Stories that remain too often untold/ Histoires oubliées
12-09-2009
Afghanistan - de oorlog die niet te winnen valt
De Duitse Defensieminister Franz Josef Jung en de Afghaanse tribale leider Haji Torjan, die onlangs door journalisten van The Guardian werd geïnterviewd in de provincie Helmand, leven in een fundamenteel verschillende wereld. Maar hierover zijn ze het eens: het belangrijkste objectief van de geallieerde troepenmacht in Afghanistan is te vermijden dat er buitenlandse soldaten sterven."Het bombardement was absoluut noodzakelijk", zei Jung over het incident waarbij vorige vrijdag tussen de zestig en zeventig burgers stierven toen ze hoopten op gratis brandstof uit twee door de Taliban gekaapte, in de rivier gestrande tankwagens. "Als we dat niet hadden gedaan, zouden onze Duitse militairen, van wie de basis zich 6 kilometer verderop bevindt, de kans hebben gelopen op een aanval". Haji Torjan weet dat er zo geredeneerd wordt. Hij ziet in zijn dorp dat een potentieel gevaar voor tot de tanden bewapende westerse beroepsmilitairen zwaarder doorweegt dan de levens van zijn analfabete dorpelingen op blote voeten. De voorbije maanden maakte hij de Britse 'Operatie Panterklauw' mee in Lashkar Gah. "De buitenlandse militairen spreken van bescherming, maar onze dorpelingen raken gewond en worden gedood". Zijn dorpsgenoot legt uit dat "de buitenlanders niet voor onze veiligheid kunnen zorgen, daar zijn ze zelf veel te bang voor. Als je ze benadert om hulp of informatie te vragen, word je al vanop afstand bedreigd. Ze schreeuwen dat je je kleren moet optillen, overtuigd als ze zijn dat je met een bom komt".Angst voor doden in eigen rangen, het is al vanaf het begin het leitmotiv van de oorlog inAfghanistan. De gouden kans om voor vrede en stabiliteit te zorgen in een land dat al sinds 1979 door burgeroorlog wordt geteisterd, werd daardoor eind 2001 gemist. Bergen rapporten gaven toen aan dat een snelle, grote militaire operatie nodig was om het land te ontwapenen en strijders te demobiliseren en te reïntegreren in de maatschappij. De ISAF-macht die in december van dat jaar werd opgericht, bestond slechts uit 5.000 strijders wiens halfjaarlijkse mandaat niet verder reikte dan de hoofdstad Kaboel. Het zou tot twee jaar na de val van de Taliban duren vooraleer ISAF in heel Afghanistan actief werd. En de uitbreiding van de troepenmacht bleef een lastige zaak, ook nadat de Navo in augustus 2003 het commando overnam. De reden daarvoor was altijd weer dezelfde: westerse politici waren bang om soldaten te sturen omdat hun mogelijke terugkeer in een lijkkist negatieve publiciteit zou opleveren. Brussel verschilt daarin niet van de rest. In tegenstelling tot onze buurlanden hebben we geen maatschappelijk debat rond Afghanistan, omdat we nog geen doden te betreuren hebben onder onze jongens. Maar laat er een sneuvelen en de bepleiters van een terugtrekking schreeuwen om ter luidst.Tegelijk proberen de militairen op het terrein zo weinig mogelijk risico's te lopen, zelfs als dat keer op keer betekende dat mannen, vrouwen en kinderen het loodje legden louter omdat ze op het foute moment op de foute plek waren. Maar bijna acht jaar nadat de oorlog van de geallieerde troepenmacht in Afghanistan begon, is een overwinning verder af dan ooit.
Voor de derde keer in iets meer dan een maand tijd wordt bij honderden Chinese kinderen loodvergiftiging vastgesteld. Na meer dan 2.000 gevallen in Shaanxi en Hunan blijken nu 200 kinderen in Kunming, Yunnan getroffen. Het jongste geval van loodvergiftiging speelt zich af in Tongdu. Van de 1.000 schoolkinderen die daar een bloedtest ondergingen, bleken er 200 gevaarlijk hoge concentraties lood in het bloed te hebben. De provinciale overheid zegt dat het met 'auto-uitlaten' te maken heeft, maar sinds 2000 is de benzine in China verplicht loodvrij en bovendien valt het op dat de getroffen kinderen allemaal in de buurt van een industriepark wonen, waar zich loodsmelterijen en chemische bedrijven bevinden. Ook op andere plaatsen vinden onderzoeken plaats en er moet een nationale doorlichting komen die moet uitmonden in sluiting van alle verouderde installaties. Het is niet voor het eerst dat Chinese kinderen het slachtoffer worden van loodvergiftiging. In 2006 werden in een district in Gansu meer dan 700 vergiftigingen vastgesteld in twee dorpen en sommige schattingen gaan er zelfs van uit dat niet minder dan één kind op vijf onveilig hoge concentraties in het bloed heeft. Bovendien betreft het probleem niet alleen kinderen, alleen is het zo dat volwassenen in de voorbije weken niet werden getest. Dat heeft er mee te maken dat de schade voor kinderen, van wie de hersenen nog volop in ontwikkeling zijn, veel groter is. Het probleem van de loodvergiftiging in China werd in de jaren tachtig al onderkend, wat tot samenwerking tussen Chinese en Amerikaanse onderzoekers leidde. De Shanghaise professoren Ye en Wong lichtten de Chinese medische literatuur tussen 1990 en 2005 door en vonden 618 studies over loodvergiftiging. Hun onderzoek gaf aan dat de in 2002 ingevoerde wet met betrekking tot de Preventie van Beroepsziektes in theorie wel goed was maar dat te weinig wordt toegezien op de naleving ervan. Zo bleek dat 53 procent van de bedrijven niet voldeden aan de voorschriften. Bovendien werden doorgaans alleen maatregelen genomen voor de werknemers, niet voor de omwonenden, die vaak nog in grotere mate worden blootgesteld aangezien zij in aanraking komen met zwaar loodhoudend afvalwater dat in rivieren terechtkomt. Het feit dat loodvrije benzine in 2000 verplicht werd, zorgde voor een kleine verbetering, maar die werd in de voorbije jaren ongedaan gemaakt door de sterke stijging van de loodontginning en -productie. Die stijging valt deels te verklaren vanuit het feit dat strengere wetgeving vervuilende bedrijven deed vertrekken uit westerse landen, waarna ze zich onder meer in China en India gingen vestigen. Hetzelfde gebeurde met cadmiumproducerende bedrijven. Ook binnen China doet zich nu een migratie van vervuilende bedrijven voor. Aanvankelijk waren die vaak in de kustprovincies gevestigd, maar door milieurampen daar, zoals de cadmiumvergiftiging in Guangdong en Hunan in 2006, moesten velen de deuren sluiten. In armere regio's in het westen van het land waren ze wel nog welkom gezien ze enerzijds voor werkgelegenheid zouden zorgen en tegelijk belastingen zouden betalen aan de lokale overheden, die voor het leeuwendeel van hun budget afhankelijk zijn van lokale taksen. De goede relaties van zakenlui met lokale partij- en staatsambtenaren zorgt er doorgaans voor dat klachten van burgers over de effecten van vervuiling op de volksgezondheid lange tijd worden genegeerd, dat ook zonder de nodige milieuvergunningen wordt gewerkt en dat de vaak opgelegde hervestiging van omwonenden in veiligere buurten, niet of slechts gedeeltelijk wordt uitgevoerd. Dat blijkt ook bij de drie gevallen van de voorbije anderhalve maand het geval. Hoewel de overheid het voor buitenlandse journalisten onmogelijk maakte om nog verder te praten met gedupeerden uit Shaanxi, wisten sommige ouders van getroffen kinderen te vertellen dat ze al jaren klagen en steeds met een kluitje in het riet worden gestuurd. Maximalisering van de winst blijkt doorgaans de motivering daarvan en het feit dat er geen vrije media zijn noch echte burgerinspraak maken het voor de man in de straat moeilijk om tijdig gehoord te worden. Dat laatste verklaart overigens ook waarom milieuprotesten steeds vaker gewelddadig worden. Zowel in Shaanxi als in Hunan kwam het de voorbije weken tot rellen met de politie.
CHINA - hoe de rurale migranten zich tijdens de crisis behelpen
Het gros van de 20 miljoen rurale migranten die volgens overheidsstudies dit jaar hun job zullen verliezen, zijn mensen die in de exportgeoriënteerde bedrijven in het oosten en zuiden van het land werken. Maar ook in Peking halen ze de broeksriem aan.
Huang (25) is een handelaar in oud papier uit de provincie Henan. Hij komt uit een dorp op 12 uur sporen van Peking en staat aan de poort van een bouwwerf met zijn bakfiets te wachten. "Zo ongeveer alle jonge mensen zijn de voorbije jaren uit het dorp vertrokken, er was niets te verdienen", begint hij. "Sommigen naar het zuiden, anderen Peking. Zelf heb ik vijf jaar in fabrieken in de zuidelijke provincie Guangdong gewerkt. Verschrikkelijk: het werktempo lag razend hoog, je kon hooguit één dag per week uitrusten en altijd waren er redenen waarom je een deel van je loon niet ontving. In Peking is het beter. Wás het beter." De voorbije jaren heeft Huang met zijn vader flessen en oud papier ingezameld bij restaurants, bedrijven en bouwwerven. Ze verkopen ze aan het recyclagebedrijfje van een man uit hun district die zich zo'n tien kilometer buiten Peking heeft gevestigd. "De zaken gaan slecht. Ik heb vorige maand mijn vrouw en kinderen naar huis gestuurd. Ook mijn moeder is teruggegaan. Het leven is hier veel te duur. Wat we verdienen, is amper genoeg om de huur voor de kamer (35 euro) en eten te betalen. "De overheid zegt dat het gauw beter wordt, maar overtuigd ben ik niet. We houden vol zo lang we kunnen. Thuis op het land werken is geen optie, er valt niets mee te verdienen en bovendien kregen we te kampen met droogte, waardoor de winteroogst mislukte. "Meer dan de helft van de jongeren uit het dorp verloren net voor Nieuwjaar hun werk. De meesten wisten toen niet wat ze zouden doen. Intussen is het gros weer vertrokken, er is geen toekomst in het dorp." Zo denken velen. Uit een onderzoek dat de Internationale Arbeidsorganisatie en de Vrouwenfederatie van China in januari en februari onder vrouwelijke migranten uitvoerden in de provincies Hunan en Fujian blijkt dat slechts één op de tien bereid is zich terug in het geboortedorp te vestigen en dat maar 6 procent een toekomst ziet als landbouwer. Vier vrouwen op de tien zeiden in de stad te willen blijven. Dat de situatie nu erg moeilijk is, bleek overduidelijk. Slechts één ondervraagde op de vijf zei geen last te hebben van de crisis, terwijl meer dan een derde haar loon zag verminderen, en 20 procent van de vrouwen al maanden maar een deel van het loon ontving. Eén op de drie ondervraagden vreesde haar baan te verliezen en nog groter was het aantal dat ervan overtuigd was dat ander werk vinden zogoed als onmogelijk zou zijn.
Li (19) werkt al twee maanden op een bouwwerf. Hij zegt dat zijn vader dit werk al vijf jaar doet en hem nu heeft meegenomen. "Als we ons best doen, halen we wel 200 euro per maand, zo heeft hij beloofd. Zoveel geld heb ik nog nooit bijeen gezien." Li zegt blij te zijn met zijn baan, al vindt hij het lastig en gevaarlijk. "Mijn beste vriend was ook meegekomen, hij is geen week gebleven. Hij kreeg een boor in zijn voet en het is niet zeker dat hij helemaal herstelt. De baas heeft de medische kosten vergoed, in dat opzicht had hij geluk. Vader zei dat het vroeger vaak anders was en dat je bij een arbeidsongeval vaak met een beetje geld werd weggestuurd. Maar de meeste mensen weten nu dat dit illegaal is. En dat beseffen de ploegbazen en opzichters ook". Dat blijkt ook uit onderzoek van organisaties die bijstand verstrekken aan rurale migranten. Het Centrum voor Juridische Hulp aan Rurale Migranten onderzocht tussen 2005 en 2007 6.458 klachten. In de meeste gevallen ging het om achterstallig loon of het niet betalen van compensatie voor arbeidsongevallen. "Tegen 2007 was de situatie verbeterd", zei advocaat Tong Lihua, die het centrum in 2005 oprichtte. "De overheid heeft het aantal controles opgevoerd en vaardigde een richtlijn uit waarbij bedrijven die de arbeidswet overtreden geen leningen meer krijgen", stelde hij midden 2007 in een interview. Welke invloed de crisis nu heeft op het respect voor de arbeidswet konden we hem niet vragen. Tong noch zijn medewerkers waren bereid daarover te praten. Niet verwonderlijk als je bedenkt dat verschillende organisaties de voorbije weken problemen kregen met de politie, in een maneuver dat men toeschrijft aan de zestigste verjaardag van de Volksrepubliek op 1 oktober. Midden deze maand moest het Open Grondwet Initiatief van verkozen districtsraadslid en advocaat Xu Zhiyong zijn deuren sluiten omdat er 'fiscale onregelmatigheden waren'. Donderdag ging Yirenping dicht wegens een 'publicatie waarvoor niet de nodige vergunningen waren aangevraagd'. Tegelijk berichtte de Financial Times dat advocaat Xu door politie in burger is meegenomen. Teng Biao, een bekende burgerrechtenadvocaat die bij het Open Grondwet Initiatief werkte, zei die dag in een interview dat "de campagne gezien moet worden als een signaal naar organisaties uit het middenveld om hun activiteiten te beperken. Wie zich inzet voor mensenrechten en voor het publieke belang moet goed op zijn tellen passen. Zorgwekkend."
Onder de bruggen van de oostelijke vierde ring, nabij een reusachtige markt van bouwmaterialen staan tientallen mannen. Ze hebben bordjes bij waarop staat wat hun bekwaamheden zijn. Er zijn schilders, stukadoors, elektriciens en houtbewerkers. "Voor 20 euro werken we een hele dag voor u", zegt er een, terwijl de rest begint te lachen. "En voor minder ook, hoor." Deze meneer Wu blijkt uit de provincie Shandong afkomstig en werkt al zes jaar als dagloner. "Als we geluk hebben, verdienen we 20 euro, maar veel vaker is het 10 of 8. En de voorbije tien dagen heb ik geen enkel baantje gevonden. Nu neem ik wat ik krijgen kan. Alles is goed, zelfs ladingen sjouwen." Meneer Wu zegt dat er steeds minder werk is, terwijl het aantal dagloners juist toeneemt. "Het enige positieve is dat de politie ons niet langer lastigvalt. Kijk, officieel is het werken als dagloner illegaal. Haast dagelijks zag je hier agenten. Ze arresteerden al wie ze te pakken kregen en voerden die mensen dan af naar tijdelijke detentiecentra die door de provinciale overheden werden gerund. Je werd er steevast afgerost en vervolgens naar je dorp gedeporteerd, waar je familie ook nog een boete moest betalen. Ik weet waarover ik het heb, ik heb het zelf meegemaakt". "Hoe het komt, weet ik niet, maar onderhand beseffen onze leiders dat we geen criminelen zijn en louter geld willen verdienen voor onze families thuis. In de voorbije jaren waren we zo in staat om het schoolgeld voor het hoger secundair onderwijs te betalen. Van een universitaire opleiding voor onze kinderen durven we nu niet meer te dromen. Zoveel geld, dat krijgen we in deze tijd nooit bijeen". Een jongere man knikt. "Weet u wat het ergste is? Zo lang van je gezin gescheiden moeten leven. Ik zie mijn zoon en dochtertje maar één, hooguit twee keer per jaar. Je kunt je niet voorstellen hoe dat voelt."
Meneer Zhen heeft acht jaar in het zuiden gewerkt en runt sinds 2003 een minihandeltje in sigaretten en alcohol. Hij schudt het hoofd als ik hem naar de crisis vraag. "Mijn omzet is met meer dan de helft gedaald. Niemand koopt nog dure sigaretten of drank, terwijl dat de artikelen zijn waarmee ik het meeste winst maakte. Ik weet het, de hele economie lijdt eronder. Vorige week nog zeiden ze in het tv-journaal dat meer dan de helft van de kamers in de vijfsterrenhotels in de stad leegstonden en dat hun winst in de eerste twee kwartalen 40 procent lager lag dan vorig jaar. Maar de gevolgen voor ons, rurale migranten, zijn veel erger. Het hele platteland leeft van wat wij in de steden verdienen en naar huis terugsturen." Uit onderzoek blijkt dat de 130 miljoen rurale migranten in China zorgen voor meer dan 40 procent van het bnp van het platteland. Haalden China's 700 miljoen boeren midden jaren tachtig nog 66 procent van hun inkomen uit de landbouw, twintig jaar later was dat nog maar 42 procent. En als het aantal armen in China de voorbije decennia sterk is gedaald, is dat volgens onderzoekers vooral door het geld dat de rurale migranten naar huis stuurden. "De migranten hebben een erg belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van ons land. Nu zij de zwaarst getroffen zijn, moeten we maatregelen treffen", zei Liu Shouying, vicedirecteur van de Chinese Stichting voor Ontwikkelingsonderzoek in de China Daily. In februari beloofde Peking extra sociale voorzieningen voor het platteland en onderzoekers als de Singaporese professor Zhao Litao schreven dat de terugkeer van de ontslagen rurale migranten naar hun geboortedorp een kans zou zijn om het platteland te ontwikkelen. Die mensen, zo redeneerde hij, komen met enig kapitaal terug en deden in de steden kennis en vaardigheden op die in de rurale gebieden voor diversifiëring van de economie kunnen zorgen. De rurale migranten met wie we praten, moeten lachen om die gedachte. "Kapitaal? Die man weet niet waarover hij het heeft. Geen van ons verdient meer dan 200 euro per maand, trek daar al je kosten af, bekijk hoeveel je nodig hebt voor de ziektes van de ene en het onderwijs voor de andere, hoeveel houd je over? En hulp van de lokale overheid bij het lanceren van initiatieven? Dat lees je in de kranten, maar geloof ons, daar houdt die zich niet mee bezig. Wij boeren kunnen alleen op onszelf rekenen, zo is het altijd geweest."
RUSLAND - portret van de vermoorde mensenrechtenactiviste Natalya Estemirova
Eerst vermoordden ze de kritische journaliste Anna Politkovskaja, begin dit jaar volgde haar advocaat Stanislav Markelov en deze week was het de beurt aan haar gewezen tolk, vriendin en mensenrechtenactiviste Natalia Estemirova(51). Toen De Morgen Estemirova in de herfst van 2004 interviewde, zei ze dat zij en haar collega's van de mensenrechtenorganisatie Memorial de enigen waren die de moorden en verdwijningen in Tsjetsjenië documenteerden. 'Het haalt niets uit, de straffeloosheid is totaal. Maar iemand moet toch verhinderen dat onze lijken in de vergeetput van de geschiedenis belanden?' Door Catherine Vuylsteke
Velen verklaarden haar gek. Wie wil nu als Tsjetsjeense in Grozny, de hoofdstad van de autonome republiek van de Russische Federatie, werken voor een mensenrechtenorganisatie? De verplichting om zoveel gruwel aan te horen zou velen ervan weerhouden - om nog te zwijgen van het gevaar. Estemirova wilde het tijdens onze ontmoeting over dat laatste niet hebben. Sterker nog, het was de enige keer tijdens het hele gesprek dat ze kortaf antwoordde. Ja, ze werd bedreigd, zei ze, maar dat behoefde geen publiciteit. Ze deed wat ze vond dat ze moest doen. Haar enige twijfel betrof haar dochtertje Lana. Estemirova vreesde dat het kind door haar werk van een zorgeloze jeugd verstoken was gebleven.
Het onderhand 15 jaar oude meisje hielp haar moeder vroeger erg vaak. Estemirova nam haar kleine meid mee als ze naar de plaatsen ging waar jongemannen dood werden teruggevonden of vaders en moeders vertelden waar hun zoon voor het laatst werd gezien. "Als moeder met kind loop je minder in de kijker", zei ze met een vermoeide glimlach. "Dat helpt aan controleposten."
"Ik probeer mijn dochter wel te behoeden voor de gruwel, maar dat lukt haast niet. Er komen zoveel mensen bij me thuis vertellen wat hen en hun naasten overkwam, hopend dat ik hen goede raad kan geven en het weerzien met de dierbaren enigszins kan bespoedigen. IJdele hoop vaak, want onderhandelen met criminelen, dat doen we bij de mensenrechtenorganisatie Memorial niet.
"We dienen klacht in, stellen dossiers samen, schrijven nationale parlementsleden aan, vragen de lokale autoriteiten om inlichtingen. Maar veel levert dat doorgaans niet op. Dan krijg je een militair die bevestigt dat de nu spoorloze meneer X inderdaad door het Russische leger is aangehouden en enige tijd in een 'filtratiekamp' werd vastgehouden, waar zogenaamd wordt bepaald of het al dan niet om een terrorist gaat. Maar volgens de militair bevindt de vermiste man zich daar niet meer, al wil hij dat zelfs niet op papier zetten. Officieel is de functionaris nergens van op de hoogte. En waar hij zich nu ophoudt, dat weet hij evenmin. Die militair liegt wellicht niet. Er is over dit soort zaken weinig communicatie tussen het Russische leger, de veiligheidsdienst FSB en de mannen van Ramzan Kadirov." Die laatste is sinds februari 2007 president van Tsjetsjenië. Daarvoor stond hij aan het hoofd van de in 2006 officieel ontbonden Kadirovtsimilitie, die erg berucht was om haar wreedheden.
GEMENGD GEZIN
Natalia Estemirova groeide op in de Oeral in een gemengd gezin. Haar vader was van Tsjetsjeense afkomst, en werd in februari 1944 gedeporteerd naar Kazachstan, een interne ballingschap waaraan het hele Tsjetsjeense en Ingoesjetische volk werd onderworpen en die dertien jaar zou duren. Na zijn vrijlating kwam de man in de Oeralstad Jekaterinaburg terecht, waar hij Natalia's Russische moeder leerde kennen.
