Stories that remain too often untold/ Histoires oubliées
09-03-2009
Afghanistan - interview met Goncourt-winnaar Atiq Rahimi
Atiq Rahimi, de zoon van de ex-provinciegouverneur van Pansjir, verliet Afghanistan in 1984, om na een jaar in Pakistan politiek asiel te krijgen in Frankrijk. Marguerite Duras Hiroshima mon amour verleidde hem tot een filmstudie aan de Sorbonne en anno 2009 heeft hij tal van documentaires en een film op zijn naam staan, alsook vier romans, waaronder het gelauwerde Syngué Sabour, dat binnenkort ook in het Nederlands verschijnt. Zijn eerste twee romans werden al vertaald. Sinds 2002 gaat Rahimi geregeld terug naar zijn geboorteland. Hij verfilmde er zijn debuut en geeft nu literatuur- en filmlessen aan studenten, met wie hij ook de soap De geheimen van dit huis maakte. Die is erg populair en inmiddels aan haar zestigste aflevering toe. In juli 2008 was hij er voor het laatst. Wat hij van de plannen vindt die Barack Obama dit weekend onthulde om met gematigde taliban te willen praten? Wat zijn taliban, en meer nog, wat zijn gematigde taliban?, vraagt Rahimi. Ik geloof dat het een louter politiek manoeuvre is om te verkopen dat de VS nu onderhandelen met diegenen die ze tegen december 2001 hadden verjaagd. Heeft het zin? Ach, het is natuurlijk niet met je vriend maar met je vijand dat je vrede sluit. Dialoog is beter dan oorlog. Alleen werden in het recente verleden al te veel kansen verkeken. Toen de taliban onttroond werden, was er bij de Afghaanse bevolking een erg positieve houding tegenover de westerse interventiemacht, in tegenstelling tot in Irak. Men hoopte echt dat ze voor ontwapening, demobilisatie en reïntegratie zouden zorgen en tegelijk was er het bewustzijn dat daar een externe macht voor nodig was in een land dat al sinds 1979 permanent in staat van burgeroorlog verkeerde. Aanvankelijk werden evenwel erg weinig troepen gestuurd, louter om Kaboel te beveiligen, alsook om te jagen op zogenaamde Al-Qaidaleiders. Bovendien werden allianties gesloten met krijgsheren van wie het verleden verdronk in meren van bloed. Die werden herbewapend, ze kregen nieuwe legitimiteit. In 2001-2002 beschikten we nochtans al over tal van rapporten die aangaven dat dit de foute strategie was en die tegelijk aangaven wat wel moest gebeuren. Daar kwam nog bij dat de VS inzetten op de foute man, Hamid Karzai, wiens bewind in het beste geval chaotisch genoemd kan worden. In plaats van werk te maken van een sociaal, cultureel en educatief programma voor het land concentreerde hij zich op een politiek programma en werd al te veel gekibbeld over de vraag of deze of gene partij bij de regering moest worden betrokken. En ondertussen was er geen geld voor de oorlogsweduwen, de weeskinderen, de gewezen strijders... Er kwam geen sociaal stelsel en we bleven met het familiale en clangebonden systeem zitten, dat zelfs werd versterkt. Als Obama daar wat wil aan doen, is dat een goede zaak, maar met de puinhoop die hij van Bush erft, wordt het niet makkelijk.
Geheim blunderrapport
Tegelijk blijkt nu uit een geheim rapport van de Rand Corporation dat er ook militair gigantisch werd geblunderd. De Nederlandse militairen bijvoorbeeld kregen opdracht om te bombarderen maar mochten vervolgens van hun Amerikaanse collegas de beelden niet zien van de gevolgen daarvan. Het rapport heeft het ook over operaties in dorpen, waarbij de deuren van de huizen worden opgeblazen en burgers nodeloos sterven, terwijl even aankloppen eigenlijk voldoende was geweest.
Welke impact heeft dat volgens u? Ik merk dat de jongeren met wie ik in de literatuur- en filmlessen werk, geen referentiekader hebben, ze geloven nergens concreet in, en zijn ontzettend teleurgesteld in het Westen. Ze zien hoe er fortuinen worden verkwanseld terwijl er voor hen weinig verbetert. Neem de hulp: van elke 100 dollar die er voor Afghanistan wordt uitgetrokken, worden er maximaal 15 gespendeerd aan de heropbouw. De rest vloeit naar het donorland terug, verdwijnt in de zakken van corrupte functionarissen of wordt verdonkeremaand. En kijk naar wat de Afghaanse oorlog het regime in Pakistan heeft opgeleverd: ze kregen 4 miljard dollar per jaar van Washington. Wie verrijkte zich op die manier? Ik geloof overigens dat de huidige wereldwijde crisis ook daarmee te maken heeft, het is tijd dat we ons bezinnen over wat we doen met de beschikbare middelen en hoe. Alleen vrees ik dat de stijgende werkloosheid in het Westen ervoor zal zorgen dat de aandacht afgeleid raakt van de oorlog in Afghanistan, Pakistan en Irak, terwijl de hele wereld voor de slechte reacties op die conflicten al een hoge prijs heeft betaald.
Is het een goed idee om, zoals VS-minister van Buitenlandse Zaken Hillary Clinton suggereerde, ook Iran bij overleg te betrekken over Afghanistan? Zeker, want de hele regio is erbij betrokken. Wel vraag ik me af of er niet meer met de Golfstaten zou moeten worden onderhandeld. Zij zijn het immers die het radicale islamisme exporteren en financieren.
Obama stuurde al 5.000 extra troepen en wil in totaal 17.000 extra manschappen naar Afghanistan. Steunt u dat plan? Het hangt ervan af wat hun opdracht en mandaat is. Als het is om in Kaboel te gaan zitten, dan niet. En nogmaals, eind 2001 lagen de kaarten echt een stuk eenvoudiger.
Oog om oog, dat is waar het de Iraanse Ameneh Bahrami om gaat. Letterlijk. De man die haar bij een zuuraanval vijf jaar geleden blind maakte, verliest binnenkort ook zelf het zicht.
Het verhaal van deze Iraanse vrouw die in Spanje medische hulp kreeg, begint in 2002, toen ze elektronica studeerde aan de universiteit. Een van haar medestudenten werd verliefd op haar maar Bahrami voelde niets voor de man en zelfs toen hij haar begon te bedreigen bleef ze volhouden dat ze nooit met hem zou trouwen. Op een middag in november 2004 was ze na haar werk bij een medisch bedrijf op weg naar de bushalte, toen ze merkte dat ze werd gevolgd. Toen ze zich omdraaide, kreeg ze zuur in het gezicht gegooid door afgewezen aanbidder Majid Movahedi. Bahrami verloor er het zicht door en raakte zwaar gewond. Ze onderging al meer dan tien operaties en er volgen er nog verschillende. Haar aanvaller Movahedi gaf zichzelf een maand na de feiten aan. Hij heeft nergens spijt van, hij deed het uit liefde. Bahrami kon voor zijn bestraffing kiezen tussen compensatie of zogenaamde qisa-rechtspraak, waarbij de dader hetzelfde letsel wordt toegebracht als zijn slachtoffer. Bahrami koos resoluut voor die laatste optie. Alleen zijn vrouwen maar half zoveel waard als mannen in Iran, het zag er dus naar uit dat de man het zicht in slechts één oog zou verliezen, tenzij Bahrami ook de compensatie van 20.000 euro liet vallen, wat ze prompt deed. Movahedi ging tegen de uitspraak in beroep, maar de rechter herbevestigde die. Bijgevolg is het nu nog een kwestie van dagen of weken voor de man zuurdruppels in beide ogen krijgt en permanent blind wordt. Bahrami zegt dat het haar niet om wraak te doen is, maar dat ze wil dat er geen nieuwe slachtoffers vallen. Ze gelooft dat de bestraffing van een man voor een dergelijk misdrijf potentiële geweldenaars twee keer zal doen nadenken. Op de Iraanse internetsites kon ze evenwel niet altijd op evenveel begrip rekenen. Vooral mensenrechtenactivisten stellen zich grote vragen bij de bestraffing van Movahedi. Dat een staat zijn burgers dergelijke barbaarse dingen kan aandoen en nog zegt legitiem te handelen, is totale waanzin, aldus een blogger. Bahrami wil evenwel niet terugkomen op haar beslissing. Ze wijst erop dat hij louter in de ogen druppels krijgt, terwijl zij permanent verminkt is.
In Pakistan vielen in 2008 dagelijks gemiddeld twee doden door terreuraanslagen. Slechts in een op de vier gevallen betrof het soldaten of politiemannen, de rest waren burgers. Toch raakte de aanslag op het Sri Lankaanse cricketteam dinsdag in Lahore een open zenuw. Een van de laatste illusies van normaliteit werd aan diggelen geschoten. Eigenlijk heeft het iets merkwaardigs: dat een incident waarbij slechts vijf doden allen agenten en enkele lichtgewonden vallen, uitlatingen genereert als betrof het Lahores versie van Mumbai. De terreuraanval op het Sri Lankaanse cricketteam werd immers vergeleken met de tragedie waarbij in drie dagen tijd in november vorig jaar 173 doden en 308 gewonden vielen. Toegegeven, de aanvallers hadden schijnbaar in beide gevallen grote zakken bij met wapens en proviand, eventueel bedoeld om een vergelijkbare gijzelingsactie op te zetten zoals in de Indiase commerciële hoofdstad. Maar veel meer dan over gelijke opdrachtgevers of aanvalstactieken ging die op zich ongeoorloofde vergelijking over de sentimenten die met deze aanval werden geraakt. We hebben de voorbije jaren zoveel misère, geweld en lijden te verwerken gekregen, maar altijd is het cricket als momentane vorm van ontspanning buiten schot gebleven, zo zei een Pakistaanse fan gisterochtend nog op de BBC-radio. Met andere woorden: psychologisch werd met deze aanslag nog een illusie opgeblazen. Hoewel het geen atletenbloedbad werd zoals bij de Olympische Spelen van München in 1972 omdat de raket haar doel miste en de granaat niet afging , ging dinsdag wel het idee dood dat Pakistan nog een functionerende natie was die haar plaats kon opeisen binnen de internationale gemeenschap. Vijf voor twaalf is al lang voorbij, maar het lijkt alsof het malheur dat de cricketspelers en hun begeleiders overkwam dat pas echt duidelijk maakte. We hebben ons nooit veel zorgen gemaakt. Zelfs terroristen houden van cricket, zo zei de vroegere coach van het Sri Lankaanse team. Maar hij had slechts deels gelijk. Cricket is zonder meer de populairste sport van het hele Indiase subcontinent, zelfs in die mate dat menig ernstig onderzoeker gelooft dat het spel meer kan betekenen voor de toenadering tussen India en Pakistan dan veel goed uitgewerkte politieke plannen. Maar precies daarin ligt ook de vrees van sommige islamistische terreurorganisaties in het land. Stabiliteit en vrede zouden hen immers overbodig en werkloos maken. In april 2004 werd in het blad van de terreurgroep Lashkar-e-Toiba al uiteengezet dat de Britten de Pakistanis het cricket hadden gegeven om hen te ontwapenen. Ze gaven een bat en namen ons zwaard af. Spelen jullie maar, zegden ze, terwijl wij jullie vrouwen verkrachten, zo werd in het tijdschrift uitgelegd. De aanslag van dinsdag gaf overigens op nog een andere manier aan hoezeer de Pakistaanse maatschappij de voorbije twintig jaar is getalibaniseerd. De man die de beschoten bus met atleten koelbloedig het stadion in wist te rijden, werd als een nationale held ingehaald en uitvoerig geïnterviewd. Alleen moesten tijdens de opnames van een tv-ploeg stilletjes de fotos worden afgevoerd van zijn broer, die enige jaren geleden als jihadi aan zijn einde kwam in Kashmir. En luister naar de analyse van de buschauffeur. Hij was er wel zeker van dat de aanvallers Indiërs waren. Alleen zij zouden de eer van zijn land zo te grabbel willen gooien. Bovendien, als de islamistische partij die hij aanhangt aan de macht zou zijn, zou een dergelijke terreurdaad nooit plaatsvinden.
Egypte - Nawal al-Sadaawi vindt dat God geen boek is
Nawal al Sadaawi werd in de jaren zeventig wereldberoemd. Niet zozeer omdat haar boek De gesluierde Eva de westerse lezers erg bekoorde - ze moesten op de vertaling wachten tot in de jaren tachtig - maar eerder door de ophef die het in eigen land veroorzaakte. Al Sadaawi, die uit een traditionele familie in een dorp nabij Caïro komt en op zesjarige leeftijd werd besneden, durfde zo ongezouten haar mening te verkondigen over seksualiteit, besnijdenis, prostitutie en het huwelijk dat ze meteen hordes vijanden en bewonderaars had. Eerder al verscheen van haar Vrouwen en seksualiteit, een boek dat haar haar baan als uitgeefster van het blad Gezondheid kostte bij het ministerie van Gezondheidszorg. De Egyptische arts heeft 45 boeken op haar palmares.
In 1980 sloot toenmalig Egyptisch president Sadat haar op als 'vijand van de staat', en pas nadat hij werd vermoord, herwon de schrijfster haar vrijheid. Afgeschrikt was ze geenszins: Al Sadaawi stichtte prompt de eerste vrouwenorganisatie van Egypte, die in 1991 werd verboden omdat haar oprichtster kritiek had op het militaire optreden van de Verenigde Staten in de tweede Golfoorlog.
Ondertussen stapelden de doodsbedreigingen aan haar adres zich op en na veel aandringen van vrienden vertrok Al Sadaawi als gastprofessor naar de Verenigde Staten, waar ze tot in 1996 bleef.
In 2001 kreeg ze opnieuw moeilijkheden. Toen probeerde een advocaat haar man te dwingen van haar te scheiden wegens haar uitspraken over de islam in een Egyptisch blad. De rechtbank verwierp de zaak, maar enige jaren later volgde een nieuwe poging. Eind 2004 stelde Al Sadaawi zich kandidaat voor de presidentsverkiezingen en begin dit jaar kwam ze in het nieuws nadat vijf van haar boeken verboden werden op de boekenbeurs van Caïro.
Het vierde Arab Human Developmentrapport, dat focust op vrouwenemancipatie, besluit dat er de voorbije jaren weinig vooruitgang is geboekt. Hoe komt dat?
"We zien een machtsdriehoek van VS-imperialisme, dictatoriale nationale overheden en fundamentalisten die elkaar steunen en die zich tegen de armen en de vrouwen keren."
Dat VS-imperialisme is toch moeilijk een nieuw fenomeen te noemen?
"Inderdaad, maar wat wel nieuw is, is dat de Verenigde Staten en een regering als de onze het fundamentalisme aanmoedigen. In het geval van Bush gaat dat om christelijk fundamentalisme, in dat van huidig Egyptisch president Mubarak het islamisme. Die revival van religies, dat is de nieuwe factor. In wat ik het tijdperk van het postmoderne imperialisme zou noemen, heeft men God nodig om onrecht goed te praten. Bij elke heropleving van de godsdienst zie je een nog grotere onderdrukking van de vrouw, want in alle heilige boeken ter wereld zijn mannen meerderwaardig."
