeerde de junta de verkoop ervan niet aan banden te leggen? "Uiteraard, maar er zijn altijd omwegen. Kijk, in elk Birmees dorp is er een tempel, de monniken daar beschikken over een schotelantenne. Minstens in het klooster kan er dus naar DVB worden gekeken en veel dorpelingen doen dat ook. Bovendien worden onze uitzendingen op dvd's gebrand. Het gros van de burgers weet wel waar ze een dvd kunnen bekijken. De reacties van de modale burgers op onze uitzendingen zijn erg positief, daar putten we kracht uit.
"Bovendien blijkt ons voorbeeld aanstekelijk. Door de repressie die op de betogingen volgde, was het netwerk zo goed als ontmanteld. Eind 2009 hebben we meer dan 30 nieuwe videojournalisten, jonge mensen die onze uitzendingen zagen en absoluut wilden meewerken".
Risky business
Sinds hij eind 2007 naar Thailand vluchtte, is Aung Htun de coördinator van het netwerk in het buitenland. Hij is nog een paar keer naar zijn land teruggekeerd maar zijn familie heeft hij al meer dan een jaar niet meer gezien. "Dat is de prijs die je betaalt voor je engagement. Wie zich zoals ik met risky business inlaat, kan zich niet veel persoonlijke emotionele banden veroorloven. Er zijn veel mensen van wie ik hou, maar een gezin stichten zit er voor mij niet in. Ik zou niet kunnen leven met de gedachte dat ze mijn vrouw of kind wat aandoen wegens mijn activisme. Alleen ben ik vrij voor mijn missie. Het is een werk van lange adem, dat weten we, maar er komt een dag, er komt een dag".
De 24 miljoen Noord-Koreaanse burgers hadden tot 6 december de tijd om hun oude bankbiljetten in te wisselen voor nieuwe, waarbij een briefje van honderd vervangen wordt door eentje van welgeteld één won. Een dergelijke operatie werd recentelijk ook in Turkije en Ghana uitgevoerd. Het verschil is evenwel dat er in Noord-Korea een duidelijk plafond is van het maximale bedrag dat kan worden omgewisseld.
Eerst zou het om 100.000 won gaan, maar dat bedrag werd volgens waarnemers vervolgens opgetrokken tot het drievoud ervan. Hoeveel 100.000 won waard is, valt overigens niet precies te zeggen: sommigen schatten zo'n 100 euro, uit een rapport van Noord-Koreaanse vluchtelingen daterend van juni dit jaar blijkt dat het op de zwarte markt om niet meer dan 20 euro zou gaan. Belangrijker is daarom de verhouding te zien met het modale loon, dat 4.000 tot 10.000 won bedraagt.
Of ook de prijzen door honderd zullen worden gedeeld, is nog niet duidelijk. Evenmin valt te zeggen wat zal gebeuren met het geld dat niet gewisseld kan worden maar op een bankrekening mag worden gezet. Experts zoals Marcus Noland van het East-West Center in Honolulu geloven alvast niet dat vele burgers met hun centen naar de bank zullen trekken: dan riskeren ze immers vragen te krijgen over de herkomst ervan. Bovendien was de vorige ervaring met een bankrekening voor 'overschrijdende fondsen' in 1992 niet positief. Noord-Koreanen konden 20.000 won extra op een rekening zetten, maar slaagden er niet in dat geld later helemaal te recupereren.
"Je zou dit kunnen beschouwen", zo zegt de Weense Noord-Koreadeskundige Rüdiger Frank, "als een macro-economische maatregel om de inflatie op drastische wijze onder controle te krijgen, door te zorgen voor een dramatische vermindering van het geld dat in omloop is. Maar dat is hetzelfde als een erg complex probleem te lijf gaan met een zeer grote hamer, waardoor je dus grote brokken maakt."
Frank gelooft voorts dat Pyongyang louter politieke bedoelingen heeft en dat het daarom is dat het maximaal inwisselbare bedrag uiteindelijk werd opgetrokken tot 300.000 won, zodat de grote meerderheid van de bevolking niet wordt getroffen. "Dit is een signaal aan de handelaars, de nieuwe middenklasse die ontstond sinds de monetisering en vermarkting in 2002 werd ingevoerd. Zij heeft zich de jongste tijd sterk verrijkt door goederen over de grens in China aan te kopen, en die vervolgens tegen een veel hogere prijs te verkopen op de ongeveer 300 markten in Noord-Korea. Officieel is die grens uiteraard gesloten. Maar wie geld heeft, kan dat probleem zonder veel moeite omzeilen. Met andere woorden: deze mensen hebben zich ontwikkeld en hebben welvaart voor zichzelf gecreëerd buiten de staatsstructuren om. Dat was vroeger volstrekt onmogelijk en verklaart ook waarom heel ambitieuze mensen een carrière beoogden in het leger en de partij. Andere avenues naar een beter leven waren er immers niet. Opnieuw binnen de lijntjes kleuren, dat is de boodschap."
Zal het werken? "Ik twijfel er geenszins aan dat het niet langer dan een paar maanden duurt voor die ondernemers nieuwe tactieken hebben gevonden. Maar dat hun activiteiten moeilijker zijn geworden, is duidelijk. Ik schat dat zo'n 200.000 handelaars zijn getroffen. Doe daar hun medestanders bij en je komt op 300.000 tot 400.000 mensen. Dat is een erg grote groep."
Beeltenis Kim Jong-il
In kringen van gevluchte Noord-Koreanen in Zuid-Korea verluidt het dat de woede over de nieuwe bankbiljetten in Noord-Korea erg groot is en dat die ook publiekelijk wordt gelucht. Kan deze maatregel het begin zijn van een revolte tegen het regime? Frank: "Er zijn twee factoren die daarbij een rol spelen: een voldoende hoog niveau van algemene frustratie en een schok die voor een uitbarsting zorgt. Het zou kunnen dat aan beide voorwaarden is voldaan. Tegelijk: als er alleen grote frustratie is, gebeurt er niets. Bovendien is de mate waarin Noord-Korea's burgers ontevreden zijn, moeilijk te peilen, gezien de totalitaire aard van het regime".
Op de nieuwe biljetten, toch op die van 2.000 won, is overigens voor het eerst de beeltenis van leider Kim Jong-il te zien. Op de rest staat traditiegetrouw zijn vader, de vader des vaderlands, Kim Il-Sung, naar wie ook tal van straten en pleinen zijn genoemd en wiens standbeeld nergens ontbreekt.
Kim Jong-il daarentegen is nergens te bekennen. Dat hij nu opduikt op een bankbiljet beschouwen waarnemers als een teken dat hij zich heeft getransformeerd van 'zoon van' tot 'prestigieuze leider', die de macht nu kan doorgeven aan zijn zoon of aan een door hem gekozen groep.
RUSLAND - moorden op journalisten meestal niet opgehelderd
De moord in oktober 2006 op Anna Politkovskaja was wereldwijd voorpaginanieuws. Maar ze was lang niet de enige Russische verslaggeefster die werd omgebracht. Sinds het aantreden van Poetin werden 18 mannen en vrouwen omgebracht. En van de vorige maand overleden oprichtster van een onafhankelijk tv-station, Olga Kotovskaya zeggen haar vrienden dat ze niet uit het raam viel maar eruit werd geduwd. 'Het bewijsmateriaal verdwijnt, sommige moorden worden als zelfmoord of ordinaire roofmoord afgedaan', aldus Nina Ognianova, die haar rapport voor het Comité voor de Bescherming van Journalisten (CPJ) in Brussel kwam presenteren. Uit het rapport van CPJ blijkt dat er in de de onderzoeken naar vermoorde journalisten slechts één veroordeling werd uitgesproken, maar zelfs in dat geval gingen de opdrachtgevers vrijuit. In alle andere zaken is niet eens duidelijk of het onderzoek nog loopt. "Het is een flikkerlichtsituatie", vertelt onderzoekster Nina Ognjanova, "een dossier is open, gaat dan weer even dicht en kan later weer geopend blijken. Al die tijd krijgt de familie geen informatie, het dossier inkijken kan slechts als het definitief is afgesloten." Opvallend is dat de achttien vermoorde journalisten, op de gewezen baas van het Russische Forbes na, voor kleine publicaties werkten en aan onderzoeksjournalistiek deden omtrent georganiseerde misdaad, corruptie en zwendel. Vijf van hen werkten voor Novaja Gazeta, het blad waarbij ook de beroemde Anna Politkovskaja in dienst was. "Het gros van hen werd voor hun dood bedreigd en veel van hun collega's leven permanent in angst. Maar dat vinden ze niet het ergste. Wat hen werkelijk bedrukt is dat hun gedegen onderzoeksjournalistiek geen enkel verschil maakt. De apathie is totaal. Dat heeft te maken met het feit dat het gros van de Russen is aangewezen op de staatstelevisie, waarop problemen als corruptie, mensenrechtenschendingen en misbruiken allerhande niet bestaan." Achttien moorden en bijna alle daders lopen op vrije voeten rond. Nina Ognjanova: "Opmerkelijk is vooral dat officieel 80 procent van alle moorden in Rusland wordt opgelost. Hoe komt het dan dat 90 procent van deze zaken niet eindigt in een veroordeling? Een aantal dingen valt op. Zo wordt in de meerderheid van de gevallen geprobeerd om te doen alsof de moord niets te maken heeft met het beroep van het slachtoffer. Toen journaliste Natalja Skryl in maart 2002 op weg naar huis door een onbekende werd doodgeslagen, oordeelde de politie dat het roofmoord betrof, terwijl haar vader getuigde dat haar portefeuille noch haar gouden ketting was meegenomen. Skryl deed onderzoek naar de machtsstrijd binnen de top van een groot bedrijf, waarover ze kwalijke informatie wou onthullen. Met haar collega's wilde de politie evenwel niet spreken, hun suggesties voor onderzoekspistes waren niet welkom. En van andere slachtoffers raakten de notities op het bureau van de onderzoeksrechter zoek, terwijl ingewijden ervan overtuigd waren dat die aanwijzigingen bevatten over hun moordenaars. "Of een moord heet geen moord. Kijk naar de zaak van Joeri Sjtsjekotsjichin, een van de vijf Novaja Gazeta-doden. Hij ontwarde een zwendel bij een meubelfirma in Moskou die als frontorganisatie optrad voor olie- en wapensmokkel en voor het witwassen van fout geld. Zijn onthullingen betroffen tal van hoogwaardigheidsbekleders, waaronder de hoogste openbare aanklager, die 2 miljoen dollar in smeergeld zou hebben aangenomen om het onderzoek naar de verdachte meubelzaak stop te zetten. Sjtsjekotsjichin werd op 17 juni 2003 plots ziek, twee weken nadat hij publiceerde over de moord op de kroongetuige in de zaak, die in een zwaarbewaakt militair ziekenhuis omkwam. In de twaalf dagen tot zijn dood verloor de journalist zijn haar, zijn huid pelde eraf en zijn organen begaven het een voor een. Het medische dossier was eerst staatsgeheim en kon dus niet worden ingekeken door nabestaandenen uiteindelijk raakte het zoek. Officieel stierf Sjtsjekotsjichin aan ademhalingsfalen. Zijn naaste omgeving is er nochtans zeker van: Sjtsjekotsjichin werd vergiftigd. "Al even onnatuurlijk is wat er met Ivan Safronov gebeurde. Deze gepensioneerde kolonel van de Russische luchtmacht werkte tot aan zijn dood op 2 maart 2007 voor de zakenkrant Kommersant en was gespecialiseerd in wapenhandel en ballistische raketten. Toen hij eind februari in Abu Dhabi een wapenbeurs bezocht, belde hij zijn collega's met de tijding dat hij informatie had over de verkoop van Russische wapens aan Syrië en Iran via Wit-Rusland. Safronov voegde eraan toe dat de militaire geheime dienst FSB hem bedreigde. Durfde hij de onthullingen publiceren, dan zou hij worden aangeklaagd wegens het lekken van staatsgeheimen. Luttele dagen later viel Safronov uit het raam van zijn flat op de vierde verdieping. Hij was op slag dood. Een tijdlang werd een onderzoek gevoerd maar de conclusie luidde zelfmoord, een claim die geen van zijn nabestaanden en vrienden accepteren."