"Mijn vader kon er niet aarden, hij had het milde klimaat van zijn geboorteregio nodig en besloot in 1977 naar Tsjetsjenië terug te gaan. Ik kende dat land alleen uit zijn verhalen, die ervoor zorgden dat ik me ertoe aangetrokken voelde. Ik was 19 en wilde per se met hem mee."
"In Grozny kreeg mijn vader een baan als arbeider, ik volgde een lerarenopleiding en had het erg naar mijn zin. Wie kon ooit vermoeden wat er ons boven het hoofd hing?"
Toen de eerste Tsjetsjeense oorlog (1994-1996) begon, bracht Natalia enige tijd door bij haar moeder in Jekaterinaburg. Ze beviel er van een dochter en keerde in de zomer van 1995 naar de Tsjetsjeense hoofdstad terug. "Het leek alsof de wapens zouden zwijgen, dus gingen we terug naar onze flat in hartje Grozny. Dat bleek een kapitale vergissing. Wat ons in augustus 1996 overkwam, valt niet te beschrijven.
"Aangezien de rebellen zich ergens achter ons gebouw verschuilden, en het Russische leger zich pal voor ons bevond, kwam onze woonwijk in de frontlinie terecht. Een gebouw met negen verdiepingen, zonder kelders. We besloten te 'schuilen' op een van de middelste verdiepingen. Onzin natuurlijk, maar het leek ons minder gevaarlijk dan beneden of helemaal boven. We hadden nog enigszins geluk. Het weer was slecht, dus werd er niet aanhoudend gebombardeerd. Maar dan had je nog de helikopters, de raketten die de ene zijflank van ons gebouw aan puin schoten, en de tanks.
"We luisterden naar onze kleine radio, wachtten op een bericht dat we onze schuilplaats konden verlaten. Het enige dat er kwam, was de feestelijke inauguratie van Jeltsin, gevolgd door een dag van nationale rouw voor alle slachtoffers van het Russische offensief in Tsjetsjenië. Ze weten niet dat we nog leven, dachten we, geen mens beseft dat wij hier nog zitten. Maar we durfden niet te vertrekken. Tot in de nacht van 12 op 13 augustus een raket insloeg naast ons en we wel naar vrienden moesten vluchten."
TERUG NAAR HUIS
"Na de oorlog van 1996 zijn we naar onze appartementen teruggegaan. We hebben alles zelf hersteld, zonder ooit een cent aan compensatie te ontvangen. Zo is het haast iedereen vergaan. Ik gaf toen zoveel mogelijk privéles om het hoofd boven water te houden. Eenvoudig was het niet."
In 1998 lanceerde Natalia haar eerste mensenrechtenproject. "Ik was gechoqueerd door het lot van de vele mannen die in zogenoemde filtratiekampen van de FSB hadden gezeten. Ze werden systematisch gemarteld, en moesten vervolgens een verklaring ondertekenen die de beulen van de geheime dienst van elke misdaad vrijpleitte. Ook verbonden ze zich ertoe in het vervolg inlichtingen te leveren. Dat laatste hebben de meesten nooit gedaan. Ze waren zo getraumatiseerd dat ze met een grote boog om elke post van het leger of welke autoriteit dan ook heen liepen.
"Bovendien werden deze mannen dubbel gestraft. Ze werden erg gestigmatiseerd door de toenmalige Tsjetsjeense regering van president Maschadov, die hen als verraders schuwde. Bijgevolg zwegen de meesten over wat hen was overkomen, wat de psychologische schade nog vergrootte. Dat stuitte me zo erg tegen de borst, dat ik besloot er een documentaire serie over te maken, die in 1999 op de Tsjetsjeense televisie werd getoond.
"Dat zorgde voor een maatschappelijk debat. Men werd zich bewust van de grootschaligheid van het lijden. Aan Russische checkpoints werden de mensen systematisch uit hun auto gehaald, gewoon omdat ze tussen 18 en 35 waren en van het mannelijke geslacht. Over hoeveel slachtoffers het ging, zullen we nooit weten, want statistieken houden beulen doorgaans niet bij. Daarom ook was die serie zo belangrijk. Ze was het eerste en enige documentaire materiaal over dat fenomeen."
Estemirova was van mening dat president Maschadov na de eerste Tsjetsjeense oorlog meteen naar het Internationaal Strafhof in Den Haag had moeten stappen. "We beschikten over voldoende bewijzen om Moskou aan te klagen wegens misdaden tegen de mensheid. Daarna was het te laat: het staatshoofd werd aan de kant gezet en de nieuwe oorlog begon in augustus 1999."
"Een aanklacht had het verschil kunnen maken. Vooreerst geloof ik niet dat Moskou zich dan nog zo snel aan een tweede Tsjetsjeense oorlog (van augustus 1999 tot april van dit jaar, CV) zou hebben gewaagd, en bovendien zou het ook een enorm effect hebben gehad op de bevolking. Het feit dat Rusland op geen enkele manier werd gestraft of zelfs terechtgewezen voor de verwoesting van Tsjetsjenië en de moord op vele duizenden burgers, heeft velen in de armen van de extremisten gedreven. In een klimaat van straffeloosheid en van zowel nationale als internationale onverschilligheid zien sommigen geen andere uitweg dan gewapende strijd."
TOTALE STRAFFELOOSHEID
Door de documentaire serie kwam Natalia in contact met de in Moskou gebaseerde mensenrechtenorganisatie Memorial. Die werd in de glasnostsfeer van eind de jaren tachtig opgericht en stelde zich aanvankelijk tot doel alle mensenrechtenschendingen uit de Stalinperiode te onderzoeken. "Daar moet je inderdaad mee beginnen. Precies omdat er al zo lang straffeloosheid heerst, heeft een drama als het Tsjetsjeense kunnen plaatsvinden. De grootste misdadigers lopen gewoon ongestraft rond."
Vanaf 1999 werkte Estemirova voor Memorial in Grozny, waar ze vaststelde dat de mensenrechtensituatie tijdens de tweede oorlog nog veel erger was dan in de eerste. Niemand werd gestraft voor de oorlogsmisdaden tijdens het eerste conflict, er waren tijdens het tweede haast geen verslaggevers meer, Russische parlementsleden interesseerden zich nog nauwelijks voor de zaak en Tsjetsjenen die na hun vrijlating medische hulp nodig hadden voor de kwalen die ze aan de martelingen overhielden, konden nog in weinig ziekenhuizen terecht. De dokters waren te bang geworden om nog te helpen. Ze zag ook dat het aantal verdwijningen steeg, terwijl het aantal officiële aangiftes daalde. "De meeste burgers durven geen verklaring af te leggen, ze zijn bang voor represailles van Kadirov." De president schrikt er volgens Estemirova niet voor terug hard op te treden tegen de familie van 'zogenaamde terroristen'. "Dat schrikt af, ja, en waarom zou je aangifte doen als je toch weet dat het misdrijf nooit wordt opgelost."
Precies daarom vond Estemirova het werk van Memorial erg belangrijk. Zij en haar collega's deden en doen wat niemand anders durfde. Ze geven gratis juridische bijstand aan verwanten van vermisten en zoeken uit wat er is gebeurd bij een vermeend 'treffen met terroristen'. "De radio meldt die 'schermutselingen' doorgaans wel, of toch waar ze zich hebben voorgedaan, al klopt het verhaal vaak niet. Maar dan weten we tenminste waar we heen moeten, mijn vrouwelijke collega's en ik. Waarom vrouwen? Tja, voor mannen is dit werk veel te gevaarlijk."
NIET POSITIEF GENOEG
Dat is het voor Estemirova ondertussen ook gebleken. In oktober 2006 werd haar vriendin, de in Tsjetsjenië gespecialiseerde journaliste Anna Politkovskaja, in de lift van haar eigen appartement in Moskou vermoord.
Estemirova leerde haar kennen toen ze als verslaggeefster naar Grozny kwam, tijdens haar eerste reportages was zij de Tsjetsjeense tolk. Op haar proces in februari zei Estemirova dat "de hele rechtszaak een farce" was. Een maand eerder was ook Politkovskaja's advocaat Stanislav Markelov doodgeschoten, in een drukke straat van de Russische hoofdstad.
"Ze was bang, we waren bang, we zijn bang", zo reageerde haar Memorialcollega Shamil Tangiyev donderdag op de moord. "We praatten daar nooit publiekelijk over, uit angst dat er represailles zouden komen."
Estemirova's laatste werk was een rapport over recente standrechtelijke executies in Tsjetsjenië, waarin ze aangaf dat er in de eerste helft van dit jaar al meer ontvoeringen plaatsvonden dan in heel 2008. Het officiële Tsjetsjeense Commissariaat voor de Mensenrechten riep haar enkele dagen voor haar dood op het matje. De Memorialactiviste had volgens dat orgaan "geen oog voor de positieve ontwikkelingen" in haar land.
Voor de Chinese overheid bestaat er niet de minste twijfel: Oeigoerenleidster Rebiya Kadeer is het brein achter de drie dagen van bloedige rellen in de Xinjiangse hoofdstad Urumqi, waarbij deze week minstens 156 doden vielen en meer dan 800 gewonden. De in 2005 naar de VS gedeporteerde, onopgeleide moeder van elf kinderen moet dat echter ontkennen. Het levensverhaal van een vrouw die met de Tibetaanse dalai lama de eer deelt om China's staatsvijand nummer één te zijn.
Twee dingen vielen me meteen op toen ik Rebiya Kadeer vorig jaar op een regenachtige zaterdagmiddag in haar hotelkamer in Brussel ging opzoeken. Ze had iets ongerijmds. Ik kon me nauwelijks voorstellen dat deze kleine, tengere vrouw van ergens in de zestig de 'separatistische aanvoerder van anti-Chinese elementen' was waarvoor ze al enige tijd door Peking werd versleten. Daar leek ze te vermoeid en breekbaar voor. Hoewel, zo gauw ze het woord nam, kwam er een harde blik in haar ogen en haar stem klonk gebiedend en onverzettelijk.
Ze heeft weinig van een gevaarlijke staatsvijand, maar aan haar haat jegens het Chinese regime valt niet te twijfelen. Lees haar pas verschenen autobiografie The Dragonfighter en je begrijpt waarom. Tot twee keer toe werd haar huis geconfisqueerd, ze werd bespuugd en door de straten van de stad geparadeerd, en bracht zes jaar van haar leven achter de tralies door.
Evenmin kon ik de slecht geklede vrouw in haar gebreide pantoffels op het bed voor me zien als de 'meest succesvolle zakenvrouw van het land'. En toch. Kadeer legt uit dat ze al die dingen was, en nog zoveel meer. Een meisje dat op haar vijftiende moest trouwen ook, een vrouw die na dertien jaar huwelijk en zes kinderen schandelijk gescheiden eindigde, een harde tante die in een conservatieve mannenwereld de Oeigoerse de lakens uitdeelde, een politica die zelfs tegenover de machtigste man van Xinjiang geen blad voor haar mond nam, en een politieke gevangene die in maanden van eenzame opsluiting vreesde dat ze haar verstand aan het verliezen was.
'WE WORDEN WEER GELUKKIG'
Het verzet tegen de Chinese overheersing waarover ze in Brussel zo vurig sprak, zit Rebiya Kadeer in het bloed. Haar grootvader moest de stad Khotan verlaten omdat hij had deelgenomen aan de brandstichting in het paleis van de laatste Chinese keizer. Haar vader organiseerde de wapenbevoorrading van de Oeigoerse strijders in de jaren veertig, en haar hele jeugd lang gingen de verhalen voor het slapengaan over heroïsche figuren die hun leven veil hadden voor de Oeigoerse natie.
Kadeer is een kind van de Oeigoerse vrijheid. Ze wordt in 1946 geboren, in de luttele vier jaar van de twintigste eeuw dat haar volk minstens in drie districten van Xinjiang over een onafhankelijke republiek Oost-Turkestan beschikt. Hoewel, als de uitspraken van Mao Zedong enige jaren eerder geloofd mochten worden, dan was het maar een kwestie van tijd voor dat soevereine gebied zich zou uitbreiden. Alleen, de Grote Roerganger meende niet wat hij zei. Hij wilde alleen de steun van de Oeigoeren in de strijd tegen de Nationalisten van Chiang Kai-shek. Toen die eenmaal verslagen waren, was het gedaan met de vrijheidsdromen. De Oeigoerse leidersdelegatie die in de herfst van 1949 aan de feestelijkheden bij de stichting van de Volksrepubliek wou deelnemen met de boodschap dat ook zij dra een groot soeverein rijk zouden besturen, stierf in een mysterieuze vliegtuigcrash. Zes jaar later werd de autonome regio Xinjiang afgekondigd, waarin van zelfbeschikking geen sprake zou zijn.
Kadeers vader wordt in 1952 voor zes maanden opgesloten, omdat in zijn huis 'onverklaarbare' stukken goud zijn gevonden. Twee jaar later moet het gezin de woning ontruimen om plaats te maken voor het Productie- en Constructiekorps', de militaire eenheden die in steeds grotere getalen naar Xinjiang worden gestuurd om 'de controle over het gebied te garanderen'. De achtjarige Kadeer moet samen met haar ouders en haar broers en zusjes van zes, vijf en twee in de gietende regen vertrekken.
Haar vader bouwt daarna in een naburig dorp een klein houten huisje. "We zullen niet sterven", stelt hij de familie gerust. "We worden weer gelukkig."
Lang zal dat evenwel niet duren. In 1961 moet het gezin opnieuw vertrekken. Moeder en de kinderen vertrekken vanuit Altai naar Aksu, op elf dagen rijden. Kadeers vader belooft dat hij spoedig hun terugkeer zal regelen, maar dat lukt niet. Hij raakt alles kwijt en kan zich pas jaren later weer bij zijn gezin voegen. Tegen die tijd is Kadeers moeder ernstig ziek. De buren willen alleen helpen als zij met hun zoon Abdirim trouwt. Noodgedwongen gaat de vijftienjarige akkoord met het huwelijk.
Ook als tiener getuigt Kadeer al van het lef en de vechtlust die haar latere leven zullen bepalen. Op de dag dat de toekomstige echtgenoot haar achter op zijn fiets wil meenemen om hun huwelijk te laten registreren, vraagt ze hem halt te houden bij een kapperszaak. Ze laat haar tot de heupen reikende vlechten afknippen, waar Abdirim stapelgek op is, erop gokkend dat hij daardoor van de trouwplannen zal afzien. De jongeman brengt haar terug naar haar moeder, waar Kadeer een afranseling wacht met een paardenzweep. De volgende dag vindt de trouwerij alsnog plaats.
ZWART ELEMENT
Als in 1966 in heel China de Culturele Revolutie wordt gelanceerd, brengt Abdirim een grote Mao-poster mee naar huis. Zijn vrouw, die ondertussen zwanger is van hun tweede kind, heeft er een bloedhekel aan. Mao komt opgerold achter het bed terecht, waar de Rode Gardisten hem enige tijd later vinden. Kadeer wordt bijgevolg als 'zwart element' ontmaskerd en zoals vele miljoenen Chinezen in de rest van het land door de straten van de stad geparadeerd.
Haar mooiste herinnering aan die tijd betreft ongetwijfeld de redding van een beroemde Oeigoerse dichter. Kadeer ziet hoe de erg verzwakte schrijver publiekelijk wordt gemarteld. Vrezend dat hij aan de beproevingen zal bezwijken, waagt ze het om de leider van de Rode Gardisten geld toe te stoppen opdat hij het geweld zou staken. Achteraf vertelt ze over haar heldendaad tegen vrienden, waarop één van hen haar verklikt.
Er volgen mishandelingen en publieke strijdsessies, waar de jonge vrouw zelf ongewild beter van wordt. De man in wiens huis ze haar relaas deed, overlijdt nog tijdens zijn spijtbetuiging aan haar aan een al even vreemde als plotse ziekte. Zijn verwant die de aangifte deed, gaat korte tijd later aan hondsdolheid dood. "Algauw", zo schrijft Kadeer in haar overigens niet van enige zucht naar heldendom gespeende autobiografie, "deden geruchten de ronde als zou ik over bovennatuurlijke krachten beschikken."
Het is in diezelfde late jaren zestig dat Kadeer ervan overtuigd raakt dat ze haar leven in dienst moet stellen van het bevrijden van haar land. Ze zegt dat het met haar aan maagkanker stervende moeder te maken heeft, die haar laatste wens om terug te keren naar het huis waaruit ze werden verdreven, niet in vervulling zag gaan.
Na haar dood zorgt Kadeer voor haar drie jongere broers en zusjes, zodat haar vader na een jaar van rouw kan hertrouwen. Voorts moest ze haar moeder beloven dat ze haar eigen tweede kind aan haar kinderloze oudere zus zou geven opdat ook zij gelukkig zou worden. Kadeer doet met tegenzin afstand van haar dochter, maar heeft in de jaren die volgen nog vier kinderen met Abdirim.
Om zoveel monden te kunnen voeden, besluit ze haar borduurwerk te laten verkopen op de zwarte markt. Als ze tegen de lamp
GESCHEIDEN
In een patriarchale, conservatieve samenleving als de Oeigoerse gelden gescheiden, buitenshuis werkende vrouwen als niets minder dan tuig. Maar Kadeer wil haar omgeving bewijzen dat ze het alleen kan rooien. Meer nog, ze is van plan om veel geld te verdienen, zodat ze het voogdijrecht over de kinderen zou kunnen opeisen.
Op haar 28ste gaat ze in zaken. Ze runt enige maanden een wassalon en reist daarna heel Xinjiang af om schapenhuiden te ruilen voor zeep, ondergoed en schoolgerief, wat haar een klein fortuin oplevert. In de jaren die volgen doet ze in de meest uiteenlopende goederen, gaande van textiel over tapijten tot afgedankte legertanks uit de voormalige Sovjet-Unie. Als we haar autobiografie mogen geloven, dan beschikt ze over een uitzonderlijk zakentalent en onwaarschijnlijk veel energie.
Hoe succesvol ze ook mag blijken, er wordt almaar luider geroddeld. Haar familie dringt erop aan dat ze zou trouwen met de corpulente slager die ze voor haar hebben gevonden. Kadeer wil daar niet van weten en gelast haar vroegere partner van de zwartemarkthandel om op basis van drie welbepaalde criteria zelf een man voor haar te vinden. Na een dertienjarig liefdeloos huwelijk zoekt ze nu de ware: haar toekomstige dient een universitair diploma te hebben, hij mag niet veel ouder zijn dan zijzelf en moet bovenal in de gevangenis hebben gezeten om politieke redenen. Met minder dan een nationalistische held neemt ze geen genoegen.
Wonder boven wonder kent de handelaarster wel een geschikt figuur. Ze denkt aan Sidik Rouzi, een dichter die tijdens de Culturele Revolutie jarenlang achter de tralies zat wegens zijn nationalistische activiteiten. Hij is een paar maanden eerder vrijgekomen en slijt zijn armoedige dagen nu als burger zonder rechten of werk in het dorp van zijn moeder.
Zes maanden later stemt hij in. Kadeer laat hem beloven dat ze samen aan de bevrijding van de Oeigoeren zullen werken. Om die strijd te kunnen financieren, moet een behoorlijk fortuin bijeen worden gegaard. Ze schuimt weer het hele land af, op zoek naar interessante zakendeals. Hoewel ondernemerschap in het China van de ondertussen aangetreden Deng Xiaoping wordt aangemoedigd, wordt ze tot twee keer toe door overheidsagenten bestolen. Ook andere overheidsorganen bezorgen haar veel last.
WINKELCENTRUM
Kadeer trekt er zich weinig van aan. Ze wil een zakenimperium opbouwen en droomt ervan het eerste grote Oeigoerse winkelcomplex van heel Xinjiang neer te poten in Urumqi. Als ze de gouverneur van de regio daarvoor benadert, vraagt die haar of ze wel weet wat een gebouw van zeven verdiepingen is. "Ik geloof dat de roem je naar het hoofd is gestegen sinds je op de televisie bent geweest bij de opening van die vrouwenbazaar van je. Je bent een Oeigoerse, niet? Dan werk je beter op het land en slurp je daar over de middag je soep." Kadeer reageerde naar eigen zeggen ad rem. Ze gaf de hoge Chinese functionaris gelijk. "Alleen mensen die op de akkers soep hebben geslurpt, zijn tot dat soort dingen in staat."
Om de nodige handtekeningen en vergunningen voor het project te bemachtigen, holt ze een hoogwaardigheidsbekleder twee weken achterna en trakteert ze de bouwinspectieteams noodgedwongen tien dagen in restaurants en bars. Haar droom gaat in vervulling. In 1992 opent ze het grootste winkelcentrum van de hele regio en algauw is het aanschuiven om zaken met haar te kunnen doen.
Ook de overheid blijft niet achterwege. Zoals dat wel vaker gebeurt met invloedrijke figuren van wie wordt gevreesd dat ze een onafhankelijke macht zullen uitbouwen als ze niet tijdig in de partij/staat worden geïncorporeerd, wordt Kadeer door de autoriteiten met politieke benoemingen bedacht, eerst in Xinjiang zelf en later op nationaal niveau. Ze wordt voortdurend opgevoerd als voorbeeld van de geslaagde integratie van de Oeigoeren in de Chinese natie en wordt in 1995 verkozen als lid van de Politieke Consultatieve Vergadering van het Volk, een adviesorgaan bij het nationale parlement, het Volkscongres.
GEDURFD BETOOG
In die hoedanigheid wordt ze uitgenodigd voor een ontmoeting met een topfunctionaris in Peking, die van haar wil weten wat de belangrijkste problemen zijn in Xinjiang. Kadeer grijpt het twintig minuten durende onderhoud aan om de man een waslijst van ongenoegens te presenteren, gaande van de gigantische jeugdwerkloosheid, de ongelijke behandeling van Oeigoerse en Chinese handelaren, de onderwijsmoeilijkheden en de onderontwikkeling van het platteland.