Gelooft u dat de opmars van het fundamentalisme zich zal doorzetten?
"Neen, helemaal niet, en wel hierom: er is een contradictie tussen religie enerzijds en echte bevrijding van vrouwen anderzijds. In alle heilige boeken vind je racisme, gender- en klasseonderdrukking. Ik ben er optimistisch over dat mensen dat zullen verwerpen. Daar gaat dat toneelstuk God neemt ontslag ook over. Het is de God van de heilige boeken vol tegenstellingen die opstapt, maar dat laat ons niet goddeloos achter. Er is ook een andere God. Dat heeft mijn ongeletterde oma me geleerd: 'God is geen boek', zei ze. God is gerechtigheid."
Wat motiveerde u in december 2004 om u kandidaat te stellen voor de Egyptische presidentsverkiezingen?
"Voor mij was dat een symbolische daad, een manier om verzet te plegen tegen de dictatuur, tegen de corruptie van het regime en tegen de hypocrisie van de religieuzen die er tegenaan schurken. Ik wist dat ik het nooit zou halen, maar ik schreef een programma waarin de hervorming van het onderwijs de eerste doelstelling was. Want het is daar dat de versluiering van de hersenen begint: in het onderwijs en in de media.
"Daarna hebben we de verkiezingen geboycot. Maar die kandidatuur was wel belangrijk: zo geef je gewone mensen moed. Je toont dat er andere wegen zijn. Dat is de overheid niet vergeten natuurlijk. Ze heeft zich gewroken met die veroordeling door Al Azhar, wat een overheidsinstelling is."
Wat vond uw echtgenoot van de pogingen van anderen om een
scheiding af te dwingen?
"Hij steunt me volledig, mijn dochter ook overigens. Met haar ben ik eind januari 2007 in het beklaagdenbankje beland wegens haar campagne om de naam van de moeder te laten aanvaarden als geldige familienaam voor een kind. Dat zou 2 miljoen Egyptische kinderen 'regulariseren'. Ze werd van ketterij en godslaster beschuldigd. Zo gaat dat in Egypte."
Je zou denken dat iemand die internationaal gelauwerd wordt met de Nobelprijs voortaan in eigen land nagenoeg ongenaakbaar zou zijn. En toch logenstraffen de recente gebeurtenissen dat in het geval van Shirin Ebadi. Op 21 en op 30 december werd haar kantoor door agenten doorzocht en vervolgens gesloten, terwijl de avocate even in hechtenis werd genomen maar vervolgens vrijuit ging. Ik weiger mijn werk te staken en overweeg evenmin om naar het buitenland te verhuizen, zegt ze beslist. Hier kan ik iets betekenen, elders niet. De arrestatie, waarop door de EU, de VS en mensenrechtenorganisaties geschokt werd gereageerd, was niet de eerste. Vanaf 28 juni 2000 werd Ebadi twintig dagen lang zonder enige aanklacht vastgehouden. Thuis, met mijn man en twee dochters, deden we achteraf alsof ik naar een conferentie was geweest, zoals wel vaker gebeurde. Het enige verschil was dat ik dit keer geen cadeautjes had meegebracht. Ook met dreigementen heeft Ebadi al vaker te maken gehad. Zo verhaalt ze in haar autobiografische Iran ontwaakt (2006) over de nare verrassing die haar in het najaar van 2000 wachtte toen ze als advocate van de nabestaanden van de in 1999 vermoorde schrijvers en intellectuelen door meters dossiers ploegde waaruit bleek dat het regime doodseskaders had ingezet tegen de eigen burgers. Een van de stukken betrof een discussie tussen een minister en een potentiële moordenaar over de plannen om haar te vermoorden. Ze bespraken het tijdstip voor de aanslag; de minister gaf er de voorkeur aan te wachten tot na de ramadan. De moordenaar was ongeduldiger. Mensen als zij hebben God losgelaten, zei hij, wachten leek hem niet nodig. De heren zagen schijnbaar van hun plannen af maar Ebadi zegt dat ze zich lang heeft afgevraagd waarom ze bij het theocratische establishment toch zoveel gevoelens van haat kan oproepen. En daar ben ik nog niet uit. Dat er dit keer geen vervolging komt, is overigens lang niet zeker. De kantoorsluiting brengt ze zelf in verband met het feit dat ze een grote bijdrage leverde tot het in oktober gepubliceerde VN-Mensenrechtenrapport dat een vernietigend oordeel inhield voor Teheran. We vragen ons af, zo viel onlangs in de officiële pers te lezen of het doorspelen van gevoelige informatie over ons land aan buitenlandse instanties niet strafbaar is.
Stappen achteruit
Ach, we moeten de moed erin houden, zegt ze met een zucht, soms ga je een stap achteruit maar dat is een aanloopje om krachtiger vooruit te komen. Ebadi heeft veel regressieve manoeuvres gezien in haar land. Ze groeide op in een erg progressief gezin, als kind van een vader die zijn zonen en zijn dochters gelijk behandelde, en leeft nu in een staat die vrouwen verplicht het hoofd te bedekken en die hun leven half zoveel waard acht als dat van een man. Die juridische achterstelling aanvaarden, was bijzonder moeilijk, meent ze. Maar in haar eigen leven vond Ebadi er wat op. Toen de nieuwe, islamitische wetten begin jaren tachtig werden ingevoerd, kreeg ze haar man Javad zover om een bijkomend huwelijkscontract af te sluiten, dat stipuleerde dat zij evengoed van hem kon scheiden als hij van haar, en dat ze in dat geval het hoederecht over hun twee dochters kreeg. Voor andere Iraanse vrouwen gold ondertussen dat hun mannen zich van hen konden ontdoen als van hun ondergoed, terwijl zijzelf alleen met hun uitdrukkelijke toestemming konden scheiden, en daarbij ook hun zonen en dochters verloren. Vrouwen blijven in Iran juridisch gezien kinderen, zegt Ebadi uit. Zonder toestemming van hun man, vader, broer of volwassen zoon mogen ze geen zaak opzetten noch het land verlaten. Toen ik in 1992 als 45-jarige met de dochters ging skieën en er verplicht met de vrouwenbus heenging, terwijl mijn echtgenoot met de mannenbus was vertrokken, mochten we bij het checkpoint niet verder omdat ik geen geschreven toelating bijhad. De agenten belden toen mijn bejaarde moeder om te vragen of mijn verhaal wel klopte. Irans stappen achteruit betreffen de wetgeving en de burgervrijheden maar evengoed de mogelijkheid om als vrouw je vak uit te oefenen. Werd Ebadi in 1970 op haar 23ste als rechter aangesteld, kort na de Islamitische Revolutie van 1979 werd ze aan de kant gezet omdat vrouwelijke magistraten chaotisch, inefficiënt en bevooroordeeld zouden zijn. Pas bij de liberalisering van begin jaren negentig slaagde ze erin een eigen advocatenkantoor op te richten, dat zich vooral zou toeleggen op het verdedigen van vervolgde schrijvers en intellectuelen, alsook op pro Deozaken voor vrouwen en kinderen wier mensenrechten worden geschonken. We hebben in de voorbije vijftien jaar best wel vooruitgang geboekt, meent Ebadi. Je hebt die ananchronistische wetten, maar ons verzet ertegen houdt aan. De vrouwenbeweging in Iran is bijzonder wijd vertakt en krachtig, we vechten terug en ook veel mannen doen met ons mee vanuit het besef dat hun zucht naar vrijheid via vrouwenrechten loopt.
Obama
De Nobelprijslaureate stelt tevens dat ze erg blij is met de nieuwe wending die VS-president Barack Obama aan het Amerikaanse buitenlands beleid wil geven. Alle kwesties moeten op tafel komen en beide landen moeten elkaar vergeven. Wij Iraniërs moeten het achter ons laten dat het de CIA waren die ons van de beste staatsman van de twintigste eeuw beroofden, toen ze premier Mossadeq in 1953 onttroonden. Hij had twee jaar eerder een einde gesteld aan de plundering van onze oliereserves door Britse en Amerikaanse maatschappijen door de industrie te nationaliseren. De Amerikanen van hun kant moeten ons de gijzeling in de VS-ambassade in 1979 vergeven, ook die was fout. Maar nu moeten we praten over andere dingen. Over de nucleaire kwestie en de mensenrechten. Ebadi zegt dat ze zich kan voorstellen dat de wereld zich zorgen maakte over de ontwikkeling van een Iraanse kernbom. Het regime heeft altijd gezegd dat het een atoomindustrie wil ontwikkelen voor burgerdoeleinden en daar is op zich niets mis mee. Bovendien heeft de internationale gemeenschap nooit sluitende bewijzen geleverd aangaande Iraanse schendingen. Alleen is het vertrouwen in Teheran totaal zoek en dat kan alleen hersteld worden door het verrijken van uranium tijdelijk stil te leggen, zoals Khatami in 2003 heeft gedaan. Als hij het toen kon, kan het nu nog. Bovendien, geen enkel land ter wereld kan leven met een muur rond zijn grenzen, ons diplomatieke isolationisme is nefast voor onze ontwikkeling, dat beseffen sommige leiders nu ook wel. Op 8 februari maakte gewezen hervormingsgezind president Khatami bekend dat hij op 12 juni wil meedoen aan de presidentsverkiezingen. Verwacht Ebadi daar enig heil van? Kijk, sinds het aantreden van president Ahmedinejad in juni 2005 namen de burgervrijheden af en werd de repressie erger. Maar ook Khatami heeft in de acht jaar daarvoor de verwachtingen niet ingelost, precies omdat het systeem dusdanig is dat de echte macht bij de Opperste Leider of velayat-e-fakih ligt, bij Khamenei dus. Na enige openheid in de eerste jaren was het onder zijn bewind dat de studentenbetogingen bloedig werden neergeslagen, dat ikzelf gevangen werd gezet, dat tal van publicaties dicht moesten. Ze zucht en aarzelt, om er nog aan toe te voegen dat het voor haar niet opportuun zou zijn daar veel meer over te zeggen.
Meer dan 700 objecten liet de in juni vorig jaar overleden Franse couturier Yves Saint Laurent over aan de naar hem genoemde stichting en aan zijn gewezen partner Pierre Bergé. Maar geen daarvan dat de harten van de Chinezen zo beroert als de bronzen koppen van een rat en een konijn, beide deel van een dierenriemfontein uit de Qingdynastie die zich in het Pekingse Zomerpaleis bevond.
Sinds 2000 werden vijf andere elementen daarvan teruggekocht. De kop van een os, aap en buffel werden in 2000 op een veiling aangeschaft door het Pekingse Polymuseum. Dat etablissement is eigendom van China Poly Corp, een dochterbedrijf van het Chinese leger dat voorheen notoriteit verwierf met de verkoop van wapens aan ondemocratische regimes.
In 2003 en 2007 kocht de Macaose casinomagnaat Stanley Ho de kop van een varken en een paard op een verkoop van Sotheby's in Hongkong. Hij zei toen 'vereerd te zijn dat hij zijn patriottische plicht kon vervullen en artefacten kon helpen terugkeren naar het moederland'. Van de vijf overige symbolen van de dierenriem die deel uitmaakten van de bronzen fontein, is voorlopig geen spoor.
Overigens, volgens Unesco bevinden er zich meer dan 1 miljoen Chinese kunstwerken in westerse musea en zelfs tien keer zoveel in verzamelingen van particuliere collectioneurs.
Sinds 2002 heeft China een fonds voor het terugkopen van die artefacten. Bedrijven die het fonds spijzen, krijgen in ruil voor hun vaderlandslievende daad belastingvermindering.
Symboolwaarde
De waarde van de rat en het konijn uit de verzameling van Yves Saint Laurent is veel eerder symbolisch dan louter kunsthistorisch.
Ze maken immers deel uit van de pijnlijke en sterk gekoesterde Chinese herinnering aan de vernedering door het Westen. Hun verhaal begint aan het einde van de Tweede Opiumoorlog (1856-1858), toen de westerse mogendheden met het aan Peking opgedrongen Verdrag van Tianjin de opening forceerden van een westerse haven, alsook het recht voor westerlingen om zich in de Chinese hoofdstad te vestigen en handel te drijven.
Toen Britse en Franse functionarissen met ratificatiepapieren van het verdrag naar het keizerlijke hof onderweg waren, werden ze aangevallen door de Chinese troepen van generaal Sengge Linqin. Parijs en Londen stuurden daarop in het najaar van 1860 troepen om de Chinezen 'een lesje te leren'. Hoewel ze aanvankelijk ontzettend onder de indruk waren van de kunstschatten in het verblijf van de keizer, duurde het niet lang voor de soldaten de plundering aanvatten van het in 1750 gebouwde Zomerpaleis.
"Een Britse kapelaan", zo meent June Grasso in Modernisation and Revolution in China, "schreef dat iemand tegelijk dichter, schilder, historicus, virtuoos en Chinees geleerde moest zijn om het Zomerpaleis te kunnen beschrijven, dat uit meer dan 200 hoogst verfijnde gebouwen bestond, waarvan er twee gouden daken hadden. Daarbinnen bevonden zich talloze zeldzame manuscripten en artefacten van onschatbare waarde."
"In een paar uur tijd", zo meldt een Britse soldaat in een brief naar huis, "waren de Fransen met 300 wagens vol kostbaarheden vertrokken. En al wat ze niet konden dragen, werd vernield." Een Franse officier zei in zijn correspondentie dat hij "twee dagen lang op juwelen, zijde, porselein en brons had getrapt die meer dan 30 miljoen Franse frank waard zijn." De man voegde er nog aan toe dat deze destructie ongetwijfeld de ergste was sinds de verwoesting van Rome.
De beste van die gestolen stukken werden later geselecteerd voor de Franse Napoleon III en de Britse koningin Victoria, die overigens ook de eerste Pekinese hond van Europa kreeg. Ze noemde het dier met een vreemd gevoel voor humor 'Looty' (plundertje). In de jaren die volgden, doken steeds meer stukken op bij Franse en Britse antiekhandelaars, waarop ze hun weg vonden naar onder meer het Louvre en het British Museum.
Centraal in Chinees nationalisme
Na de plundering gelastte graaf Elgin, nota bene de zoon van de man die de friezen uit het Parthenon liet meenemen, de platbranding van het Zomerpaleis en werd aan het keizerlijke hof de Conventie van Peking opgedrongen. Die voor China erg ongunstige regeling hield onder meer in dat de Britse opium vrij moest worden verhandeld in China, dat er een westerse diplomatieke vertegenwoordiging kwam in Peking en dat China's verplichte oorlogscompensatie werd verhoogd. Groot-Brittannië werd voor 99 jaar eigenaar van Kowloon (het deel van Hongkong dat aan het Chinese vasteland vasthangt), Frankrijk mocht zijn missionarissen naar het Chinese binnenland sturen en de Russen kregen een extra territorium van 400.000 vierkante mijl.