Peking is van plan om zijn 'koolstofintensiteit' tussen 2005 en 2020 met 40 tot 45 procent te verminderen. Dat maakte de Chinese overheid bekend, twee weken voor de top in Kopenhagen. Daarmee komt de wereldwijde nummer één inzake CO2 voor het eerst met een concreet cijfer.
De Chinese Staatsraad, de regering dus, maakte bekend dat premier Wen Jiabao naar de top van Kopenhagen komt, een dag nadat de VS lieten weten dat VS-president Barack Obama er ook zal zijn. Hun beider aanwezigheid moet gewicht geven aan een topconferentie waarvan de voorbije dagen vooral werd gezegd dat er geen bindende akkoorden te verwachten waren. Bovendien is het voor het eerst dat Peking een concreet cijfer plakt op zijn plannen. In september, tijdens een speech voor de Verenigde Naties, zei president Hu Jintao nog dat zijn land een substantiële verlaging van de 'koolstofintensiteit' zou neerzetten tussen 2005 en 2020. Daarmee wordt, zo is nu dus duidelijk, 40 tot 45 procent bedoeld. Eerder was al geweten dat het streefcijfer voor de periode 2006-2010 20 procent was. China drukt zich in deze uit in 'koolstofintensiteit', waarmee gedoeld wordt op de CO2-uitstoot per procent van het bnp. Aangezien dat bnp in de voorbije decennia gemiddeld 10 procent groeide en dat in het komende decennium met 8 procent moet blijven doen om een gigantische toename van de werkloosheid te vermijden, betekent lagere 'intensiteit' niet meteen lagere absolute 'uitstoot'. Wel: grotere energie-efficiëntie. Precies op dat punt zijn er de voorbije jaren veel inspanningen gedaan. In 1980 had China de hoogste 'energie-intensiteit' van de hele wereld. Tien jaar later gebruikte het nog 80 procent meer energie per procent bnp dan het wereldgemiddeld en volgens de World Energy Council zit het nu op 40 procent meer dan de EU, dat de hoogste energie-efficiëntie van de wereld heeft. Vooral voor 2000 werd grote vooruitgang geboekt, sindsdien veel minder omdat er grotere nadruk kwam op drie economische sectoren die bijzonder veel energie opslokken: staal, aluminium en cement. De regering maakte vorig jaar al bekend dat ze minder wil focussen op die sectoren, maar de ramingen dat er nog 50.000 nieuwe wolkenkrabbers moeten bijkomen tegen 2025 maakt dat moeilijk.
Zonnepanelen In 2007 daalde de energie-intensiteit met 3,6 procent, vorig jaar met 4,5 procent en volgens experts ziet het ernaar uit dat de doelstelling om tussen 2005 en 2010 aan 20 procent te komen, zal worden gehaald. Dat heeft veel te maken met de grote investeringen in alternatieve energie: momenteel is China goed voor 30 procent van alle geproduceerde zonnepanelen in de wereld en tegen 2020 zouden wind- en zonne-energie moeten instaan voor 15 procent van China's energieconsumptie. Experts menen dat de potentie in beide sectoren erg groot is, alleen bevinden de beste plekken voor windmolenparken bijvoorbeeld zich niet altijd daar waar de meeste energie nodig is. Bijgevolg hangt veel af van de investeringen in een energietransportnetwerk. Volgens Paulo Soares van de Indiase firma Suzlon wringt daar juist de schoen. "Veertig procent van alle windmolens werkt niet wegens niet aangesloten op een netwerk", stelt hij in de Financial Times, "en voor de zonne-energie geldt net hetzelfde." Dat de doelstelling van de eerste 20 procent, tussen 2005 en 2010 wellicht wordt gehaald, heeft alles te maken met het programma van de topduizendbedrijven, een bureaucratische ingreep waardoor de duizend grootste staatsbedrijven een energie-manager aangewezen kregen die de vooruitgang moest monitoren. In de volgende fase moeten de kleinere bedrijven onder handen worden genomen en daar heeft Peking niet altijd evenveel greep op, zo bewezen de schandalen rond productveiligheid in de voorbije jaren. Deze firma's hebben immers niet zozeer met de centrale maar wel met de lokale overheden nauwe banden en hun belangen zijn niet altijd gelijklopend met die van Peking. Die kleinere bedrijven hebben veelal minder vlotte krediettoegang en dus ook minder moderne technologie, terwijl ze tegen controle beschermd worden door de lokale overheden, die hen vooral als belangrijke bronnen van werkgelegenheid en van belastinginkomsten zien. Een andere reden waarom niet iedereen overtuigd is dat China die laatste 20 procent reductie zal halen, is dat de industriële energieconsumptie 70 procent van het totaal uitmaakt maar dat de snelle uitbreiding van onder meer het Chinese wapenpark er juist voor zal zorgen dat de particuliere consumptie de hoogte zal ingaan. Volgens het markonderzoeksinstituut McKinsey zal het aantal auto's tussen nu en 2030 in China met 270 miljoen groeien, waarmee 30 procent van alle voertuigen in de wereld in China zullen rondrijden. Als die blijven opteren voor benzine of diesel - wat voor acht op tien van hen wordt verwacht - zal China verantwoordelijk zijn voor meer dan 20 procent van alle broeikasgassen uit personenvervoer, wat neerkomt op een extra CO2-uitstoot van 1,2 miljard ton per jaar.
Duizenden albino's in Noordwest-Tanzania en Oost-Burundi zijn gevlucht of leven ondergedoken uit vrees te worden vermoord door handlangers van toverdokters die hun lichaamsdelen voor fortuinen verkopen. Dat stelt de overkoepelende organisatie van het Rode Kruis en de Rode Halve Maan in een nieuw rapport.
Als albino geboren worden in Oost-Afrika is nooit een pretje geweest. Deze erfelijke pigmentatieziekte die veelal ook oogproblemen met zich brengt, was ook vroeger aanleiding tot infanticide, discriminatie of pesterijen. Van moeders die een albinokind baren wordt gezegd dat 'de geest van een koloniaal in haar buik is geslopen'. Een lang leven is de meeste albino's sowieso niet beschoren: de veelvuldige, langdurige blootstelling aan een (sub)tropische zon resulteert niet zelden op jonge leeftijd al in dodelijke huidkankers. De angstpychose die de albino's de voorbije twee jaar in haar greep kreeg, is evenwel van een totaal andere orde. Een nieuw rapport, opgesteld op basis van veldwerk, geeft aan dat 10.000 albino's in het noordwesten van Tanzania en het oosten van Burundi - de regio tussen het Victoria- en het Tanganikameer - ondergedoken zijn of hun toevlucht zochten in scholen waar ze de klok rond politiebewaking behoeven.
Vluchten naar Kenia Bovendien", zo meent Andrei Engstrand-Neascu, een van de auteurs van de studie van de Federatie van Rode Kruis en Rode Halve Maanverenigingen, "vluchten steeds meer albino's de grens met Kenia over in de hoop dat ze daar veilig zouden zijn." In een telefonisch interview met De Morgen vanuit Kenia stelt Engstrand-Neascu dat er sinds het verschijnen van het rapport ook in Kenia moorden te betreuren waren op albino's. "Aan de Keniaanse kust, in Malindi bijvoorbeeld, meldt men ons dat albino's er pesa pesa, worden genoemd, 'die is geld waard'." Sinds 2007 zijn er minstens 56 albino's in Tanzania en Burundi op gruwelijke wijze vermoord. Hun belagers gingen ervandoor met hun lichaamsdelen, die ze vervolgens verkochten aan toverdokters die er magische mengsels mee maken die fortuin en macht moeten verzekeren. De kopers van die brouwsels zijn ongetwijfeld rijken. In een land waar meer dan de helft van de bevolking het met minder dan 1 euro per dag moet doen, kunnen weinig mensen zich 'wondermiddelen' permitteren die tot 50.000 euro kosten. "Het is altijd een kwestie van vraag en aanbod", meent journalist Richard Mgamba, die in 2008 de CNN-award voor Afrikaanse journalistiek kreeg. "Met andere woorden: als je de vraag wegneemt door die rijke klanten te arresteren, dan los je ook het probleem op. Maar dat hebben we tot dusver niet gezien. De veroordeelden zijn de moordenaars, die 150 euro kregen per lijk dat ze aanleverden." Dat er precies vanaf 2007 een scherpe stijging is van het aantal moorden, brengen de rapportschrijvers in verband met het feit dat veel mensen toen nieuwe bedrijven oprichtten in de regio van het Victoriameer en zich dus wilden vergewissen van goede vooruitzichten. "Vroeger maakten toverdokters die brouwsels met dierenoffers maar aangezien die uiteraard niet werken, kwam men met een zogenaamd nog beter product aandraven: lichaamsdelen van albino's", meent Engstrand-Neascu. De moorden werden in de openbaarheid gebracht door Richard Mgamba en door de Tanzaniaanse BBC-journaliste Vicky Ntetema, die zich in december 2007 voordeed als een succesvolle zakenvrouw. Ze ging bij tien toverdokters langs, verschillende van hen boden mengsels met albinolichaamsdelen aan, tegen duizenden euro. De BBC bracht haar verslag in juli van 2008 en korte tijd later begon Ntetema doodsbedreigingen te ontvangen. Ze verliet daarvoor zelfs enige tijd het land.