Terug in Urumqi wordt ze prompt op het matje geroepen door de machtigste man van Xinjiang, partijleider Wang Lequan. Hij maakt Kadeer duidelijk dat ze haar politieke macht aan hem te danken heeft en dat het niet met de partijdiscipline strookt om in Peking de vuile was uit te hangen. Hij belooft haar dat ze er spijt van zal krijgen. "Jij hebt ons duel verloren", antwoordt Kadeer. "Het bekende Chinese spreekwoord dat zij die geen woorden vinden, hun vuisten tonen, geldt ook voor u. Maar laat mij u evengoed waarschuwen. Als jullie ons Oeigoeren zo onrechtvaardig blijven behandelen, dan zullen jullie daar voor worden gestraft."
Wangs woorden hebben Kadeer niet geïntimideerd, wel integendeel. Ze dient een aanvraag in om tijdens de jaarlijkse bijeenkomst van het Nationaal Volkscongres in maart 1997 een toespraak te houden, in aanwezigheid van de voltallige regering en de meer dan 3.000 afgevaardigden uit het hele land. De tekst die ze voorafgaandelijk aanbiedt ter goedkeuring, is een lofzang op de vooruitgang in Xinjiang, waarvoor de Oeigoeren
's Anderendaags begint een hevig zwetende tolk aan zijn taak. Kadeer heeft met hem te doen en neemt het halverwege van hem over. Zevenentwintig minuten lang bekritiseert ze alle aspecten van het Chinese beleid in Xinjiang. De zaal is muisstil, en ze wordt niet onderbroken want dat staat het protocol niet toe. Na afloop krijgt ze zelfs felicitaties van premier Li Peng, die er toch aan toevoegt dat sommige dingen "beter privaat met de leiders waren besproken".
In een volstrekt euforische bui belt Kadeer die avond met haar echtgenoot, die een jaar eerder met hun onderhand al vijf kinderen naar de VS is vertrokken. De man schrikt zich een hoedje, zijn vrouw garandeert hem evenwel dat ze iets te vieren hebben. Wat zij waagde, had nooit iemand gedurfd. "Dat is zo", meent Rouzi, "maar weet dat ze je het dik betaald zullen zetten." Kadeer wil er niet van horen.
Hij krijgt nochtans gelijk: drie maanden later is Kadeer van al haar functies en eretitels ontdaan, en als ze voor een reis naar Tadzjikistan
In de zomer en herfst van 1999 mag Rouzi, die werkt als commentator van Radio Free Asia, voor het Amerikaanse Congres getuigen over de mensenrechtenschendingen in Xinjiang. Kadeer wil hem helpen met een aantal interessante Chinese krantenartikels. Op 6 augustus zal ze die in Urumqi overhandigen aan een Amerikaanse onderzoeksdelegatie. Op weg naar die ontmoeting gaat het evenwel mis. Kadeers auto wordt klemgereden door leden van de publieke veiligheid. Daags erop is op de Chinese tv te zien hoe "de separatistische leider Rebiya Kadeer staatsgeheimen aan het buitenland probeerde te lekken".
'IK ZAL LEVEN, MIJN GOD'
Kadeer schrijft dat in voorarrest niet werd gemarteld. "De agenten hadden daartoe duidelijk orders van bovenaf gekregen." Wel wordt haar dagenlang het slapen belet, tot ze bereid is 'te bekennen'. Het vreselijkst vindt Kadeer de vele maanden in eenzame opsluiting, die haar doen vrezen dat ze gek zal worden. Alleen het dagelijkse oefenen van eenvoudige rekensommen en het opzeggen van Koranverzen die ze van buiten kent, houden haar kalm.
Als de dag van haar proces aanbreekt, is ze er zeker van dat haar de doodstraf wacht. Ze vraagt of ze nog een laatste keer in de spiegel mag kijken en haar beste kleren aan mag. Die verzoeken worden ingewilligd. Het proces heeft achter gesloten deuren plaats en duurt minder dan een uur. Tot haar grote verwondering krijgt Kadeer 'maar' acht jaar cel. "Ik zal leven, mijn god", zegt ze opgelucht.
In de gevangenis wacht haar nog een moeilijke tijd. Ze deelt een cel met Chinese misdadigers van gemeen recht, die in ruil voor strafvermindering over haar moeten rapporteren. Kadeer protesteert herhaaldelijk tegen de slechte behandeling en het niet te vreten voedsel en wordt uiteindelijk ernstig ziek. Maanden na haar herstel wordt ze op 16 maart 2005 om medische redenen vrijgelaten, twee jaar voor ze haar straf zou hebben uitgezeten. Zelf ziet ze daar een poging van Peking in om zich op een elegante manier van haar te ontdoen, vooral nu ze in 2004 ook de Rafto Mensenrechtenprijs heeft gekregen en internationaal steeds bekender wordt.
Vrijkomen is weliswaar vertrekken: zich in Xinjiang vestigen bij de zes kinderen uit haar eerste huwelijk is geen optie. Kadeer zou volgens Peking voor te veel problemen zorgen en wordt meteen op een vliegtuig naar de VS gezet, waar haar echtgenoot en hun vijf zonen en dochters wachten.
Tot groot ongenoegen van de Chinese overheid zet Kadeer haar strijd voor de rechten van de Oeigoeren in het buitenland voort. Als voorzitter van de Amerikaanse Oeigoerenvereniging en later van het Wereldcongres van Oeigoeren heeft ze verschillende ontmoetingen met wereldleiders als president Bush en VN-secretaris-generaal Kofi Annan en ze reist de wereld af om te getuigen over de situatie in Xinjiang. Volgens haar is het daarom dat Peking in januari 2006 een aanslag op haar leven pleegt. Een gestolen bestelwagen rijdt herhaaldelijk op haar gezelschap in. Kadeer houdt er een hoofdwonde en een gebroken halswervel aan over, de bestuurder van het vehikel wordt nooit gevonden. Ondertussen worden ook haar in Urumqi achtergebleven kinderen hard aangepakt. Verscheidenen van hen worden geregeld opgepakt en afgetroefd, enkelen worden op vage gronden veroordeeld. "Maar dat is de prijs die we moeten betalen", had Kadeer daarover met een zucht gezegd tijdens ons onderhoud in Brussel.
Dat ze nu als het brein achter de rellen in Xinjiang wordt beschouwd, vindt ze ronduit belachelijk. "Het is net zoals met de dalai lama na de rellen in Lhasa in maart van vorig jaar. Die kreeg ook de schuld van het geweld. Aangezien de Chinese leiders niet bereid zijn om hun eigen beleid in vraag te stellen, zoeken ze in het buitenland een zondebok."
Dragon Fighter, Rebiya Kadeer and Alexdra Caveliu, Kales Press.
XINJIANG - het buitenlandse complot, dixit China's media
Hoe komt het dat Chinese burgers die klaar staan om hun Oeigoerse stadsgenoten te lijf te gaan zeggen dat ze 'voor het belang van het land handelen'? Lees de Chinese media.
De frustratie van de 8 miljoen Oeigoeren richtte zich zondag tegen de Chinese burgers, wier aantal van 6 procent van de bevolking in 1949 aanzwol tot meer dan 40 procent nu. De eersten ervaren de aanwezigheid van de tweede groep als een vorm van binnenlandse kolonisatie en voelen zich tevens sociaaleconomisch gemarginaliseerd. Het Oeigoerse geweld zorgde voor Chinese wraakacties gisteren, maar daarmee is het steeds grimmiger wordende etnische conflict niet geheel uitgelegd.
Veelzeggend is de manier waarop het conflict in de Chinese media wordt voorgesteld. Zo bijvoorbeeld valt op dat de foto's die van Chinese bebloede burgers zijn, Oeigoerse gewonden of doden zijn zeldzaam. Tevens zijn de slachtoffergetuigenissen hoofdzakelijk afkomstig van gedupeerde Chinese handelaren, terwijl de Oeigoeren louter klagen over futiliteiten als de sluiting van veel restaurants, waardoor het lastig wordt om nog snel een ontbijt te vinden. Of: de Oeigoeren betuigen hun solidariteit met de Chinezen wier winkels geplunderd werden.
Nog fundamenteler is dat de reële verzuchtingen van de Oeigoerse minderheid geen weerklank vinden binnen het Chinese maatschappelijke debat. Over ontevredenheid met het gebrek aan religieuze vrijheid of aan onderwijs in de eigen taal wordt geen aandacht besteed, laat staan dat er over de stringente repressie wordt bericht. Aldus worden de reële gronden voor de onvrede genegeerd en worden geweldsuitbarstingen zoals die van zondag meteen binnen een kader van terrorisme en bedreiging van de nationale stabiliteit geplaatst.
Ook worden ze geklasseerd als een complot van separatistische groepen uit het buitenland, die de Chinese ontwikkeling en soevereiniteit willen ondergraven. "Te oordelen naar wat Rebiya Kadeer, de naar de VS gevluchte leider van het Wereldcongres van Oeigoeren, heeft gezegd en gedaan", aldus Chinees terrorismedeskundige Li Wei in de Chinese pers, "kunnen we zeggen dat deze organisatie achter het incident zat". Eerder zei een politiewoordvoerder al hetzelfde.
Kadeer ontkent de aantijgingen in alle toonaarden en verwijst naar het feit dat de dalai lama in het geval van de onrust in Lhasa ook prompt de schuld kreeg. Andere Chinese experts hadden het over 'de duidelijke ondermijning van de stabiliteit door terroristen', een zienswijze die door tal van commentaarstukken werd overgenomen, met een duidelijke verwijzing naar de dreiging van moslimterrorisme die sinds 11 september 2001 'sterk is toegenomen'. Deze strijd, zo gaat het verder, is niet beperkt tot China maar voltrekt zich wereldwijd.
Dat er op concepten als nationale soevereiniteit en stabiliteit makkelijk kan worden gemobiliseerd, komt doordat die centraal staan in de overheidspropaganda die zowel via het onderwijs als via de media worden verspreid. "Ik doe dit voor mijn land", dixit een Chinese man met een ijzeren staaf, klaar om de Oeigoeren te lijf te gaan. Anderen stelden dat 'de Oeigoeren ondankbaar zijn voor alles wat China voor hun ontwikkeling deed'. "Deze reacties bewijzen andermaal dat propaganda werkt en dat de overheid er in geslaagd is om het ideologische vacuüm dat ontstond met het failliet van het socialisme te vullen met een discours van nationalisme", aldus een Xinjiang-expert in New York.
Waarnemers vrezen overigens dat er ook een antiwesterse backlash komt als, net zoals vorig jaar inzake Tibet, duidelijk wordt dat de zaken in westerse media anders worden voorgesteld dan in China en de Oeigoeren daar met grotere sympathie worden bejegend.
De Oeigoeren zijn een Centraal-Aziatisch volk dat het sterk op Turks lijkende Oeigoers spreekt. In China zijn ze met 8 miljoen (op een totale bevolking van Xinjiang van 19 miljoen), maar ook buurlanden als Kazakhstan hebben Oeigoerse minderheden (300.000 mensen). De Oeigoeren kwamen in de negende eeuw naar het huidige Xinjiang, nadat ze door de Kirgiezen uit Mongolië waren verdreven, waar ze een rijk stichtten dat standhield tot in de dertiende eeuw.
In 1759 viel het leger van de Chinese keizer Qianlong het gebied aan en in de eeuw die volgde konden de Oeigoeren zich nog vier keer van de bezetters bevrijden.
Tussen 1944 en 1949 waren drie districten in het noorden rond Yining als Oost- Turkestan onafhankelijk. Het idee was dat dit gebied zich zou uitbreiden, dat had Mao Zedong hen overigens persoonlijk beloofd, in ruil voor hun steun in de strijd tegen de Guomindang van Chiang Kai-shek, die tot aan zijn nederlaag in 1949 in China heerste.
Het vliegtuigje met de Oeigoerse leiders die de stichting van de Volksrepubliek China op 1 oktober 1949 wilden bijwonen, en hun plannen voor een onafhankelijke republiek wilden bekendmaken, verdween kort na zijn opstijgen spoorloos. Het incident werd nooit opgehelderd maar in 1955 werd Xinjiang een eenzijdige autonomie opgelegd, die evenwel niet beantwoordt aan de vijf internationale criteria daarvoor. Alle belangrijke beslissingen worden door Peking genomen.
Net zoals de rest van China had Xinjiang zwaar te lijden onder de politieke campagnes van Mao, zoals de Grote Sprong Voorwaarts (1958-1961) en de Culturele Revolutie (1966-1976), wat hier vooral neerkwam op een poging om de als feodaal bestempelde eigen religieus-culturele identiteit te vernietigen.
Vanaf 1949 is er een gestage migratie geweest van Han-Chinezen, wiens bevolkingsaandeel ging van 6 procent tot 41 procent nu. Die ging in golven. Eerst kwamen de Productie en Constructie Corps, de zogenaamde bingtuans, autarctische legereenheden die aan grootschalige landbouw doen. Meer dan 90 procent van hun 2 miljoen bewoners zijn Han-Chinezen. In de Culturele Revolutie werden honderdduizenden 'stedelijke opgeleide jongeren' uit de rest van China naar Xinjiang gedeporteerd om er het ''barre noorden te ontwikkelen'. En sinds het einde van de jaren tachtig is er een rurale migratie naar Xinjiang, vooral uit Sichuan en Gansu, van constructiewerkers, dagloners en landbouwarbeiders, die daar ondermeer bij de bingtuans helpen met de oogst. In 2008 alleen al kwamen 1,2 miljoen Chinezen zich in Xinjiang vestigen, waar ze nu het gros van de handel in handen hebben en doorgaans rijker zijn dan de autochtone bevolking, die vooral onder jongeren met hoge werkloosheid kampt.
Xinjiang is de grootste van alle Chinese provincies en regio's, goed voor een zesde van het totale grondgebied, zo'n 54 keer België. Centraal ligt de Taklamakanwoestijn, die haast negen keer zo groot is als ons land. Daar werden in Lop Nur sinds de jaren zestig kernproeven uitgevoerd.
Xinjiang beschikt over olie, steenkool, uranium, ijzererts, koper, zink, lood en wolfram.
Bebloede Chinese burgers en uitgebrande politiewagens. We zagen ze in maart van vorig jaar bij de rellen in de Tibetaanse hoofdstad Lhasa en zondag in de Xinjiangse hoofdstad Urumqi. En daarmee houden de gelijkenissen tussen deze problematische Chinese minderheidsregio's niet op.
Zowel Tibet als Xinjiang zijn dunbevolkte grensgebieden van China met een fundamenteel ander religieus-cultureel DNA. Beide genoten voor de communistische machtsovername van 1949 een onduidelijke of partiële soevereiniteit. Vervolgens kregen ze een eenzijdig opgelegde status van autonome regio, die evenwel alleen in theorie enige zelfbeschikking inhield. Bovendien voltrok zich in de voorbije halve eeuw een Hanmigratie waardoor beide regio's evolueerden van gebieden met een overgrote meerderheid aan Tibetanen of Oeigoeren tot oorden waar zij nog nipt iets meer dan 40 procent van de bevolking uitmaken. Ze raakten niet alleen numeriek maar ook sociaaleconomisch gemarginaliseerd: als het bnp van Xinjiang of Tibet stijgt, dan weerspiegelt dat vooral de welvaartstoename van de ingeweken Hanfamilies in de steden, wat zich dan weer vertaalt in een steeds groter etnisch antagonisme.
Zowel de 8 miljoen Oeigoeren als de 5 miljoen Tibetanen definiëren de eigen gemeenschap sterk in termen van religie, een domein waarop er in het stringent antireligieuze China weinig maneuvreerruimte is. De Tibetaanse monniken worden aan patriottische heropvoedingscampagnes onderworpen, staan in hun kloosters onder toezicht van overheidsagenten en moeten hun geestelijke leider, de dalai lama, uitdrukkelijk afzweren.
De Oeigoerse mollahs krijgen soortgelijke lessen in vaderlandsliefde. Ze mogen alleen de door Peking gesanctioneerde Koran volgen en horen geen jongens of meisjes jonger dan achttien in te wijden in de principes van de islam. Voor godsdienst is volstrekt geen plaats in het onderwijs en wie voor een overheidscarrière opteert, moet zweren dat hij of zij niet aan de ramadan zal deelnemen, terwijl dat een van de vijf pijlers is van de islam.
Zowel in Xinjiang als in Tibet geldt algemeen een veel repressiever maatschappelijk klimaat dan in de rest van China. Uit rapporten van mensenrechtenorganisaties blijkt dat er meer doodstraffen worden uitgesproken en dat de strafmaat voor vergelijkbare (politieke) vergrijpen hoger ligt.
De Tibetanen en de Oeigoeren zijn daarenboven het voorwerp van een gedwongen modernisering, die hen moet integreren in de grote Chinese natie. Alleen werkt het niet. Je kunt niet klappen met één hand. Oeigoerse intellectuelen zoals economieprofessor Ilham Tohti of de Tibetaanse dichteres Woeser proberen dat al jaren aan de leiders in Peking uit te leggen. Maar voorlopig zijn alleen ondervragingen, internetcensuur en dreigementen hun deel.
Tibetanen en Oeigoeren zijn geen Chinezen en toch is hun lot met dat van het 'Rijk van het Midden' verbonden. Reële autonomie en inspraak zullen ongetwijfeld op zich laten wachten tot er in heel China democratischer winden zullen waaien en de relatie tussen de partij/staat en de burger nationaal wordt geherdefinieerd. Tot die tijd is de kans klein dat ze zich oprecht deel voelen van 's werelds volkrijkste natie en valt een herhaling van de rellen in Urumqi en Lhasa te vrezen.
XINJIANG- Jobs in China moeten Oeigoeren 'civiliseren'
Centraal in het Shaoguan-incident dat zondag aanleiding was voor de bloedige rellen in Urumqi, staat de zogenaamde 'transfer'-politiek.
Sinds 2006 heeft de centrale overheid in Peking een nieuw 'ontwikkelingsbeleid' gelanceerd inzake Xinjiang, dat gericht is op het 'integreren' van de Oeigoeren in de moderne Chinese markteconomie. Concreet worden vooral jonge vrouwen en jonge mannen 'aangemaand' om zich kandidaat te stellen voor tewerkstelling in een bedrijf elders in het land. Daarmee gaan ze deel uitmaken van de meer dan 130 miljoen Chinese rurale migranten die in de steden alle ongeschoolde arbeid verrichten.
Het verschil met deze laatsten is evenwel dat ze niet geheel vrijwillig vertrekken. Uit een vorig jaar gepubliceerd rapport van het Uyghur Human Rights Project in Washington blijkt dat Oeigoerse families door lokale functionarissen worden aangemoedigd om deel te nemen aan dit 'ontwikkelingsproject'. Doen ze dat niet, dan riskeren ze boetes, de inbeslagname van hun akkers en in sommige gevallen zelfs de destructie van hun huis.
Bovendien wordt de kandidaat-migranten werkomstandigheden beloofd die niet met de realiteit stroken. Ze moeten er erg vaak meer dan de voorziene acht uur per dag werken, waarbij de overuren niet steeds worden betaald. Uit interviews met tewerkgestelde vrouwen in Tianjin blijkt dat ze bovendien vaak een deel van hun loon verliezen aan commissies die door het betrokken bedrijf werden betaald aan lokale overheden voor de geleverde werknemers. Bovendien krijgen de plaatselijke functionarissen een quotum opgelegd, of straffe van boete. De bedrijfsmanagers krijgen dan weer een soort bonus van de lokale overheden omdat ze 'etnische minderheden' in dienst hebben genomen.
De manager van het speelgoedbedrijf in Shaoguan, waar de rellen van 25-26 juni zich afspeelden, zei na afloop dat hij inderdaad was 'aangemoedigd' door de overheid om de Oeigoeren in dienst te nemen maar niet van plan was om dat in de toekomst nog te doen.
De eerste berichten van een dergelijke transfer van arbeidskrachten dateren van april 2006 en sindsdien moesten alle districten aan quota voldoen. Volgens de rapportschrijvers worden op die manier zeker 7.000 jonge Oeigoeren minstens tijdelijk elders in China tewerkgesteld, en wordt dat aantal snel opgevoerd.
Het beleid zette veel kwaad bloed onder de Oeigoeren omdat het gedwongen is en meisjes blootstelt aan 'gevaren' op vele honderden of duizenden kilomters van huis. Bovendien keren de meeste Oeigoerse werknemers niet echt met positieve ervaringen terug. De discriminatie van deze centraalaziatische minderheid is legio: ze worden voor crimineel, gewelddadig en extremistisch versleten.
Dat bleek overigens ook uit de reacties gisteren op de rellen in de rest van China. Eén Chinese vrouw zei dat ze er genoeg van had te worden bestolen door 'Oeigoerse boeven'. Anderen gaven aan dat de Oeigoeren onbeschaafd zijn en weinigen twijfelden aan de valselijke beschuldiging van verkrachting die de ontslagen werknemer Zhu op een internetsite uitte.
Tegenover dit fenomeen van transfer van Oeigoeren - dat door ballingen als assimilatiepolitiek wordt afgedaan - staat een beleid van aanmoediging van etnisch Chinese boeren om zich in Xinjiang te gaan vestigen. Als ze zien dat het leven er veel beter is dan in de hoge bergplateaus van Sichuan of in de onvruchtbare regio's van Gansu, gaan velen in op het aanbod om zich in Xinjiang te vestigen. Daar mengen ze zich doorgaans volstrekt niet met de plaatselijke Oeigoerse bevolking. Door hun betere studieresultaten en hun betere beheersing van het Chinees komen deze nieuwkomers ook veel meer in aanmerking voor jobs in bedrijven en bij de overheid, wat andermaal gevoelens van frustratie en achterstelling opwekt.
China 1989 - Iran 2009: wat Teheran en Peking bindt en scheidt
Wat zich dezer dagen in de Iraanse hoofdstad afspeelt, doet in menig opzicht denken aan wat er zich twee decennia eerder in de Chinese voordeed. En toch ook niet. In 1989 was de eerste Chinese e-mail wel al twee jaar verstuurd - het betrof een professorencontact tussen Peking en Karlsruhe- maar de kracht van het internet als motor van een global community was nog volstrekt onbekend. Evenmin kon iemand toen bevroeden welke mogelijkheden van verzet en organisatie er in gsm-verkeer zouden liggen en de tijden waarin sms-boodschappen een vorm van dissidente expressie zouden worden, lagen nog veraf.