De verwoesting van het Zomerpaleis zorgde destijds voor verontwaardigde reacties in Europa. Niemand minder dan Victor Hugo schreef toen dat de vernieling het werk was van 'twee honden, Frankrijk en Groot-Brittannië'. "Wat het Parthenon werd aangedaan," vervolgde hij, "overkwam ook het Zomerpaleis, zij het op een meer definitieve manier, zodat er niets meer achterbleef." Ironisch genoeg kon Hugo zelf niet aan de verleiding weerstaan om in de zwendel betrokken te raken. Later gaf hij toe zelf een partij zijde te hebben gekocht van Britse militairen.
"Elgin noch iemand anders in Europa verstond destijds dat deze daad van destructie voor vele latere generaties van Chinezen symbool zou staan voor een onvergeeflijk onrecht en voor een gratuite vernedering van China", schrijft Anne-Marie Broudehoux in The Making and Selling of Post-Mao Beijing. "De destructie van het Zomerpaleis speelde een centrale rol in de ontwikkeling van het Chinese nationalisme. Heden ten dage heeft elk Chinees kind weet van de verwoesting van het Zomerpaleis door de westerse imperialisten. Er worden tal van geschiedenislessen over gegeven en jaarlijks worden overheidsceremoniën georganiseerd die breed in de Chinese media worden uitgesmeerd.
In de eeuw die volgde, raakte de plundering en platbranding van het complex enigszins in de vergetelheid. Maar dat veranderde met het aantreden van Mao Zedong in 1949. Het idee om de ruïnes van het Zomerpaleis om te toveren in een nationaal monument ter herinnering aan het westerse imperialisme, werd voor het eerst geopperd in 1951 door premier Zhou Enlai.
Hij hoopte er in volle Koreaanse oorlog (1950-1953) het patriottisme mee aan te zwengelen, alsook vrijwilligers te ronselen voor deze nieuwe anti-imperialistische oorlog, waarbij China aan Noord-Koreaanse kant meevocht. Een gebrek aan fondsen deed Peking evenwel tijdig van zijn plannen afzien en tijdens de Culturele Revolutie werd het hele terrein van het Zomerpaleis verkaveld en in werkeenheden opgedeeld.
Gouden kans
De Vlaamse toonaangevende experte inzake Chinese archeologie en klassieke kunst Nicole De Bisschop meent dat Frankrijk en Pierre Bergé een gouden kans hebben laten liggen voor het herstel van de Chinarelaties. Die liepen averij op door de rellen bij de doortocht van de Olympische Vlam in Parijs vorig jaar.
"Men had de rat en het konijn zonder meer moeten teruggeven. Bergés stelling dat hij daartoe bereid was als China de mensenrechten respecteerde, was in dit kader ongepast. Bovendien bood een dergelijke restitutie een gelegenheid om het zeker niet afnemende Chinese nationalisme te temperen door te tonen dat het Westen wel degelijk in staat is om zijn fouten in te zien en ze te corrigeren."
De geplunderde stukken uit het Zomerpaleis zijn overigens niet de enige met een grote symbolische waarde. Minstens even omstreden zijn de boeddhistische manuscripten van Dunhuang, die in 1907 en 1908 door de Britse en Franse archeologen Stein en Pelliot werden 'gekocht' voor een erg klein bedrag. De geruchten willen zelfs dat de twee westerlingen toezichter en monnik Wang Yuanlu dronken voerden alvorens er hem toe te overhalen hen met de kostbare teksten te laten vertrekken.
De westerse musea argumenteren dat ze in China al lang zouden zijn verloren gegaan. Maar, meent De Bisschop, dat snijdt geen hout. "Ze bevonden zich al meer dan duizend jaar in China, voor Stein en Pelliot ze 'vonden'. Bovendien beschikt China nu over de technologische knowhow om ze voor het nageslacht en de mensheid veilig te stellen."
"Het ergste vind ik overigens niet dat het restitutiedebat volledig vastzit, maar dat het stelen en smokkelen gewoon voortduurt, ondanks alle beloftes. Kijk naar het Sogdische stenen bed, dat enkele jaren geleden door het Parijse Musée Guimet werd aangeschaft. De Belgische kunsthandelaar die het verkocht, zit nog steeds in de cel in China omdat het een geval van kunstsmokkel betrof, maar het artefact uit de zesde eeuw wordt zonder meer in het museum tentoongesteld. En dat geldt ook voort tal van andere stukken, uit de Han- of de Tangdynastie, die de voorbije twintig jaar werden aangekocht door musea. Dat kan op zich toch niet, dergelijke kunstwerken mogen China namelijk niet uit."
China - publiek zoenen voor de legalisering van het homohuwelijk
Als haar ouders Han Xincheng op de foto zagen, zouden ze trots zijn op hun knappe dochter in witte jurk, compleet met bruidsboeket. Maar wat zouden ze vinden van haar vrouwelijke wederhelft die haar steels zoent? Han en haar potentiële eega overtreden geen enkele Chinese wet: sinds 1997 is het bedrijven van de homoliefde niet langer een daad van hooliganisme en vijf jaar later werd het ook uit de lijst van mentale aandoeningen geschrapt. Maar dat is niet voldoende voor Han en de drie anderen die met Gelukkig Paar actie voerden in het hart van Peking: ze willen dat het homohuwelijk wordt gelegaliseerd. De voorbije jaren heeft seksuologe Li Yinhe daar met de indiening van wetsvoorstellen bij het Nationaal Volkscongres al verschillende pogingen toe gedaan, maar tot dusver werden haar suggesties nog nooit voor debat weerhouden. In de maatschappij zelf is er de voorbije jaren nochtans veel veranderd. Neem het verhaal van de rurale migrant Sun Dehua. In 2001 was hij van plan zijn zoon te vermoorden toen hij hoorde dat hij een vriendje had. Sun schafte zelfs benzine aan om de homobar die zoonlief uitbaatte in de fik te steken. Sinds 2006 runt Sun evenwel de eerste hotline voor ouders van homoseksuele kinderen en vorig jaar kocht hij voor zijn zoon en diens vriend zelfs een eigen huis. Nu zou hij hen zelfs graag getrouwd zien. Zheng Yuantao had een vergelijkbare ervaring: toen hij zijn moeder over zijn homoseksualiteit vertelde, vreesde hij dat ze voor dramatische taferelen zou zorgen. Wel integendeel, Wu Youjian begon een blog over haar zoon op sina.com, die in een halfjaar tijd meer dan 10.000 reacties kreeg. Tante Wu, zoals ze nu wordt genoemd, is onderhand een kleine beroemdheid en velen wensten dat ze een moeder als haar hadden. De jongste research van seksuologe Li Yinhe geeft aan dat 20 procent van de Chinezen helemaal niets fout vindt aan homoseksualiteit, terwijl twee keer zoveel ondervraagden het helemaal niet oké achten. Zes burgers op de tien zouden best wel homovrienden willen en 91 procent van de ondervraagden acht het niet acceptabel dat mensen hun baan zouden verliezen omdat ze de herenliefde belijden. Maar toch vond 55 procent dat de leraar/lerares van zijn eigen kind maar beter hetero kon zijn. Homohuwelijken zijn voor één op de drie ondervraagden aanvaardbaar, terwijl die score in internetonderzoek twee keer zo hoog ligt, wat Li verklaart door de identiteit van de internaut: stedelijk en hoog opgeleid.
Schoonmaakoperatie
Voorts wijst ze erop dat China lang niet slecht scoort in de vergelijking met andere landen: Het grote voordeel is dat we een overtuigd seculiere natie zijn, zonder religieuze overtuigingen over homozondigheid. De eerste antihomowet dateert uit 1740 en kwam er door de christelijke missionarissen. Wel stelde de confucianistische wijsgeer Mengzi (vierde eeuw voor Christus) dat het grootste plichtsverzuim van de zoon erin bestaat niet voor mannelijke nazaten te zorgen, wat verklaart waarom acht op de tien homos uiteindelijk toch trouwen en kinderen krijgen. De Chinese overheid gedraagt zich dubbelzinnig tegenover het fenomeen. Homoseksualiteit is uit het strafwetboek gehaald maar aidsactivist Wan Yanhai meldde enige maanden voor het begin van de Olympische Spelen vorig jaar toch dat tientallen homobars en -saunas door de politie waren gesloten en dat verschillende mensen waren opgepakt in een schoonmaakoperatie. Ook Yang Yang, verbonden aan het acht jaar geleden opgerichte Chinese gay en lesbisch filmfestival, heeft er ervaring mee. De eerste keer dat we het festival organiseerden op de campus van Peking Universiteit kregen we na drie dagen het bevel om te vertrekken, vertelt ze aan de telefoon. Reden: het betrof geen elegante kunst die het propageren waard is. Vier jaar later probeerden we het opnieuw op dezelfde locatie. Zodra de affiche getoond werd, moest we weer ophoepelen, met hetzelfde argument. We hebben alle bezoekers dan per sms uitgenodigd naar kunstencentrum Dashanzi. Op de derde editie in 2007 konden we wel films tonen, omdat we onder de paraplu van het festival voor de onafhankelijke documentaires zaten. Maar dan bereikten we niet het beoogde publiek. Voor dit jaar zijn we nog aan het plannen. Maar ik ben hoopvol gestemd, onder meer doordat de bruidenactie in Qianmen niet door de politie is ontbonden. Dat zou een paar jaar terug wel zijn gebeurd. Het gaat de goede kant op.
Chinezen duiken almaar jonger voor het eerst het bed in met hun liefje. Ze zijn onwaarschijnlijk veel ontrouwer dan toen Mao nog de plak zwaaide, scheiden sneller en laten vaker een abortus uitvoeren. Er voltrekt zich in het Rijk van het Midden een ware seksuele omwenteling. De beelden van zingende legers volstrekt aseksuele Chinese mannen en vrouwen in Maopakken en met dito kapsels hebben de voorbije kwarteeuw plaats gemaakt voor berichten over seksuele bloggers, de prostitutie als illegale miljardenindustrie, China's wereldleiderschap inzake de productie van seksspeeltjes en detectivebureaus die minnaressen opsporen. Zelfs in de ernstige actualiteit laat die seksrevolutie zich gelden. Toen Liu Zhihua, viceburgemeester van Peking en bevoegd voor de infrastructuurwerken van de Olympische Spelen, in juni 2006 werd gearresteerd wegens corruptie, werd al gauw duidelijk waarvoor hij al dat geld moest verduisteren. Hij hield er in Kuangou een maxilustprieel op na met tal van concubines. Maar eenduidig is seksualiteit in China niet en ook twintig jaar geleden waren de dingen geenszins wat ze leken. Zeventiende-eeuwse erotische fictie zoals Lustgebed was hier nog onbekend, want niet vertaald. Wij moesten wachten tot 1991 om te lezen hoe ene Li Yu sarcastisch vertelt over de wondere manieren om een penis krachtiger te maken door er bijvoorbeeld stukken in te integreren van het lid van een daadkrachtige hond, met alle gevolgen van dien. Maar als studenten sinologie hadden we wel al het standaardwerk Het seksuele leven in het klassieke China van de Nederlandse diplomaat Robert Van Gulik verslonden, ons onwillekeurig verheugend op de geneugten die ons tijdens een langdurig verblijf in het Rijk van het Midden te wachten stonden. Wat ons vooral beviel, was de meer dan tweeduizend jaar geleden ontstane opvatting dat "sperma het kostbaarste goed is dat een man bezit, niet alleen de bron van zijn gezondheid, maar ook van het leven zelf. Elke lozing ervan zal zijn vitale kracht verminderen, behalve dan als die wordt gecompenseerd door de verwerving van een even grote hoeveelheid vrouwelijke yin-essentie. Daartoe moet de man de coïtus zolang mogelijk laten duren en hoort hij zijn partner altijd weer de totale bevrediging te verschaffen, zonder zichzelf, behalve op geschikte momenten, een orgasme toe te laten". Dit uit het daoïsme stammende concept leek veelbelovend. Minstens even interessant was dat er in de loop der eeuwen tal van werken verschenen waarin geperfectioneerde seksuele technieken als 'de kunst van de slaapkamer' werden gebundeld. De praktijk in het Shanghai van de tweede helft van de jaren tachtig viel ons, studenten, evenwel tegen. En hoe. Er hing in die stad, die een halve eeuw eerder nog 'de hoer van de Oriënt' werd genoemd, ongeveer evenveel seks in de lucht als op de gerontologische afdeling van een doorsneewesterse verzorgingsinstelling. Het duurde enige tijd voor we het doorhadden, maar de modale Chinese man gunde ons geen blik waardig en de enigen die onze meisjesharten tenminste poogden sneller te laten slaan, waren Afrikaanse studenten die in het kader van een of ander socialistisch uitwisselings- en ontwikkelingsprogramma veroordeeld waren tot jarenlange studies landbouwkunde of medicijnen. Hoe was het toch mogelijk? We hadden er geen flauw idee van dat Mao's revolutie de seksualiteit van zijn onderdanen dermate parten had gespeeld en nog minder wisten we dat het concept van huwelijk en familieleven vanaf de jaren vijftig werd gedomineerd door ideeën van hard werken en collectief enthousiasme voor het nieuwe China. De liefde bedrijven was een louter reproductieve oefening geworden ter verbetering van de familie en de maatschappij. Wie seksueel plezier nastreefde, maakte zich schuldig aan bourgeoisdenken. China was in de ban van de socialistische kuisheid en het enige wat sommige jongeren zichzelf gunden was kijken naar Kanaal Dertien, zoals dat heette. Of concreet: ongemerkt gluren naar stellen die zich aan onbetamelijkheden te buiten gingen in een park of plantsoen. James Farrer, auteur van Opening up, Youth Sex Culture and Market Reform in Shanghai, kon voor zijn onderzoek tal van interne politierapporten inkijken en besloot dat er best wel wat te beleven viel voor gluurders, maar dat de prijs van de lust vaak erg hoog was. Tussen juni en september 1983, zo schrijft hij, werden er maar liefst 501 paren 'gearresteerd' in het Shanghaipark. Dat zijn er vijf per dag, de hele zomer lang. In 20 procent van de gevallen, zo staat in het politierapport, ging het om copulatie. De politieman die het rapport aan Farrer overhandigde, zei erbij dat de betrokkenen steevast werden gestraft door hun werkeenheid en dat in gevallen van 'asociaal gedrag', waarmee hij doelde op prostitutie of buitenechtelijke seks, er vaak een administratieve detentie werd bevolen. Maximaal vier jaar achter de tralies zonder enige vorm van proces wegens geflikfooi in het park. Bovendien, zo bleek nog uit het rapport, hadden sommige fans van Kanaal Dertien schijnbaar last van dadendrang. De politie kreeg immers steeds meer klachten van stellen die in het park door vermeende agenten werden aangehouden. Deze namen alleen de vrouw mee voor zogenaamde ondervraging, maar verkrachtten haar, al dan niet in groep. Een Shanghai haast zonder sexappeal, het is ook uit onderzoek van die tijd af te lezen. Zo vond 80 procent van de Shanghainezen in 1990 nog dat de kuisheid van een vrouw belangrijker was dan haar leven. Maar erg diep zat die