Traditionele genezers Ondertussen was de internationale gemeenschap gealarmeerd en president Kikwete zag zich genoodzaakt om maatregelen te nemen. In januari van dit jaar verloren alle 'traditionele genezers' hun licentie, er werden 200 arrestaties verricht maar niemand werd in staat van beschuldiging gesteld. In de lente kreeg de bevolking de kans om anoniem aangifte te doen van mensen die ze 'betrokken achten bij moorden op albino's', wat enige aanwijzingen opleverde over mogelijke daders. In september kwam het eerste vonnis: drie mannen werden tot de strop veroordeeld voor de moord op de dertienjarige Matazio Dunia. Begin november werden vier anderen tot diezelfde straf veroordeeld voor de moord op een 54-jarige albino. President Kikwete zette die straffen ondertussen om in levenslang. "De hoop was dat de veroordelingen ontmoedigend zouden werken, maar het moorden hield niet op", aldus Engstrand-Neascu, "op 21 oktober werd de tienjarige Gasper Elikana thuis vermoord. Zijn vader probeerde hem te beschermen en werd zelf levensbedreigend verwond. We menen dat er betere bescherming moet worden uitgebouwd in de dorpen waar albino's wonen en dat een grootschalige bewustmakingscampagne moet worden gelanceerd, waardoor mensen begrijpen dat een albino een normale mens is met een genetische afwijking."
CHINA-VS- nieuwe huizen na Katrina gebouwd met giftig Chinees materiaal
De VS-Commissie voor Consumentenveiligheid stelt in haar eerste rapport na meer dan 2.100 klachten van huiseigenaars in onder meer Louisiana en Florida dat er een probleem is met de uit China ingevoerde bouwmaterialen die werden gebruikt na de orkanen Wilma en Katrina. De materialen bevatten al te hoge concentraties aan formaldehyde en waterstofsulfide. Ook in China zelf duiken steeds meer studies op over de nefaste gevolgen van formaldehyde. Uit een onderzoek in Canton bleek dat 70 procent van de nieuwe appartementen al te hoge concentraties hadden, met misselijkheid en soms zelfs leukemie tot gevolg.
Duizenden Amerikaanse burgers zaten al maanden te wachten op de resultaten die deze week bekend werden gemaakt: de VS-Commissie voor Consumentenveiligheid stelt na onderzoek van de luchtkwaliteit in tientallen huizen in dertien zuidelijke deelstaten dat er wel degelijk een probleem is met de in totaal 7 miljoen stuks gips- en vezelplaten die tussen 2005 en 2007 uit China werden ingevoerd. Op dat moment werden er op grote schaal nieuwe huizen gebouwd, na de verwoestingen van de orkanen Wilma en Katrina. Op de VS-markt ontstond daardoor een tekort aan bouwmaterialen, waardoor besloten werd uit China te importeren. Het gaat om het meest grootschalige consumentenonderzoek sinds de oprichting van de commissie. De conclusie luidt dat de lucht in die woningen teveel formaldehyde en waterstofsulfide bevat, wat voor luchtwegenirritatie zorgt, een algemene staat van lusteloosheid, misselijkheid en in sommige gevallen ook leukemie. De eerste klachten over de nieuwe huizen dateren al van 2006: mensen klaagden over tv-toestellen die het om onbegrijpelijke redenen niet meer deden en metalen hendels of onderdelen van apparaten die eerst zwart werden en dan gaten vertoonden. Tevens meldden steeds meer bewoners een ontraceerbare geur van rotte eieren, wat uiteraard met waterstofsulfide te maken heeft: die chemische stof geeft immers een dergelijke geur af. Formaldehyde daarentegen is reukloos. Naarmate de maanden verstreken, doken in de VS-media steeds meer reportages op van mensen die hun huizen ontvluchtten, al konden ze eigenlijk geen kant op. Ook bleken steeds meer dokters hun patiënten de raad geven om hun huis te verkopen aangezien ze sinds de verhuis wekelijks op consultatie kwamen. Andere experts raadden aan om de huizen zo veel mogelijk te verluchten en in de mate van het mogelijke buitenshuis aan activiteiten te doen. Die verhalen zorgden ervoor dat de Commissie voor Consumentenveiligheid een onderzoek instelde, waarvan nu dus de eerste resultaten bekend werden gemaakt. Ook besloot een groot deel van de 2100 huiseigenaren die klacht indienden, om een rechtszaak aan te spannen. Eén van die massaprocessen gaat midden januari van start en betreft Knauf, de Amerikaanse importeur van de Chinese bouwmaterialen. Wij waren slechts verantwoordelijk voor 20 procent van alle Chinese Gyprocplaten die de VS binnenkwamen en toch is het onze naam die wordt bezoedeld, zo klaagde een woordvoerder van het bedrijf in een interview op CNN. De import van de platen is begin dit jaar stopgezet, leveranciers die er nog stocks van hebben, moeten de overheid op de hoogte houden van de verkoop ervan. De giftige bouwmaterialen zijn niet het eerste problematische product dat uit China wordt geëxporteerd naar de VS. In 2007 stierven duizenden honden en katten na het verorberen van met melamine gecontamineerd dierenvoedsel dat door het VS-bedrijf ChemNutra en twee Chinese bedrijven werd ingevoerd. Nog in 2007 werden miljoenen stuks Chinees speelgoed uit de rekken gehaald omdat ze met giftige loodverf waren behandeld. De problemen bij Chinese exportgoederen in de VS verwijzen onvermijdelijk naar een probleem in China zelf, waar door corruptie en een grote versnippering van de kwaliteitscontrole problemen ontstaan.
Ook klachten in China
In de voorbije twintig jaar heeft de productie en consumptie van formaldehyde in China een hoge vlucht genomen: het land is nu goed voor meer dan één derde van het wereldtotaal. Ook in China zijn de klachten legio. Al in 2005 stelde een groep van wetenschappers vast dat de concentraties van deze stof, naast benzeen en methylbenzeen, in nieuwbouwappartementen in zeven Chinese steden relatief hoog waren. Op een conferentie in Canton vorige herfst poneerden onderzoekers dat maar liefst 70 procent van alle appartementen in de stad te hoge niveaus van formaldehyde bevatten. De specialisten raadden de huiseigenaren aan bepaalde planten in huis te halen die de lucht ontgiften. Tevens suggereerden ze de installatie van luchtfilters en het wekenlang verluchten van een nieuwe flat voor die wordt bewoond. Maar of de toxische stoffen daarmee helemaal verdwijnen, achten ze niet geheel bewezen.
BANGLADESH - Goed bedoelde waterputten zorgden voor grootste massavergiftiging uit de geschiedenis: arsenicum in het drinkwater
De 8,6 miljoen waterpompen die ondermeer door Unicdef in Bangladesh werden geïnstalleerd om ziekten als cholera in te dijken, blijken verantwoordelijk voor een gigantische arsenicumvergiftiging. Jaarlijks kost die aan minstens drieduizend burgers het leven. Dat is de conclusie van de Amerikaanse professor Charles Harvey na zeven jaar onderzoek. Minstens twee miljoen Bengalezen kampen met acute arsenicumvergiftiging. De Wereldgezondheidsorganisatie heeft het over het grootschaligste geval van massavergiftiging uit de geschiedenis van de mensheid. Sinds 1993 wordt in het op zes na volkrijkste land van de wereld een dramatische stijging vastgesteld van ziekten die verband houden met arsenicumvergiftiging. Die ontdekking kwam een decennium nadat de VN-kinderorganisatie Unicef in samenwerking met de Wereldbank een grootschalig initiatief had opgezet voor het boren van drinkwaterputten. Bangladesh kampte op dat moment met een hoge kindersterfte gerelateerd aan bacteriën en ziektekiemen die voorkomen in drinkwater. Door het boren van 8,6 miljoen putten hadden grote delen van de bevolking toegang tot beter drinkwater, wat op zich resulteerde in een sterke afname van het aantal gevallen van cholera en andere besmettelijke en voor kinderen vaak dodelijke ziekten. Maar tot op heden zijn 20 miljoen Bengalezen aangewezen op drinkwater met een arsenicumgehalte dat meer dan vijfmaal zo hoog is als de door de Wereldgezondheidsorganisatie voorgeschreven veiligheidsnorm. Die norm ligt overigens vijf keer hoger dan het acceptabele niveau dat de Bengaalse overheid zelf heeft ingesteld en dat door experts als volstrekt onveilig wordt betiteld. Lange tijd bleef er erg grote discussie ontstaan over de oorsprong van dit gif in het drinkwater, dat zorgt voor huid-, long-, lever-, blaas- en pancreas, en ook voor tal van secundaire aandoeningen. De Amerikaanse professor Charles Harvey, verbonden aan het MIT in Massachusetts, deed zeven jaar lang onderzoek in Bangladesh en publiceerde zijn resultaten nu in Nature Geoscience. Hij concludeert dat het arsenicum in slib vanuit de Himalaya naar de rivierdelta van de Ganges werd getransporteerd. Zolang het gif in het slib opgesloten blijft, is er geen gevaar voor de volksgezondheid. Maar door het boren van drinkwaterputten met een gemiddelde diepte van dertig meter kwam het arsenicum in het slib vrij en raakte het in het drinkwater. Daarom wil Harvey, met een nieuw project dat hij nu lanceert, putten laten boren die vier keer dieper zijn dan die uit de jaren zeventig. Op die diepte is er immers geen slib meer dat voor contaminatie kan zorgen. Harveys onderzoek geeft voorts aan dat als de 30 procent meest vervuilde putten worden aangepakt, dit voor een vermindering met 70 procent zal zorgen van het aantal arsenicumgerelateerde aandoeningen. Eerder werden al andere opties uitgeprobeerd. Zo verstrekte de Wereldbank Bangladesh in 1998 een lening van 23 miljoen euro om het water te zuiveren, wat evenwel niet echt veel opleverde. Het aantal vastgestelde ziekten is niet af- maar toegenomen. Unicef heeft in de voorbije jaren een speciaal arsenicumprogramma uitgewerkt in Bangladesh. In eerste instantie heeft het 55 procent van alle boorputten laten testen, zij het dat daarbij gebruik werd gemaakt van de al te hoge overheidsnorm om te bepalen of er al dan niet sprake was van besmetting. De conclusie was dat 39 procent niet boven de norm zat. Tegelijk bleek dat in 8.000 dorpen zon 10 procent van het totaal 80 procent van alle putten zwaar besmet was. Het uit oktober van vorig jaar daterend Unicef-onderzoek gaf voorts aan dat armoede een negatieve invloed heeft op arsenicumvergiftiging. Ondervoede mensen maken twee keer zoveel kans als mannen, vrouwen en kinderen die voldoende te eten hebben om arsenicosis te ontwikkelen. Voor deze chronische aandoening bestaat er geen medicijn. Ook de sociale impact van de arsenicumvergiftiging bleek niet gering. Enerzijds is het geloof dat het om een besmettelijke aandoening of een vloek gaat, wijdverspreid. Kinderen die symptomen vertonen worden doorgaans sociaal geïsoleerd. Bovendien blijkt arsenicosis een vaak genoemde reden voor echtscheidingen of het niet vinden van een huwelijkspartner voor vrouwen. Schoonheid wordt er immers vooral gezien in termen van een bleke huid en de ziekte veroorzaakt precies donkere vlekken. En aangezien de Bengaalse maatschappij bijzonder patriarchaal is, houdt dat ook in dat meisjes en vrouwen met arsenicosis minder vaak een behandeling krijgen dan hun mannelijke verwanten.