Een getwitterd Tiananmen had anders kunnen aflopen. Hoewel. Chinezen zijn geen Iraniërs, ze beschikken niet over een Imam Hoessein als geloofsfundament.
Iran heeft zijn Tiananmen op zaterdag 20 juni meegemaakt: er vielen volgens Nobelprijswinnares Shirin Ebadi meer dan 100 doden, andere bronnen gewagen van 150 en de politie houdt het op tien. Maar in de dagen erna bleven de burgers op straat komen. Presidentskandidaat Mir Hoessein Mousavi zei niet "dat het te laat was" en "dat we gefaald hebben", zoals de toenmalige hervormingsgezinde partijleider Zhao Ziyang deed bij zijn laatste publieke ontmoeting met de studenten op 19 mei 1989. Integendeel. "Ik ben klaar voor het martelaarschap", zo verklaarde hij, verwijzend naar de uitspraak van de kleinzoon van de Profeet, die de strijd tegen de tirannie van de Umayyadische kalief Yazid met zijn eigen leven zou bekopen.
Gelijkenissen
Tegelijk dringen de gelijkenissen zich op. Zowel in Peking als in Teheran viel en valt een duidelijke verdeeldheid te bespeuren binnen de regerende elite en daar wordt in zekere zin op ingespeeld door een socio-economisch en maatschappelijk ontevreden bevolkingssegment. En het gaat ook omgekeerd. In beide gevallen bediende en bedient een zogenaamd hervormingsgezind blok zich van die onvrede van de burgers om de eigen politieke agenda vooruit te helpen. Die allianties ontstonden in beide gevallen in een liberaal politiek klimaat: in de jaren tachtig in China onder partijleider Hu Yaobang en later Zhao Ziyang en in de jaren negentig in Iran onder president Khatami, die zich nu overigens ook duidelijk profileert in het Mousavikamp.
Deze 'progressieve' leiders stonden en staan lijnrecht tegenover een conservatief machtsblok voor wie het behouden van het status-quo geen louter ideologische zaak is maar evenzeer een van handhaving van de eigen economische belangen. In China was er conservatieve tegenstand tegen snellere economische hervormingen omdat dat zogenaamd voor 'bourgeois liberalisering' (lees: zedenverval en chaos) zou zorgen, terwijl de echte inzet van de machtsstrijd de toegang tot de staatssector was. De verwanten van de topleiders kochten daar grondstoffen en goederen tegen een kunstmatig lage prijs en deden ze vervolgens met grote winst op de vrije markt van de hand. Dat privilege dreigden ze met snellere hervormingen te verliezen. In Iran draait het officieel om president Ahmadinejads waarden als islamitische rechtvaardigheid en onafhankelijkheid, maar daarachter gaan de gigantische zakenbelangen schuil van de verschillende segmenten van het conservatieve blok rond de Opperste Leider Khamenei. Wat op het spel staat zijn de miljardencontracten die organen als de Revolutionaire Garde binnenrijven. Ze treden op als tussenpersoon bij olie- of infrastructuurcontracten en verdienen fortuinen met hun eigen vrijhandelshavens.
Chinese oplossingen
Er mogen dan verschillende overeenkomsten zijn, of Teheran uit de 'geslaagde' afhandeling van de Chinese crisis kan leren, is een andere zaak. Op vlak van repressie hoeft het regime alvast geen lessen, in dertig jaar van islamitische republiek werden al veel dwarse levens vakkundig gebroken.
De verzoeningsstrategieën die de Chinese leiders vervolgens wisten aan te wenden, zijn wel interessant maar voor Iran niet echt handig. Immers, ze zouden stuk voor stuk de zogenaamde 'pilaren van de Islamitische Revolutie' onderuit halen. Eén Chinese oplossing bestond erin grotere welvaart te creëren voor een aanzienlijk deel van de bevolking door het land open te stellen voor buitenlandse investeringen en de economie aldus gaandeweg maximaal te integreren in die van de rest van de wereld. De islamitische revolutie is evenwel gebouwd op 'zelfvoorziendheid' en 'verzet tegen de VS en Israël'. Niet alleen zou een openstelling van de Iraanse economie de monopolieposities van de regerende elite bedreigen, bovendien zou dat moeilijk te rijmen zijn met de rabiate anti-westerse en anti-Amerikaanse officiële koers.
Een tweede aspect van Pekings overlevingsstrategie bestond erin de bevolking een grote mate van persoonlijke vrijheid te geven. De socioculturele rechten van de Chinese burgers zijn anno 2009 erg groot: als ze daar de centen voor hebben kunnen ze zich dagelijks bedrinken en nacht na nacht discotheken verkennen. Overspel plegen, abortussen ondergaan en met een willekeurig aantal prostituees aanpappen is doorgaans geen enkel probleem. Zolang ze zich geen land- huisvestings- of arbeidsrechtenconflict met de overheid op de hals halen en zich niet wagen aan publieke discussies of acties rond gevoelige politieke thema's, is de kans dat ze het slachtoffer worden van overheidsrepressie eerder gering.
Ook in deze heeft het Iraanse regime geen manoeuvreerruimte. Hoe moet de persoonlijke vrijheid worden vergroot zonder dat de revolutionaire basiswaarde van 'islamitische godsvrucht' wordt aangetast of de pijler van het 'verplichte dragen van een hoofddoek door vrouwen' onderuit wordt gehaald?
Met een seculiere, socialistische ideologie kan duidelijk creatiever worden omgesprongen dan met een strict islamitische, zoveel is duidelijk. Dat maakt dat het er fundamenteel niet goed echt uitziet voor Teheran. Niet alleen zal de huidige revolte, zelfs als ze nog bloediger wordt neergeslagen, niet de laatste zijn. Bovendien beschikt het Iraanse 'huis van de islam' over nog maar weinig troeven. Het enige wat de mollahs kunnen doen, is wat tijd winnen.
Weinig leiders beschikken over zoveel macht als ayatollah Ali Khamenei: hij benoemt de hoofden van het gerecht, het leger, de Islamitische Revolutionaire Garde, de politie, de tv en de radio en kan eigenhandig de oorlog of vrede verklaren. Bovendien stelt hij persoonlijk de helft van de leden van de Raad van Wachters aan, die op hun beurt kandidaturen voor presidents- en parlementsverkiezingen goed- of afkeuren en hun veto stellen tegen 'foute' parlementsbeslissingen.
Bovendien zit deze bebrilde geestelijke aan de kassa. Meer dan elke andere leider kan hij beslissen wat er met de Iraanse petrodollars gebeurt. Khamenei bestiert daarnaast een schimmig net van steenrijke bonyads of liefdadige stichtingen en heeft de beschikking over de inkomsten van de vele religieuze schrijnen in het land, waar devote burgers fortuinen aan schenken.
Khameneis foto hangt dan ook in elk etablissement. Hij staat bigger than life op reclameborden en verschijnt geregeld op de televisie. Voor het gros van de Iraniërs - zestig procent van hen is jonger dan dertig - is hij een vaste waarde. Toen ze nog in de luiers zaten, was de man al president (1981-1989).De afgelopen twintig jaar draagt hij de titel van Opperste Leider. En toch maakte hij bij de burgers tot voor kort weinig gevoelens los. De haat die velen jegens de inhalige gewezen president Ali Akbar Hashemi Rafsanjani (1989-1997) koesteren, werden Khamenei bespaard. Maar evenmin werd hij ooit zo op handen gedragen als ex-president Mohammad Khatami (1997-2005) bij zijn aantreden.
Koorddanser
En kijk naar de westerse berichtgeving over Iran. Na de dood van ayatollah Ruhollah Khomeini (1902-1989) gingen de verhalen eerst over Rafsanjani, dan over Khatami en vervolgens over Ahmadinejad. Maar als er één rode draad is die door al die schijnbaar zo verschillende histories loopt, dan is het die van Khamenei. Zijn denkbeelden hebben het hedendaagse Iran bepaald, zowel binnenlands als op internationaal vlak. Hij weerstond aan Rafsanjani's wens om tot een modus vivendi te komen met de Amerikanen. Daarna rekende hij af met Khatami's hoop op een democratisch Iran en vervolgens zag hij zich geregeld genoodzaakt om Ahmadinejad bij te sturen als die andermaal op een confrontatie met het Westen aanstuurde. De Opperste Leider was twintig jaar een koorddanser, zij het dat de conservatieven altijd duidelijk zijn voorkeur wegdroegen. Maar bij de verkiezingen van afgelopen vrijdag koos hij voor het oog van de natie en de wereld ondubbelzinnig kamp.
Khamenei is niet alleen schimmig en oppermachtig, aanvankelijk was hij ook tweede keus. Dat hij het tot Opperste Leider schopte, heeft minder met hem te maken dan met ayatollah Hossein-Ali Montazeri, de gedoodverfde opvolger van Khomeini die maanden voor diens dood in juni 1989 in ongenade viel en die tot op heden onder huisarrest leeft in de heilige stad Qom.
Het zat zo. Nadat linkse partijen samen met het religieuze blok van Khomeini tegen de sjah in opstand waren gekomen, stalen die laatsten de revolutie en keerden ze zich tegen hun gewezen bondgenoten. Duizenden linkse studenten en aanhangers van de marxistisch-religieuze Volksmoedjahedien verdwenen voor onbepaalde tijd achter de tralies. Toen in het najaar van 1988 duidelijk werd dat de onderhand hoogbejaarde Khomeini het niet veel langer meer zou rekken, vroegen zijn naaste medestanders wat er met de duizenden jonge mannen en vrouwen moest gebeuren, die al zo'n jaar of zes, zeven in eenzame opsluiting zaten. Khomeini besloot ze opnieuw te laten ondervragen. Waren ze bereid om op de televisie hun fouten te bekennen, zworen ze trouw aan de revolutie en waren ze bereid om ingezet te worden in de 'Menselijke Golf' (een soort van menselijke mijnenvegers, die in de oorlog tegen Irak werden gebruikt, CV)? Op de twee eerste vragen antwoordde nagenoeg iedereen positief maar met de derde lag het anders. Het vooruitzicht te worden uiteengereten door een springtuig lokte niemand. En met die weigering haalden de ondervraagden zich alsnog een doodvonnis op de hals.
In die periode ontving ayatollah Montazeri duizenden brieven van ouders die smeekten om de levens van hun al zo zwaar op de proef gestelde kinderen te sparen. Hij schreef vervolgens de oude leider aan, er hem op wijzend dat zijn actie niet islamitisch was. Had de profeet zelf immers niet gesteld dat we ook onze vijanden humaan moeten behandelen?
Tot inkeer kwam Khomeini evenwel niet, integendeel. Hoe durfde de man die hij persoonlijk tot zijn opvolger had gekozen, zich zo schaamteloos tegen hem te keren? Montazeri's politieke carrière was voorbij.
Arme familie, briljante student
Nu hij zich had ontdaan van 'de slang die in de hand beet die hem had gevoed', wilde Khomeini bovenaal een epigoon vinden aan wie hij de revolutie met een gerust hart kon toevertrouwen. Dat het geen ayatollah was, was bijzaak. Waar het op aankwam was dat hij geen kanttekeningen maakte bij controversiële beslissingen. Khomeini kon kritiek zoals van Montazeri op zijn fatwa tegen schrijver Salman Rushdie (februari 1989) missen als kiespijn.
Op zijn sterfbed liet de vader van de revolutie de grondwet aanpassen. De functievereisten voor Opperste Leider werden bijgespijkerd: de hoogste sji'itische graad behalen hoefde niet langer, "een grote ervaring hebben met islamitische jurisprudentie" volstond.
Daarmee kon Khamenei naar voren worden gehaald. Deze jongen uit een arme familie van etnisch Azerische geestelijken had zich aan het begin van de jaren zestig op het religieus seminarie van Qom een onwaarschijnlijk goede student van Khomeini getoond. En als hij de opleiding niet helemaal heeft kunnen afmaken, dan was dat niet zijn eigen schuld. Het was de zorg om een zieke vader die de al even devote als vurig prekende jongeman noopte om naar huis terug te keren.
Khomeini en Khamenei hadden het in Qom vaak over Navab Safavi gehad, een geestelijke die immer virulent van leer trok tegen de sjah en tegen de westerse imperialistische machten, die Iran al een eeuw aan het uitzuigen waren. De enige oplossing daarvoor was een terugkeer naar het Huis van de Islam, zo argumenteerde hij, en om daarin te slagen waren alle middelen toegelaten. Safavi bleek overigens persoonlijk betrokken bij de moorden op verschillende seculiere intellectuelen en overheidsambtenaren en hij werd in 1955 door het regime geëxectueerd.
Khamenei bewonderde deze revolutionair mateloos en stelde ook in latere jaren herhaaldelijk dat hij het was die hem "de arena van de jihad heeft binnengeleid" toen hij nog maar een jongen was.
Khomeini had wel meer uitmuntende, toegewijde studenten. Maar toen de zo gehate sjah genoeg kreeg van zijn rabiate antiregeringstoespraken en Khomeini in 1964 dwong om in buitenlandse ballingschap te gaan, waren er niet veel die bereid waren om offers te brengen zoals Khamenei. Hoewel hij goed wist welke risicio's daaraan waren verbonden, verspreidde de jonge geestelijke onvermoeibaar de boodschap van zijn toen nog in de rest van het land nagenoeg onbekende meester. Hij werkte daarvoor samen met gelijkgezinden als Rafsanjani en ayatollah Yazdi, die later evengoed sleutelposities zouden bekleden binnen de republiek.
Lamme rechterarm
De repercussies lieten evenwel niet op zich wachten. Net als zijn medestanders werd Khamenei in de jaren zestig en zeventig herhaaldelijk gearresteerd. Hij bracht jaren in eenzame opsluiting door en werd uiteindelijk verbannen naar Sistan-Baluchistan, aan de grens met Pakistan en Afghanistan.
Oude bekenden zeggen dat de repressie Khamenei voorgoed heeft veranderd. Ze vervulde hem met haat jegens Israël en de VS. De Savak, de geheime politie van de sjah, die hem aan menige foltering onderwierp, werd immers opgeleid door de CIA en de Mossad.
Op 1 februari 1979, kort nadat het bewind van de sjah onder druk van aanhoudende volksprotesten was omvergeworpen en Reza Pahlavi zelf naar het buitenland was gevlucht, keert Khomeini uit ballingschap terug. Hij roept zijn oude, trouwe luitenanten bij zich en benoemt Khamenei eerst tot Defensieminister en dan tot hoofd van de Islamitische Revolutionaire Garde. Zijn groot oratorisch talent zorgt ervoor dat hij ook de erg invloedrijke functie van leider van het Vrijdagsgebed in Teheran in de wacht sleept.
Maar er wachten hem grotere opdrachten. En grotere gevaren. In juni 1981 ontsnapt Khamenei ter nauwernood aan een aanslag op zijn leven. Leden van de Volksmoedjahedien hadden in een van de taperecorders die voor zijn persconferentie voor hem waren uitgestald, een bom geplant. Khamenei houdt er een lamme rechterarm aan over, die hem volgens bekenden tot op heden veel pijn bezorgt. Sommigen geloven dat hij daarom geregeld opium rookt terwijl anderen menen dat de medische complicaties hem later menige depressie bezorgden.
Op 30 augustus 1981 boeken de Volksmoedjahedin een nog groter succes: met een bomkoffer vermoorden ze de pas aangestelde president Mohammad Ali-Rajaj. De dan 42-jarige Khamenei wordt gevraagd zich kandidaat te stellen voor de vrijgekomen post, een eer waarvoor hij aanvankelijk bedankt. Hij zegt niet over voldoende energie te beschikken om een zo belangrijk ambt te vervullen. Dat het precies daarom is dat hij wordt voorgedragen, zouden zijn medestanders daarop hebben geantwoord.
Wat er ook van zij, uiteindelijk maakt Khamenei twee ambtstermijnen vol als president, tot hij in 1989 wordt benoemd tot Opperste Leider.
Net voor dat officieel gebeurt, heeft de zoon van Khomeini nog goed nieuws voor hem. Dat zijn vader gewild heeft dat hij in zijn voetsporen zou treden, zegt hij, en dat hij hem daarom nu ook tot ayatollah benoemt.
'Ik heb veel tekortkomingen'
Makkelijk wordt dat ambt voor Khamenei niet. Hij mag zijn onwaarschijnlijk grote macht dan wel van de vader van de revolutie zelf hebben geërfd, onder de geestelijke elite van Qom is hij niet echt geliefd, vooral niet nu hij de hoogste sji'itische titel zomaar cadeau heeft gekregen. Bovendien beseft Khamenei dat zijn populariteit in de verste verten niet kan tippen aan die van zijn voorganger en dat hij evenmin beschikt over een persoonlijke machtsbasis. "Ik ben een individu met veel tekortkomingen", zegt hij in zijn eerste toespraak als Opperste Leider van het land deemoedig. "Echt, ik ben een onbelangrijke seminarist. Talloze malen heb ik tot de Almachtige gebeden dat hij mij tot Zich zou nemen, nog voor hij dat met de Imam (Khomeini, CV) deed. Maar een verantwoordelijkheid is nu op mijn schouders gelegd. Ik zal al mijn mogelijkheden en mijn hele geloof in de Almachtige aanwenden om die taak te volbrengen."
Behoedzaam begint Khamenei dan zijn positie te versterken. Hij stelt de politieke en religieuze elites gerust: hij wil het status-quo niet doorbreken en bouwt ondertussen een onafhankelijke machtsbasis uit, alsook een persoonlijk netwerk van mensen die zijn 'ogen en oren' zullen worden. Deze zogenaamde geestelijke commissarissen, die alleen hem trouw zweren, zijn twintig jaar na zijn aantreden al met verschillende duizenden. Ze bekleden in het hele land sleutelposities in het leger, de ambtenarij en de clerus. Sterker nog, volgens waarnemers zijn ze machtiger dan enige overheidsfunctionaris en kunnen ze in elke staatszaak tussenbeide komen.
Tot op heden laat Khamenei zich graag afschilderen als een goedige grootvaderfiguur, als een onbaatzuchtige man die ver boven het politieke en maatschappelijke gekrakeel verheven is en die het land bovenal in een deugzame richting wil stuwen. Hij moet de geesteskinderen van Khomeini, het islamitische systeem en de revolutie, bewaken en erop toezien dat de daadwerkelijke bestuurders van het land in de lijn van de islamitische principes handelen.
"In werkelijkheid", zo schrijft Karim Sadjapour in een recent onderzoek van de Carnegie Endowment for Peace, "is Khamenei evenwel erg gevoelig voor kritiek. Elke vorm van gespot met de leider wordt met gevangenisstraf bekocht en zelfs zijn eigen verwanten komen niet ongestraft weg met kritiek."
Zo werd zijn jongere broer, de hervormingsgezinde geestelijke Hadi Khamenei, die als adviseur voor ex-president Khatami werkte, in februari 1999 door de Basiji-militie verrot geslagen. Nadat hij tijdens een sermoen vraagtekens had gezet bij de al te grote macht van de Opperste Leider, belandde hij met een schedelbreuk in het ziekenhuis.
Khameneis grote partijdigheid bleek ook al herhaaldelijk bij de verkiezingen. Luttele uren na het sluiten van de stembureaus afgelopen vrijdag, feliciteerde hij president Ahmadinejad met zijn overwinning. En gisteren liet hij er tijdens zijn langverwachte vrijdagspreek geen twijfel over bestaan: er is niet gesjoemeld met de uitslag en die valt bijgevolg ook niet aan te vechten.
Ook bij de vorige verkiezingen, in 2005, liet Khamenei zijn voorkeur blijken voor Ahmadinejad, die de islamitische godsvrucht en de economische rechtvaardigheid belichaamt die hij in een president zoekt. Luttele weken voor de stembusgang riep hij het volk op "te kiezen voor een man die deze idealen in de praktijk kan brengen". Korte tijd later liet hij zich ontvallen dat "onze meest getalenteerde studenten altijd aan onze technische colleges hebben gestudeerd". Hij wist heel goed dat Ahmadinejad de enige van de acht kandidaten was met een dergelijke achtergrond.
Ook na zijn verkiezing liet Khamenei zich lovender over Ahmadinejad uit dan hij ooit over Khatami of Rafsanjani had gedaan. "Heden ten dage", zei hij, "hebben de burgers minder klachten over de overheidsinstanties dan vroeger. Niet alle problemen zijn opgelost maar ze stellen vast dat het overal de goede kant opgaat."
Twee decennia na zijn aantreden is Khamenei nog steeds de epigoon van Khomeini. Hij zweert bij diens basiswaarden van gerechtigheid, onafhankelijkheid, zelfvoorzienigheid en islamitische godsvrucht en tornt niet aan de drie steunpilaren van de Revolutie: het verplicht dragen van een hoofddoek voor vrouwen en de oppositie tegen de VS en tegen Israël.
Een rechtvaardig Iran is volgens Khamenei een Iran waarin op socio-economisch vlak slechts een minimaal klasseverschil bestaat. Economische ontwikkeling en sociale rechtvaardigheid worden vooral gezien in termen van gigantische staatssubsidies voor basisgoederen zoals bakolie, brood of benzine.
'Iran is de USSR niet'
Toch wil hij niet dat zijn beleid wordt vergeleken met dat van socialistische regimes. "Islam is niet hetzelfde als marxisme", schrijft hij. "In de Sovjet-Unie, die 300 miljoen inwoners telde, geloofden alleen de tien tot vijftien miljoen partijleden in het marxisme. Bovendien deden ze dat meer uit eigenbelang dan uit ideologische overtuiging. De islam is daarentegen het geloof van het volk. Het is voor islam dat mensen hun geliefde kinderen naar het oorlogsfront stuurden en toen ze het martelaarschap bereikten, rouwden ze niet maar prezen juist de Almachtige."
Khamenei gelooft dat religie het best kan worden gepromoot door het met gerechtigheid te verbinden.Het is ook die waarde die in internationale relaties wordt ingeroepen. "Ons verzet tegen de VS en Israël is door gerechtigheid gedreven", zo stelde hij in 2002, "zelfs al betalen we daar een hoge politieke of economische prijs voor in termen van sancties en isolatie. Iran verkiest de nederlaag boven een overwinning die verworven is door onrechtvaardigheid of onderdrukking."