overtuiging schijnbaar niet geworteld, of toch niet bij jongeren. Ik herinner me nog de conversatie met een universiteitsstudente geschiedenis, met wie ik op een reis halverwege de jaren negentig twee dagen de kamer deelde. We hadden nog maar net de gebruikelijke personalia uitgewisseld of de duidelijk erg ondernemende jongedame wilde dat ik haar uitlegde hoe je een westerse man seksueel het meeste kunt behagen. Ze vroeg zich ook af of het feit dat Chinese vrouwen doorgaans geen boezem hebben waarin je kunt verdrinken, hen parten zou spelen. Dat de seksuele gêne ergens rond de decenniumwisseling is verdwenen, blijkt ook uit studies. Zo stelde 's lands beroemdste seksuoloog, Pan Shuiming, in een groot onderzoek in 1995 vast dat het aantal jonge stedelingen die voorhuwelijkse seks goedkeurden tussen 1986 en 1992 gestegen was van 50 tot 70 procent. Onder leerlingen van het hoger middelbaar bleek 40 procent gewonnen te zijn voor voorhuwelijkse seks als dat uit liefde gebeurde, terwijl 35 procent vond dat het moest kunnen als beide mensen het wilden. Andere onderzoekers, die in heel China twintigduizend mensen ondervraagden, stelden dan weer vast dat hoe jonger en hoe beter opgeleid mensen waren, des te groter de kans was dat ze niet op het huwelijk zouden wachten om met hun partner naar bed te gaan. Bovendien bleek uit datzelfde onderzoek uit 1997 dat iets meer dan de helft van de stedelingen buitenechtelijke seks begrijpelijk vond als de relatie met de huwelijkspartner slecht was, al viel het op dat vrouwen hierin minder tolerant waren dan hun echtgenoten. De liefde werd duidelijk steeds vaker voor en buiten het huwelijk bedreven, maar met de kennis van de vleselijke lusten en hun consequenties was het niet al te best gesteld. Toen aan het einde van de jaren tachtig de seksuele voorlichting haar intrede deed op de scholen steigerden op tal van plaatsen zowel de leraren als de ouders. Ze zagen een dergelijk onderricht als een ongewenste stimulans van de seksuele interesse van jongeren. Dat er behoefte was aan kennis spreekt nochtans uit de cijfers. Toen onderzoeker Xu in 1997 iets meer dan drieduizend gehuwde vrouwen van gemiddeld 39 jaar oud en bijna vierduizend gehuwde mannen van gemiddeld 41 jaar ondervroeg, bleek dat de helft van hen de term 'orgasme' niet kende en dat dit aantal onder vijftigplussers zelfs steeg tot driekwart. Tegelijk had 11 procent van de stedelingen en bijna een kwart van de rurale respondenten altijd seks zonder voorspel. Vier op de tien vrouwen gaven aan zelden of nooit genot te beleven aan het bedrijven van de liefde, één op de drie vond het vaak een pijnlijke bedoening en slechts één op de vijf had het in bed altijd naar haar zin. Hun zonen en dochters doen het nu evenwel anders. Onderzoek van seksuologe Li Yinhe geeft aan dat in 1989 slechts 15 procent van de Pekinezen voorhuwelijkse seks had gehad, maar dat dit aantal tegen 2005 al tot meer dan 70 procent was gestegen. "Er voltrekt zich een stille seksuele revolutie in China", dixit Li. "Dat is de belangrijkste conclusie na tien jaar onderzoek." Niet alleen duiken Chinese jongens en meisjes ook zonder huwelijksverbintenis met elkaar het bed in, ze doen dat ook op almaar jongere leeftijd. In de jaren zestig had de ontmaagding bij stedelingen gemiddeld rond de leeftijd van 26 jaar plaats, in de jaren tachtig was dat twee jaar eerder en bij de huidige tieners gebeurt het gemiddeld op hun zeventiende. Li stelde ook vast dat een derde van de jonge stedelingen vindt dat buitenechtelijke seks moet kunnen, wat wellicht ook verklaart waarom het aantal echtscheidingen in een recordtempo toeneemt, met overspel als een van de belangrijkste redenen. In 1980 vroegen 341.000 stellen de ontbinding van hun huwelijk aan, een kwarteeuw later zijn dat er jaarlijks vier keer zoveel. Deng Xiaoping waarschuwde er in 1979 al voor, bij de introductie van zijn opendeurpolitiek. Als je het raam openzet, oreerde hij, is het niet te vermijden dat er hier en daar een vlieg binnenkomt. In de loop van de jaren tachtig werden er geregeld campagnes gehouden tegen zogenaamde 'spirituele vervuiling'. Maar is het wel de introductie van westerse goederen en ideeën die de Chinese geesten en harten in seksueel opzicht heeft bezoedeld? Professor Pan Suiming schrijft in zijn bijdrage aan Routledges Sex and Sexuality in China (2006) dat de huidige revolutie zo ongeveer niets met westerse invloed vandoen heeft, maar dat ze haar wortels heeft in de introductie van het eenkindbeleid in 1981. "Zodra de enige toegestane nakomeling op de wereld is gezet, wordt het vinden van genot en tevredenheid in een relatie de enige resterende reden om de liefde te bedrijven. Seks als puur genot deed aldus zijn intrede." Bovendien kon de overheid geen eenkindbeleid voeren als ze niet tegelijk het gebruik van voorbehoedsmiddelen promootte en abortus mogelijk maakte, zodat er voor deze fenomenen een grote sociale tolerantie ontstond. Dat blijkt ook uit de cijfers. De helft van alle stedelijke vrouwen en iets meer dan een kwart van hun rurale seksegenoten van jonger dan veertig jaar, gaven in het laatste grote seksonderzoek (1999-2000) te kennen dat ze al een abortus hadden ondergaan. Tegelijk bande de wijde verspreiding van anticonceptiva de vrees voor ongewenste zwangerschap uit, alsook voor het geroddel dat daaruit zou voortvloeien. En aldus, zo stelde Pan Suiming vast, werd ook de angst voor buitenechtelijke relaties veel minder groot. Bovendien noopt de beperking van het nageslacht tot één kind vader en moeder veel minder lang dan vroeger tot een hechte samenwerking bij de opvoeding van de kinderen, waarmee een oude remmende factor op het aanvragen van een echtscheiding is weggevallen. En precies omdat er minder kinderen zijn, is men minder bang om een scheve schaats te rijden. Het Chinese spreekwoord stelt immers dat de grootste angst van de overspelige niet de politie of de echtgeno(o)t(e) is, maar het oordeel van de kinderen. Van wat de rest van de familie zal denken hoeven de meesten zich nog maar weinig aan te trekken. Twee derde van de stedelingen hokt niet meer met de bejaarde ouders samen en driekwart van de min-35-jarigen meent zelfs dat de familie zich nooit mengt in eventuele relationele of huwelijksproblemen. "De huidige seksuele revolutie", schrijft Pan Suiming, "heeft de demografische explosie van de Culturele Revolutie als vader en het eenkindbeleid dat daardoor noodzakelijk werd als moeder. De opendeurpolitiek heeft er slechts in die mate toe bijgedragen dat ze heeft gezorgd voor de afbouw van de sociale controle die vroeger werd uitgeoefend door de werkeenheden en de wijkcomités, en voor een duidelijke scheiding tussen de publieke en de private sfeer." De echte seksuele revolutie, zo schrijven anderen, is te wijten aan het internet. Er zijn meer dan 300 miljoen internetgebruikers en voor driekwart van de Chinese jongeren, zo blijkt uit onderzoek, is het internet de belangrijkste informatiebron aangaande seksualiteit. Maar afdoende is die voorlichting niet, want uit een studie van de populaire website Sohu blijkt dat slechts één op de vijf ondervraagden weet waar de clitoris zich bevindt. Een wellicht nog dramatischer gevolg van dat gebrek aan kennis van seksualiteit is dat het aantal abortussen de jongste jaren dramatisch stijgt en dat het steeds vaker ongehuwden zijn die ervoor opteren. Driekwart van de vrouwen die een abortus onderging, was in 1999 nog gehuwd, tegen 2004 was dat nog maar één op de drie. Het internet is tegelijk een forum om mensen te ontmoeten. Een studie geeft zelfs aan dat een derde van alle onenightstands in het hele land op deze manier wordt geregeld. Bovendien kom je, alleen achter het computerscherm, ook almaar beter aan je trekken. De afgelopen jaren manifesteerden er zich immers hoe langer hoe meer vrouwelijke, seksueel expliciete bloggers. In de zomer van 2003 begon de 25-jarige Cantonese journaliste Li Li onder het pseudoniem Muzi Mei korte essays te schrijven over haar seksleven op het internet. De inhoud van die schrijfsels was zeker naar westerse normen niet echt gortig, maar er kwam grote ophef toen ze het had over een seksueel avontuur in een steegje met de bekende Chinese rockster Wang Lei, aan wie ze een 'hondenstijl' toeschreef. Diezelfde Muzi Mei deed enige tijd later een internetprovider crashen, toen ze een 25 minuten durende opname op haar blog zette over een andere seksuele ontmoeting. Tienduizenden mensen probeerden tegelijk op de website te komen, met het bekende resultaat. Muzi Mei werd uiteindelijk door de internetpolitie ontmaskerd en verloor haar job. Maar in China was ze ondertussen wereldberoemd, een status die ook ene Mu Mu nastreefde. Op haar blog, die in juli 2005 van start ging, noemt zij zich een dansmeisje uit Shanghai dat tevens een partijlidkaart heeft. Elke avond rond middernacht verscheen ze op haar blog, in weinig verhullende kledij, gefilmd met een webcam. Mu Mu lette er altijd op dat haar gezicht niet te zien was, wat de interesse van de vele duizenden fans alleen maar vergrootte. Daarna kwam Yin Ling, een in Taiwan geboren schone die een deel van haar jeugd in Japan had doorgebracht en die zich immer door een Russische fotograaf liet fotograferen. Maar hoe. Op het ene plaatje is ze met Mao's Rode Boekje in bikini te zien, op het andere staat ze in sm-outfit tussen oudjes in een hutong. Al even opmerkelijk zijn vrouwen als Liu Mangyan, die een 'encyclopedie van het bed' op haar weblog zette, compleet met de geluiden van het liefdesspel, pillowtalk in de verschillende regionale dialecten en de grootst mogelijke keuze aan seksuele slang. Een van haar beroemdste uitspraken is: "Ik heb geen wereldse bezittingen, behalve twee vibrators." Lyn Jeffery, onderzoekster van het Institute for the Future in California, meent dat al deze vrouwen veel aandacht krijgen omdat China's medialandschap nog altijd erg schraal is. De overheid blijft de inhoud van websites immers systematisch controleren en treedt bijwijlen erg repressief op. Muzi Mei, Yin Ling en Liu Mangyan willen louter sterren worden, vinden velen. Maar volgens Naizhu, een Cantonese journaliste die ook al jaren een eigen weblog heeft, is de kous daarmee niet af. De belangrijkste consequentie van al deze vrouwelijke seksuele blogs, meent zij, is dat jonge vrouwen nu met hun vriend praten over seksualiteit. "Dezer dagen is het eerste wat mannen op een afspraakje vragen of je niet over hen gaat bloggen", aldus Naizhu. De geschreven pers hinkt nog enigszins achterop. Hoewel, ook in deze branche veranderen de tijden snel. Pornografie is nog altijd verboden, maar een blad als Voor hem, met een oplage van 480.000 exemplaren, heeft toch artikels met als titel 'Hoe het te doen in vijf minuten', of 'Omdat een sekspauze hetzelfde is als een koffiepauze', en 'De gevaarlijke seksreis van Qiqi'. Het blad wordt door de Nationale Toerismeadministratie gepubliceerd en hoofdredacteur Jacky Jin zegt vooral te mikken op de nieuwe Chinese metroseksueel, die geïnteresseerd is in auto's, gadgets en vrouwen. Vijf jaar geleden nog werden bladen met schaars geklede vrouwen uit de rekken gehaald en de enige publicaties waarin je voluptueuze vormen te zien kreeg, waren voorlichtingsboeken of kunstpublicaties die doorgaans alleen in de boekhandels van luchthavens te krijgen waren. Anno 2009 is dat wel anders. Zelfs het officiële persbureau Xinhua pakt uit met fotoreeksen van de "tien heetste babes van het jaar" en met "zelden geziene foto's van sexy mannen". De verklaring daarvoor, argumenteert professor Pan Suiming, moet je niet ver zoeken. "Het is de vrije markt en de drang om almaar meer geld te verdienen die de drijvende kracht zijn achter deze liberalisering." Sommigen zeggen dat het daarom niet lang meer zal duren vooraleer er zich een heuse porno-industrie ontwikkelt in China. Maar tegelijk, waarom zou een mens zich aan dergelijke illegale activiteiten wagen als de markt overspoeld wordt door buitenlandse gepirateerde porno-dvd's die voor een prikje kunnen worden aangeschaft? Het sop is wellicht de kool niet waard, wat voor een eveneens illegale activiteit als prostitutie anders ligt. Over het aantal vrouwen van lichte zeden in het hele land lopen de ramingen uiteen, maar tal van experts houden het op 1,5 tot 2 miljoen, uiteraard opgedeeld in tal van categorieën naargelang schoonheid, niveau van opleiding, leeftijd en afkomst. Er is evenwel één opzicht waarin de erg gestratificeerde wereld der Chinese pleziervrouwen verschilt van die in andere landen: met name het fenomeen van de 'ernai' (letterlijk 'twee melk', een verwijziging naar borsten) of minnaressen. Deze dames zijn een soort van statussymbool van een rijke man, een bewijs van zijn rijkdom en goede smaak. Dezer dagen zijn ze bij hoge partijkaderleden erg in zwang, maar aan het einde van de jaren tachtig waren het vooral Hongkongse en Taiwanese zakenlui die er in China een ernai op nahielden. In veel gevallen was dat overigens een behoorlijk praktische keuze. Aldus hoefde meneer tijdens zijn zakentrips in China niet langer in hotels te overnachten, maar beschikte hij over een soort allroundassistente die de post bijhield, relatiegeschenken aanschafte en nachtelijke diensten aanbood. Het fenomeen nam een behoorlijke omvang aan, in die mate zelfs dat er rond Shenzhen, aan de grens met Hongkong, hele ernaidorpen ontstonden, wijken van luxeappartementen, waar vooral het aantal fitnesscentra, kapsalons en wellnessetablissementen opvalt. Als Taiwanese mannen een ernai hebben, zo blijkt uit een studie van Shen Hsiu-hua, is dat voor hen geen indicatie van een slecht huwelijk. Integendeel, de bijzit is geenszins bedreigend voor het echtelijke geluk dat zich aan de andere kant van de zee-engte van Taiwan bevindt. Maar de echtgenotes van hoge Chinese partijkaderleden zien dat stilaan wel anders, wat verklaart waarom er de jongste jaren almaar meer gespecialiseerde detectivebureaus hun deuren hebben geopend en nagaan of manlief er een bijzit op nahoudt. Is het antwoord positief, dan vraagt mevrouw de echtscheiding aan, waarbij ze een gigantische schadevergoeding eist voor geleden emotioneel leed. Niet zelden staat de rechter aan haar kant.