De Chinese mensenrechtenactivist Huang Qi is tot drie jaar cel veroordeeld wegens het 'lekken van staatsgeheimen'. Huang probeerde de ouders bij te staan van duizenden kinderen die omkwamen bij de aardbeving in Sichuan op 12 mei van vorig jaar. Huang Qi werd in juni van vorig jaar gearresteerd, dik drie jaar nadat hij uit de gevangenis was vrijgelaten. In 2000 was hij al aangehouden voor het opstarten van de website 64tianwang.com, waarin hij ijverde voor het herzien van het verdict van het bloedbad van 4 juni 1989, dat als het neerslaan van een 'contrarebellie' is veroordeeld. Op die website plaatste Huang tal van kritische politieke artikels. Hij zat daarvoor vijf jaar in de cel. Na de aardbeving in Sichuan besliste deze activist om te proberen zijn provinciegenoten bij te staan bij het aanspannen van processen tegen lokale besturen die al te onstabiele scholen hadden gebouwd. Op tal van plaatsen waren het alleen de scholen die instortten, met de dood van meer dan 5.500 kinderen tot gevolg. Een maand later werd Huang al gearresteerd. Gisteren werd hij op erg vage gronden tot drie jaar cel veroordeeld, zijn vrouw zei tegen mensenrechtenorganisaties dat ze geen kopie van het verdict had gekregen. Ze mocht haar echtgenoot evenmin spreken. Huang is overigens lang niet de enige die wegens activisme rond de aardbeving achter de tralies zit. In september werd een gewezen professor uit Nanjing, Guo Quan, tot maar liefst tien jaar cel veroordeeld. Ook hij had de zogenaamde doufu-scholen in artikels aangevallen. Het proces van Tan Zuoren, die een lijst wou opstellen van namen van kinderen die omkwamen, is nog bezig. Hij wordt verdacht van 'poging tot subversie tegen de staatsmacht' en riskeert drie jaar.
RUSLAND - Bijna kwart miljoen kinderen moet het nodeloos zonder vader of moeder doen
24 miljoen kinderen wereldwijd leven zonder hun ouders en hun aantal stijgt, zo schrijft de Britse ngo Everychild in een nieuw rapport ter gelegenheid van de 20ste verjaardag van de Kinderrechtenconventie. Het probleem is bijzonder zorgwekkend in Rusland.
Bij de vele happenings afgelopen weekend die wereldwijd werden georganiseerd naar aanleiding van de twintigste verjaardag van het Kinderrechtenverdrag, gaat de aandacht doorgaans naar die terreinen waarop in de voorbije twee decennia flinke vooruitgang werd geboekt, denk maar aan het onderwijs of vaccinaties. De Britse ngo Everychild wilde van de gelegenheid gebruikmaken om te wijzen op een veel minder bemoedigende tendens: de wereldwijde toename van het aantal kinderen dat zonder pa of ma groot moet worden. Dat zijn er momenteel 24 miljoen en veel van hen wonen in zwart Afrika, waar de aidsepidemie een ware ravage heeft aangericht en vooral veel jonge ouders wegmaaide.
Jeugd in een instelling Maar ook in Europa is er verontrustend nieuws. Momenteel zijn er in Rusland bijna driekwart miljoen kinderen die opgroeien zonder ouders. In acht op de tien gevallen zijn die niet dood maar bleken ze niet in staat om voor de kroost te zorgen. Een van de problemen die de rapportschrijvers van Everychild aanhalen is het feit dat de overheid weinig preventieve kinderzorg heeft. Het bij ons bekende verplichte huisbezoek van een instantie als Kind & Gezin bij de geboorte van een kind heeft volstrekt niet plaats en ook als er alarmsignalen komen uit de omgeving, wordt al te vaak lang gewacht met reageren. Sterker nog, als de overheid ingrijpt, dan betekent dat niet zelden dat de ouders hun voogdij kwijtraken en dat hun kind voor de rest van zijn of haar jeugd in een instelling belandt. Dat aantal stijgt overigens razendsnel. In 2005 waren er drie keer zoveel gevallen van voogdijverlies als vijftien jaar eerder. Of die instellingen een goede plek zijn om groot te worden, valt sterk te betwijfelen. Volgens overheidscijfers uit 2007 pleegt niet minder dan één dergelijk kind op tien uiteindelijk zelfmoord. De autoriteiten zijn zich wel degelijk van het probleem bewust. 2007 werd met veel bombarie uitgeroepen tot het 'Jaar van het Russische Kind' en de bevoegde minister beloofde toen plechtig dat er in de daaropvolgende drie jaar jaarlijks 120.000 kinderen uit instellingen zouden vertrekken naar pleeggezinnen, waar hen een warmere omgeving zou wachten. Op die manier zou het aantal jongens en meisjes in tehuizen met een derde moeten dalen. De Tsjechische experte Victoria Schmidt onderzocht de haalbaarheid van die claim en kwam tot een vernietigende conclusie. Het gros van de Russen, schrijft ze, vindt pleegzorg veel beter dan staatsinstellingen. Maar door de hoge levensduurte en de krappe behuizing is de modale burger niet in staat om voor een extra kind te zorgen. Andere experts wijzen erop dat het hoge aantal Russische kinderen die het zonder ouders moeten doen maar één aspect is van een gigantisch maatschappelijk probleem. "Een aantal tendensen die we momenteel waarnemen in Rusland", zo argument demograaf Nicholas Eberstadt in World Affairs, "zijn nooit eerder in de geschiedenis van de mensheid voorgekomen." Alcoholmisbruik is daar een van. Volgens Unicef heeft niet minder dan 40 procent van de Russische mannen van over de vijftien last van drankmisbruik, met de nadruk op sterke drank. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) becijferde dat 7 miljoen mannen verslaafd waren, maar die berekening ging alleen af op het aantal flessen dat in de winkel was gekocht, terwijl het gros van de Russen zelf sterke drank brouwt. Dat drankmisbruik is in meer dan de helft van de gevallen de verklaring voor het voogdijverlies over de kinderen. Tevens zorgt het voor veel hogere percentages aan 'ongevallen en vergiftigingen'. Vijfenhalf keer zoveel als in West-Europa, evenveel als in pakweg Angola of Sierra Leone, naties waarmee de overige ontwikkelingsstatistieken nochtans niet kunnen worden vergeleken. "Maar wat kun je verwachten als de prijs van een liter wodka lager ligt dan die van een liter melk en openbare dronkenschap een volstrekt geaccepteerd sociaal fenomeen is", vraagt Eberstadt zich af.
Historisch weinig baby's De maatschappelijke ontwrichting manifesteert zich ook op andere terreinen. Vooreerst worden er nu historisch weinig baby's geboren in Rusland. Waren er in de zestien jaar voor het uiteenvallen van de Sovjet-Unie in 1991 36 miljoen, in de zestien daaropvolgende jaren lag dat aantal 12 miljoen of 40 procent lager. Met het aantal doden was het net omgekeerd. Tussen 1976 en 1991 stierven er 24 miljoen mensen, in de zestien jaar daarna 34 miljoen. En kijk naar de scheidingsstatistieken: vier huwelijken op tien liepen in 1990 mis, tegen 2006 waren dat er twee keer zoveel. Met andere woorden: toen bleven slechts 20 procent van de stellen bij elkaar. Bovendien, en ook daar komt het alcoholmisbruik vaak als verklaring, is huiselijk geweld zeer wijd verspreid. Driekwart van de Russische vrouwen, zo blijkt uit een studie van het VN-Familieplanningsbureau hap UNFPA, wordt ermee geconfronteerd en jaarlijks komen daarbij 14.000 vrouwen om. Dat is evenveel als er Russische soldaten stierven in tien jaar Afghanistanoorlog en goed voor bijna één vrouw per uur.
CHINA - van besmet melkpoeder en assertieve ouders
Zhao Lianhai, die vanuit de kleine flat die hij met zijn vrouw en driejarige kind deelt, actie voerde rond de met melamine besmette melk, is geen reguliere politieke activist. De dertiger zweert zich nooit met politiek te hebben ingelaten en louter op de barricaden te zijn gesprongen toen zijn eigen kind ziek werd. Net zoals 300.000 andere Chinese meisjes en jongens kreeg het nierstenen door het drinken van melk waarin melamine was vermengd, een plasticproduct dat de melk bij tests een hoger proteïnegehalte geeft, terwijl die in feite in de meeste gevallen met water is aangelengd en dus minder proteïne bevat dan zou moeten. Minstens zes kinderen stierven aan nierfalen.
Zhao richtte een belangenvereniging voor ouders van getroffen kinderen op en probeerde tot aan zijn arrestatie vorig week zo goed mogelijk informatie en bundelen en te verspreiden. Maar ook dat is nu schijnbaar misgelopen. Daags voor Obama in China zou aankomen, is Zhao door de politie meegenomen wegens 'het veroorzaken van incidenten'. Tot dusver, zo meldden Amnesty International en Human rights in China, heeft hij geen toegang gekregen tot een advocaat. Aangezien evenmin duidelijk is of het een tijdelijke detentie betreft, tot Obama zou zijn vertrokken (wat woensdag gebeurde), dan wel het begin van vervolging, hebben honderden internauten een petitie opgestart. Ze willen dat Zhao meteen wordt vrijgelaten.
Het melkpoederschandandaal kwam in september vorig jaar aan het licht en betrof aanvankelijk alleen de firma Sanlu, de grootste producent van het land. Later onderzoek zou aangeven dat ook 21 andere grote melkbedrijven met melamine besmet melkpoeder verkochten. Hoewel de grote aantallen ziektegevallen pas na de Olympische Spelen openbaar werden gemaakt, bleek later uit een overheidsrapport dat de eerste klachten van ouders al dateerden van december 2007 maar dat tot juni 2008 werd gewacht om het melkpoeder te testen.
Die tests bleken positief en begin augustus, aan de vooravond van de Olympische Spelen, vroeg Sanlu aan de plaatselijke partij/staatsinstanties hoe het probleem moest worden aangepakt. Besloten werd om de zaak in de doofpot te stoppen tot na de Spelen. Een journalist van het blad Zuidelijk Weekend, die eind juli al een artikel schreef over verdacht zieke baby's, zag zijn stuk gecensureerd en geweigerd.
Wereldmarktleider
Dat de zaak begin september toch uitlekte, had alles te maken met het feit dat Sanlu voor 40 procent in handen was van het Nieuw-Zeelandse bedrijf Fonterra, de wereldmarktleider inzake melkpoeder. Toen de Chinaverantwoordelijke van de firma lucht kreeg van de zaak en actie eiste, gebeurde er niets, waarop hij de Nieuw-Zeelandse premier Helen Clarke inschakelde, die zelf met de leiders in Peking contact opnam.