IRAN - wat prominente Iraanse vrouwen ervan vinden
Prominente Iraanse vrouwen over de ontwikkelingen in hun geboorteland
Shirin Ebadi, Nobelprijswinnaar
Nieuwe verkiezingen zijn nu nodig
"Ik geloof niet dat een hertelling van de stemmen, zoals die nu zal worden uitgevoerd, iets zal oplossen. Er is een nieuwe stembusgang nodig, waarop wordt toegezien door internationale waarnemers, zodat alle deelnemers na afloop ook weten dat de resultaten de ware wil van het volk uitdrukken.
"Al diegenen die de voorbije dagen zijn gearresteerd, moeten prompt worden vrijgelaten. Waarom werden ze gearresteerd? Omdat ze vreedzaam demonstreerden? Dat is toch niet nodig. Ik hoop echt dat de ratio het haalt en dat tegemoet wordt gekomen aan de legitieme eisen van het volk.
"En ik hoop, en de overgrote meerderheid van de Iraniërs met mij, dat de demonstraties vreedzaam blijven. Andere voorspellingen doen over de toekomst, kan ik niet. Daarom verkies ik te spreken over de huidige situatie."
Shirin Ebadi (°1947) is advocate en mensenrechtenactiviste. Ze kreeg in 2003 de Nobelprijs voor de vrede. Ze deed deze uitspraken gisteren op een onbekende locatie in het buitenland in een gesprek met Radio Free Europe.
Marjane Satrapi, cineaste
Westen moet democratie steunen
"Wat er vrijdag is gebeurd, mag je gerust een staatsgreep noemen. Zogenaamd herkozen president Ahmadinejad heeft 5,698 miljoen stemmen gehaald, dat is alles. Dat komt neer op 12 procent van de stemmen, in plaats van 62, zoals officieel werd beweerd. Dat weten we, want dit papier is afkomstig van de Nationale Kiescommissie. Het werd op vrijdagavond doorgefaxt naar presidentskandidaat Mir Hossein Mousavi, die regisseur Mohsen Makmalbaf en ik in Europa vertegenwoordigen.
"De legitimiteit van Ahmadinejad erkennen betekent tevens die van het Iraanse volk ontkennen. Het Westen moet de democratische beweging van het Iraanse volk ondersteunen. We willen in vrede leven, in staat zijn om te dromen en onze eigen plaats invullen in een groot land dat deel uitmaakt van de internationale gemeenschap."
Marjane Satrapi (°1969) is de auteur van de bejubelde stripserie Persepolis. Ze herwerkte die tot een gelijknamige film, die in 2007 in Cannes de Speciale Prijs van de Jury wegkaapte. Ze deed boven-genoemde uitspraken dinsdag in Brussel.
Azar Nafisi, schrijfster
Almacht van Opperste Leider betwist
"In zeker opzicht waren de verkiezingen van vrijdag een voortzetting van wat al dertig jaar aan de gang is in Iran. Tegelijk zijn de gebeurtenissen van de voorbije dagen niet te vergelijken met wat in de afgelopen decennia afspeelde. Op geen enkel moment sinds het begin van de Islamitische Republiek in 1979 hebben zoveel mensen in verschillende steden in het land, op gevaar van hun eigen leven, het gewaagd zich op straat te begeven om tegen de gevestigde orde te demonstreren. Je had altijd de Opperste Leider Khamenei die verscheen en zei: hou je mond, het is zoals ik het zeg. En dan reageerde iedereen: oké. Nu bestaat die mythe over een leider wiens macht niet kan worden gecontesteerd niet meer. De geest is uit de fles en daar breng je niet zomaar verandering in, ongeacht of het regime nu geweld gebruikt of niet."
Azar Nafisi (°1957) is een gewezen literatuurprofessor uit Teheran die sinds 1997 in de VS woont. Ze werd beroemd met Lolita lezen in Teheran, waarvan er in de VS alleen al 1,5 miljoen exemplaren werden verkocht. Nafisi deed haar uitspraken tegenover BBC en Al-Jazeera.
Farah Karimi, schrijfster
Hart vasthouden voor reactie regime
"Positief is dat deze protestbeweging, in tegenstelling tot die van 1999 (toen vooral studenten dagenlang demonstreerden tegen toenmalig president Khatami wegens de sluiting van een aantal kranten, CV), zeer breed wordt gedragen. Het zijn, net als toen, nog steeds de jongeren die de hoofdgroep erin uitmaken, maar het gaat toch veel verder. Bovendien wordt de politieke boodschap dit keer veel scherper gesteld. Men zegt: je liet ons stemmen en beloofde dat naar de stem van het volk zou worden geluisterd en je deed het niet. We voelen ons bedrogen'. Dat is een heel duidelijke politieke uitdaging.
"Ik heb er evenwel mijn twijfels bij of dit goed afloopt. Ik hou mijn hart vast voor de reactie van het regime, dat de voorbije dagen ook al bloed liet vloeien en niet terugschrikt voor repressie."
Farah Karimi (°1960) woont sinds 1989 in Nederland, ze zat tussen 1998 en 2006 voor GroenLinks in de Tweede Kamer, ze schreef Het geheim van het Vuur (2005) en Slagveld Afghanistan (2006) en leidt nu de Nederlandse koepel van ontwikkelingsorganisaties Novib. Ze deed deze uitspraken in een gesprek met De Morgen.
Hoezeer de honderdduizenden demonstranten in de straten van Teheran de westerse tv-kijker ook het gevoel mogen geven dat er een Iraanse lente bezig is, het huidige institutionele kader biedt niet de minste ruimte voor het soort van verandering dat zij willen. Hun leider is een louter accidentele en het valt te vrezen dat de zucht naar vernieuwing in bloed zal worden gesmoord, zegt Catherine Vuylsteke.
Er hoeft niet aan te worden getwijfeld dat miljoenen mensen in Iran verandering willen en die verzuchting is niet nieuw. Als zeven op de tien kiezers Mohammad Khatami (1997-2005) tot achtste president van de Islamitische Republiek verkozen, dan was dat precies omdat ze hoopten dat hij het over een andere boeg zou gooien. Bovendien bleek in 2002 al uit een opiniepeiling dat niet minder dan driekwart van de burgers voorstander was van een poging tot heraanknoping van de diplomatieke betrekkingen met de VS, die sinds de Islamitische Revolutie van 1979 als aartsvijand gelden.
Een ander onderzoek in diezelfde periode gaf aan dat 94 procent van de burgers vond dat 'Iran dringend nood had aan hervormingen' en dat 71 procent voorstander was van 'een referendum over de verkieslijke vorm van bestuur voor het land'.
Alleen heeft die door het volk zo stringent aangevoelde nood zich nooit vertaald in structureel handelen, wat maakte dat het electoraat zich uiteindelijk van Khatami afkeerde. Tegelijk liet de reactie van het machtscentrum van het regime op dat populaire streven nimmer op zich wachten. Of het nu onder deze president was dan wel onder een andere, dissidente stemmen werden al even prompt als vakkundig het zwijgen opgelegd. Neem diegenen die de eerder genoemde opiniepeilingen uitvoerden: een week nadat ze de uitslagen ervan bekend hadden gemaakt, bevonden ze zich achter de tralies.
Viceregent van God Dat Khatami er niet in slaagde om ondanks brede steun van de bevolking een nieuw Iran te creëren, komt doordat zijn land nog steeds leeft in de schaduw van ayatollah Ruhollah Khomeini (1902-1989), die verantwoordelijk was voor de nieuwe grondwet van 1979. Hij liet zich al van tijdens zijn religieuze studentenjaren in de heilige stad Qom inspireren door de Staat van Plato en de Theologia Aristotelis. Ze overtuigden hem van het concept van de wijze en deugdzame leider die zijn gemeenschap naar een beter leven zal gidsen. Die visie sluit aan bij de denkbeelden van al-Farabi (870-950) en Ibn Arabi (1165-1240), die de leider zien als een perfecte man zonder zonde, vol wijsheid en kennis van het goddelijke, kortom de viceregent van God op aarde.
Aldus kan de Opperste Leider of velayat-e-faqih volgens de grondwet de hoofden van de rechterlijke macht, van radio en tv alsook van de politie benoemen. Hij mag eigenhandig oorlog of vrede afkondigen, voert het leger aan en benoemt de helft van de twaalf leden van de Raad van Wachters. Dat laatste orgaan heeft het recht om de grondwet te interpreteren, kandidaten te selecteren voor het presidentschap en voor het parlement en het mag ook zijn veto stellen tegen door het parlement goedgekeurde wetswijzigingen, wat in Khatami's tijd erg vaak is gebeurd.
In deze verschilt het Iraanse politieke bestel fundamenteel van veel andere autoritaire regimes, die in de letter van de wet een schijndemocratie ophouden.Tot een implementatie daarvan komen blijkt vaak problematisch tot onmogelijk, maar in theorie kan ze wél worden ge(re)activeerd zonder dat aan de fundamenten van de grondwet moet worden getornd. Niet zo in Iran.
Als de huidige Opperste Leider, Ali Khamenei, maandag een partiële hertelling van de kiesresultaten gelastte, dan leek hij het volk daarmee ter wille te zijn. Het is evenwel lang niet zeker dat die de ware uitslag zal opleveren aangezien er, net zoals bij de eerste telling, geen vertegenwoordigers aanwezig mogen zijn van het kamp van de betogers. En zelfs als Mousavi uiteindelijk zou zegevieren, gaat het hem om een pyrrusoverwinning. Khamenei is het om het voortbestaan van het systeem te doen, waarvoor Ahmedinejad eventueel kan worden geslachtofferd.
Of daartoe zal worden besloten, zal eerder afhangen van de imagoschade die Khamenei daar zelf bij oploopt dan van het reële gevaar dat Mousavi als president zou betekenen. Als deze 62-jarige ex-premier al een heruitvoering is van de zo onvolkomen gebleken Khatami, dan toch een eerder zwakke. Net zo min als zijn reformistische voorganger is Mousavi een outsider van het regime.
Onafhankelijke politieke partijen zijn niet toegelaten en het aantal mannen dat aan de verkiezingen mocht deelnemen, werd vakkundig teruggebracht van tweeduizend welwillenden tot de vier op wie men vrijdag kon stemmen. Mousavi maakte bovendien carrière als medestander van Khomeini en van toenmalig president Rafsanjani. Hij profileerde zich aan het begin van zijn huidige campagne ook duidelijk als "een man van principes", die een terugkeer wilde naar "de echte waarden van de Islamitische Revolutie".
Als honderdduizenden zich sinds vrijdag de straat op waagden om zijn naam te scanderen, dan hebben zij wellicht iets anders in gedachten dan een retour naar het Khomeinitijdperk. Ze lezen meer in Mousavi's beloftes van grotere vrijheid dan gerechtvaardigd is. Maar neem het hen kwalijk: hij leek nog het minste kwaad.
Revolutionaire dromen De meeste experts zijn het erover eens dat de hybride aard van het Iraanse regime - met een onwrikbare viceregent van God en kantoorhulpen die rechtstreeks zijn verkozen door het volk - een van de belangrijkste redenen is van zijn dertigjarige overleven. De zweem van democratie die verkiezingen altijd verstrekken, vormde een periodieke uitlaatklep voor groeiend populair ongenoegen. Alleen ligt daar ook meteen de achillespees van het systeem: graduele hervorming van binnenuit is door de constitutionele structuur niet mogelijk. En dus is er geen alternatief voor de een of andere vorm van revolutie.
Net op dat punt schuilt een gigantisch gevaar in de demografische samenstelling van de bevolking. Zestig procent van de Iraniërs is jonger dan dertig en heeft bijgevolg de erg bloedige jaren zeventig en tachtig niet bewust meegemaakt. Ze kennen de verhalen van ideologisch linkse ooms en tantes die stierven in de handen van de geheime politie van de sjah alleen van derden en hetzelfde geldt voor die van hun alweer linkse familieleden die net voor Khomeini's dood op zijn bevel werden geëxecuteerd na jaren van eenzame opsluiting.
Velen zullen door de huidige impasse worden verleid tot revolutionaire dromen, deels omdat ze geenszins beseffen welke hoge prijs daarvoor kan worden betaald. Het regime van zijn kant heeft de voorbije dagen andermaal bewezen dat het er niet voor zal terugschrikken om het bloed van de eigen burgers te laten vloeien.
Precies daarom is de huidige Iraanse lente geen reden tot vreugde.
IRAN - interview met Nederlands-Iraanse schrijver David Danish
'Deze verkiezingen waren niet meer dan een soap. Met democratie of vrijheid had dit niets te maken', zegt de Iraans-Nederlandse schrijver David Danish.
"Ik vind het erg belangrijk dat mensen de stembusgang in Iran vanuit het juiste perspectief zien, wat vanuit het Westen niet eenvoudig is, aangezien verkiezingen altijd beschouwd worden als een kans op verandering. Kijk, er waren aanvankelijk 2.000 presidentskandidaten, waarvan er 400 werden weerhouden en uiteindelijk vier de goedkeuring kregen van het regime om aan de verkiezingen deel te nemen. Dat is minder dan 1 procent. Bovendien waren die vier mannen van het regime, geen lieden die een ware democratische verandering ambieerden. Mohsen Rezai was de baas van de Revolutionaire Garde en kan het land niet uit omdat Interpol hem zoekt. Mehdi Karrubi was in het eerste decennium na de revolutie van 1979 een vertrouwensman van ayatollah Khomeini. En ook Mousavi wordt versleten voor dingen die hij volstrekt niet is. Hij was onze premier tijdens de Iraans-Iraakse oorlog en een naaste medewerker van Khomeini én van de huidige leider Khamenei, die toen president was. "Niet alleen had je vier mannen van het regime, bovendien stelden ze zich kandidaat voor de functie van kantoorbeheerder, want dat houdt het presidentschap in Iran in: je wordt de loopjongen van de sterke man, nu Khamenei. Door het politieke systeem, waarbij zelfs het parlement vleugellam is, heb je geen eigen initiatief. De ultieme macht ligt bij Khamenei. Die laatste zei het de voorbije week een paar keer: dat Ahmedinejad de beste man was. Zo wist je het al, nog voor er gestemd werd. Dat noem ik geen verkiezingen maar een show".
Zo lijken de jongeren die autobanden in brand staken uit onvrede met de uitslag het niet te zien.
"Neen, 60 procent van het Iraanse electoraat is geboren na 1979 en acht op de tien van hen hebben inderdaad voor Mousavi gestemd, daar ben ik van overtuigd. Dat maakte het inderdaad verbazingwekkend dat hij niet werd verkozen. Maar aan de andere kant ben ik er zeker van dat hij het wel wist, alleen de kiezers waren gedupeerd. En dat daarvoor werd gesjoemeld met de verkiezingsuitslag, daar ben ik absoluut zeker van. Het is ook niet de eerste keer dat dit gebeurt, de vorige keer was het net zo."
Maar in een aantal opzichten waren deze verkiezingen toch niet vergelijkbaar met de vorige. Er was een ongeziene opkomst van 85 procent en zowel op straat als in de media werden heel levendige debatten gevoerd, wat sinds de Islamitische Revolutie niet meer was gebeurd.
"Dat klopt, maar je moet je afvragen waarom het regime dat heeft getolereerd. Daar waren verschillende redenen voor. Vooreerst is het zo dat ex-president Rafsanjani naast Khamenei de machtigste man is. Rafsanjani heeft ook heel veel zakenbelangen, onder meer in de Golf. Tegelijk haat de bevolking hem wegens de grootschalige corruptie en de inhaligheid van zijn clan. Door een vrij debat toe te laten wilde Teheran een verslechtering van zijn positie bewerkstelligen, en dat is ook gelukt. Er kwam een lawine van kritiek op de man, en zijn verzwakking speelt in het voordeel van Khamenei. "Een tweede reden voor die tolerantie is dat het regime zich wel realiseerde dat het nodig was om een uitlaatklep te creëren, gezien de gigantisch grote druk die er vooral bij de jongeren aanwezig is. Mensen zeiden nu publiekelijk wat iedereen al dacht en wist, maar het feit dat het for the record gebeurde, gaf hen een zekere ademruimte. "En het was ook bedoeld voor de internationale gemeenschap: zo toonde Teheran dat het in staat is om vrij te debatteren, dat Iran een modern land is. "Natuurlijk is die indruk als een pudding ineengezakt. Al wie de beelden zag van wat de oproerpolitie met de demonstranten deed, besefte dat er niets is veranderd. Mijn vrienden in Iran zeiden me overigens dat een deel van die oproerpolitie geen Farsi sprak. Volgens hen waren het Palestijnen of Libanese Hezbollahers die onze burgers moesten komen ineenslaan. Ik heb er verdere geen bronnen over, maar het zou kunnen dat ze hun 'cliënten' uit het Midden-Oosten hebben laten aanrukken."
Hoe staat u tegenover het feit dat Ahmedinejad een nieuwe ambtstermijn wist te versieren?
"De enige echte vraag die je aan het Iraanse volk moet stellen is: willen jullie dit systeem met een Opperste Leider, waarbij al de rest niets in de pap brokken heeft, voortgezet zien? Maar dat gebeurt niet. En ik ben blij dat Ahmedinejad het heeft gehaald omdat hij van die vier establishmentheren het allerbest het ware gezicht van het regime laat zien. Het probleem met een man als de vorige president, Khatami, die goed vergelijkbaar is met de huidige kandidaat Mousavi, is dat er een rookgordijn wordt opgetrokken. Het Westen krijgt de indruk dat er echt iets zal veranderen. Die mannen spreken over democratie en dialoog met andere culturen, wat louter het pr-praatje naar buiten toe is. Ahmedinejad doet dat niet. Als hij een storm van protest veroorzaakt, bijvoorbeeld met uitlatingen over de Holocaust, dan zegt hij louter wat het Iraanse regime altijd al over deze kwestie heeft gezegd."
Tegelijk is zijn verkiezing een recept voor verdere confrontatie met het Westen, wat toch ook niet wenselijk is.
"Het zal er heel erg op aankomen om niet in te gaan op zijn provocaties, want Teheran wil best een oorlogje. In zo'n situatie gedijt het regime het best, daar worden ze sterker van. En dat moet absoluut vermeden worden."
NOORD-KOREA- Amerikaanse journalistes krijgen twaalf jaar cel
Het nieuws dat Noord-Korea gisteren bekend maakte, was al even bondig als de tijding die vorige week aangaf dat de etnisch Koreaanse Amerikaanse Euna Lee en haar etnisch Chinese landgenote Laura Ling op 4 juni voor de rechter zouden verschijnen. Ze werden gisteren, op een proces waarbij geen waarnemers toegelaten waren en waartegen geen beroep mogelijk is, schuldig bevonden aan 'ernstige misdaden' en 'vijandige feiten'. Concreet waren ze naar de Chinees-Noord-Koreaanse grens gegaan voor een reportage over het leven van Noord-Koreaanse vrouwen die via mensensmokkel in de prostitutie terechtkwamen in Noordoost-China en over kinderen van gevluchte Noord-Koreanen. Een Zuid-Koreaanse dominee die hulp biedt aan de vluchtelingen regelde enige interviews voor hen. Hij bracht hen in contact met mensen in de grensregio en liet hen eveneens gevluchte Noord-Koreanen in Zuid-Korea interviewen, waarover Laura Ling een paar dagen voor haar arrestatie schreef: 'dat het al te veel tragische verhalen waren'. Ook schreef ze op Twitter, waar ze tot aan haar arrestatie op 17 maart periodiek verslag uitbracht van haar werk, dat ze hoopte dat haar 'kimchi-adem het gevaar zou afwenden', verwijzend naar de met look en chili's ingelegde groenten die Koreanen bij elke maaltijd nuttigen.
De kimchi werkte evenwel niet. De twee vrouwen werden opgepakt toen ze volgens Zuid-Koreaanse media op de bevroren Tumen-rivier stonden te filmen. De rivier vormt de grens tussen Noord-Korea en China en volgens de dominee waren de journalisten gewaarschuwd dat ze uit de buurt van de grens moesten blijven omdat de Noord-Koreaanse grenswachten zich aan beide zijden ervan bevinden en er niet voor terugschrikken om ongewenste pottenkijkers te arresteren.
Al Gore als gezant?
In de VS werd verslagen gereageerd op de strafmaat die gisteren werd uitgesproken en die een dag na een dreigement van VS-minister Hillary Clinton komt. Zij zei dat het niet uitgesloten was dat Noord-Korea opnieuw op de lijst van 'staten die terrorisme steunen' zou worden geplaatst als Pyongyang niet zorgde voor een snelle en positieve afhandeling van de zaak van de journalisten en geen goede wil toonde inzake de non-proliferatie. Noord-Korea voerde op 25 mei een ondergrondse kernproef uit en lanceerde in de dagen daarna verschillende raketten, die ondermeer over Japan vlogen. De internationale gemeenschap beraadt zich momenteel over de te nemen strafmaatregelen en bijgevolg vrezen de families van de journalisten dat ze als pasmunt zullen worden gebruik in die onderhandelingen.
Noord-Korea-experts in Zuid-Korea en de VS zijn het erover eens dat een vrijlating zonder berechting
Sommigen menen dat het een goed idee zou zijn om een Amerikaanse gezant te sturen om over de vrijlating te onderhandelen, zoals in 1994 en 1996 gebeurde. Er gaan stemmen op om Al Gore te laten gaan, die het tv-station leidt waarvoor de twee journalisten werken en die als ex-vicepresident een goed profiel heeft.Anderen denken aan Arnold Schwarzenegger, de gouverneur van California. De nieuwe sterke leider, Kim Jong-un, zou namelijk een groot fan van deze gewezen acteur uit actiefilms zijn.
Nog anderen willen dat de gouverneur van New Mexico, Bill Richardson, erheen gaat. Hij kreeg in 1994 de vrijlating voor elkaar van Bobby Hall, een 28-jarige Amerikaanse helikopterpiloot wiens toestel uit de lucht werd geschoten nadat het boven Noord-Korea de weg was kwijtgeraakt. Zijn copiloot vond bij de beschieting de dood, Hall kwam na 13 dagen vrij.