Dharavi, de hartvormige sloppenwijk die geprangd zit tussen de westelijke en de centrale spoorlijn van Mumbai, strekt zich over 1,75 vierkante kilomter uit langs de Mahim Kreek en loopt grosso modo van de luchthaven tot aan het financiële district van India's commerciële hoofdstad. Toeristen kunnen de wijk voor zo'n 20 euro bezoeken, maar dat betekent niet dat alle misverstanden over deze stad de wereld uit zijn geholpen.
Plekken zoals Dharavi worden door de publieke opinie vaak gezien als stedelijke zweren die de rest van het urbane weefsel aantasten. Niet alleen in het Westen is die overtuiging wijd verspreid, ook binnen de Indiase middenklasse wordt ze door velen onderschreven. Sloppenwijken zouden oorden van criminaliteit zijn, waar prostituees, voddenrapers en bendeleiders wonen en waar alleen de armsten der armen hun toevlucht zoeken.
Niet dus. Indiase sloppenwijken huisvesten zowel in etnische, religieuze als sociaaleconomische zin bijzonder heterogene bevolkingsgroepen, die geenszins alle verpauperd zijn of misdadige activiteiten ontplooien. Onderzoek van Shelter Associates in 211 Indiase krottenwijken geeft aan dat er evengoed overheidsfunctionarissen, riksjarijders, chauffeurs, schilders, kleine ondernemers, IT-professionals als dienstmeisjes en ambulante verkopers wonen. Bovendien staan zij in voor een belangrijk deel van de economische activiteiten in de stad. Ga naar Dharavi en de gids stelt het herhaaldelijk: er zijn hier meer dan tienduizend eenkamerbedrijfjes, die samen een jaarlijkse omzet van meer dan 500 miljoen euro genereren.
Sloppenwijken zoals Dharavi zijn bovenal plekken waar goedkope huisvesting te vinden is en waar diensten tegen lagere prijzen worden geleverd dan elders, wat meteen ook betekent dat ze de stedelijke economie stimuleren. Alleen omdat er (relatief) goedkoop gewoond kan worden, is het immers mogelijk om min of meer rond te komen met het hongerloon dat veel inwoners van Dharavi voor hun arbeid betaald krijgen.
Dat laatste is overigens niet gunstig geëvolueerd, zelfs niet in sectoren die het voorbije decennium juist meer konden exporteren. Zo blijkt uit een in september 2007 gepubliceerd overheidsrapport over informele arbeid dat de export van de leerwaren die in Dharavi vooral door de Tamils worden gemaakt de voorbije jaren sterk is gestegen maar dat vertaalde zich niet in hogere lonen of betere arbeidsvoorwaarden voor de werknemers. Met andere woorden: alleen de winsten van de werkgevers namen toe.
Dat sloppenwijken vaak als urbane tumors worden afgeschilderd, heeft veel te maken met het in 1890 verschenen 'How the other half lives: studies among the tenements of New York' van Jacob Riis. Dit boek over de onderbuik van New York had een enorme invloed op de urbanisten van de twintigste eeuw, zij het niet meteen een erg constructieve. Riis, zelf een immigrant van Deense origine, stelt krottenwijken voor als oorden van moreel verderf, die radicaal veranderd moeten worden of met de grond gelijkgemaakt. En aldus domineerden in het gros van de voorbije eeuw de projecten van krottenwijkeliminatie en van hervestiging van zijn bewoners in nieuwe, door de overheid gebouwde wijken als oplossing voor de 'stedelijke malaise'. De achterliggende gedachte was dat 'betere' huizen hen tot 'betere' mensen zouden maken.
Gebrek aan eigendomsrechten
Nieuw onderzoek, zo schrijft Howard Husock van het Manhattan Institute in het jongste nummer van City Journal, heeft die veronderstelling in de voorbije vijftien jaar helemaal onderuitgehaald. "De arbitraire hervestiging in sociale woonwijken doet de problemen niet af- maar toenemen. Zich opwerken en uiteindelijk kunnen verhuizen naar een betere plek is het gevolg van het door overheden beoogde 'goed' gedrag, niet de premisse ervoor. Integendeel, door dergelijke projecten worden mensen ontmoedigd om eigen keuzes te maken."
De beroemde Peruviaanse professor Hernando de Soto zet in The Mystery of Capital uiteen dat het grote probleem van sloppenwijkbewoners niet ligt in de krakkemikkigheid van hun muren of daken maar in hun gebrek aan eigendomsrechten. "De armen zijn wel degelijk in staat en bereid om te sparen, maar die accumulatie van weelde is niet beveiligd": ze betalen geld voor een huis dat op een dag toch zomaar weg wordt gebuldozerd. Ze wanen zich eigenaar maar beschikken niet over de nodige documenten en blijven op cruciale momenten in de kou staan. De Soto pleit daarom voor een waterdichte en definitieve regeling van die eigendomsrechten als ultieme basis voor sociale mobiliteit.
Hoewel veel onderzoekers kanttekeningen plaatsten bij de concrete invulling van een dergelijk systeem zijn de experimenten die ermee werden gedaan in Peru hoopgevend. Daar kregen 1,2 miljoen mensen niet verhandelbare eigendomstitels. Harvardeconome Erica Field deed enige tijd later onderzoek naar de sociale impact van het feit dat niet langer voor de plotse sloophamer moet worden gevreesd. Ze stelde vast dat het aantal mensen dat buitenshuis ging werken sterk was toegenomen en dat de kinderarbeid met liefst 28 procent was verminderd.
Opwaartse mobiliteit
Wie beelden van Dharavi ziet, stelt zich voor dat zijn bewoners dromen van verhuizen naar een betere plek, zo gauw de economische situatie dat toelaat. Hoe logisch een dergelijke redenering op het eerste gezicht ook lijkt, ze strookt niet met de werkelijkheid. Opwaartse sociale mobiliteit, zo blijkt uit recent onderzoek, betekent niet dat mensen vertrekken uit hun sloppenwijk, wel dat ze die transformeren tot een betere plek om te leven. "In veel opzichten", zo stellen Matias Echanove en Rahul Srivastava in een opiniestuk in de International Herald Tribune van gisteren, "is Dharavi de ultieme stad die door zijn gebruikers zelf is gemaakt. Elk van zijn meer dan tachtig buurten werd door generaties van bewoners ontwikkeld om te voldoen aan de nieuwe noden." Of zoals advocaat en inwoner Ramesh Mishra het stelt: "We hebben Dharavi altijd zelf verbeterd. Het enige wat we vragen, is de toestemming om dat te blijven doen en hulp daarbij. Is dat te veel gevraagd?"
Hulp is er de voorbije jaren gekomen van multilaterale instanties zoals de Wereldbank, die 152 miljoen euro heeft gespendeerd aan het bouwen van toiletten in Dharavi. Een luxe was dat in ieder geval niet, zo blijkt uit het 'Human Development Report India' van 2006. Dat gaf aan dat er één toilet was voor 1.440 mensen en dat vijftien families in het beste geval één kraantje delen, waar twee uur per dag water uit komt.
Veiligheid
De veiligheid waar de bewoners van plekken als Dharavi van dromen beperkt zich overigens niet tot huisvesting. Sociologen ondervroegen duizenden Indiase krottenwijkbewoners naar hun grootste zorgen en kwamen tot de conclusie dat accommodatie en betere werk- en levensomstandigheden slechts tweede en derde op het lijstje waren, ver voorafgegaan door de zucht naar betere bescherming. Met een veel grotere concentratie aan criminelen in sloppenwijken heeft dat niets te maken, wel met het erg gebrekkige functioneren van alle overheidsdiensten daar. Zo is er veel minder politieaanwezigheid dan in andere stadsdelen en bovendien gedragen de ordehandhavers zich veel slechter tegenover sloppenwijkbewoners dan tegenover reguliere burgers. Onderzoek wijst uit dat de meeste agenten het op een akkoordje gooien met lokale misdaadsyndicaten, waarbij ze onder meer de winsten uit 'verhuur' van trottoirs en publieke ruimte aan pas gearriveerde bewoners verdelen.
Dat sloppenwijkbewoners veroordeeld zijn tot slechtere of onbestaande service heeft alles te maken met het feit dat ze vaak geen officiële bewoners zijn van de stad en dus geen potentiële kiezers noch betalers van belastingen. Met andere woorden: hun administratieve rechteloosheid vertaalt zich in een politiek-maatschappelijke pariastatus.
Verderfelijk oord
Menige bioscoopbezoeker vraagt zich bij het zien van Slumdog Millionaire af waarom mensen in godsnaam in een verderfelijk oord als Dharavi gaan wonen. Twee dagen voor de Oscars zondag in LA werden uitgereikt, kwam het Wereldvoedselprogramma (WFP) met een rapport over India, dat meteen het antwoord gaf op die vraag: omdat ze het daar beter hebben dan op het platteland. Daar woont immers het gros van de 230 miljoen Indiërs die anno 2009 ondervoed zijn. Meer dan één op de vijf inwoners is dat en veel verbetering is er de voorbije tien jaar niet gekomen. Integendeel. In acht deelstaten (Andra Pradesh, Bihar, Gujarat, Karnataka, Kerala, Madhya Pradesh en Rajastan) zijn er nu meer rurale vrouwen die aan bloedarmoede lijden dan in 2001 en in Andra Pradesh is dat aantal zelfs met 13 procent gestegen, tot 64 procent. Zes deelstaten (Orissa, Madhya Pradesh, Karnataka, West-Bengal, Rajasthan en Punjab) hebben nu meer landbouwers die minder dan 1.800 calorieën per dag kunnen consumeren dan toen en in twaalf deelstaten lijden meer dan acht op de tien kinderen aan bloedarmoede.
Eerder kwam de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) al met vergelijkbaar onderzoek. "Als India's steden nog aanzwellen, dan is dat omdat zelfs werk in de informele sector daar een veelvoud oplevert van het geld dat met landbouw op het platteland kan worden gegenereerd", aldus het IOM in 2005.
Steeds meer Dharavi's
Niet alleen het aantal mensen dat in Dharavi een beter leven zoekt, neemt toe, ook het aantal Dharavi's in Mumbai, India en de wereld zwelt aan. In Mumbai woont meer dan de helft van de bevolking in een sloppenwijk, goed voor zo'n zeven miljoen mannen, vrouwen en kinderen. De meeste inwoners van de stad doen daar overigens laconiek over. "Om in Mumbai in een huis te wonen", zo garandeerde gids Sunita Chawla me jaren geleden, "moet je er in één geboren zijn." En nu nog meer dan vroeger.
Hoewel het idee dat je als nieuwkomer in de stad een braakliggend terrein kunt innemen en er zomaar een nieuw leven/huis kunt opbouwen al sinds de jaren tachtig een fabel is, blijven rurale migranten hopen op een beter leven in de stad. Aan het begin van de 21ste eeuw is geen centimeter grond nog kosteloos te bezetten in Mumbai, zo schrijft Mike Davis in Planet of Slums. En het aantal jobvacatures ligt er allang lager dan de demografische aangroei die voortvloeit uit de geboortes in de sloppenwijken en de nieuwkomers in de stad. En toch blijft de lokroep. Sinds 2007 wonen meer dan de helft van de Indiërs in urbane gebieden en onderhand noemen wereldwijd één miljard mensen een sloppenwijk hun thuis. Tegen 2030 zullen er dat 2 miljard zijn, op een totaal van 8,3 miljard mensen.
Politilogen waarschuwden een paar jaar geleden nog voor 'de kwalijke gevolgen van gefaalde staten', over een paar decennia zullen ze datzelfde doen in verband met 'gefaalde steden', zo waarschuwt Howard Husock. En wat de impact daarvan zal zijn, op sociaal evengoed als ecologisch vlak, valt geenszins te onderschatten. Minstens in dat opzicht is het een goede zaak dat een plek als Dharavi met Slumdog Millionaire voor miljoenen mensen op de kaart werd gezet.
Rusland - Anna Politkovskaya's moordenaars lopen nog steeds vrij rond
Anna Politkovskaja was de grootste luis in Poetins pels met haar vele artikels en boeken over de brutaliteit van het Russische leger in Tsjetsjenië en de corruptie en mensenrechtenschendingen elders in Rusland. Hoewel dit proces de belangrijkste politieke moord uit het Poetintijdperk betreft, blijft de zaak onopgehelderd. Het Kremlin wijst elke beschuldiging van medeplichtigheid af als buitenlandse propaganda. Geloofd zij de Heer, was de reactie van Dzhabrail Makhmudov toen de jury bekendmaakte dat hij, zijn broer Ibragim en Sergei Khadzhikurbanov, een gewezen agent van het departement voor georganiseerde misdaad van het ministerie van Binnenlandse Zaken, onschuldig waren bevonden aan de hen ten laste gelegde feiten. Khadzhikurbanov gold als organisator die de Makhmudovs zou hebben ingehuurd, terwijl de twee Tsjetsjeense broers de moord zouden hebben voorbereid door Politkovskajas doen en laten in de gaten te houden. Hun voortvluchtige broer Rustam werd door de openbare aanklager schuldig geacht aan de moord zelf in het appartementsgebouw. Hij zou op de beelden van de CCTV-cameras te zien zijn, maar die zijn merkwaardig genoeg zoekgeraakt. Er is nog wel meer vreemds aan een zaak waarvan de advocaten van Politkovskajas kinderen Ilya en Vera zeggen dat het er nu vooral op aankomt om door te zetten. Beschouw dit als een tussenstop. De familie gaat in beroep tegen het vonnis.
Doorspelen van informatie
Politkovskajas collegas bij Novaya Gazeta werkten aanvankelijk in het grootste geheim met de speurders samen. Op een persconferentie in augustus 2007 liet openbaar aanklager Yury Chaika na tien maanden stilzwijgen weten dat de zaak was opgelost en dat er tien arrestaties waren verricht. Bovenaan op zijn arrestantenlijstje stond een Tsjetsjeen die in Moskou een crimineel netwerk had en die was gespecialiseerd in het rekruteren van huurmoordenaars. Tegelijk, aldus nog Chaika toen, hebben huidige en ex-werknemers van het ministerie van Buitenlandse Zaken en van de militaire geheime dienst FSB deelgenomen aan het verzamelen en doorspelen van informatie over Politkovskaja. De Financial Times kon een deel van zijn dossiers inkijken en berichtte gisteren dat daaruit blijkt dat FSB-luitenant-kolonel Pavel Ryaguzov in 2007 toegaf dat hij aan Shamil Burayev, een gewezen gouverneur in de provincie Tsjetsjenië, Politkovskajas adres en andere gegevens had verstrekt.