Sanlu ging prompt dicht, ook andere bedrijven bleken betrokken en steeds meer bezorgde ouders dienden zich aan. De eerste processen in de zaak kwamen in januari toen de gewezen manager van het Sanlubedrijf, Tian Wenhua, levenslang kreeg en twee anderen tot de dood werden veroordeeld voor het vervaardigen en verkopen van melamine en van gecontamineerd voedsel. In totaal twaalf mensen werden toen berecht. Tevens werd het ondertussen failliet verklaarde Sanlu veroordeeld tot een boete van 5 miljoen euro en manager Tian zelf tot een boete van 2 miljoen euro.
In december werkte Sanlu samen met de andere 21 betrokken bedrijven een compensatieplan voor de getroffen gezinnen uit ten belope van 110 miljoen euro. Alle geregistreerde ouders van zieke kinderen kregen een brief waarin hen de volgende compensatieregeling werd voorgesteld: 20.000 euro bij het overlijden van een kind, 3.000 euro in geval van blijvende ernstige aandoeningen en 200 euro voor slachtoffers met 'minder ernstige kwalen'.
Bij dat laatste, zo bleek later, hielp de lokale overheid soms wel een handje: zo doken circulaires op van partijkaders die dokters opdracht gaven 'minieme nierstenen niet als dusdanig te erkennen, teneinde niet voor een onoverkomelijke lijst aan schadeclaims te zorgen'. Tegelijk werd de kinderen gratis medische zorg aangeboden tot aan de leeftijd van achttien jaar. Het gros van de slachtoffers aanvaardde die regeling. De meesten vreesden immers dat het dit of niets zou zijn.
200 euro vergoeding
Meneer Zhao en enige honderden moeders en vaders gingen niet akkoord. Zij argumenteren dat de 200 euro die het gros van de slachtoffers ontvingen, volstrekt niet volstaat. Bovendien is nu nog onduidelijk welke de langetermijngevolgen zullen zijn van de melaminevergiftiging. Als ze permanent invalide zullen zijn, houdt dat niet op op hun 18de verjaardag.
Zij besloten een massaproces aan te spannen, wat Peking evenwel niet wilde. De ene na de andere poging daartoe werd gekelderd. Pas in maart en april werden twee individuele zaken ontvankelijk verklaard. Het eerste proces had op 10 november moeten beginnen, maar de betrokken vader, Wang Gang, werd daags voordien door de politie afgetroefd. Zhao maakte daar een verslag van en zette het op zijn site. Luttele dagen later werd hij zelf afgevoerd.
Een groep van etnisch Nubische Egyptische advocaten heeft een klacht ingediend tegen de nieuwe single van Haifa Wehbe, de bekendste zangeres van het Midden-Oosten. De Libanese seksbom heeft het in haar liedje 'Waar is vader' over een 'Nubische aap'.
"Door ons met apen te vergelijken heeft Wehbe ons elke waardigheid ontnomen en sommige kinderen willen nu zelfs niet meer naar school. Ze weten wel zeker dat ze daar 'apen' zullen worden genoemd", zo reageerde een Nubische winkelaar in Caïro op de nieuwste song van de Libanese diva. Haifa Wehbe hertrouwde eerder dit jaar met een Egyptenaar en is erg populair in het land. Volgens haar was het volstrekt niet de bedoeling om de Nubische minderheid in Egypte te beledigen en had haar songwriter Mustafa Kamil haar gezegd dat Nubische aap een scheldwoord was dat vaak wordt gebruikt door Egyptische kinderen.
De Egyptisch-Nubische Wetsvereniging neemt daar evenwel geen genoegen mee en spande een rechtszaak aan, waarin het verbod wordt geëist op het draaien van het bewuste nummer, zowel op de radio als op de tv. Bovendien wil de organisatie dat de plaat niet in Egypte wordt verkocht.Wehbe verontschuldigde zich ondertussen omstandig, maar veel indruk maakte dat niet.
De rel komt op een moment dat de Nubische minderheid vooral via haar bekende schrijvers zoals Ali Idris en Haggag Odoul een proces van bewustwording doormaakt. Zo lanceerden zij verschillende campagnes om de Nubische taal, die niet verwant is met het Arabisch, niet verloren te laten gaan. Ook proberen ze de muziek en de heel eigen traditionele dansen nieuw leven in te blazen. De Nubische zanger Mohammed Munir is een van de populairste Egyptische artiesten maar in het algemeen weten de zwarte Nubiërs zich eerder gediscrimineerd als 'ongeletterd en ongeciviliseerd'. Ook in de erg populaire Egyptische cinema worden ze gestereotypeerd. Al sinds de jaren dertig duiken ze steevast als dienaars van de rijken op, permanent glimlachend en niet in staat om fatsoenlijk Arabisch te spreken. De vaakst voorkomende bijnaam is 'barbari', waarmee rechtstreeks verwezen wordt naar zowel huidskleur als laag opleidingsniveau.
Ook sociaaleconomisch hebben de Nubiërs het de voorbije decennia niet bepaald makkelijk gehad. Deze nakomelingen van de vroegere zwarte farao's zagen hun geboorteregio aan beide zijden van de Egyptisch-Soedanese grens verschillende keren onder water verdwijnen door dammenprojecten. Het eerste dateert uit 1902, het laatste en meest verregaande uit 1964. Toen raakten zo'n 60.000 Nubiërs ontheemd toen het reservoir van de Aswandam volliep. Ondanks tal van beloften werd het gros van hen niet hervestigd en velen kwamen in sloppenwijken rond de grote steden terecht.
De voorbije jaren werkte de Egyptische overheid plannen uit voor nieuwe dorpen rond het reservoir, het grote Nassermeer. En ook dat maakte de Nubiërs erg boos. Er zouden immers tienduizenden nieuwe woningen komen in dorpen met groot toeristisch potentieel maar er werd niet aan gedacht om daar ook Nubiërs bij te betrekken. De Nubische schrijver Haggag Odoul startte daarom vorig jaar met een campagne, onder de titel 'Geef ons de Nijl terug', verwijzend naar de herkomst van zijn volk aan de bovenloop van die rivier.
Hezbollah
Met de apenuitschuiver is de Libanese zangeres Wehbe overigens niet aan haar proefstuk toe. In 2006 kwam ze in opspraak na lovende uitlatingen over Hezbollahleider Hassan Nasrullah. Hoewel mensenrechtenorganisaties toen stelden dat de Israëlisch-Libanese oorlog van die zomer aan minstens 1.200 Libanese burgers het leven kostte, noemde Wehbe Nasrullah een volksheld.
Ook in religieuze kringen maakte Wehbe zich weinig vrienden. Deze gewezen Miss Zuid-Libanon komt doorgaans immers schaars gekleed opdagen en ook op het witte doek laat ze graag haar voluptueuze - en volgens de Arabische media bijgepleisterde - vormen zien. Dat was voor de geestelijken van de Al-Azharuniversiteit deze zomer nog een reden om de Egyptische president Hosni Mubarak aan te schrijven. Het betrof de film Dukkan Shehata ('De winkel van Shehata'), waarin Wehbe in een moskee te zien is.
In de brief werd om een verbod op de film gevraagd, dat er evenwel niet is gekomen. Integendeel, de geestelijken kregen op tal van websites veel kritiek. Zo vroeg een vrouwelijke blogger zich af of "de moslimgemeenschap dan zo fragiel is dat men vreest dat ze tenonder zal gaan door een liedje van Wehbe. Bestaat er geen groter onrecht in Egypte en de Arabische wereld, dat u meer reden kan geven om brieven te schrijven met als titel 'Goddelijke Gramschap'?"
Chinese burgers hebben het constitutionele recht om met een verzoekschrift naar de centrale overheid te stappen, maar plaatselijke autoriteiten proberen dat zoveel mogelijk te verhinderen. Ze laten hen oppakken en in illegale detentiecentra opsluiten, vanwaaruit ze worden gedeporteerd naar hun geboortedorp of -stad. Aan de vooravond van het bezoek van VS-president Barack Obama aan China, stelt de Amerikaanse mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch zijn rapport 'Een steeg in de hel' voor, over de zwarte gevangenissen waarin indieners van petities terecht komen. 38 mensen verhalen in het rapport over hun wedervaren in deze illegale detentie die volgens Peking niet betaat. Jaarlijks dienen 10 tot 13 miljoen Chinese burgers een petitie of 'xinfang' in bij de overheid, in de hoop dat een hun aangedaan onrecht wordt gecorrigeerd. Dat onrecht kan erin bestaan dat ze illegaal onteigend werden, geen compensatie hebben gekregen voor een arbeidsongeval, het slachtoffer werden van milieuvervuiling, enzovoort. Die unieke Chinese traditie bestond al tijdens het keizerrijk, overleefde het Maotijdperk en werd in 1982 zelfs in de grondwet ingeschreven. Officieel gaat het om 'een brug tussen de partij en regering en de massa's, een raam waardoorheen naar het volk wordt geluisterd'. Je hebt op alle bestuursniveaus xinfangbureaus (volgens een rapport van het Chinese Human Rights Defenders uit maart 2008 zijn er in het hele land bijna 50.000). De meeste burgers wenden zich eerst tot het dichtstbijzijnde kantoor, maar eindigen niet zelden in de hoofdstad. Hoewel ze tegen dan al veel centen en illusies armer zijn, willen ze graag geloven dat de nationale leiders hun zaak meer genegen zijn dan de lokale. De statistieken logenstraffen dat. Onderzoek van de Academie voor Sociale Wetenschappen geeft aan dat een per post verstuurd verzoekschrift in slechts drie gevallen op de tienduizend een of andere oplossing genereert. Gaat de burger zijn of haar zaak persoonlijk aankaarten, dan is de kans op succes iets groter. Hoewel, ook dan krijgen niet meer dan twee burgers op de duizend iets anders dan verwensingen of klappen. Onderscheppers In 2005 vaardigde de centrale overheid een richtlijn uit waardoor lokale autoriteiten zélf de geschillen met hun ingezetenen moeten oplossen, zonder dat Peking wordt lastiggevallen. Ze schrijft voor dat burgers binnen zestig dagen een schriftelijk antwoord op hun klacht moeten ontvangen. Aan het aantal gevallen dat zich toch genoodzaakt ziet naar de hoofdstad te reizen zal de mate van goed bestuur van de lokale overheden worden afgemeten. Daarom zetten die plaatselijke autoriteiten nu nog meer dan vroeger zogenaamde 'onderscheppers' in, die de burgers in de kraag moeten vatten voor ze een verzoekschrift kunnen indienen. Volgens professor Yu Jianrong van het Instituut voor Plattelandsontwikkeling neemt het leger onderscheppers dat naar Peking wordt gestuurd alsmaar toe. "Conservatief geschat", zo schreef hij vorig jaar op zijn blog "gaat het op piekmomenten - in de aanloop naar bijeenkomsten van het Partij- of Volkscongres - om 100.000 mensen, afkomstig uit het hele land. Ze worden in de hoofdstad niet alleen onderhouden en gehuisvest op kosten van de belastingbetaler, tegelijk plezieren ze de hogere partij- en regeringsechelons met cadeaus en diners, zodat ze de dossiers uit hun regio kunnen inkijken en laten verdwijnen". Professor Yu ondervroeg in februari 2007 1.200 indieners van petities uit het hele land en stelde vast dat zes van de tien ondervraagden persoonlijk het slachtoffer geworden was van mishandeling en detentie, een van de vijf bekocht zijn of haar pogingen om gerechtigheid te verkrijgen zelfs met een verblijf in een werkkamp, terwijl 3 procent in een psychiatrische instelling eindigde. Vroeger werden de onderschepte indieners van verzoekschriften veelal vastgehouden in de zogenaamde Shourong- centra, waar rurale migranten zonder papieren tot aan de afschaffing van het systeem in juni 2003 werden opgesloten. Die centra werden opgedoekt na grote binnenlandse verontwaardiging over de moord daar op een student in maart 2003. Sindsdien opteren de lokale autoriteiten voor goedkope hotels in de hoofdstad of voor weinig gebruikte partij- en staatsgebouwen in hun eigen provincie of district om indieners van petities in op te sluiten. Die zogenaamde 'zwarte gevangenissen' werden vorig jaar door lokaal bestuurslid en professor Xu Zhiyong voor het eerst publiekelijk gehekeld. Xu bezocht toen zelf een aantal van die hotels in Peking en bevrijdde ook opgesloten burgers.