In november 1996 keerde Richardson naar Pyongyang terug om er de vrijlating te bepleiten van Evan Carl Hunziker, een 26-jarige etnisch Koreaanse Amerikaan die in augustus van dat jaar naakt de grensrivier tussen China en Noord-Korea was overgezwommen, om er door boeren te worden gered. Hunziker was volgens zijn Koreaanse moeder, bij wie hij in Alaska opgroeide, naar Noord-Korea gegaan om er 'het woord Gods te brengen' en vond dat hij daarvoor geen visum hoefde vragen. Zijn vader, een Korea-veteraan die jaren eerder van zijn vrouw scheidde, zei dat hij 'er geen idee van had wat de jongen daar ging zoeken'. Wat hij wel wist, was dat 'beweren dat hij een spion is, zoals Pyongyang doet, even geloofwaardig is als zeggen dat hij kan vliegen'.
Jaren van honger en geweld
Eerst vroegen de Noord-Koreaanse autoriteiten 100.000 dollar in ruil voor zijn vrijlating, Richardson mocht hem uiteindelijk na betaling van een twintigste van dat bedrag meenemen, bedoeld 'om de kosten te dekken van het hem drie maanden lang onderhouden'. Wat Hunziker precies in Noord-Korea wilde doen, zal hij zelf alvast niet meer vertellen. De man pleegde minder dan een maand na zijn vrijlating in de VS zelfmoord. Over zijn detentie in Noord-Korea sprak hij zelden, wel zou hij tegen de familie hebben verteld dat hij er niet was mishandeld.
Dat zegt ook Tagashi Shugishima, de Japanse gewezen journalist van de Nihon Keizai Shimbun, die begin december 1999 werd gearresteerd tijdens zijn vijfde bezoek aan Noord-Korea, dit keer als lid van een onderzoeksdelegatie van een Japans economisch instituut. De man werd van spionage beschuldigd, wat hij ontkende, en pas in 2002 vrijgelaten. In latere interviews zei hij nooit te zijn gefolterd en drie keer per dag warm eten te hebben gekregen in een kleine, comfortabele cel in de bergen. "Aanvankelijk was ik ervan overtuigd dat ze me zouden vermoorden, ik vroeg me af of ze me zouden vergiftigen of doodschieten", zei hij. Later werd hij depressief en vooral bang dat hij gedwongen zou worden om voor de Noord-Koreanen te spioneren in ruil voor zijn vrijlating. Dat dreef hem tot een zelfmoordpoging, die evenwel mislukte.
De verhalen van Hunziker en Shigishima staan in scherp contrast met de ervaringen van Noord-Koreaanse burgers die jaren in gevangenschap doorbrachten. Zo vertelt Kang Chol Hwan in De Aquariums van Pyongyang over zijn tien jaar detentie, van zijn negende tot zijn negentiende, als een tijd van extreme honger, dwangarbeid en geweld. Kang kwam in een strafkamp terecht omdat zijn grootvader van 'politieke misdaden' werd verdacht. Het regime in Pyongyang sluit doorgaans niet alleen de beklaagde maar ook zijn/haar familie op, en aldus kwam het hele gezin van de jongeman in het kamp terecht, wat velen niet overleefden.
Slechte ervaringen hadden ook de Venezuelaanse Ali Lamada en de Fransman Jacques Sedillot, twee overtuigde communisten die in 1967 naar Pyongyang gingen om er de verzamelde werken van de Grote Leider respectievelijk in het Spaans en het Frans te vertalen. Lamada zou tegen zijn gastheren hebben gezegd dat hij de propaganda van Kim Il Song toch wel 'wat overdreven' vond, waarop hij eerst een jaar en daarna nog vijf jaar werd opgesloten in een kamp. Beide mannen werden in 1974 vrijgelaten na bijzonder penibele kampjaren, Sedillot overleed zelfs voor hij naar Frankrijk terug kon keren, Lamada bracht bij Amnesty International verslag uit van zijn tragische ervaringen.
Luide, overtuigde stemmen en wuivende handen. Een karaokemachine, een groot scherm op een podium en reusachtige boeketten kunstbloemen. Het is zondagochtend, even na tienen, in de wekelijks voor een bedrag van bijna 400 euro tot Chinese Harvest Church omgetoverde feestzaal van de Oaktonbasisschool in Fairfax, Virginia.
Zo'n 200 doctoraalstudenten en onderzoekers van drie prestigieuze universiteiten rond Washington komen in dit suburbia van snelwegen en obesitas samen zingen, bidden en lunchen. Met hun gulle offerandes creëren ze een Chinese luchtbel in een landschap van nette gazons en grote auto's. Ze komen voor God en voor elkaar, voor de gemeenschap die ze vormen veeleer dan voor de zuurpikante soep of de gebakken groenten die na de dienst in de eetzaal van de school worden geserveerd. En ze komen voor Zhang Boli (°1964), hun al even welbespraakte als elegante dominee. Hij kent elk van zijn parochianen bij naam en schudt hen bij het binnenkomen een voor een de hand. Naar de ziektes van de ouders informeert hij, en naar de studieresultaten van de kinderen.
Als Zhang het podium bestijgt, wordt er geapplaudisseerd. Hij begroet de gelovigen uitbundig, maakt grapjes over greencards en vertelt over de conversaties met zijn tienerkinderen. Het publiek hangt aan zijn lippen. Zhang is een geboren orator, daar kwam hij twintig jaar geleden al achter. Dat de zoon van God geen westerling is, houdt hij zijn gehoor deze zondag voor, of toch niet louter. Er is een Jezus van Yunnan, van Shandong, van Henan en van Heilongjiang, om maar een paar van China's provincies te noemen wier zonen en dochters hier zijn vertegenwoordigd. Er is een versie van de Heiland voor elk van ons, halleluja, halleluja.
"En toch", gaat hij verder, "moeten we bepaalde dingen onder ogen zien. Zullen diegenen die hier vandaag bijeen zijn om de Heer te loven, zich na hun terugkeer naar het vaderland niet onder druk laten zetten?" Hier en nu is Zhang de bekeerder van meer dan 10.000 Chinezen, de predikant die in zalen van Los Angeles tot Toronto duizenden toeschouwers lokt en wiens videocassettes wekelijks clandestien in Noord-China worden verspreid.
Twintig jaar geleden leidde hij in Peking de eerste grote demonstratie sinds 1949. Hij stichtte op het Tiananmenplein in de lente van 1989 de Universiteit van de Democratie en bepaalde persoonlijk wat in het pas opgerichte blad Nieuwspionier verscheen. En tot de dag dat de tanks kwamen, behoorde hij tot het Hoofdkwartier ter verdediging van Tiananmen. "Helaas", zo schreef hij in het autobiografische Vlucht uit China (1998), domineerde toen de "vastberadenheid om ons niet te laten intimideren door een meedogenloos regime, zelfs niet als dat levens en bloed zou eisen." In de jaren die volgden voelde Zhang zich schuldig."We hebben gefaald, want we probeerden niet het hoogst haalbare te bereiken tegen de geringste prijs. Niets hebben we gekregen en daarvoor werd de hoogst mogelijke tol betaald." De waarschuwingen waren er nochtans. Beroemde intellectuelen met goede partijconnecties als Dai Qing waren midden mei al naar Tiananmen gekomen. Ze zeiden dat de studenten terug naar hun campussen moesten. Hun wijze raad viel in dovemansoren en menig partijintellectueel zou later concluderen dat deze zelfbenoemde Chinese patriotten zich bovenal door hun eigen ijdelheid hadden laten leiden.
Liu Binyan, een van China's beroemdste journalisten, die tussen 1957 en zijn vertrek naar de Verenigde Staten in 1988 niet minder dan 21 jaar in werkkampen doorbracht, oordeelde in 1996 dat "het probleem is dat de studenten niets van de geschiedenis kenden. Ze dachten dat ze de eerste Chinese democraten waren. En hun allergrootste tekortkoming was hun persoonlijke honger naar macht."
Zhang Boli zat bij het drama van 1989 op de eerste rij. Hij was er zelfs bij toen op 30 mei het laatste overleg met de overheid plaatshad. De afgevaardigde van het leger vroeg hoeveel studenten er aanwezig waren. Honderdduizend overdag, schatte Zhang, en een vijfde van hen bleef ook overnachten. De militair leunde achterover op de bank. "Voor elke student", zei hij, "hebben we drie soldaten, om jullie te dwingen het plein te verlaten." Ze zouden de studenten niet veel langer het hart van de hoofdstad laten bezetten. Maar toen de studentenleider vroeg of het leger bij de ontruiming eventueel op hen zou schieten, reageerde de man verbaasd. "Waarom zouden we dat doen? We zijn het Volksleger, hoe kunnen we het vuur openen op onze eigen mensen?"
Contrarevolutionairen
De dominee van Fairfax die zondag na zondag de zijnen voorgaat, is eigenlijk op Kerstmis 1989 in een Siberische sneeuwstorm geboren, uit de posters met 21 foto's die sinds één week na het bloedbad in alle stations van China worden opgehangen. Ze verplichten Zhang en de twintig andere 'meest gezochte contrarevolutionairen' onder te duiken of te vluchten. Dat blijkt geen sinecure en het duurt nog geen maand of een derde van hen is door de politie ingerekend.
Zhang zelf heeft geluk: hij krijgt eerst onderdak bij vrienden en vertrekt dan naar verre familie op het platteland van zijn noordoostelijke geboorteprovincie Heilongjiang. Hij denkt dat hij daar veilig zal zijn, maar met de nationale 'kamerbrede opsporingsoperatie' van midden juli besluiten zijn verwanten hem toch maar onder te brengen in het huis van een politieman. Niets gaat boven het hol van de leeuw zelf.
De voortvluchtige studentenleider krijgt in de weken en maanden die volgen veel hulp, van moedige mensen die menen het juiste te doen. "Dat ventje Deng", citeert hij zijn oude achteroom, "heeft de Partij verraden. Er was geen enkele reden waarom het leger op zijn eigen burgers moest schieten. Door jou te beschermen gedragen wij ons nu als echte communisten."
Zhang trekt van schuilplaats naar schuilplaats, maar het net wordt almaar strakker aangehaald. Als hij van een bevriend partijkaderlid hoort dat de dorpen van Heilongjiang binnenkort systematisch zullen worden uitgekamd, omdat de politie gelooft dat hij zich daar bevindt, besluit hij het land te verlaten. "Op 25 december, om vier uur 's ochtends, stond ik aan de oever van de rivier, aan de overkant lag de Sovjet-Unie. Langzaam liet ik me op de knieën zakken, met mijn gezicht naar het zuiden, richting Peking, en mijn ouders, mijn vrouw en mijn eenjarige dochter. Ik zei: 'Mama, ik ga, ik zal je niet te schande maken.'" Vier uur later passeert hij de grens. Bij temperaturen van min veertig blijft hij door de Siberische storm lopen, tot hij uitgeput bij een schuur aankomt.
Hij is bang voor de vriesdood en moet denken aan de woorden van zijn nicht, die hem er weer bovenop kreeg na een haast fatale aanval van tyfeuze koorts enkele weken eerder. Op een avond vroeg de analfabete boerenvrouw hem voor te lezen uit het enige boek dat ze bezat, een handgeschreven exemplaar van het evangelie volgens Johannes. "Zodra ik begon te lezen", schrijft hij, "kon ik niet meer ophouden. 'Broer, je moet bidden,' hoort hij haar nu in de Siberische schuur zeggen, 'Jezus zal je redden.'"
"Hoewel ik nog steeds niet geloofde, begon ik te bidden. Ik kon niets anders bedenken om mezelf te troosten en wat hoop te geven. Ik verkeerde in een toestand van halve bewusteloosheid, maar ineens had ik een moment van grote helderheid. Een verblindende lichtstraal scheen door de duisternis en plots had ik het warm. Ik kon mijn ogen niet openen, maar ik hoorde een stem die zei: 'Zhang Boli, je zult niet sterven, want je zult in Mijn naam doorgaan.' Ik knielde op de grond en zei: 'Heer, als U me deze dag laat doorkomen, zal ik U voor altijd dienen.'"
De volgende dag wordt hij gevonden door Russische boeren. Zhang begrijpt dat ze geen andere keuze hebben dan hem uit te leveren aan de nabijgelegen legerpost, waar hij twee weken verblijft. Hij komt er weer op krachten en wordt dagelijks ondervraagd. Dat ze hem op humanitaire gronden naar een derde land brengen, vraagt hij, maar dat willen de sovjetautoriteiten niet. De kolonel die hem het slechte nieuws komt brengen, legt uit dat een dergelijke daad een negatieve invloed zou kunnen hebben op de onlangs herstelde vriendschappelijke betrekkingen tussen de Sovjet-Unie en China. Tegelijk ziet de man in dat als Zhang wordt doodgeschoten of tot een lange detentie wordt veroordeeld, Moskou daarvoor de schuld zal krijgen.
Op 10 januari 1990 wordt hij teruggebracht naar de grens. Zhangs begeleiders zeggen dat ze er rekening mee hebben gehouden dat hij een klein dochtertje heeft en dat ze de Chinese grenswachten niet hebben gewaarschuwd.
Verscholen tijger
Zhang gaat terug naar zijn nicht, die voor hem een onderkomen regelt aan de oever van de Heilongjiang, in een hut die tijdelijk leegstaat. Zijn enige gezelschap is de jonge hond Kleine Tijger en heel af en toe kan hij bij een verre buur terecht om te schaken. Die man herkent hem als de man op de foto in een van de kranten die hij kocht om de muren van zijn hut mee te beplakken. Maar ook zijn oordeel is uiterst positief. "Al degenen die toen op het Tiananmenplein waren, behoren tot de moedigste mensen van het Chinese volk", meent de oude boer. "Nu ben je een weggedoken draak en een verscholen tijger, maar zolang je in leven blijft, zal de draak kunnen vliegen en de tijger weer springen."
Het zijn bemoedigende woorden, maar ze wegen niet op tegen de wanhoop die zich langzamerhand van Zhang meester maakt. De huidziekte die hij door de onhygiënische levensomstandigheden heeft opgelopen, transformeert zijn hele lijf tot een bloederige massa, hij is het vluchten moe en speelt steeds vaker met zelfmoordgedachten. Alleen het feit dat hij daarmee ook voor Kleine Tijger het doodvonnis velt, weerhoudt er hem van.
Dat voorjaar komt Zhang door met vissen, de handel in civetkatbont en het opdelven van knollen en bonen. Aan het begin van de zomer besluit hij naar Harbin terug te keren, waar hij zich eerst schuilhoudt bij vrienden en dan onderdak vindt bij een politieagente, die ironisch genoeg zijn reddende engel zal worden. Als hij in juni van het daaropvolgende jaar het land weet te ontvluchten en via Hongkong naar de Verenigde Staten reist, dan is dat dankzij deze vrouw, die hem mateloos bewondert en intussen zelfs verliefd op hem is geworden.
Vertrekken is achteromkijken, achterlaten, afscheid nemen en nederlagen accepteren, publieke evengoed als persoonlijke. De vele eenzame maanden in het onherbergzame noordoosten hebben Zhang geholpen bij het rouwen om zijn besmeurde identiteit als studentenleider. "Een van de droevigste dagen", schrijft hij, "was de eerste verjaardag van het bloedbad. Een stapel as, een potlood en een gedicht, een fles sterkedrank, tranen, jammerklachten en gedachten aan veel vrienden en familieleden hielpen me die dag door te komen." Er was geen zon. Het stormde drie dagen en nachten, wat hem inspireerde tot de volgende verzen: "Met stem en pen vang ik het lied van een orkaan. Hier, waar de storm woedt, rouwt een overlevende."
Zhang de voortvluchtige, de man ook die leeft met de illusie dat zijn gezin op hem wacht. Het laatste teken van leven van zijn vrouw Li Yan dateert van drie dagen na het bloedbad, toen hij zijn vrienden vroeg haar terug te brengen naar haar geboortestad Taiyuan.
Eind 1990 schrijft ze hem zelf voor het eerst een brief. Ze vindt dat ze beter kunnen scheiden en dat hij naar het buitenland moet vluchten. Haar woorden slaan in als een bom. In de maanden in de wildernis had Zhang op witte berkenschors tal van brieven en gedichten voor haar geschreven. "Ik streek een lucifer af en hield de kleine vlam bij de vellen berkenschors. Ik keek toe terwijl ze een voor een tot as vergingen."
Er rest Zhang steeds minder. Hij moet aan de laatste zin van de afscheidsbrief van zijn vrouw denken. "Kleine Sneeuw is van ons allebei. In haar lichaam zit mijn bloed, op haar voorhoofd rust jouw schaduw."
Hij wil niet weg voor hij haar nog een laatste keer heeft bezocht bij het boerengezin waar haar moeder haar onderbracht. De agente krijgt ook dat voor elkaar, al moet hij beloven dat hij zijn ware identiteit niet tegen zijn dochter zal onthullen. Anders praat ze misschien haar mond voorbij.
Het meisje zag er erg slordig uit. "Is dit mijn dochter? Haar rode sweater was vuil en er zaten vieze vegen op haar ronde gezichtje. Ik vroeg waarom haar vader haar niet kwam opzoeken. 'Papa heeft geen tijd', zei ze, alsof ze een antwoord opzei dat ze uit een boek had geleerd. 'Papa studeert aan de Universiteit van Peking. Het is nu geen vakantie.'"
Over haar moeder zegt ze dat ze haar nooit komt opzoeken, dat ze haar niet meer wil. Zhang legt zijn dochter uit dat papa haar nu niet kan meenemen. Papa is nog niet afgestudeerd, daarna komt hij haar halen en dan blijven ze altijd bij elkaar. "Het was tijd om te gaan. Ik had het gevoel dat mijn hart brak. Zo'n korte ontmoeting, niets was opgelost. Langzaam reed de jeep weg."
Zhang de echtgenoot, Zhang de vader, Zhang de zoon. De speedboot naar Hongkong werd voorafgegaan door trieste tochten naar het verleden. Zou hij zijn moeder terugzien, of was de ontmoeting die de reddende engel op een bankje voor een drukke bioscoop in Peking heeft geregeld, de laatste? Hij vroeg of ze zich wel goed voelde, ze knikte. "'Niet huilen, mama', zei ik met zachte stem. 'Dit is geen plaats voor tranen. Mama, het spijt me zo, ik weet dat je voortdurend bezorgd om me bent geweest.' Ze zuchtte alleen maar, aaide over mijn gezicht en zei dat het er niet toe deed, zolang ik leefde, was ze tevreden."
Zijn moeder drukt hem op het hart dat hij, als hij toch in de gevangenis belandt, anderen geen kwaad mag doen en dat hij zijn lot waardig moet dragen. "Je moeder zal trots op je zijn." Zhang herinnert zich het verhaal dat ze hem als kind altijd vertelde, over de dertiende-eeuwse hertog Wen Tianxiang, die zich bleef verzetten tegen de invasie van de Mongoolse Kublai Khan. 'Is er van vroegere tijden iemand die niet is gestorven?', zo luidden zijn beroemde woorden. 'Alleen zij die hun last met eer en waardigheid dragen, zullen schitteren in de geschiedenis.'
Witte kamer
Zhang is op 15 juni 1991 in New York aangekomen. Hij vertelt het de gelovigen tijdens de zondagse dienst lachend: dat een greencard bemachtigen voor hem een kwestie van zeven minuten was, voor zijn vrienden is het er nu een van zeven jaar en nog is niets geregeld. De professoren Yu Yingshi en Perry Link zorgen ervoor dat Zhang aan de universiteit van Princeton in New Jersey onderzoek kan doen naar de Taiwanese soevereiniteitskwestie. En elke avond volgt hij ijverig de Engelse taalles voor nieuwkomers. "Ik had geluk."
De mis en de lunch zijn achter de rug, we hebben ons teruggetrokken in zijn rommelige kantoor. "Ik weet het", vervolgt hij, "dat is het oordeel van hem die weet hoe het afloopt, tijdens die moeilijke jaren voelde het helemaal anders." Er komt een schaduw over zijn gezicht. "Drie maanden nadat ik mijn research aan Princeton aanvatte, werd kanker vastgesteld, de dokters gaven me nog twee, maximaal drie jaar te leven."
De volgende twaalf maanden brengt de erkende politiek vluchteling tussen ziekenhuislakens door. In een witte kamer, de donkerste uit zijn hele leven. Alles waar hij van houdt, ligt aan de andere kant van de Stille Oceaan. Er varen geen boten meer heen, of tenminste, ze willen hem niet aan boord. De dominee meent dat hij toen de bodem van zijn eigen ziel heeft gezien, in de gebaren van de onverstaanbare verpleegsters en dokters evengoed als in de gezichten van zijn dierbaren die hij zich onbereikbaar ver achter de glazen wanden voorstelde. Zhang vertelt dat hij iedere ochtend bij het wakker worden het gezicht van Kleine Sneeuw zag. Hij hoorde haar vragen of de jeep waarmee hij die laatste en enige keer op bezoek was gekomen, de zijne was. En altijd weer riep ze als hij wegreed. "Papa, papa."
De dominee zucht en herhaalt dat hij mazzel had. "De Bijbel heeft me geweldig geholpen", zegt hij.
Uit de lades van zijn bureau dist hij een foto op van hemzelf op het Tiananmenplein. Met een dromerige blik kijkt hij naar de jongeman met de megafoon en de zelfverzekerde glimlach. "Keer op keer heeft God mijn leven gered. Ik heb de tanks overleefd, een Siberische vriesdood en kanker in een vreemd land. Bovendien kon ik na mijn herstel in 1995 meteen aan een Chineestalig seminarie in Los Angeles terecht. Daags voor ik daar afstudeerde is Kleine Sneeuw aangekomen. Acht jaar lang was haar een paspoort geweigerd, ze was intussen twaalf. Toen ik haar zag, moest ik denken aan wat ik zei voor ik het land verliet. Als papa klaar is met studeren, komt hij je halen. Ik heb woord gehouden, of zo voelt het toch. Bij de gratie Gods."