Van tien naar drie
Bij de start van het proces in november 2008 werden evenwel nog maar drie verdachten weerhouden. In het hele proces werd de FSB door de openbare aanklager overigens niet genoemd, hoewel bijvoorbeeld onopgehelderd blijft hoe het kon dat de voortvluchtige Rustam, die sinds 1997 ook wordt gezocht in een andere zaak, al die tijd met valse papieren in Rusland heeft geleefd. Volgens de hoofdredacteur van Novaya Gazeta, Sergei Sokolov, kan alleen de FSB voor die documenten hebben gezorgd en werkte deze Rustam vroeger overigens als informant voor Ryaguzov. Het probleem is alleen dat onmogelijk te zeggen is wie welke opdrachten gaf aan wie, gezien de FSB zich zolang heeft ingelaten met georganiseerde misdaadfiguren die klussen voor hen klaren en vice versa, dixit nog de man. De Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) reageerde gisteren alvast heel negatief op het vonnis. Het falen om de moordenaars van een belangrijke journaliste als Politkovskaja te vinden en te berechten, is een ware mensenrechtencrisis, zei Miklos Haraszti, OVSE-afgevaardigde voor persvrijheid. Journalistiek is in Rusland sowieso een erg gevaarlijk beroep. Slechts in Algerije en Irak heet het nog erger. Politkovskaja was een van de 49 journalisten die in Rusland sinds 1992 werden gedood, zo blijkt uit onderzoek van het Comité voor de Bescherming van Journalisten. Vooral reporters die zich inlaten met de schemerzone waarin de overheid en de georganiseerde misdaad elkaar ontmoeten, lopen groot risico. In juli 2004 werd de uitgever van de Russische versie van Forbes, Paul Kebnikov, doodgeschoten. De openbare aanklager zegt de twee Tsjetsjenen te hebben laten arresteren die de moord pleegden, maar ze werden in 2007 door een jury vrijgesproken. Vorige maand nog werden advocaat en journalist Stanislav Markelov en een jonge collega van de Novaya Gazeta op klaarlichte dag doodgeschoten in het centrum van Moskou. Of zijn moordenaars ooit berecht zullen worden, is nog maar de vraag.
Nigeria - Homoactivist Davis Mac-Iyalla over een fenomeen dat in zijn land officieel niet eens bestaat
Op zich had Davis alles om een geslaagd leven tegemoet te gaan: hij komt uit de elite van de zuidelijke Riverstaat en is de zoon van een gepensioneerde militair en een overheidsfunctionaris. Als kind studeerde hij goed en hij schopte het tot leraar en zelfs tot directeur van een episcopale lagere school. Het liep evenwel mis, vertelt hij, toen de bisschop die me benoemd had overleed. Die man was bijzonder progressief, hij keek naar wat je presteerde, niet naar wat je in bed deed. Ook hield hij ervan dat je met eerlijke meningen durfde in te gaan tegen het establishment. Maar een paar weken nadat de geestelijke in 2003 was overleden, werd Davis in een brief bedankt voor zijn diensten. Als me dat in Europa was overkomen, was ik naar de rechter gestapt. Maar in Nigeria is dat niet zon simpele zaak. Bovendien wreven ze me niet aan dat ik homo was, maar kwam men met verhalen over fraude, die ik gelukkig kon weerleggen. In 2005 lanceerde de groep Changing Attitudes binnen de anglicaanse kerk, waartoe Davis behoorde, een oproep om te zien hoe het met de rechten van homos en lesbiennes gesteld was. De Nigeriaanse clerus weigerde daarop in te gaan. Er bestonden geen homos, heette het, dus moest er ook niet over dat thema worden gedebatteerd. Het is precies die ontkenning van de seksuele minderheid die Davis ertoe aanzette om in datzelfde jaar met zon 35 anderen Changing Attitudes Nigeria te stichten, de allereerste homo-organisatie van het land. De enige initiatieven die er bestaan, zijn zogenaamde aidspreventiegroepen. Aangezien homoseksualiteit nog altijd in het strafboek staat, een koloniale erfenis, durft niemand zich als dusdanig te uiten. Ook bij feministische groepen vind je niet veel steun. Daar heet het dat ze het al moeilijk genoeg hebben om zich te handhaven, laat staan dat ze er een heikele kwestie als de onze zouden bijnemen. Davis zegt dat zijn moeder altijd wel heeft geweten dat haar zoon anders was, en ze heeft hem op zijn zestiende ook met een vriendje betrapt, maar veel heeft ze niet gezegd. Zijn plannen om met Changing Attitudes Nigeria te beginnen heeft hij niet met haar of andere familieleden besproken. Ze zouden er alles aan hebben gedaan om het te verhinderen, legt hij uit. De mentaliteit is er heel sterk één van doen alsof je neus bloedt wanneer het gevoelige dingen als homoseksualiteit betreft. Maar toen ik in een paginagroot interview in de pers uitlegde waar het ons om te doen was, was het hek wel helemaal van de dam.
Drie dagen en nachten in de cel
Zijn hele familie was razend. Tot op heden zweert een van zijn broers dat hij hem zal afmaken als hij hem ziet en alleen zijn moeder blijft met Davis in contact. Die boosheid, zegt hij, gaat eigenlijk maar over één ding: de schande die het hen oplevert een homoseksuele broer te hebben. Alsof ik het zo gewild heb! Zowel de kerk als de overheid heeft zich flink geroerd sinds het interview. De eersten zeiden dat er geen enkele man met die naam tot hun gelovigen behoorde en sommigen beweerden zelfs dat hij helemaal niet bestond. De overheid probeerde er een wetsvoorstel door te krijgen waardoor het zelfs strafbaar zou zijn voor journalisten om een interview met een homoseksueel te publiceren of uit te zenden. Alleen door grote druk van het Westen kon dat worden afgevoerd. Alleen heeft het nieuwe staatshoofd daar nu een variant op ingediend. Andermaal is dus druk nodig. De concrete consequentie van dergelijke wetsvoorstellen is dat ook de ordediensten jacht op ons maken, legt Davis uit, terwijl hij een litteken op zijn arm toont. Dat ze hem ook al een keer drie dagen en drie nachten zonder eten of drinken hebben opgesloten in een cel in Abuja, zegt hij. Daarom moest ik vertrekken, maar vanuit Londen voer ik verder strijd voor de homos en lesbiennes in mijn land. Homoseksualiteit moet uit het strafrecht, maar de uitsprak dat er geen homos zijn in Nigeria, zoals onze regeringsvertegenwoordigers op de VN-Mensenrechtencommissie vorige week vertelden, geeft aan dat de strijd verre van gewonnen is. Davis Mac-Iyalla: Omdat homoseksualiteit nog in het strafboek staat, durft niemand zich als dusdanig te uiten n Davis: Door druk van het Westen is een wetsvoorstel afgevoerd waardoor het strafbaar zou zijn een interview met een homo te publiceren of uit te zenden. Het nieuwe staatshoofd heeft daar nu een variant op ingediend. Andermaal is dus druk nodig.
Chum Mey (73) is samen met schilder Vann Nath de enige resterende overlevende van Tuol Sleng. Hij werd op zijn 43ste binnengebracht in Tuol Sleng en ervan beschuldigd een CIA- en KGB-spion te zijn.
In een interview met de Australische krant The Age vertelde hij drie jaar geleden dat hij toen niet eens wist waar die afkortingen voor stonden. Maar "ik leerde snel dat je beter kon bekennen. Na twaalf dagen van martelingen waarin ik elektroshocks kreeg, mijn nagels werden uitgetrokken en ik nog op tal van manieren werd gemarteld, gaf ik toe een spion te zijn en kwam zelfs met een totaal verzonnen lijst met de namen van vijftig tot zestig mensen die met me hadden meegewerkt."
Dat hij niet zoals al die anderen werd vermoord, maar 'tijdelijk' mocht blijven, had hij te danken aan zijn grote vaardigheid als mechanicien. Chum moest de machines in Tuol Sleng onderhouden.
Als Phnom Penh in januari wordt 'bevrijd' door het Vietnamese leger, dat premier Hun Sen aan de macht brengt, wordt Chum Mey met de vluchtende Rode Khmer meegedreven. Bij toeval zien ze zijn vrouw, die net zwanger was toen Chum werd opgepakt. Zij en hun zoontje vervoegen de groep gevangenen maar op de avond van de tweede dag marcheren gaat het mis. Chum zegt dat hij nooit heeft geweten wat er de aanleiding voor was maar zijn vrouw werd nabij een pagode doodgeschoten door de Rode Khmer. Even later werd ook hun iets meer dan één jaar oude kind geëxecuteerd. Chum zelf ontkwam in het tumult dat ontstond.
In het interview zegt hij bereid te zijn om te getuigen, al was het maar omdat hij in al die jaren de aanblik van zijn geëxecuteerde vrouw en kind niet heeft kunnen vergeten. "Waar waren ze schuldig aan, waarom zij? Ze hadden mij dan moeten doden."
'Het ergste was dat je nooit wist wanneer jouw beurt zou komen'
Vann Nath, portretschilder en overlevende van martelcentrum Tuol Sleng
Momenteel heeft het VN-Tribunaal plaats van Duch, de gewezen directeur van het beruchte martelcentrum Tuol Sleng, waar minstens 16.000 mensen werden doodgefolterd. Enige tijd geleden sprak ik met een van de zeven overlevenden.
PHNOM PENH l Tuol Sleng staat symbool voor de zuiveringen onder het schrikbewind van Pol Pot en diens Rode Khmer. Tussen 1975 en 1979 kwamen in Cambodja 1,7 miljoen mensen om door executie, uithongering en dwangarbeid. Daarmee was Pol Pots regime een van de moorddadigste van de 20ste eeuw, Duch een van zijn hoofdexecuteurs.
Wie hem in de jaren zestig kende, zou wellicht niet hebben gedacht dat kameraad Duch een van de meest gevreesde leiders van Cambodja zou worden. Als een briljante geest stond hij bekend, als een bijzonder goed leraar wiskunde die het tot vicerector van een middelbare school schopte. Bovendien was Duch een man van idealen. Hij hekelde de corruptie in zijn land, en belandde daar zelfs voor in de cel.
Wie hem enige jaren later leerde ontmoette, kreeg evenwel een voorsmaakje van wat komen zou. Eenmaal Duch was vrijgelaten, vluchtte hij naar de jungle, waar hij zich bij Pol Pots maoïstische guerrilla aansloot en een van de strafkampen leidde voor 'vijanden van het volk'.
Zachtaardige man
Het is daar wellicht dat hij de ervaring opdeed die hem later van pas zou komen als directeur van S-21 of Tuol Sleng, de lagere school in Phnom Penh die in 1976 tot martelcentrum werd getransformeerd. Elizabeth Becker schrijft in When the war was over dat het "een departement van de dood" was dat hij leidde en hij deed dat "rigoreus, met grote zin voor organisatie".
Zeven jaar geleden ontmoette ik Vann Nath, een van de twee nog in leven zijnde ex-gevangene van Tuol Sleng. 61 is deze gewezen publiciteitsschilder onderhand en zijn gezondheid is erg slecht. Twee keer per week heeft hij nierdialyse nodig, een behandeling die vele honderden euro per maand kost. De overheid heeft hem daar nooit financieel bij geholpen, Vann Nath krijgt steun van ngo's en internationale schenkers, zodat hij zou kunnen doorgaan met schilderen, met doeken waarop in detail te zien is hoe het er in Tuol Sleng toeging.
Vann Nath kwam er in januari 1977 terecht, op het moment dat het 'vermorzelen der vijand' steeds grootschaliger werd. "Doodsangst en verschrikkelijke honger", zo vat Vann Nath die eerste maand in S-21 samen, een periode waaraan een einde komt als gevangenishoofd Duch in zijn dossier leest dat deze man vroeger portretschilder was.
"Ik werd naar een kamer op de benedenverdieping gebracht, waar een paar mensen aan het schilderen waren, en kreeg te eten. 'Niet te veel', lachten de bewakers, 'anders vergaat het je als je voorganger en eet je je dood'", legt Vann Nath uit. "Toen brachten ze zwarte en witte olieverf, doek en de foto van een onbekende man. Het betrof een mollige vijftiger met een dubbele kin die er niet bij mocht worden geschilderd. Ik kwam er toen pas achter dat dit Cambodja's opperste leider Pol Pot was. Die wetenschap vervulde me met zoveel angst dat het behoorlijk lang duurde voordat ik echt goed naar de foto durfde te kijken.
"Ik had bovendien nooit in zwart-wit geschilderd, had twee jaar geen penseel aangeraakt en vreesde dat ik het schilderen verleerd was. Ik werkte dagelijks van 's morgens tot middernacht in een kamer met de andere schilders en beeldhouwers. We werden voortdurend bewaakt en mochten niet met elkaar praten. We sliepen in een zaal zonder boeien, en we mochten zelfs roken.
"Tien dagen later was het werk klaar, en kwam Duch kijken. Hij vroeg de bewaker, een van de gemeenste jongeren van Tuol Sleng, wat hij ervan vond. 'Niet gelijkend', antwoordde die, waarop iedereen in de kamer de adem inhield, zich herinnerend welk lot mijn voorganger was beschoren. Ik opperde dat ik liever in kleur wou werken, dat dat veel mooier zou zijn. Duch zei dat ik nog één kans kreeg."
Het volgende portret was veel beter, Vann Nath mocht blijven werken, terwijl rondom hem mensen arriveerden, bekenden en stierven. "Het ergste was dat je nooit wist wanneer jouw beurt zou komen, al kon je niet geloven dat het nog erg lang zou duren. Zouden ze vijf portretten willen, of tien? En hoeveel bustes? Op een dag viel een lijst uit de zak van de bewaker. Terwijl hij het middageten ging halen, lazen wij hoe naast onze namen in rode letters 'tijdelijk' stond, terwijl de overige allemaal waren doorstreept. Maar hoe lang duurt tijdelijk? Even leek het alsof dat verschrikkelijke, eeuwige en onmenselijke geschreeuw uit de martelkamers, dat teisterende geluid waaraan je nooit gewoon raakt, nog luider weerklonk."
Het einde kwam heel abrupt. Toen de Vietnamezen op 7 januari 1979 Phnom Penh met mortiervuur bestookten en de Rode Khmer de benen namen, de gevangenen voor hen uit marcherend, waren ze nog met dertien. Eentje werd vertrappeld, eentje raakte verloren, en een etmaal later waren ze nog met zeven. De bewakers waren met hun leiders gevlucht, richting Thaise grens.
Een maand later bereikt Vann Nath zijn geboorteprovincie Battambang. Hij vindt er zijn vrouw terug en hoort hoe zijn zoontjes van vijf jaar en zes maanden oud stierven in de maanden na zijn arrestatie. In augustus 1979 vestigt de schilder zich met zijn vrouw in Phnom Penh, waar hij het hele najaar met zijn zes lotgenoten aan het Tuol Slengmuseum werkt, dat precies een jaar na de Vietnamese bevrijding de deuren opent.