Verrot geslagen Een van de verhalen die de rapportschrijvers van Human Rights Watch optekenden is dat van een vijftienjarig meisje uit de westelijke provincie Gansu. Ze besloot een verzoekschrift in te dienen bij de centrale overheid in Peking nadat een lokale functionaris uit haar geboortedistrict haar vader verrot had geslagen. De man kan sindsdien niet meer werken. Nog voor ze evenwel haar klacht kon deponeren, werd het meisje op 10 juli 2008 in Peking door mannen in burger van de straat geplukt en naar Gansu teruggebracht, waar ze tot 13 september werd vastgehouden in een ziekenhuis, een instelling voor gehandicapten en uiteindelijk in een verzorgingstehuis. "Hoe lang ze me zouden vasthouden, hebben ze nooit verteld. Ik wilde niet met ze mee maar ik kon me niet verzetten. Ze sloegen me en sleepten me een auto in." Het feit dat Li zo jong was, betekende overigens niet dat ze minder werd mishandeld. Integendeel, op 11 september sloegen bewakers een van haar tanden uit.
RUSLAND- Politieman klapt uit de biecht over corruptie
Sinds 7 november is het leven van de Russische politieman Alexei Dymovsky radicaal veranderd. Zevenhonderdduizend mensen bekeken zijn YouTubefilmpje waarin hij de corruptie van zijn chefs aanklaagt. De man verloor zijn job en moest een bodyguard in dienst nemen. De Russische politie heeft bij haar burgers niet bepaald een goede reputatie: mensen noemen agenten 'agressief, corrupt en onbekwaam'. Geen wonder dus dat de twee filmpjes die door een agent op het internet zijn geplaatst hem instant nationale beroemdheid opleverden. Agent Dymovsky werkte voor de afdeling drugsbestrijding in zijn stad en vertelt dat hij het niet meer aankan om niet-bestaande misdaden op te lossen om de statistieken op te kloppen en onschuldige mensen in de cel te stoppen omdat zijn superieuren dat willen. Het salaris van een agent is zo gering, vervolgt hij, dat de enige reden waarom mensen toch bij de politie gaan, ligt in de vele steekpenningen die ze ontvangen. In zijn filmpjes roept de agent premier Vladimir Poetin op om de zaak te onderzoeken en er wat aan te doen. Volgens hem zijn veel agenten erg ongelukkig over wat er gebeurt, maar durven ze niet spreken. Dymovsky is inderdaad zeldzaam dapper. Niet bang om te sterven Maar of dat onverdeeld verstandig is, is een andere zaak. Meteen nadat de filmpjes opdoken, werd de man ontslagen. Tevens gelastte Poetin dat zijn superieuren een onderzoek instelden, dat natuurlijk tot de bevinding kwam dat zijn klachten volstrekt ongegrond zijn. Afgelopen dinsdag was het in Rusland 'Politiedag', maar de onthullingen van Dymovsky gooiden flink roet in het eten. De man gaf een persconferentie in Moskou, al scheelde het niet veel of hij geraakte niet eens in de hoofdstad. Eerst werd hij tegengehouden door de verkeerspolitie. Daarna bleek hij niet in staat om een vliegtuigticket te kopen om vanuit Rostov-on-Don naar Moskou te reizen omdat zijn bankkaart geblokkeerd bleek. Uiteindelijk kwam hij met de auto en op de persconferentie die hij belegde, verklaarde hij "niet bang te zijn om te sterven". Wel heeft hij naar eigen zeggen een bodyguard ingehuurd omdat hij merkte dat hij wordt gevolgd. Bovendien is zijn vrouw zes maanden zwanger. Moskou heeft maandag een nieuw onderzoek bevolen, maar ondertussen luidt het dat men "zeker is dat Dymovsky met Amerikaans geld probeert de Russische maatschappij te destabiliseren". Hij zou samenwerken met ngo's die door Washington worden betaald. Die aantijging verwijst naar het Mensenrechtencomité van Novorossiisk, dat twee dagen nadat de filmpjes werden geplaatst, contact met Dymovsky opnam. De medewerkers van de organisatie zeggen dat hun familie nu ook onder druk wordt gezet om vooral geen ontmoetingen meer met de man te hebben. Eén van hen verklaarde dat de politie was langsgeweest om foto's van zijn zoon te nemen. Volgens de agenten leek hij op iemand die gezocht werd voor criminele feiten.
De driejarige Zuidafrikaanse Atlegang Aphane zat zaterdagmiddag met zijn oom in een auto in Midrand, Johannesburg, te wachten op zijn vader, bij wie hij het weekend zou doorbrengen. Volgens oom Bongani Mchuchu arriveerde er een ongemarkeerde auto. "Ik hoorde gierende banden, toen verbrijzelde een kogel het raam. Atlegang werd in de borst geraakt. Een agent sprong uit de auto en beval me op de grond te gaan liggen en haalde de jongen uit de wagen. Ze riepen dat ik een verdachte was maar waarvan ik werd beticht, zeiden ze niet". De moeder van de jongen, Mapule Aphane, arriveerde korte tijd na de moord ter plekke en mocht urenlang niet in de buurt van haar zoontje komen, dat dood op de straat lag. Toen haar ex-man het kind wou benaderen, werd hij prompt gearresteerd. De moeder meent dat de politie niet het minste berouw toonde. "Ik kon mijn ogen niet geloven toen ik er aankwam", zei ze in een interview met een Zuid-Afrikaanse krant. "Zijn oom was Atlegang komen ophalen om hem naar zijn vader te brengen. Ik had bloemen in mijn haar. Mijn zoontje zei dat ik er mooi uitzag en toen gingen ze weg. De volgende keer dat ik hem zag lag hij levenloos op straat." Volgens het Onafhankelijke Klachtendirectoraat was de politie op het moment van de feiten op zoek naar een verdachte in de buurt van waar de auto met het jongetje zich bevond. Toen de agenten het voertuig zagen, openden ze meteen het vuur. Eerst vergoelijkte de agent die het kind doodschoot zijn daad met het argument dat hij dacht dat het een geweer vasthield. Dat bleek volgens hem later een staaf te zijn, maar het Klachtendirectoraat liet op een persconferentie weten dat wapen noch staaf zijn aangetroffen op de plaats van de tragedie. Atlegang Aphane is al de vierde burger in een maand tijd die door politiegeweld om het leven komt. Op 11 oktober stierf de 29-jarige kapster Olga Kekana, na een nachtje stappen met drie vrienden. De politie kreeg het voertuig waarin de vrouw zich bevond op zondagochtend in de gaten en dacht dat het een gecarjackt vehikel betrof. Volgens de chauffeur, de enige die er ongedeerd vanaf kwam, doemden de blauwe politielichten op en werd vervolgens het vuur geopend. De auto werd met 13 kogels doorzeefd, Kekana stierf ter plaatse. De chauffeur was eigenaar van de auto. Op 1 november werd de 21-jarige Kgothatso Ndobe doodgeschoten terwijl hij zijn schoenen aan het poetsen was op de stoep. Verschillende politieagenten kwamen aan, waarop de jongeman panikeerde en probeerde ervan door te gaan. Hij werd met een kogel in het hoofd afgemaakt. Toen zijn vader de agent vroeg waarom hij niet in de lucht had gevuurd, zei die dat ze opdracht hadden gekregen om 'niet te aarzelen'. Nog vorige week werd een straatverkoper door twee dronken agenten doodgeschoten. De man verzette zich toen de twee zich gratis van zijn snoepjes bedienden.
'Aarzel niet om te schieten' Waarnemers brengen de golf van moorden in verband met de uitspraken van president Jacob Zuma eind september. Hij stelde toen dat er een nultolerantie moest komen jegens criminaliteit en dat de politie 'niet moet aarzelen' om te schieten. Zuma maakte van de strijd tegen de misdaad een belangrijk electoraal thema, Zuid-Afrika kampt immers met een gigantisch misdaadprobleem. Dagelijks worden er 50 mensen vermoord, in een natie met zo'n 50 miljoen inwoners. Tevens hebben er ook tal van car- en homejackings plaats. Het Centrum voor de Studie van Geweld en Verzoening reageerde dinsdag met een communiqué op de golf van politiegeweld. "Het is redelijk aan te nemen dat er een totaal gebrek aan controle is onder de politie. Die is het gevolg van verwarrende uitlatingen van politici. Wij erkennen dat Zuid-Afrika met een criminaliteitsprobleem kampt, maar geloven dat de politiediensten bijstand en opleiding moeten krijgen zodat zij zich niet onwettig gaan gedragen en hun missie om de burgers te beschermen niet in de wind slaan", aldus het centrum. Ook de oppositiepartij Democratische Alliantie reageerde op het geweld. "Wat zal de impact zijn van dit schietgrage gedrag op het wereldkampioenschap voetbal dat Zuid-Afrika volgend jaar mag organiseren? We verwachten een half miljoen buitenlandse bezoekers, hoe moeten zij zich veilig voelen als ze deze feiten horen?", aldus parlementslid Dianne Kohler Barnard. "De wereld weet dat Zuid-Afrika een gewelddadig land is, maar hoe kan iemand begrijpen dat een avondje uit voor een kapster eindigt met een politiekogel en dat een driejarig jongetje op zaterdagmiddag in de auto wordt afgemaakt?"