Uittreksel uit Het gewicht van Hemelse Vrede, Vrijheid en verzet sinds Tiananmen, Meulenhoff-Manteau
In de nacht van 3 op 4 juni 1989 veranderde het Pekingse Plein van de Hemelse Vrede in een nachtmerrie. Het studentenprotest, waaraan naar schatting een miljoen studenten en burgers deelnamen, werd bloedig neergeslagen. Catherine Vuylsteke blikt terug.
Vannacht is het precies twintig jaar geleden dat de tanks in het hart van Peking de dromen en levens van menige burger verpletterden. Hoeveel doden er precies vielen, weten we niet eens. Officieel waren het er 241, mensenrechtenorganisaties geloven dat meer dan 1.000 mensen stierven.
Twintig jaar na dato lijkt het alsof de Chinese jeugd er geen weet van heeft. De Amerikaanse zender CBS toonde de foto van Tankman in 2006 aan studenten van de Pekingse universiteit. Ze geloofden dat het een plaatje van een parade was, of een kunstwerk. "De machthebbers zijn er niet alleen geslaagd de burgers van hun idealen en levens te beroven maar schijnbaar ook van hun geschiedenis", zo reageerde Ma Jian, die over het bloedbad de roman Beijing Coma schreef.
Dat Tankman niet herkend werd, bewijst dat Pekings gigantische uitgaven inzake propaganda en censuur vruchten afwerpen, waardoor jongeren er zich niet bewust van zijn hoezeer het bloedige neerslaan van de Pekingse Lente een scharniermoment is in de recente Chinese geschiedenis. De tanks maakten een einde aan de idealistische jaren tachtig, aan een decennium waarin door de Opendeurpolitiek tal van westerse ideeën en boeken voor het eerst sinds de woelige maoïstische jaren (1949-1976) weer het land binnenkwamen, wat zorgde voor een bloeiende intellectuele discussie.
Velen hoopten dat met het aantreden van Deng Xiaoping een nieuw tijdperk zou aanbreken, wat ook is gebeurd. Alleen werden de economische hervormingen niet door politieke gevolgd. Sterker nog, de enige, schuchtere stappen in die richting dateren van voor het bloedbad. Erna werden de hervormers uit de partij weggezuiverd en werd het hele debat taboe.
De Chinese burgers hebben met het bloedbad geleerd dat het nog steeds niet loont om aan politiek te doen: je riskeert er je job of je leven mee. Bijgevolg hebben ze vanaf de jaren negentig de slogan van Deng in de praktijk gebracht: 'rijk worden is glorieus'. Dat mondde evengoed uit in een nooit elders geziene aangehouden economische groei als in een blind materialisme, met gigantische ecologische consequenties en een steeds wijder gapende welvaartskloof.
Sociale onrust
Sinds 4 juni 1989 is het Tiananmenplein leeg, maar dat betekent geenszins dat er geen protesten meer waren. Wel integendeel, volgens overheidsbronnen is het aantal gevallen van 'sociale onrust' tussen 1993 en 2005 vertienvoudigd tot 87.000 per jaar. En sindsdien publiceert de Chinese overheid geen dergelijke statistieken meer.
De burgercontestatie transformeerde zich van pogingen van de intellectuelen om het politieke systeem te hervormen en de autonomie van de burger te institutionaliseren tot acties van rurale migranten, boeren en arbeiders voor land-, eigendoms- en arbeidsrechten. Tegen het uitblijven van maatregelen tegen vervuilende bedrijven wordt geprotesteerd, tegen de gebrekkige compensatie bij land- en huisonteigeningen en fabriekssluitingen alsook tegen de corruptie van lokale besturen. Die contestatie neemt verschillende vormen aan. Doorgaans worden kwesties eerst aangekaart bij de plaatselijke overheden. Reageren die niet of ongunstig, dan proberen gedupeerden een rechtszaak aan te spannen. Meer dan 100.000 burgers werkten zich via een autodidactische rechtenstudie op tot blotevoetenadvocaten. Samen met zo'n 300 professionals staan ze burgers gratis bij in hun veelal moeilijke juridische strijd. De rechterlijke macht is immers niet onafhankelijk. Rechters worden door de lokale partijleiders aangesteld, terwijl advocaten naar de richtlijnen van de eveneens door de partij bestierde balie moeten luisteren.
Wie geen zaak kon of mocht aanspannen, dient in tien tot dertien miljoen gevallen per jaar een verzoekschrift in, eerst bij de lagere overheid, en vervolgens veelal in Peking. Maar ook daarbij is de kans op succes gering. Hoewel er in het hele land bijna 50.000 kantoren zijn waar mensen met dergelijke verzoekschriften terechtkunnen, krijgen in het beste geval twee mensen op duizend een antwoord en niet zelden eindigen hun pogingen om gerechtigheid te laten geschieden in overheidsrepressie. Al deze activisten rekenen op dappere journalisten om de gaten in het censuurnet te zoeken en ruchtbaarheid te geven aan hun gevecht, wat in een door stringente censuur- en propagandarichtlijnen gestuurd medialandschap lastig, gevaarlijk en soms onmogelijk is.
Repressie
Peking reageerde op het bloedbad met grotere investeringen in het repressieapparaat, maar probeerde tegelijk alle segmenten van de elite voor zich te winnen met een significante verhoging van hun levensstandaard. Ze hadden begrepen dat de bestendiging van een autoritair regime niet zozeer afhangt van de loyauteit van de meerderheid als wel van die van de machtigen.
Vanaf 1992, op het moment dat het samenspel van de markteconomie en de dictatuur haar definitieve vorm krijgt en dat duidelijk wordt dat de hervormingen zowel onder de boeren als onder de arbeiders grote brokken zullen maken, wordt de maatschappelijke bovenlaag juist in de watten gelegd. Met centen, jobs en kansen. In ruil daarvoor zal zij zich niet verenigen met de ontevreden segmenten van de maatschappij noch hen helpen om hun grieven te vertalen in politieke eisen.
Het Tiananmenplein is dezer dagen op toeristen en grote aantallen agenten en soldaten na leeg. Het bevindt zich nu op internet, waar de kaap van de 390 miljoen Chinese gebruikers tegen eind vorig jaar was overschreden. En als het huidige tempo van 240.000 nieuwe gebruikers per dag wordt aangehouden, dan is het nog maar een kwestie van twee jaar vooraleer een half miljard Chinezen gaat websurfen. Hoewel Peking sinds de introductie van het internet in 1995 gigantische investeringen deed in hoogtechnologische censuur en cyberpolitie, blijkt uit onderzoek dat internetsites, chatrooms en blogs drie keer meer kritische informatie bevatten dan de traditionele media, zij het dat 'gevoelige berichten' doorgaans geen lang leven zijn beschoren.
De doorsnee Chinese internetgebruiker maakt zich over de vrijheid op het internet overigens niet veel illusies: hij of zij denkt dat elke politieke discussie wordt opgemerkt en dus speelt iedereen een rol. Bedrijven doen zich voor als adviseurs om hun producten te pushen, de media geven zich uit voor objectieve informatiebronnen, echte dissidenten gebruiken discussies over ongevaarlijke thema's als surrogaat voor echt politiek debat en overheidsagenten doen alsof ze dissidenten zijn om mensen uit hun tent te lokken.
Desondanks heeft het internet de controle van de staat over het maatschappelijke debat sterk verminderd en sommige internetdiscussies resulteerden al in beleidswijzigingen.
Waarschijnlijk komt er aldus op langere termijn een democratisering via een gradueel proces, veel eerder dan door een revolutie. Dat verdient de voorkeur. Aan de brokken die van gewelddadige omwentelingen komen, heeft Li met de pet zich in de voorbije eeuw al voldoende bezeerd.
Op 4 juni is het precies twintig jaar geleden dat tanks in het hart van Peking levens en dromen verpletterden. Honderden slachtoffers vielen er te betreuren en het Chinese volk werd er andermaal op gewezen dat het niet loont om aan politiek te doen, wat verklaart waarom het idealisme van het eerste decennium van de in 1979 gelanceerde hervormingen, na het bloedbad van Tiananmen plaatsmaakte voor een blinde zucht naar materialisme. Tot nu toe was onbekend welke positie de in theorie machtigste man van dat moment, partijleider Zhao Ziyang (1919-2005), tegenover de rebellie op Tiananmen innam. De publicatie van de Tiananmen Papers (2001), een collectie van geheime overheidsdocumenten, legde de machtsstrijd binnen de partijtop destijds bloot, maar een persoonlijke kijk op de ontwikkelingen gaven die niet. Tot aftreden gedwongen Voor Zhao Ziyang hadden de protesten en het bloedbad in elk geval grote gevolgen: nog voor de tanks over het plein rolden, werd hij tot aftreden gedwongen.&punctSpace;Wat volgde, waren zestien jaar van huisarrest, waaraan met zijn dood in oktober 2005 een einde kwam. Met de publicatie van Staatsgevangene N°1, Het geheime dagboek van premier Zhao Ziyang, wordt veel duidelijk. Hoe het boek tot stand kwam, is op zich al merkwaardig. Hoewel Zhao tijdens zijn huisarrest streng werd bewaakt, slaagde hij erin om op oude audiocassettes met kindermuziek en Peking Opera zijn memoires in te spreken. In totaal vulde hij dertig bandjes van elk een uur, die hij vervolgens met potlood nummerde. Zijn familieleden wisten niets van de tapes. Toen Zhao na ongeveer twee jaar klaar was met de opnamen, vond hij een manier om de banden mee te geven aan enkele goede vrienden. Ieder kreeg een gedeelte mee van de opnamen, duidelijk uit vrees dat ze zoek zouden raken. Toen Zhao vier jaar geleden stierf, ondernamen enkele mensen die van het bestaan van de bandjes afwisten een complexe, geheime poging om het materiaal naar één plek te brengen en het geschikt te maken voor publicatie. Het belang van dit dagboek is dat het een intieme kijk biedt op een van 's werelds meest ondoorzichtige regimes en Zhao's visie geeft op de protesten en het bloedbad. Dat verhaal begint eigenlijk op 15 april 1989, toen de studenten naar het plein marcheerden om te rouwen over Hu Yaobang, de in 1987 afgezette partijleider die bekend stond als beschermer van de intellectuelen. Zhao besefte hoe geliefd zijn voorganger Hu was en zag dat de studenten zijn dood aangrepen om uiting te geven aan hun legitieme frustraties over de corruptie en het gebrek aan inspraak en transparantie. Tegelijk was hij ervan overtuigd dat ze, mits de juiste maatregelen werden genomen, bereid zouden zijn om terug te gaan naar hun campussen.&punctSpace;Dat legde hij ook in een onderhoud aan de oude leider Deng Xiaopeng uit, net voor hijzelf op 19 april voor een allang daarvoor gepland bezoek aan Noord-Korea vertrok. Deng, zo schrijft hij, was het helemaal met zijn zienswijze eens. Kort na zijn afreis liet premier Li Peng de leiders van de stedelijke partijcomissie van Peking evenwel verslag uitbrengen, eerst aan het Permanent Comité van het Politburo (het vijf leden tellende hoogste partijorgaan), en daarna aan Deng. Zij voorspelden, in volstrekte tegenspraak met Zhao's visie, dat als de orde niet onmiddellijk zou worden hersteld, er een nationale opstand zou uitbreken. Deng, die de Culturele Revolutie niet was vergeten (zijn zoon Pufang werd toen uit het raam gegooid door Rode Gardisten en hield daar een permanente handicap aan over) was gemakkelijk te choqueren met een dergelijk verslag. Hij noemde de gebeurtenissen toen "een tegen de partij gericht, antisocialistische oproer". De notulen van die vergadering werden aan Zhao in Noord-Korea overgemaakt. Bij gebrek aan informatie zag hij zich gedwongen om te laten weten dat hij het eens was met Dengs analyse. Scharniermoment Zonder Deng daarover te consulteren, liet Li Peng diens gevaarlijke woorden in het hoofdartikel van het Volksdagblad van 26 april opnemen. Dàt is het scharniermoment gebleken in de protesten, zo merkt ook Zhao op. "De omvang van de demonstraties, de chaos waarin ze eindigden, en hetgeen de situatie deed escaleren, was allemaal terug te voeren op dat commentaar. De situatie ervoor was anders dan die erna." Li Peng had verwacht dat het edito de studenten bang en meegaand zou maken maar het tegendeel gebeurde. Ze waren juist razend omdat hun patriottische actie in een negatief daglicht werd gesteld. Een voorheen ongezien aantal van 10.000 studenten trok naar het plein en brak daarbij zelfs door een politiecordon heen. Bij zijn terugkeer op 30 april zag Zhao meteen in dat zolang de beledigende passages in het commentaar niet werden ingetrokken, de studenten niet tot de orde konden worden geroepen. Hij suggereerde daarom een edito te plaatsen waarin werd gesteld dat slechts "een kleine minderheid" "tegen de partij" en "antisocialistisch" was. Voorbode van repressie Deng wou evenwel niet van enige aanpassing of intrekking van de tekst weten omdat het dan zou lijken alsof hij een misstap had begaan. En ondertussen kraaide Li Peng victorie: hij was er eindelijk in geslaagd een wig te drijven tussen zijn rivaal Zhao en diens beschermheer Deng, die hem luttele maanden eerder nog had beloofd dat hij minstens nog twee termijnen zou mogen aanblijven als partijleider. Zhao probeerde de studenten, die in het commentaar bovenal een voorbode zagen van repressie, te sussen en tot vertrekken te bewegen. Hij gaf op 4 mei een toespraak voor een delegatie van de Asian Development Bank, waarin hij ervoor pleitte de protesten "rustig, redelijk, ingetogen en efficiënt op te lossen, volgens de beginselen van de democratie en de rechtsstaat". "Ook wees ik erop dat de studentenleiders zowel tevreden als ontevreden waren over de Partij en de regering en dat ze absoluut niet tegen de fundamenten van ons systeem waren. Ze vroegen ons alleen om een aantal zwakke punten te verbeteren." Het werkte. De speech werd in de binnenlandse en internationale media gunstig onthaald en de volgende dag waren er op veel faculteiten weer colleges. Zhao wilde vervolgens een dialoog starten met de studenten en enkele van hun redelijke ideëen overnemen, om de gespannen sfeer te ontmijnen. "Maar Li Peng en sommige anderen probeerden dit proces bewust tegen te houden, te vertragen en zelfs te saboteren. Zo lieten ze uitschijnen dat ik in mijn toespraak alleen mijn persoonlijke mening had verkondigd en dat die niet overeenkwam met het standpunt van het Centraal Comité. Dit nieuws verspreidde zich als een lopend vuurtje onder de studenten, wat hen de indruk gaf dat het aanbod van de regering om met hen in discussie te gaan volstrekt onoprecht was". Ook stelde Zhao voor om specifieke maatregelen te treffen en bijvoorbeeld een anticorruptiecomissie in te stellen, die werkelijk gezag zou hebben in het Nationaal Volkscongres (het jaarlijks bijeenkomende parlement). Maar dat voorstel wilde Li Peng zelfs niet op de agenda van de volgende bijeenkomst van het Permanent Comité zetten. "De dialogen die plaatsvonden leken hooguit bedoeld om de studenten af te poeieren en er werden geen concrete stappen genomen op het gebied van de hervormingen. De studenten gingen dus steeds meer twijfelen aan mijn 4 mei-toespraak. Een nog emotioneler confrontatie leek daardoor onvermijdelijk." Gorbatsjov in Peking De teleurgestelde studenten besloten het staatsbezoek van de Russische partijleider Gorbatsjov aan te grijpen om grootschalige demonstraties en een hongerstaking te organiseren. Ze meenden dat dit het moment was om druk op de regering uit te oefenen. Maar hoe meer zij aandrongen, hoe meer reden Li Peng en zijn trawanten zagen om hen met gewelddadige middelen te onderdrukken. En dus hield Zhao op 13 mei een toespraak voor arbeiders, waarin hij zei dat het onredelijk zou zijn als de studenten de onderhandelingen tussen de twee staten zouden verstoren. "Mijn oproep werd in alle kranten afgedrukt maar de studenten gaven er geen gehoor aan. Vanaf 13 mei 's middags begon een zit- en hongerstaking, die het begin vormde van een permanente bezetting van het plein, tot aan het bloedbad. "Op de vierde dag begonnen er studenten flauw te vallen. Ik vreesde dat als dit zo zou doorgaan, sommigen zouden sterven. Dat zou moeilijk uit te leggen zijn aan ons volk", stelt Zhao. Hij suggereerde daarom dat het hoogste partijorgaan met een communiqué zou komen, met onder meer de volgende zin: 'De hartstochtelijke vaderlandsliefde van de studenten is bewonderenswaardig en het Centraal Comité en de Staatsraad (de regering) staan achter hun daden. Die laatste bewering vond Li Peng onacceptabel maar de tekst werd uiteindelijk toch goedgekeurd. Alleen, zo vreesde Zhao, ging die niet ver genoeg. "De belangrijkste eis was de herroeping van het commentaar van 26 april. Zolang dit niet was gebeurd, was er geen einde te maken aan de hongerstaking." En dus stelde hij andermaal voor om het oordeel in het edito te wijzigen. Li Peng pareerde evenwel dat het naar de geest van Deng Xiaopings woorden was geschreven en dus niet kon worden veranderd. Zhao zoekt vervolgens een laatste redding in een privé-onderhoud met Deng, maar als hij daar alle leden van het hoogste partijorgaan aanwezig ziet, voelt hij "meteen aan dat het niet goed zat". Zhao zet op de vergadering als eerste zijn mening uiteen en argumenteerde dat ze de zaak nu nog konden rechtzetten en dat er anders een gevaarlijke situatie dreigde te ontstaan. Tijdens zijn toespraak maakte Deng een ongeduldige en misnoegde indruk.&punctSpace;Zodra Zhao was uitgesproken, barstte de kritiek van ondermeer Li Peng los. Hij zei dat het zijn schuld was dat de demonstratie was geëscaleerd, het kwam door zijn 4 meitoespraak. Toen Deng uiteindelijk het woord nam, zei hij dat de manier "waarop de situatie zich ontwikkelde alleen maar bevestigde dat het oordeel in het commentaar van 26 april correct was". Hij was het met Li Peng eens wat betreft Zhao's verantwoordelijkheid voor het voortduren van de protesten en zei tenslotte dat er "geen weg terug meer is. Daarom moeten we militaire troepen naar Peking sturen en de staat van beleg afkondigen", wat op 20 mei ook gebeurde. Zhao ging meteen na het einde van de vergadering weg en liet zijn assistent Bao Tong thuis zijn ontslagbrief opstellen. "Ik wilde onder geen beding de secretaris-generaal worden die het leger had gemobiliseerd om de studentendemonstraties neer te slaan." Een ander lid van het hoogste partijorgaan overtuigt hem er evenwel van dat een plots ontslag nu olie op het vuur zou gooien. 's Anderendaags stuurt Zhao nog een laatste brief naar Deng waarin hij hem oproept om het commentaar toch te herzien. Er kwam geen antwoord. 'Onafwendbare tragedie' Op de ochtend van 19 mei gaat Zhao de hongerstakende studenten bezoeken op het plein. Hij probeert ze te overreden om hun actie stop te zetten door te benadrukken dat ze jong zijn en het leven juist moeten omarmen. "De studenten begrepen niet wat ik wilde zeggen. Evenmin hadden ze een idee van wat hen te wachten stond." Vanaf dat moment is Zhao overigens van het besluitvormingsproces van de partijtop afgesloten. "Tot op vandaag", zo staat in zijn memoires, "weet ik niet wanneer die beslissing werd genomen". "In de avond van 3 juni hoorde ik, terwijl ik met familieleden in de tuin zat, luide kanonschoten. Een wereldschokkende tragedie was niet afgewend en voltrok zich alsnog." Onderzoek naar Zhao's 'misdaden' Van 19 tot 21 juni is er een uitgebreide vergadering in het Politburo (het op één na hoogste partijorgaan), waar Zhao wordt beschuldigd van grove overtredingen zoals 'verdeeldheid zaaien binnen de Partij' en 'steun geven aan het oproer'. Ook wordt een onderzoek naar zijn 'misdaden' aangekondigd. Behalve met het beruchte commentaar en zijn bewuste toespraak hadden die 'misdaden' ook te maken met wat Zhao op 16 mei tijdens het bezoek tegen Gorbatsjov had gezegd. "Deng was misnoegd over die eerdere toespraak, maar wat hem werkelijk kwetste was mijn gesprek met de Sovjetleider. Hij vertelde tegen de Chinees-Amerikaanse Nobelprijswinnaar Tsung-Dao Lee zelfs "dat ik hem naar voren had geduwd tijdens de studentenonlusten. Eigenlijk wilde hij daarmee zeggen dat ik hem ten overstaan van het publiek in zijn hemd had laten staan". Zhao had het in dat onderhoud met Gorbatsjov over de rol die Deng speelde in China en binnen de partij. Terwijl het zijn bedoeling was om het prestige te vergroten van een hoogbejaarde man die weliswaar nauwelijks nog officiële functies bekleedde maar die toch door de Sovjetleider als oppermachtig moest worden beschouwd ontstond er een groot misverstand. Zhao zei op die bewuste 16de mei precies hetzelfde als wat hij tegen elke andere hoogwaardigheidsbekleder verkondigde sinds Dengs terugtreden op het Dertiende Partijcongres van oktober 1987. Namelijk, dat Dengs rol als de belangrijkste beslisser in de partij niet was veranderd door het opgeven van zijn officiële functies. Op dat congres was trouwens een resolutie aangenomen waarin expliciet werd gesteld dat de partijtop Deng zou raadplegen bij alle belangrijke beslissingen. Maar Deng, en velen met hem, legden zijn uitleg aan Gorbatsjov uit als een poging om zich aan zijn eigen verantwoordelijkheid als partijleider te onttrekken en Deng de confrontratie met het volk te laten aangaan. Huis zelden verlaten Het onderzoek naar Zhao's misdaden duurde van juni 1989 tot oktober 1992 en resulteerde in een tekst met dertig punten, waarvan Zhao er twaalf weerlegde. Op zijn weerwoord werd overigens nooit gereageerd en ook de talloze brieven die hij stuurde over de onwettigheid van zijn huisarrest bleven steevast onbeantwoord. Zhao mag in de zestien jaren tot aan zijn dood zelden zijn huis verlaten. 's Winters wordt het hem toegestaan klimatologisch mildere oorden op te zoeken voor zijn keelaandoening, een enkele keer mag hij golfen. Maar het gros van begrafenissen van partijvrienden moet hij missen. Zhao heeft in die periode veel tijd om na te denken over de gebeurtenissen. Hij stelt dat hij aanvankelijk de noodzaak van politieke hervormingen niet inzag. Dat dat pas vanaf 1986 is gekomen, toen hij besefte dat een gebrek aan aansprakelijkheid en transparantie voor corruptie en wanbeheer zorgt. In latere jaren raakt hij ervan overtuigd dat het beste politieke systeem dat momenteel voorhanden is, zonder meer dat van een op westerse leest geschoeide parlementaire democratie is. Zonder vrije pers en scheiding der machten gaat het mis, oordeelt hij. Ook zegt Zhao dat China een gigantische kans heeft gemist. De op het Dertiende Partijcongres afgesproken politieke hervormingen zijn nooit uitgevoerd. Nochtans hadden de scheiding van staat en partij en de grotere inspraak van partijleden bij de besluitvorming een begin kunnen zijn van democratische veranderingen.