"Teruggaan naar Tuol Sleng was verschrikkelijk, en is het nog steeds. Die eerste dag werden we allemaal ziek, we moesten elkaar ervan overtuigen dat we straks als vrije mannen naar huis zouden terugkeren, dat de poorten openstonden en dat het allemaal voorbij was. Het was er doodstil, maar in onze hoofden weerklonken de verschrikkelijke kreten van de gemartelden. Ik ben er sindsdien nog heel vaak geweest, als gids, en met filmploegen die willen zien waar we leefden en stierven. Ik willig dergelijke verzoeken in, hoe vreselijk ik die plek en de geluiden tot op heden mag vinden. Ik moet, vind ik. Wie anders zal spreken voor al diegenen die voor altijd zwijgen?"
Sinds de dood van de meeste andere overlevenden van Tuol Sleng is het moeilijker, eenzamer vooral. Vann Nath kijkt de andere kant op. "Tuol Sleng heeft me heel erg veranderd, het heeft een man van me gemaakt die vol zit met haat, woede, wraakgevoelens. In het begin van de jaren tachtig heb ik gezocht naar de tieners die ons bewaakten. Een van hen heb ik gevonden, die kwam naar het museum kijken. Onderhand was hij boer geworden, hij dacht dat niemand zich zijn verleden zou herinneren. Vreemd genoeg leek hij veel schrieler dan vroeger, een beetje vroeg oud ook. Zoals wij. Ik had hem meteen gezien, maar het duurde minuten voor ik tegen hem kon praten. Ik moest weten waarom, maar hij had geen antwoorden, helemaal niets.
De gemeenste onmens
"Later ben ik zelfs de gemeenste onmens van Tuol Sleng tegengekomen, ook weer daar. Vreemd toch, dat ook ongestrafte beulen teruggaan naar het oord van hun ultieme macht. Ik had over hem gelezen. Toen Hor zich overgaf in het kader van de amnestieregeling die midden jaren negentig gold, bekende hij tweeduizend moorden. Tegen mij zei hij dat hij verantwoordelijk was voor de dood van niet meer dan vijf mensen, maar dat ze hem niet geloofd hadden en dat hij de cijfers daarom had aangedikt. Ik weet evenwel zeker dat het er meer dan tweeduizend waren, veel meer.
"Veel van die lui zeggen nu dat ze niet wisten wat er gebeurde, dat we het verleden moeten laten rusten, dat dit land vrede en verzoening nodig heeft en dat we moeten vergeven. Maar toen Pol Pot op 17 april 1998 in de jungle stierf en een Japanse tv-ploeg me het nieuws bracht met de vraag om een reactie, had ik gemengde gevoelens. Het beviel me dat hij in een mat werd gewikkeld en gecremeerd, zonder rites, als een dier. Maar de wetenschap dat hij nooit als beklaagde in een genocideproces zou worden verhoord, vervulde me met droefenis."
Toen Ruhollah Khomeini op 1 februari 1979 in Teheran door miljoenen werd verwelkomd en de Islamitische Revolutie werd ontketend, was Raphaël-Karim Djavani een twintigjarige student. Vele levens later schrijft hij boeken in Parijs. Zich verzetten, hopen, leven, dat zijn mijn werkwoorden voor altijd, meent hij. Catherine Vuylsteke Het verhaal van de etnisch-Azerische Raphaël begon als Karim, het ging in zijn clandestiene jaren in Teheran als Gotchali verder, om in het Moedjaheddin-kamp in Koerdistan te veranderen in Ouldouze en voor het vertrek naar Parijs in Hossein. In het Frankrijk van 1992 werd het Safa, de in 2000 tot Fransman genaturaliseerde Iraniër koos definitief voor Raphaël. En één ding weet hij onderhand wel zeker: niet om te sterven voor idealen werd hij geboren, maar voor de liefde en het leven. Vrijheid en gerechtigheid, het zijn twee waarden die Raphaël-Karim Djavani lange tijd hebben gedreven, je zou zelfs kunnen zeggen dat het zijn geloof daarin was dat hem in 1979 haast toevallig verwikkeld liet raken in de Islamitische Revolutie. Twintig was hij toen, al twee jaar platonisch verliefd en een ongewilde getuige van hoe de islamitische wachters de linkse studenten aftroefden die op straat de bladen van hun organisatie sleten. Ze waren in de minderheid, Djavani voelde zich gedwongen om het voor hen op te nemen, zichzelf aldus veroordelend tot een leven in clandestiniteit. Eind jaren zeventig, begint hij, hadden we onwaarschijnlijke dromen van democratisering en sociale gelijkheid. Zoals zovele duizenden nam ik deel aan de demonstraties tegen de sjah, die een repressieve pion van de VS was. We dachten dat zijn vertrek een leven van vrijheid zou inluiden. Maar zo ging het niet. Khomeini werd beschouwd als de 12de imam, diegene die voor de sjiieten nog moet komen, en die de wereld van de perversiteit zal redden. En aldus regeerden binnen het jaar de haat en het obscurantisme. Al wie niet volledig dacht zoals de mollahs, werd opgesloten, vaak zelfs vermoord. Djavani zegt dat het nooit echt zijn bedoeling was om vrijheidsstrijder te worden. Mijn euvel was dat ik niet tegen onrechtvaardigheid kon, dat heeft me afgeleid van mijn plannen om mijn straatarme ouders financieel bij te staan en een vredig leven te leiden. In zijn autobiografische Un enfant de blé vertelt Djavani over de zeven jaar die hij bij de moedjahedin-al-khalq doorbracht, die tegelijk religieus en marxistisch was en de gewapende strijd niet afwees. Hij wordt naar een van hun kampen in Koerdistan gestuurd, waar hij de opdracht krijgt om een commandant van het regime te vermoorden. Lukken doet dat tot twee keer toe niet, Djavani wordt misselijk op het moment dat hij de voorbijrijdende auto onder vuur moet nemen en anno 2009 is hij blij met zijn status van gerateerde moordenaar. De eliminatie van die commandant, die nauwelijks enige jaren ouder was dan ik, zou geenszins het voortbestaan van het regime van Khomeini hebben bedreigd. Dat ik er toen toe bereid was, of misschien toch niet helemaal, kwam doordat de enige taal die toen werd gesproken, die van het geweld was. Zij doden, wij doden, een ander werkwoord werd er niet vervoegd. Eigenlijk probeerden ze god te zijn, de islamisten evengoed als de moedjahedin. hun ideeën beschouwden ze al de enige waarheid, waar al de rest voor moest wijken. Ze staken weg achter hun opperwezen om beter te kunnen doden, wat eigenlijk eigenlijk van een onwaarschijnlijke lafheid. Zijn gebrek aan moorddadige koelbloedigheid is overigens niet het enige wezenskenmerk dat maakt dat Djavani geen echt goede strijder wordt. Minstens even zorgwekkend vinden zijn superieuren het feit dat hij zich niet met lichaam en ziel aan de bevrijdingsstrijd wijdt maar zijn gedachten laat afleiden door nochtans zo goed en zo kwaad als dat gaat onderdrukte sexuele en amoureuze gevoelens. Ik ging van straf naar straf, zowel het regime als de partij gingen door met het vervaardigen van nieuwe soldaten, nieuwe commandanten en ik werd opnieuw naar een tussenkamp gestuurd, en dan weer naar een ander. Een verantwoordelijke zei me dat ik van nul af aan moest herbeginnen, ik moest eerst de interne muur slopen, die volgens de leiders niet goed gebouwd was, om vervolgens opnieuw te bouwen. Ondanks mijn goede wil slaagdee ik niet in de ideologische revolutie tot een goed einde te brengen. Hij schreef in een overigens onbeantwoord gebleven brief aan zijn oversten dat hij gek en radeloos werd maar er niet in slaagde om zijn individualisme de kop in te drukken. Enige tijd later krijgt hij te horen dat hij naar Parijs wordt gestuurd, naar een land dat hem al van op de luchthaven een gigantische schok bezorgt, met zijn haast naakte vrouwen op publiciteitsborden. Het voelde als het rijk van de vunzigheid aan, en mijn verlangen was een soort van verraad aan alles wat mij voorheen geleerd was. Lang houdt Djavani het in Frankrijk niet meer uit bij de moedjahedin, die hem al even autoritair en dogmatisch lijkt als de mollahs die ze bekampt. Kwatongen beweerden toen, lacht hij, dat ik de strijd verliet voor een vrouw, en die gedachte bevalt me achteraf wel, hoewel ze niet met de feiten strookt. Het verlangen te willen leven, te willen houden van, te geven in plaats van te doden, ze lijken me legitiemer. Makkelijk werd het evenwel niet. Het lijkt zelfs alsof Djavanis jeugdige belofte om zijn leven te geven voor de vrijheidsstrijd van hem een man heeft gemaakt die op geleende tijd leeft en talloze consultaties bij psychologen brengen weinig soelaas. Ik heb erg lang geleefd, zegt hij met een zucht, als een soort van gekwelde jesus, die al het leed van zijn land op zijn schouders torstte. Het leverde niets op, ik ging er alleen zelf aan onderdoor, alleen tussen mijn muren. Het ergste, zegt hij, waren de represailles die het Iraanse regime tegen zijn familie nam. Ze dreigden zijn ontzettend godvruchtige, analfabete, apolitiek vader de ogen uit te krabben als hij niet vertelde waar zijn zoon zich schuilhield en lieten hem uiteindelijk pas uit de gevangenis vrij toen hij beloofde dat hij de naam van Karim nooit nog zou uitspreken. Zijn broers en neven werden gemarteld, er kwam fysiek evengoed als psychologisch geweld. Tot op heden valt dit alles me het zwaarst, dat anderen hebben geboet voor mijn misdaden. Ik heb er geen moeite mee de persoonlijke consequenties te dragen van mijn keuzes en engagementen, maar de schuldgevoelens die voortvloeiden uit het feit dat ze mijn familie het leven dermate zuur hebben gemaakt, waren bij wijlen ondraaglijk. In Lenfant du blé richt Djavani zich daarom bovenal tot zijn ouders, tot zijn vader die stierf zonder dat hij hem ooit terugzag, en tot zijn moeder, met wie hij voor haar dood nog een ontmoeting had in een derde land. Dat maakte het ballingschap draaglijker, ik weet niet of ik het in het andere geval had gered.
India - Niet iedereen is gelukkig met Slumdog Millionaire
Hoeveel van de tien Oscarnominaties Slumdog Millionaire in prijzen zal kunnen omzetten, valt nog af te wachten maar in India zelf werd de film de voorbije dagen, op zijn zachts gezegd, niet overal gunstig onthaald.
In Patna, de deelstaathoofdstad van het door wanbestuur beheerste Bihar, werd de politie ingezet nadat boze demonstranten daar maandag de filmaffiches van Slumdog Millionaire kapot hadden gescheurd en een bioscoop kort en klein hadden geslagen. In datzelfde Patna heeft ene Tapeshwar Vishwakatne overigens al een rechtszaak aangespannen tegen zowel de maker van de film, de Britse regisseur Danny Boyle, als tegen verschillende acteurs. De man, die voorzitter is van het Gezamenlijk Actiecomité van Krottenbewoners, vindt dat de bevolking van de sloppenwijken denigrerend wordt afgebeeld in de film en kan ook geen vrede nemen met het dog (hond) in slumdog. Klein probleem: de man heeft de film zelf niet gezien, gaf hij eerlijk toe, hij had aan de trailer op de tv genoeg, zegt hij. Dat weerhield hem er niet van om anderen op te jutten mee te betogen in demonstraties die maandag dus in vernielingen resulteerden. Ook in Goa gaf de film aanleiding tot protest. Daar waren het aanhangers van de ultranationalistische Shiv Sena die vonden dat India oneer werd aangedaan in de film. Ook elders waren er demonstraties. De discussie over de film werd geopend door Indias beroemdste filmster, Amitabh Bachchan, die zich op zijn blog afvroeg of sommigen er niet door beledigd zouden zijn, en of een film die door een Indiase regisseur zou zijn gemaakt, en niet alleen gebaseerd op een Indiaas boek (Q&A van Vikas Swarup) evenveel Oscarnominaties zou genereren. Later zei hij het allemaal niet zo slecht te bedoelen. Het is geenszins voor het eerst dat er volkse protesten komen, zij het dat die vaak opzettelijk zijn aangewakkerd vanuit een bepaalde politiek-ideologische agenda. Zo begonnen vertegenwoordigers van Indias 18 miljoen katholieken in mei 2006 een hongerstaking tot de dood tegen de lancering van de Da Vinci Code in het land. Tevens kregen Ivory-Merchant Productions de wind van voren toen bleek dat ze voor hun film De Godin, over Durga, gedacht hadden aan Tina Turner. Die werd te dik, oud en lelijk bevonden door veel boze Indiërs om de rol te vertolken. In februari vorig jaar ten slotte kwam er heibel over Jodhaa Akbar, over het huwelijk van een moslimheerser en een hindoevrouw. In Rajasthan wilden bioscoopeigenaren de prent niet vertonen uit vrees de gevoelens van de Rajputs te kwetsen. Vreemd genoeg komen er nooit protesten over wezenlijke zaken als het hoge analfabetisme of over Indias slechte indicatoren inzake menselijke ontwikkeling.
1.285 mensen kwamen om, in zeven op de tien gevallen burgers, van wie 280 kinderen
- 4.336 gewonden, voor meer dan een kwart kinderen
- Vrouwen en kinderen maken 43 procent uit van het totale aantal slachtoffers
- 2.400 huizen werden volledig verwoest, net als 28 ministeries, overheidsgebouwen en het hele parlement, 60 politiecommissariaten, 30 moskeeën, 29 scholen, 121 werkateliers en winkels, 6 bedrijven
- 350.000 mensen zijn hun huizen ontvlucht (op een totale bevolking van anderhalf miljoen)
- Gaza is 365 vierkante kilometer groot, wat betekent dat op elke vierkante meter van het territorium 5 kilo bommen werden gedropt
- Het Palestinian Human Rights Center in Gaza, dat deze cijfers uitbracht, dient 25 dossiers in waarin Israël van oorlogsmisdaden wordt beschuldigd
- De ergste zaak is die van de familie Samouni in Zeitoun, waarbij 22 mensen van het gezin werden vermoord, onder wie kinderen. Vervolgens werd het huis vernield, werd geen bijstand verleend aan mensen in nood en werd het Internationale Rode Kruis verhinderd om hulp te bieden. (CV)
Congo - eerste beklaagde in Haags Strafhof is psycholoog die kinderen leerde moorden
In Den Haag is het eerste proces voor het Internationaal Strafhof begonnen. In het beklaagdenbankje zit Thomas Lubanga Dyilo (°1960), een Congolese psycholoog en vader van zeven kinderen. Als hoofd van de UPC-militie zou Lubanga in 2002 en 2003 in de noordoostelijke regio Ituri verantwoordelijk zijn geweest voor de dood van meer dan 60.000 burgers. Niet die gruwel, maar het grootschalige gebruik van kindsoldaten in zijn militie wordt hem hier ten laste gelegd. Lubanga ontkent alle betichtingen. Door Catherine Vuylsteke
Het heeft behoorlijk wat voeten in de aarde gehad en een dik halfjaar geleden zag het er zelfs naar uit dat hij de dans zou ontspringen maar uiteindelijk is de in maart 2006 gearresteerde Thomas Lubanga Dyilo in de rechtszaal beland. Twee jaar geleden was uit het vooronderzoek gebleken dat er voldoende bewijslast was om deze aan de universiteit van Kisangani opgeleide psycholoog in staat van beschuldiging te stellen.