Op 's werelds grootste boekenbeurs, de
Franfurter Buchmesse, was China dit jaar het gastland en werden 100
nieuwe boeken gepresenteerd die naar het Engels of het Duits zijn
vertaald. Ook Europalia China nodigt vijf Chinese schrijvers uit. En
toch neemt de hedendaagse Chinese literatuur geen vanzelfsprekende
plaats in in de wereldliteratuur. Misschien is de Chinese
literaire traditie wel de enige die echt van de westerse verschilt,
meent Mark Leenhouts, die ondertussen tien Chinese romans heeft
vertaald. Hij redigeert het Chinese literaire tijdschrift 'Het Trage
Vuur' redigeert en schreef ook Chinese literatuur van nu, aards maar
bevlogen'.
Op de Frankfurter Buchmesse worden wel
100 nieuwe vertalingen voorgesteld, maar eigenlijk valt op hoe
moeilijk de Chinese literatuur haar weg vindt naar een westers
publiek. De statistieken liegen er niet om. Chinese
uitgevers kochten in 2005 de rechten voor bijna 4.000 Amerikaanse
titels, hun VS-collega's schaften in datzelfde jaar de rechten aan
voor welgeteld 16 Chinese werken. Er wordt nochtans behoorlijk
geproduceerd in China: in 2007 kwamen er maar liefst 136.000 nieuwe
boeken op de markt. Hoe komt dat volgens u?
Mark
Leenhouts: Ik geloof dat dat deels te maken heeft met de
onbekendheid van de Chinese taal, die vertaling en ontsluiting
moeilijk maakt. Maar
het ligt evengoed aan het feit dat velen van de schrijvers uit de
werelditeratuur, zoals de Latijnsamerikaanse Gabriel Garcia Marquez
of Salman Rushdie door de koloniale tijd diepe westerse wortels
hebben. Milan Kundera plaatst Rushdie zonder aarzelen in de Europese
traditie van Cervantes en Rabelais en als je kijkt naar het lijstje
van mensen die Marquez' inspireerden, dan blijkt naast Kafka,
Faulkner, Hemingway en Sophocles de enige inlandse invloed zijn eigen
grootmoeder te zijn. Rushdie en Marquez confronteerden het Westen
niet met iets nieuws maar bliezen de westerse literatuur nieuw leven
in. Op magistrale wijze, dat wel.
De
Chinese literatuur daarentegen dompelt de westerse lezer dieper onder
in het vreemde. Je zou zelfs kunnen beweren dat het de enige grote
literaire traditie is die nagenoeg niet door het Westen werd
beïnvloed en dus helemaal anders in elkaar zit. Dat is de westerse
lezer niet gewend.
Wat
is het verschil?
De
Chinese literatuuropvatting is terug te voeren op het oorspronkelijke
Chinese wereldbeeld. In het Chinese denken is de wereld niet
geschapen: al het bestaande heeft altijd bestaan. De oorzaak van het
leven, de hoogste waarheid, zocht de traditionele Chinees daarom niet
buiten de wereld bij een hemelse schepper. Als hij de wereld wilde
begrijpen keek hij om zich heen - naar de natuur, naar de
samenleving. Hij nam patronen waar in de verandering van de
seizoenen, in de herhalingen van de geschiedenis en meende daarin een
blijvend principe te zien dat orde in de dingen schiep. Dat principe
noemde hij de Weg - en daarnaar probeerde hij te leven. Dat is ook de
kern van het confucianisme. Op basis van de waargenomen patronen
stelde Confucius praktische regels en riten vast voor het juiste
sociale gedrag, waarmee de Weg, de orde, kon worden behouden. Het
Westen kent natuurlijk wel de Tien Geboden maar een belangrijk
verschil is dat Confucius niet Gods woord verkondigde, maar verslag
deed van zijn eigen ervaringen, als een gewone, zij het wijze man.
Door die aardse blik mist de Chinees in westerse ogen enige tragiek.
Hij is niet als zondig mens uit het paradijs verjaagd, hij heeft zijn
ziel niet aan de duivel hoeven verkopen om de ultieme kennis van de
wereld te bemachtigen. De Chinese auteur schrijft zich dus niet in in
de traditie die met de Grieken is begonnen, waarbij centraal de mens
staat die zijn lot niet kan ontlopen. Er is veel meer een streven
naar harmonie met wat er is.
Maar
aan de andere kant kan de Chinese schrijver wel zeer ontroerd zijn
door wat hij in die wereld ziet. Daarom ook dat het overgrote deel
van de klassieke literatuur zich zo hartstochtelijk bekommert om
maatschappelijke zaken. Die traditie is doorgezet in het politieke
engagement van de vroege twintigste eeuw en zelfs in het extreme
politieke gebruik van literatuur onder het latere communisme.
Onder
de confucianistische elite gold geschiedschrijving als het hoogste
literaire goed en de belangrijkste vereisten waren dat wat de
schrijver stelde waar gebeurd was en oprecht verwoord. Terwijl in het
Westen literatuur sinds Aristoteles haast synoniem is geworden met
fictie was in China de enige toegestane vorm van fictie de allegorie,
om veilig en indirect een kritiek of klacht te kunnen uiten. Een
literatuur van anekdotes, mythen en legenden was er wel maar die werd
beschouwd als triviaal, het was vermaak dat geen nut diende maar dat
ook niet echt kwaad kon. De ontwikkeling van de Chinese
prozaliteratuur is eigenlijk een lange emancipatiegeschiedenis van
het triviale naar het hogere.
Geldt
die drang om het waar gebeurde oprecht te verwoorden nog steeds?
Eigenlijk
wel. De moderne Chinese schrijver zit de werkelijkheid nog altijd
dicht op de huid, ook als hij er niet direct sociale kritiek op
heeft. Je ziet het in het obsessieve vastleggen van het dagelijks
leven in de massale, levendige internetliteratuur sinds het begin van
de 21ste eeuw.
Je
zou kunnen denken dat het probleem voor de westerse lezer is dat de
Chinese schrijver daarmee in detail verwijst naar een Chinese
werkelijkheid die hier niet zo bekend is. Maar hoe verklaar je dan
het grote internationale succes van de hedendaagse Chinese film, die
toch precies diezelfde Chinese werkelijkheid aankaart? Daar ligt het
dus niet aan.
Het
gaat erom hoe die realiteit wordt weergegeven. Een veelgehoord
westers bezwaar tegen Chinese literatuur is het gebrek aan
psychologische diepgang van de personages. De auteur schrijft wat
er
gebeurt, veel minder waarom.
Bovendien hebben Chinese romans vaak erg veel personages, die soms
tot types worden herleid. In de westerse roman, zoals die vanaf de
18de eeuw opkomt, worden personages niet alleen uitgebreider
getekend, veelal wordt het hele verhaal geschetst vanuit het
perspectief van één of enkele van hen. Bovendien is het hun
karakterontwikkeling die de roman voortstuwt.
Een
andere vaak geformuleerde kritiek is dat in de gemiddelde Chinese
roman een dwingende plot ver te zoeken is.
Inderdaad.
Een geheim, een zoektocht, een probleemstelling die noopt tot
antwoorden heb je in veel gevallen niet. Eerder een beschrijving van
hoe de personages zich tot elkaar verhouden, welke de
socio-maatschappelijke relaties zijn. Vaak worden veel korte
verhaaltjes vertelt, als kleine feuilletons in een groter geheel maar
zonder dat bij het einde naar het begin wordt teruggekeerd of dat er
op het eerste gezicht een algemene verhaallijn is.
Wat
doen westerse uitgevers met die 'bezwaren' mee?
Kijk
naar het verhaal van de Britse literaire agent Toby Eady, de man
achter Jung Changs 'Wilde Zwanen', waarvan er uiteindelijk 10 miljoen
exemplaren zijn verkocht. Toen ze ergens in de jaren tachtig met haar
manuscript bij hem kwam, oordeelde Teady dat het om een 'ongeordende
brij' ging, om één verzameling van details zonder enige structuur,
een heel typisch Chinese manier van vertellen dus. Hij heeft zeven
jaar met haar gewerkt aan het boek om uit dat ruwe materiaal een
roman te distilleren met perspectief. Vanuit het ik-personage wordt
vervolgens gekeken naar de levens van de moeder en de grootmoeder. En
dat werkte. Maar Eady weet ook wel dat het eindresultaat geen Chinese
literatuur meer is, maar een soort van nieuwe mengvorm.
U
vertelt in uw boek ook over Howard Goldblatt, de allerbekendste
Amerikaanse vertaler van Chinese literatuur, die bepaald opmerkelijke
kunstgrepen uitvoert.
Ja,
met het oog op een soepeler plot worden passages weggelaten of
omgegooid en nieuwe slot- of beginhoofdstukken voorgesteld. Hij doet
dat evenwel in overleg met de auteur. Mo Yan, die in China de
grootste hedendaagse schrijver heet, vertrouwt zijn vertaler en hij
geeft Goldblatt ook de vrijheid om het boek 'aan de Amerikaanse lezer
aan te passen'.
Goldblatt
stelde ook ooit aan Li Rui, auteur van 'Zilverstad', voor om een
hoofdstuk naar voren te halen om meer spanning te creëren, alvast
een tipje van de sluier op te lichten. Li voerde die suggestie prompt
door, ook in de latere drukken van het Chinese origineel.
Zelf
zou ik dat niet doen, ik geloof dat in Europa het respect voor het
originele werk een stuk groter is.
China's
literaire traditie verschilt van de onze, wat doet vermoeden dat
andere genres daar goed verkopen dan hier?
Klopt.
De standaard Chinese roman is geen liefdesroman en draait niet rond
één hoofdpersonage. Dat vinden Chinese lezers vaak te simplistisch.
Doorgaans gaan de bestsellers over een actueel thema en worden
wantoestanden blootgelegd. Vaak gebeurt dat in de vorm van een
historische roman: men gebruikt een periode uit het verleden om
vergelijkingen te maken met het heden. Neem 'Rijst' van Su Tong, dat
speelt in de jaren twintig dertig en draait om een arme man van het
platteland die zijn geluk gaat zoeken in de stad. Dat boek is in de
jaren negentig verschenen, net op een moment dat rurale migratie in
China een groot thema was.
Een
heel populair onderwerp is ook corruptie, omdat het een gigantisch
maatschappelijk probleem is waar iedereen mee kampt. Door te opteren
voor een romaneske vorm is het voor de auteur veiliger om kritiek te
uiten. En je kan in China echt wel wat zeggen, zolang je maar niet
beweert dat de problemen terug te voeren zijn op de
alleenheerschappij van de partij of op het beleid van president Hu
Jintao. Eigenlijk zijn die boeken een voortzetting van de oude
traditie: andermaal wil men met een (waargebeurd) verhaal aan de
hogere macht laten zien wat er in de maatschappij speelt.