CHINA - internauten in de bres voor een prostituee
Tot begin deze maand was de 21-jarige Deng Yujiao een prostituee in een hotel in Centraal-China. Sinds ze een opdringerige overheidsfunctionaris doodstak, heeft het meisje een heldenstatus gekregen. Onder druk van de vele internetreacties werd ze zelfs op borgtocht vrijgelaten. Wat zich in de avond van 10 mei afspeelde in de Dream City van het Xiongfenghotel van Badong in de provincie Hubei was eigenlijk niet wereldschokkend, zeker niet naar Chinese maatstaven. Ene Deng Yujiao, die als 'dienstenwerker', zeg maar prostituee, in het etablissement werkte, had zich in kamer vijf teruggetrokken om haar kleren te wassen, toen ze daar bezoek kreeg van Huang Dehua, een overheidsfunctionaris. De man zei dat hij 'gebaad wilde worden', waarop de jonge vrouw antwoordde dat ze klaar was en zou vertrekken. Huang had evenwel andere bedoelingen: hij wilde dat haar handen hem schoon schrobden. Wat vervolgens gebeurde, zouden ze nog wel zien. Deng legde uit dat ze geen dienst had en op een andere verdieping werkte, maar daar had de overheidsambtenaar weinig begrip voor. Er volgde een schermutseling en het meisje wist te ontkomen naar de kamer ernaast. Luttele ogenblikken later arriveerde de vervelende gast daar evenwel met zijn vriend, eveneens een overheidsfunctionaris, Deng Dehua. De laatste haalde geld uit zijn broekzak en begon er de jonge vrouw mee te slaan. "Zijn jullie dan niet allemaal hetzelfde? Wat bedoel je dat je hier niet werkt? Je bent een prostituee maar je staat op je goede reputatie. Zou je me geloven als ik zei dat ik je zal doodslaan met dit geld?" Het ging van kwaad naar erger. Toen ze door Deng op de sofa was gegooid, haalde de 'dienstenwerker' een fruitmes tevoorschijn en bracht de man verscheidene steken toe. Ook zijn vriend Huang raakte gewond. Een lucratief beroep Toen bleek hoe ernstig de situatie was, belde het meisje prompt de politie, alsook haar moeder. Daarna wachtte ze op de komst van de agenten. Die namen haar mee naar het politiebureau, maar tegen die tijd was Deng al overleden. De prostituee, die overigens nog maar een maand in dienst was bij Dream City, hield vol dat ze uit zelfverdediging had gehandeld. Eerst waren het de lokale kranten die het verhaal brachten, maar het duurde niet lang of ook de Zuidelijke Metropool, een van de toonaangevende bladen uit Guangzhou, rapporteerde over de zaak. De reacties op internet lieten evenmin op zich wachten. Wat de lezers stoorde, zo bleek, was niet zozeer dat er sprake was van (illegale) prostitutie. Hoewel dit fenomeen in China nog steeds strafbaar is, is prostitutie wijdverspreid. Seksuologen als Pan Suiming geloven dat in totaal wel 10 miljoen jonge Chinese vrouwen in de sector werken. Doorgaans doen ze dat uit vrije wil, met het oog op een maandloon dat vlot een veelvoud is van wat hun zusters met hard labeur verdienen in de fabrieken. Niet het gedrag van het meisje maar dat van de functionaris stootte de internauten uitermate tegen de borst. Studenten in Peking hulden zich eerder deze week bij een actie zelfs in lakens, waarbij ze ook monddoekjes droegen. Ze stelden: 'We kunnen allemaal Deng Yujiao zijn', waarmee ze verwezen naar de denigrerende manier waarop de staatsambtenaar het meisje behandelde. Anderen vroegen zich af "of het met belastinggeld was dat hij de jonge vrouw sloeg", en "wat een ambtenaar eigenlijk te zoeken heeft in een bordeel". Dat de functionarissen de keet bezochten, was nochtans niet uitzonderlijk. Sterker nog: feesten en hoereren op staatskosten is een belangrijk economisch en cultureel fenomeen geworden in China. Professor Yan Sun van de Cornell University schrijft in Corruption and Market in Contemporary China dat staats- en private industrieën eind de jaren negentig al 15 miljard euro aan feesten uitgaven op jaarbasis, wat neerkwam op iets meer dan de helft van het totale jaarlijkse onderwijsbudget. "Bovendien", zo vervolgt ze, "kwam 70 procent van alle inkomsten van grote en mediumgrote restaurants uit diners en diensten die met overheidsgeld werden betaald, terwijl uit ander onderzoek blijkt dat functionarissen gemiddeld 100 uur per maand doorbrengen aan de feestdis." Het ongenoegen over die praktijken neemt duidelijk toe, zeker in het licht van de huidige financiële en economische crisis, die al meer dan 20 miljoen Chinezen werkloos maakte. Vrij op borgtocht Het gevolg van de consternatie op het internet was alvast dat Deng werd vrijgelaten op borgtocht, wat velen doet vermoeden dat ze gespaard zal blijven van de doodstraf. Die strafmaat riskeert ze wel als ze schuldig wordt bevonden aan moord en dus niet louter aan doodslag uit zelfverdediging. "We blijven je volgen en steunen", dixit een van de vele blogs, "kleine Deng, we zijn bij jou".
Eén gemotoriseerd feest was het de voorbije dagen op het dertiende tweejaarlijkse Shanghaise autosalon. Er werden dertien nieuwe modellen voorgesteld, vijf meer dan tijdens de vorige editie, en voor het eerst waren er ook nieuwe voertuigen van Porsche, BMW en Mercedes-Benz. 1.500 bedrijven uit 25 landen en regio's zakten naar de beurs af, 500 meer dan de vorige keer. Ze kregen zo'n 600.000 bezoekers.
Het gaat nochtans slecht met de wereldwijde auto-industrie. Volkswagen gaf kwartaalwinstcijfers die bijna driekwart lager lagen dan in dezelfde periode van 2008 en ook Peugeot-Citroën zag zijn winst met een kwart dalen. Het Japanse Toyota, dat het Amerikaanse General Motors (GM) vorig jaar voorbijstak als 's werelds grootste autoconstructeur, stelde een verkoopdaling van 27 procent vast en bij de Amerikaanse concurrenten ging het nog harder. GM, Ford en Chrystler wisten in februari respectievelijk 37, 48 en 54 procent minder auto's aan de man te brengen dan in diezelfde maand van vorig jaar. Merken als Volvo, Hummer en Saab staan onderhand te koop, wereldwijd wordt de productie teruggeschroefd en duizenden banen zijn gesneuveld of bedreigd. Gisteren kwam zelfs het nieuws dat de 55-jarige Pontiac van GM volgend jaar ten grave wordt gedragen.
Er is in deze crisistijden weinig enthousiasme voor autobeurzen. Bijgevolg zal een van de grootste Europese salons, de tweejaarlijkse British International Motor Show, volgend jaar niet plaatsvinden en opteerde Australië ervoor om zijn salon voortaan slechts om de twee jaar te houden. Bovendien viel vorige maand in New York ook op dat sommige standhouders waren weggebleven en dat er vijf nieuwe modellen minder werden voorgesteld dan op de vorige show.
Daarom is het nogal vreemd dat de sfeer in Shanghai zo optimistisch was. De door de staat gecontroleerde Engelstalige China Daily kopte zelfs dat 2009 'niet het jaar van de buffel maar dat van de auto wordt'. De censuur daargelaten valt niet te ontkennen dat wat voor de rest van de wereld geldt, in China niet opgaat: daar groeit de automarkt nog steeds, zelfs in deze crisis.
In zeker opzicht is dat niet verwonderlijk. Slechts 32 op de duizend Chinezen zijn autobezitters, tegenover 800 Amerikanen. Eind 2008 reden er op China's wegen een kwart meer privéauto's rond dan een jaar eerder: het waren er 24,3 miljoen, tegenover meer dan 150 miljoen in de VS.
"Het autosalon van Shanghai", zo schreef de Wall Street Journal, "is een duidelijk voorbeeld van hoe het zwaartepunt van de auto-industrie zich naar China aan het verleggen is." In het eerste kwartaal van dit jaar werden er 2,7 miljoen auto's verkocht, vlot een half miljoen meer dan in de VS en als de groeiprognoses op die basis standhouden, dan komt China eind dit jaar op 10,7 miljoen verkochte voertuigen uit, tegenover minder dan 10 miljoen in de VS.
De autojournalisten die met de CEO's van de grote westerse merken praatten, noteerden in Shanghai bij elk van hen dan ook dezelfde overtuiging: dat China geen loutere aankomende markt is, maar niets minder dan het bepalende strijdtoneel van de hele sector.
Miljoenen werklozen
En toch. In de voorbije maanden verloren 20 miljoen Chinese rurale migranten hun baan en uit onderzoek van de Chinese Academie voor Sociale Wetenschappen blijkt dat er dit jaar 7,8 miljoen universitair afgestudeerden een baan moeten zoeken, wat 3 miljoen onder hen niet zal lukken. Professor Pieter Bollier van de John Hopkins Universiteit becijferde dat in totaal 48 miljoen Chinezen in 2009 werk moeten vinden, terwijl er niet meer dan 7 miljoen nieuwe banen zijn. En op een sociaal vangnet kunnen werklozen in China slechts in erg geringe mate rekenen.
Bovendien geloven de meeste waarnemers dat de globale crisis geen zaak van maanden, maar eerder van jaren zal zijn, terwijl China voor zijn economische groei juist heel erg afhankelijk is van de internationale vraag naar zijn producten. Was buitenlandse handel in 1998 goed voor 30 procent van 's lands bnp, tien jaar later was dat al 60 procent. In de voorbije maanden viel de Chinese export met een kwart terug en ook de buitenlandse investeringen gingen fors achteruit. Doe daar nog de wijd verspreide Chinese overcapaciteit bij en je beseft dat China niet kan floreren zolang de rest van de wereld in ademnood zit. En dat vertaalt zich in een land waar onderwijs en gezondheidszorg door het gros van de bevolking uit de eigen zak moeten worden betaald in geringere binnenlandse consumptie.
Maar waarom stelt de Boston Consulting Group dan vast dat driekwart van de Chinese consumenten dit en volgend jaar even veel of meer wil spenderen als in 2008, wat de helft meer is dan de verbruikers in de EU en de VS.
Niet eens een kwart van de ondervraagde Chinezen vond overigens dat het economisch slecht ging, iets waar één op de drie Amerikanen en meer dan de helft van de Europeanen van overtuigd is. "Door drie decennia groei hebben de goedverdienende jonge consumenten geen slechte herinneringen", zo verklaren de onderzoekers dit fenomeen. "In Brazilië gaat het momenteel goed met de economie, maar de burger herinnert zich de slechte tijden en dus spendeert hij of zij niet."
Maar dat is niet de enige reden waarom de autoverkopers in China goede zaken doen. Veel belangrijker nog is het gevoerde overheidsbeleid. De voorbije decennia opteerde Peking voor een gigantische uitbreiding van het netwerk aan (betalende) expreswegen. Die werden tussen 1988 en 2002 jaarlijks met de helft verlengd en zo ging het van een luttele 147 kilometer autosnelweg naar 53.000 kilometer in 2007, wat neerkomt op 360 keer meer kilometer asfalt in twintig jaar tijd.
En nog is meer nodig, vindt Peking. Het in november aangekondigde economische stimuleringsplan ten belope van 400 miljard euro bevat andermaal veel infrastructuurinvesteringen. 67 miljard euro is gereserveerd voor de aanleg en renovatie van grote spoorlijnen, maar ook het expreswegennet wordt uitgebreid.
Tegelijk verlaagde de Chinese Centrale Bank de intrestvoeten sinds september al vijf keer en werd de controle op de binnenlandse kredietverstrekking gigantisch versoepeld. Nooit eerder in zijn geschiedenis stelde de staat zoveel geld vrij voor leningen door zijn burgers. In het eerste kwartaal leende de Centrale Bank 458 miljard euro uit, bijna evenveel als in heel 2008, en de verwachtingen zijn dat dat bedrag tegen het einde van het jaar zal oplopen tot 900 miljard euro.
Zonder risico is dat niet. Volgens Feng Wei van Guohai Securities riskeert 20 tot 30 procent van die goedkope kredieten die in eerste instantie bedoeld zijn om de consumptie aan te zwengelen en het vertrouwen te herstellen, te worden gebruikt voor financiële speculatie. Concreet worden de fondsen op de beurs geïnvesteerd of geplaatst in banken, waar ze meer opbrengen dan ze kostten. 38 procent van de Chinese financiële experts, zo blijkt uit een recent onderzoek, vreest dat de slechte leningen daardoor sterk zullen toenemen in de tweede helft van dit jaar.
Minibussen met miniwinsten
Dat de autoverkoop boomt, heeft ook te maken met de beslissing om in september van vorig jaar de consumptietaks bij te stellen, waardoor de aankoop van veelverbruikende auto's wel duurder werd maar die van zuinige veel goedkoper. Dat effect werd in januari nog versterkt, door de verlaging van de aankooptaks van 10 naar 5 procent voor de allerzuinigste wagens. En dat zijn er wel wat: vorig jaar maakten ze al 60 procent van het totale aantal verkochte auto's uit.
Op 1 maart kwam er een nieuwe en wellicht nog zwaarder doorwegende stimulans. De overheid trok toen 500 miljoen euro uit om de rurale bevolking aan te moedigen om hun oude en inefficiënte (landbouw- en) transportvoertuigen te vervangen door nieuwe, zuinige exemplaren. Concreet kan elke koper op een overheidskorting van 10 procent rekenen, wat schijnbaar vooral de verkoop van de 'Wuling Sunshine' gigantisch heeft aangezwengeld, die vaak als plattelandstaxi wordt gebruikt. Vorig jaar werden er van dit Chinese minibusmodel 460.000 exemplaren verkocht, in 2009 wordt een verkoop van 600.000 stuks verwacht en voorlopig ziet het ernaar uit dat het objectief wordt gehaald. In maart alleen al werden er 90.950 Wuling Sunshines verkocht, ruim een derde meer dan in dezelfde maand vorig jaar.
John Bonnell, onderzoeker bij autoconsultant JD Power, vraagt zich evenwel af of het hier om nieuwe vraag gaat dan wel om een vervroegde maar al geplande aanschaf, waarbij handig gebruikgemaakt wordt van de overheidskorting. Hij gelooft dat alleen een herinvoering van de sinds 2004 niet meer beschikbare autoleningen echt soelaas kan brengen. Tegelijk zegt hij te beseffen dat het Chinese bankwezen in dit opzicht niet erg adequaat functioneert, vooral niet in het opsporen van wanbetalers.
Als in China dit jaar 10,7 miljoen voertuigen worden verkocht, is dat dan goed nieuws voor westerse autoconstructeurs en mogen ze andermaal dromen van flinke winsten? Wellicht niet. Vooreerst zijn de winsten bij minibusjes ook mini en bovendien is 90 procent van de voertuigen die momenteel worden aangekocht in China van binnenlandse makelij. Alleen welvarende zakenlui en hoge regeringsfunctionarissen kopen de erg dure modellen van bij voorkeur BMW of eventueel Mercedes-Benz of Porsche: zij hoeven hun wagen namelijk niet zelf te betalen.
Ook de andere westerse producenten kunnen qua prijs niet op tegen de Chinese concurrentie, die auto's presenteert vanaf 3.000 euro. Sommigen menen dat die populariteit van Chinese modellen een tijdelijk fenomeen is. Acht op de tien Chinezen worden nu voor het eerst auto-eigenaar. "Ze beseffen dus niet", aldus een woordvoerder van een westerse fabrikant tegen Reuters, "wat ze zich op de hals halen door een kwalitatief veel minder betrouwbare Chinese auto te kopen. Bij hun volgende aankoop laten ze zich vast niet meer alleen leiden door het prijsvoordeel."
Build Your Dream
Maar stel dat ze in het land van de fietsen van gemotoriseerde voertuigen gaan dromen zoals ze dat in het land van de auto's al lang doen? Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie vallen er door de luchtvervuiling nu al jaarlijks 656.000 doden in China. Welke sterftecijfers krijgen we als er in de volgende kwarteeuw 270 miljoen auto's bijkomen op de Chinese wegen, zoals de onderzoekers van McKinsey in 'Charging up in China' schrijven? Zij geloven dat het er tegen 2030 287 miljoen zullen zijn, ofte 30 procent van het wereldtotaal. Als die blijven rijden met benzine of diesel zal China verantwoordelijk zijn voor meer dan 20 procent van alle broeikasgassen uit personenvervoer. Tevens zou dat een extra CO2-uitstoot van 1,2 miljard ton per jaar opleveren.
Het zal dan ook niemand verwonderen dat er op het Shanghaise salon opvallend veel alternatieve voertuigen te zien waren. Als China echt massaal wil autorijden, dan minstens elektrisch. Maar ook dat is problematisch. 85 procent van de Chinese elektriciteit wordt nu immers opgewekt met steenkool, een fossiele brandstof die geenszins milieuvriendelijk te noemen valt. Diversificatie is dus dringend aangewezen.
De rapportschrijvers geloven bovendien dat China goed geplaatst is om wereldleider te worden in het segment van de elektrische en hybride voertuigen. Ze schatten dat die tegen 2030 in China alleen al een markt kunnen uitmaken van 70 tot 150 miljard euro. Daarbij gaan de onderzoekers ervan uit dat 20 tot 30 procent van de autokopers voor een dergelijk vehikel opteert, terwijl dat in de rest van Azië, Europa en de VS slechts 5 tot 10 procent zou zijn.
Veel hangt in deze kwestie af van de keuzes die overheden willen maken. Het ziet ernaar uit dat Peking wel groen wil gaan, deels doordat al te grote olieafhankelijkheid onbetaalbaar is voor een land dat zelf niet over grote reserves beschikt. Tot dusver subsidieerde de overheid de benzineprijs, maar in juli van vorig jaar werd toch al een prijsstijging met 17 procent doorgevoerd tot een gemiddelde benzineprijs van 0,66 euro per liter. Gaat die over de 1 euro, dan is de 3.000 euro extra voor de batterij in elektrische of hybride voertuigen in vijf jaar terugverdiend, wat de consumenten ongetwijfeld over de streep zou halen. Bovendien pakte de overheid in januari uit met een plan om tegen 2010 10.000 elektrische auto's op de weg te hebben in de grote en middelgrote steden en werden extra fondsen uitgetrokken voor onderzoek op dit vlak. Ook worden plannen uitgedokterd voor herlaadfaciliteiten voor batterijen in Shanghai, Peking en Tianjin.
Maar zelfs anno 2009 is de Chinese consument erg geïnteresseerd in een groene auto, zo blijkt uit een onderzoek van Continental. Meer dan de helft van hen wil een hybride en bijna driekwart wil zelfs de aanschaf van een elektrisch vehikel overwegen, terwijl daar in Groot-Brittannië slechts één derde van de automobilisten toe geneigd is. Een en ander heeft ongetwijfeld te maken met de gigantische smogdekens die het gros van de Chinese steden nu al verstikken. Maar evengoed speelt het feit dat de meeste Chinese automobilisten alleen in de stad rijden en niet meer dan 90 kilometer per dag afleggen, waardoor het niet zo'n probleem is dat elektrische voertuigen niet ver of snel kunnen gaan, wat voor Amerikanen en Europeanen veel vaker een afknapper is.
Wie een groene auto wil, kan dat overigens al. In december pakte BYD (Build Your Dream) Auto uit met de F3DM, de eerste plug-inhybride auto ter wereld, die volgend jaar ook in Europa wordt aangeboden. Daarmee heeft BYD volgens experts een voorsprong op Toyota en GM van één tot twee jaar. Het moederbedrijf BYD is eigenlijk een batterijgigant. Deze Zuid-Chinese firma werd in 1995 opgericht en produceert onderhand tweederde van alle nikkel-cadmiumbatterijen ter wereld, even goed als één derde van alle lithium-ionbatterijen voor mobieltjes. Het dochterbedrijf BYD Auto, dat nu met de F3DM komt, is nog maar zes jaar bezig. Het werd in 2003 opgericht met de aankoop van de productielicentie van de failliete Chinese constructeur Qinchuan en specialiseerde zich meteen in elektrische auto's.
Aanvankelijk kostte de F3DM 15.000 euro, maar toen er in de eerste vier maanden na zijn lancering maar 80 exemplaren van konden worden verkocht, kondigde de BYD-CEO Wang Chuanfu aan dat de prijs naar 10.000 euro zal worden verlaagd. Ook liet hij weten dat onafhankelijke tests zullen komen om de geruchten over onder meer een al te stug stuur de wereld uit te helpen.
BYD is overigens niet de enige Chinese producent van elektrische auto's. Sinds februari heeft ook de grootste private fabrikant, Chery, een dergelijk vehikel. En als we de zegslui van China's autobouwers mogen geloven, dan is dit nog maar het begin en spreekt de hele wereld straks over Chinese merken die u en ik tot op heden volstrekt niet kennen.