Vindt
u dat de juiste boeken vertaald worden?
In
het Nederlands wordt niet echt veel anders vertaald dat in het
Engels, wat de dominante markt is. Treurig is wel dat het vaak alleen
de dissidente boeken zijn die vertaald worden, veelal autobiografieën
waarin het leven teruggebracht wordt tot politiek en die niet op hun
literaire kwaliteiten zijn geselecteerd.
Als
u een leeslijstje mocht maken voor onze lezers, wat staat daarop dan
bovenaan?
Het
Verzamelde Werk van Lu Xun, Doodgaan went van X.L. Zhang, Mijn leven
als keizer van Su Tong, en de Jongens van Glas van de Taiwanese
auteur Pai Hsien-yung
Mark
Leenhouts geeft op 20 oktober een lezing in Bozar in het kader van
Europalia China, op 22 en 25 oktober doet hij de publieke interviews
voor respectievelijk Mo Yan en Su Tong.
Mark
Leenhouts, Chinese literatuur van nu, aards maar bevlogen, uitgeverij
De Geus
Mijn Algerijnse vriend Ali woont in een
ander Brussel dan ik. Hij hokt in een kleine, tochtige kamer, hoor ik
u denken, vanuit de veronderstelling dat de Ali's van de hoofdstad
het in termen van centen en kansen minder getroffen hebben dan de
Willems. Lees er de armoederapporten van de Koning Boudewijnstichting
op na, en je kan moeilijk anders concluderen. De helft van de
allochtonen in Brussel moet maand na maand schrapen om rond te komen
en Ali, die politiek asiel kreeg en voorlopig op het OCMW is
aangewezen, is er een van.
En toch zijn het niet de afmetingen van
zijn woonkamer of de kwaliteit van het linoleum op de vloer die hem
doen dromen van verhuizen naar een ander Brussel. Ali gaat het niet
om zijn overigens recent gerenoveerde Kuregemse flat, wel om de
mentale wereld die hem omringt. Deze homo-activist voor wie Algiers
te gevaarlijk was geworden, is naar eigen zeggen in een universum van
mannetjesputters terecht gekomen.
Hij vertelt over de blikken en de
verwensingen die zijn fleurige bermuda op een recente zomermiddag
opleverde en over het jonge buurmeisje uit Luik, wiens eeuwige
glimlach door de omwonenden als hoerigheid wordt uitgelegd.
Hier zou ik willen wonen, zegt hij, de
voetgangers op het zebrapad van Ma Campagne nakijkend. Tienermeisjes
in hotpants en felgekleurde kousen bespreken de recente conversaties
met hun liefjes, een Afrikaanse oma schuifelt moeizaam achter hen aan
met zware boodschappentassen. En aan de overkant staat de uitbater
van een alternatieve broodjeszaak te flirten met een vriendje.
Ali denkt over zijn straat in
Anderlecht en zegt dat hij het niet begrijpt. Of beter: hij had zich
bij de hoofdstad van Europa een andere plek voorgesteld. Hij schudt
zijn hoofd. Op het gemeentehuis zijn mannen die van mannen houden met
hun geliefde welkom voor een trouwceremonie en op het trottoir ervoor
zijn homo en lesbienne gespuugde woorden.
Als een eilandenarchipel omschrijft
deze nieuwe Brusselaar zijn stad, als een cluster van gemeenschappen
waartussen veel water vloeit en weinig bruggen bestaan.
Dat zijn oordeel te hard, te snel, te
simpel is, probeer ik hem uit te leggen en ik vertel het verhaal van
een elfjarig geadopteerd meisje uit Haïti, dat deze zomer voor een
stage van een week naar de Brusselse Rand ging. Eens en niet meer.
Het had wel tot de donderdag geduurd, verzekerde ze ons, vooraleer de
homogeen blanke groep normaal met haar omging. In mijn Brussel, zei
ze met grote stelligheid, gebeuren zo'n dingen niet. Daar weten ze
dat zwart niet de kleur is van je hart.
Ali zwijgt en knikt. Dat van die
regenboognatie, dat klopt wel, zegt hij tenslotte. Maar toch.
Als ik hem twee weken later opbel,
blijkt hij zich te hebben ingeschreven voor een opleiding
maatschappelijk werk. Ik wil meehelpen, klinkt het enthousiast aan de
andere kant van de lijn, meebouwen aan een stad waarin we sàmen
kunnen wonen. Ik ben het jullie verschuldigd.
Catherine Vuylsteke is
buitenlandredactrice van de krant De Morgen en auteur van
'Volksrepubliek van Verlangen, 'Het Gewicht van Hemelse Vrede' en
'Onder Mannen'
Zuid-Korea
mag dan in economische termen een moderne natie zijn, de
confucianistische fundamenten van de maatschappij zorgen ervoor dat
op ongehuwde moeders en op kinderen met gemengd bloed een sterk
sociaal stigma rust. Vrouwenorganisaties proberen terug te vechten,
maar simpel is het niet.
Eunjeong Park zag haar tweejarige dochter aan de deur krabben zoals
honden dat doen. Ze kwam er achter dat het kind in de crèche
doorgaans in een kamer alleen werd opgesloten omdat het een
buitenechtelijk kind betrof.
Toegeven,
Eunjeong Park kon op Aeranwon rekenen, een stichting van de
Presbyteriaanse kerk die verschillende centra runt voor ongehuwd
zwangere meisjes en vrouwen. Het gros van hen is door de familie aan
de deur gezet toen bleek dat ze een kind verwachtten. Park wilde
haar dochter onder geen beding afstaan en ze zegt dat ze de grootste
bron van liefde in haar leven is. Maar als haar wordt gevraagd wat
haar advies is voor andere ongehuwde moeders, suggereert ze prompt
adoptie. Ik weet dat vrouwen die hun kind opgeven, hun hele leven
met een schuldgevoel kampen. En toch. Het leven hier is veel te hard,
zowel voor de moeders als voor hun kinderen, vertelt deze enige
tijd geleden in een ontmoeting met Amerikaanse sociologen in Seoel.
"De eerste tien keer dat ik me voor een sollicitatie aanbood en
vertelde dat ik een kind had maar geen man, werd ik meteen wandelen
gestuurd. Pas toen ik ging liegen over mijn burgerlijke staat, vond
ik een werkgever". Ook Parks dochtertje heeft het niet
makkelijk. Als peuter van twee krabde ze als een huisdier aan de deur
om binnen of buiten te mogen. Park ontdekte de reden voor dit gedrag:
het meisje werd in de crèche dagelijks in een apart kamertje
opgesloten. Aangezien het geen vader had, mocht het niet met de
andere kinderen spelen. Haar moeder zocht uiteindelijk andere opvang,
waarbij ze loog over haar gezinssituatie om haar kind te helpen.
Adoptie
als uitweg
Het
verhaal doet sterk denken aan de jongemannen in Kim Ki-Duks film
Address
Unknown
(2001): aangezien ze van gemengd bloed zijn, zijn geweld en
verwensingen hun dagelijkse deel. Op school noch op de werkvloer zijn
ze welkom. Of neem het autobiografische verhaal van de Koreaans
Amerikaanse Elizabeth Kim. In Tienduizend
Tranen (2000)
vertelt ze over haar moeder Omma die net na de Koreaanse oorlog
(1950-'53) zwanger raakte van een Amerikaanse soldaat die later
vertrok. Als ze naar haar geboortedorp terugkeert, eisen haar vader
en broer dat ze de 'honhyol' (letterlijk: gemengd bloed) als meid zou
verkopen. Omma weigert en verstopt haar kind, waar op haar woedende
mannelijke verwanten haar vermoorden. De volgende dag werd
Elizabeth afgeleverd bij een weeshuis in Seoel, van waar ze luttele
tijd later naar een Amerikaans adoptiegezin vertrok. Het overkwam
velen. Sterker nog, het waren precies deze opvattingen over
bloedzuiverheid die ervoor zorgden dat haast geen land ter wereld
zoveel van zijn zonen en dochters voor adoptie afstond als
Zuid-Korea. Tussen 1950 en 2000 vertrokken op die manier minstens
140.000 kinderen. De jongste jaren is dat aantal teruggevallen tot
zo'n 1300 per jaar. De export van adoptiekinderen wordt immers steeds
meer beschouwd als een smet op het blazoen van een zo hoog ontwikkeld
land en er zijn zelfs plannen om de internationale adopties tegen
2012 stop te zetten. Maar aan ongehuwd zwangere meisjes en vrouwen
wordt nog steeds aangeraden om zich van de kroost te ontdoen. Abortus
is niet echt een optie wegens illegaal, tenzij de gezondheid van de
moeder in gevaar is. Blijft dus over: adoptie, waarmee de vrouwen
zichzelf en hun familie een blijvend stigma besparen. Langzamerhand
komt er evenwel verandering. Zo blijkt uit onderzoek dat nu meer
ongehuwde moeders hun kind houden dan tien jaar geleden. En ook op
juridisch vlak werd er vooruitgang geboekt. Na acht jaar van
vrouwenstrijd werd begin vorig jaar het 'hoje-systeem' afgeschaft.
Deze archaïsche administratievorm hield in dat vrouwen van in de
wieg tot aan het graf ingeschreven bleven op het register van hun
mannelijke verwanten: eerst op dat van hun vader, later op dat van
manlief. Stierf die, dan verkaste de vrouw naar het register van haar
zoon en had ze die niet, dan kwam ze op de hoje van andere mannelijke
familieleden terecht. Dit systeem betekende tevens dat
'bastaard'kinderen, of ze nu van gemengd bloed waren dan wel zonder
erkende vader bleven, niet werden geregistreerd en dus ook niet
konden erven.
Economische
noodzaak
Dat
bloed en de zuiverheid ervan zo'n belangrijke rol speelt in de
Zuidkoreaanse maatschappij en dat het tot begin vorig jaar duurde
vooraleer de vrouw als administratief onafhankelijk kon worden
beschouwd, heeft te maken met de sterke confucianistische fundamenten
van de maatschappij. En hoezeer sommigen ook beweren dat de
modernisering en industrialisering die allang op losse schroeven
hebben gezet, geeft research juist het tegendeel aan. Zo concludeerde
sociologe Sungeun Yong in haar onderzoek met 103 alleenstaande
jongeren vorig jaar dat nog steeds wordt neergekeken op gezinnen die
geen kinderen hebben en op zonen en dochters die buiten het huwelijk
worden geboren. Als ze al afstappen van het idee dat de mannen de
kostwinner en steunpilaar zijn en dat het hoogste doel in een
vrouwenleven het voortbrengen is van nageslacht binnen het huwelijk,
zo schrijft ze in de
Journal of Family Issues(2008),
"dan is dat louter omdat economische noodzaak hen daartoe dwong,
niet omdat ze daadwerkelijk van óvertuigd zijn".