Alleen bleek later dat 200 van de documenten waarop de aanklacht was gebaseerd, confidentieel waren en dat ze alleen mochten worden vrijgegeven als de verstrekkers ervan, de Verenigde Naties (VN) en verschillende niet-gouvernementele organisaties (ngo's), daar hun uitdrukkelijke toestemming voor gaven. Het niet ter beschikking stellen van de bewijsstukken aan de advocaten van de verdediging betekent evenwel dat de beklaagde geen eerlijk proces kan krijgen. Daarom oordeelde de jury in juni vorig jaar dat het proces moest worden opgeschort. Na wijs beraad kon het in november worden hervat. En nu zit Lubanga dus in het beklaagdenbankje.
Regio rijk aan goud
Lubanga speelde een belangrijke rol in de in 1998 aangevatte tweede Congolese oorlog - vooral dan in de periode vanaf 2002, toen het Oegandese en het Rwandese leger het gros van hun troepen uit de noordoostelijke grensstreek hadden teruggetrokken. Lubanga leidde er de Unie van Congolese Patriotten (UPC), een militie die hoofdzakelijk bestond uit etnische Hema. De Hema zijn samen met de Lendu goed voor 40 procent van de 4,5 miljoen inwoners van Ituri die uiteenvallen in achttien verschillende volkeren.
In 1999 kwamen de Hema en de Lendu met elkaar in conflict over grond, maar het was volgens internationale experts vooral de grootschalige aanwezigheid van Rwandese, Oegandese en Congolese troepen en wapens die ervoor zorgden dat de zaak escaleerde.
Zo vormden beide etnieën met de steun van die troepenmachten milities, die elkaars burgers uitmoordden. Ook het feit dat de grootste goudreserves van Afrika zich precies in Ituri bevinden, droeg in grote mate bij aan het geweld. Daardoor ontstond immers een oorlogseconomie, waarbij goud een middel werd om wapens en vervolgens macht te verwerven.
Eigen graf delven
Lubanga ging officieel in 1999 in de politiek. De feiten die hem naar Den Haag brachten dateren van augustus 2002, drie jaar later, toen de UPC eerst Bunia veroverde, de 100.000 inwoners tellende hoofdstad van Ituri. In de maanden die volgden werden tal van dorpen in de regio ingenomen. Minstens 60.000 burgers lieten daarbij het leven, terwijl 140.000 anderen ontheemd raakten.
Soms ging het eraan toe zoals in december 2002 in Kilo, een van de vindplaatsen van goud. Meer dan honderd mannen, vrouwen en kinderen die ervan verdacht werden etnische Lendu te zijn of die etnie te hebben geholpen, moesten hun eigen graf delven en werden vervolgens met een houw van een machete afgemaakt en erin geduwd.
De militaire bevelhebber van de UPC-operaties, Bosco Ntaganda, loopt nog altijd vrij rond. Hij verruilde Ituri in 2006 voor Noord-Kivu, waar hij zich bij de militie van de vorige week aangehouden Laurent Nkunda voegde. Volgens Human Rights Watch nam Ntaganda overigens het bevel van Nkunda over, toen deze laatste op 16 januari de Rwandese grens over vluchtte. Sindsdien veranderde de man het geweer alweer van schouder: hij bekampt niet langer het Congolese leger. Vorige week in Goma bevond hij zich zelfs in het gezelschap van de Congolese minister van Binnenlandse Zaken. Nochtans loopt ook tegen Ntaganda een ICC-aanhoudingsbevel.
Hoezeer de UPC zich ook schuldig maakte aan moorden, verkrachtingen, mutilaties en volgens sommige bronnen ook kannibalisme, het is niet wegens die gruwel dat de Congolese psycholoog in Den Haag is - al hopen mensenrechtenorganisaties dat die aanklachten nog volgen. Wat hier telt zijn feiten zoals die zich rond acht uur 's ochtends afspeelden op 8 november 2002 in de basisschool Mudzi Pela in Bunia. Toen lijfde het UPC de hele vijfde klas in. Zo'n veertig leerlingen werden gedwongen kindsoldaten. Deze actie werd op andere plaatsen herhaald. Tegen het einde van die maand klaagde een schooldirecteur dat de helft van de kinderen waren verdwenen. Velen van hen werden de persoonlijke lijfwachten van UPC-leiders zoals Lubanga zelf.
Kindsoldaten getuigen
Niet alleen is dit de eerste ICC-strafzaak, tegelijk is dit internationale tribunaal het eerste waar plaats is voor de slachtoffers. Zo zullen de verklaringen van negentig meisjes en jongens die onder Lubanga hebben gediend, hier via hun advocaten worden gehoord.
Een van hen, een 15-jarig meisje van wie alleen de voornaam Madeleine werd vrijgegeven, legde enige tijd geleden getuigenis af op een hoorzitting van de VN. Ze vertelde dat ze tijdens het stampen van cassave in haar dorp door de militie werd meegenomen en na een harde militaire opleiding werd ingezet in de strijd. "Eerst oefenden we met machetes", vertelt ze in een video die ook op Youtube te zien is, "en toen we ons eigen machinegeweer kregen, waren we erg gelukkig. Ik weet niet hoeveel mensen ik heb gedood, we lieten ze achter en trokken verder", dixit de tiener. "We voelden ons gelukkig, wat deels ook kwam door de marihuana die we rookten."
Veel meisjes seropositief
Meisjes maken 40 procent uit van de in totaal 250.000 tot 300.000 kindsoldaten in de wereld. Onderzoek geeft aan dat ze veelal de laatsten zijn die worden gedemobiliseerd, aangezien ze enerzijds voor het brandhout en het eten zorgen en anderzijds ook als seksslaven worden gebruikt. Ook Madeleine zegt dat er onder de naar schatting 3.000 kindsoldaten van Lubanga veel 'verkrachtingen' voorkwamen, maar dat ze het daar liever niet over heeft.
Volgens VN-onderzoek houdt 70 tot 80 procent van de vrouwelijke kindsoldaten aan hun militietijd een of meerdere kinderen over, wat hun reïntegratie in de eigen gemeenschap bemoeilijkt. Al even problematisch is dat niet weinig van de gedemobiliseerde vrouwelijke kindsoldaten seropositief blijkt.
Rusland- Alweer een kritische stem minder - van de beul en het meisje (3)
Vergeef ons, Stas. Jij verdedigde anderen maar je was weerloos tegen de gek die het lef had je dood te schieten. De woorden zijn van Zoya Svetova, een vriendin van Stanislav Markelov, die hem enige dagen voor zijn dood nog aan de lijn had. In een column op de website Yezhednevny zhurnal vertelt ze dat ze elkaar altijd belden. Hij gaf haar waardevol materiaal voor artikels over mensenrechtenprocessen in Rusland. Je was joviaal en onvermoeibaar, Stas, schrijft ze. Je was de evenknie van je in 2006 vermoorde cliënte Anna Politkovskaja, wiens moordenaars en opdrachtgevers we ook nooit bestraft zullen zien. De slachtoffers die zij aan het woord liet, spanden met jouw hulp een proces aan tegen hun beulen. Er waren veel mensen die je haatten, al diegenen die willen verhinderen dat gerechtigheid geschiedt. Maar er waren er nog veel meer die je mateloos bewonderden, besluit ze. Advocaat Markelov kwam maandagmiddag net uit een persconferentie, waar hij journalisten de jongste ontwikkelingen had uitgelegd in de zaak van Joeri Boedanov en hen voorlegde wat hij vervolgens hoopte te ondernemen. Hij was met een 25-jarige journaliste van Novaya Gazeta op weg naar de metro toen hij door een gemaskerde man met één schot in het achterhoofd werd afgemaakt. De journaliste, Anastasia Baboerova, die hem wilde interviewen voor haar volgende artikel, probeerde Markelov opzij te trekken. Ze raakte zelf zwaargewond en stierf later die dag in het ziekenhuis. Ze was de vierde journalist van het blad, waarvoor ook Anna Politkovskaja had gewerkt, die werd vermoord.
Het begon in Tsjetsjenië
Markelov had in de voorbije weken doodsbedreigingen ontvangen, zo zeggen bekenden, hij maakte er zich behoorlijk zorgen over. Maar ermee ophouden, schrijft een mensenrechtenactivist, zou hij nooit doen. Tot hij op klaarlichte dag geveld werd door een pistool met een geluidsdemper in het hart van Moskou. Wie wou hem dood? Lees er de vele commentaren op na en je bent er gauw achter dat dit geen simpele whodunnit wordt. Markelov nam erg veel gevaarlijke zaken aan, hij maakte vijanden onder de machtigen. Maar in alle lijstjes staat de zaak-Boedanov ver bovenaan. Het verhaal begint op 26 maart 2000, de dag dat kolonel Joeri Boedanov de verjaardag van zijn dochtertje te vieren had. Hij bevond zich met de 160ste tankdivisie nabij het Tsjetsjeense dorp Tangi. Boedanov vertrok in de herfst van 1999 naar de tweede Tsjetsjeense oorlog. Ook in de eerste had hij gediend. Hij hield er zelfs twee heldenmedailles aan over, eretekens die hem later zouden worden ontnomen. Maar we lopen vooruit op de feiten. Boedanov had zo zijn eigen manier van vieren, op de dag overigens, dat Poetin tot president werd verkozen. Hij en zijn kompanen begonnen ergens in de namiddag te drinken. Tegen een uur of zeven waggelden ze op hun benen. Zijn ondergeschikte luitenant-kolonel Ivan Fjodorov, die hij persoonlijk had benoemd tot hoofd van de inlichtingencompagnie, wilde graag dat Boedanov de paraatheid van zijn troepen controleerde, en zo begon de eerste weinig verkwikkende episode van die avond. Toen bevelvoerder luitenant Bagrejev na het afvuren van één fragmentatiebom weigerde verder zinloos geweld te gebruiken tegen het dorp Tangi, werd de man door Fjodorov en Boedanov afgetuigd en in een put gegooid die normaliter werd gebruikt om Tsjetsjeense gevangenen in te martelen. En toen hij de volgende ochtend meer dood dan levend werd bevrijd, was al ander leed te betreuren. Omstreeks middernacht gelastte Boedanov zijn chauffeur om hem met een pantservoertuig naar een huis in Tangi te brengen. Het betrof de woning van de Koengaevas, een gezin met vijf kinderen. Rond halfeen werden ze opgeschrikt door een naderend militair voertuig. Vader Visa, een landbouwingenieur van opleiding, gelastte zijn achttienjarige oudste dochter Elza om de vier jongere kinderen aan te kleden en zich naar buiten te haasten. Hijzelf zou zijn broer waarschuwen, die in een nabijgelegen huis woonde. Tegen de tijd dat hij met hem terugkwam, was zijn dochter al verdwenen. Kolonel Boedanov had haar in een deken laten wikkelen en nam haar mee naar zijn kampement. In de uren die volgden ondervroeg de kolonel het meisje, dat overigens geen Russisch sprak. Op zijn proces zou hij beweren dat hij haar en haar moeder op een foto had gezien en dat ze beiden een machinegeweer in hun handen hielden. Hij was er zeker van, zei hij nog, dat zij de vrouwelijke scherpschutter was die dagen eerder een van zijn beste vrienden had vermoord in een dorp verderop in de vallei. Uit tal van getuigenissen zou later blijken dat Elza nooit iets met het gewapende verzet te maken had gehad en dat de foto waarop Boedanovs hele argumentatie was gestoeld, niet bestond. Toen hij zijn soldaten na uren ondervraging binnenriep, zagen ze Elza naakt op een bed in een hoek liggen, Boedanov liep in zijn onderbroek rond. Hij gelastte hen haar te begraven en hun mond te houden. Vader Koengaeva was ondertussen naar de dorpsautoriteiten gegaan. De volgende ochtend werd de algemene bevelvoerder over de operatie, generaal Gerasimov, op de hoogte gesteld van diens bewering dat Boedanov zijn dochter had meegenomen. Hij liet de kolonel de volgende dag aanhouden.
Bespottelijk schijnproces
In de zomer van 2001 begonnen de verhoren voor het proces, dat een ware schijnvertoning werd. In haar boek Poetins Rusland schrijft de vermoorde Anna Politkovskaja dat deze frappante, tragische zaak al onze moeilijkheden blootlegt.(..) Meer dan drie jaar lang werden we getrakteerd op een demonstratie van het feit dat we nog steeds geen onafhankelijke rechterlijke macht hadden. In plaats daarvan hadden we een rechtssysteem dat deed wat de politici zeiden. De familie Koengaeva, die uit vrees voor represailles van het Russische leger overigens naar Scandinavië is gevlucht, had geen geld voor een advocaat. De mensenrechtenorganisatie Memorial zette de oude Tsjetsjeense jurist Abdullah Chamdajev op de zaak. Maar rond die tijd werd alles wat Tsjetsjeens was door de Russische publieke opinie dermate gewantrouwd dat de organisatie zich genoodzaakt zag een andere, Russische advocaat op de zaak te zetten. Er werd geopteerd voor een jonge man die zich eerder had laten opmerken omdat hij de verdediging had opgenomen van etnisch Afghaanse Russen die door Russische neonazis waren mishandeld: Stanislav Markelov. In Politkovskajas boek vertelt de maandag vermoorde advocaat dat het proces bespottelijk was. Vooreerst vond het op de foute plek plaats: in Rostov aan de Don, de stad vanwaaruit de meeste Russische soldaten naar het Tsjetsjeense front vertrokken en waar zich ook het grootste ziekenhuis bevond voor Russische oorlogsinvaliden uit de Tsjetsjeense oorlog. Het eerste wat ze me vroegen was wat mijn relatie was met de Tsjetsjenen, legde hij uit. Ik zei: geen enkele. Toen wilden ze weten wat mijn etnische achtergrond was, waarop ik zei dat ze toch wel zagen dat ik Rus was. Ik was daar om de Russische rechten te verdedigen. Volgens Markelov deden zowel de openbaar aanklager als de militaire rechter er alles aan om Boedanov vrij te pleiten. Alle belangrijke getuigen die zijn schuld zouden kunnen aantonen, werden niet gehoord. Er werd gebruikgemaakt van bewijsstukken die niet eens bestonden, en psychiatrische onderzoeken moesten aantonen dat de kolonel op het moment van de feiten niet toerekeningsvatbaar was. Eén ervan werd uitgevoerd door het Serbski Instituut, dat in de sovjettijd berucht was omdat het gebruikt werd om dissidenten gek te verklaren en op te sluiten.
Een tragedie
De uitspraak kwam er niet toevallig op 31 december 2002, een dag waarop in Rusland haast niemand werkt. In de twee daaropvolgende weken verschijnen er bovendien geen kranten. Joeri Boedanov werd onschuldig bevonden. Hij was een patriottische soldaat die de moord op zijn medestrijders had gewroken door een vrouwelijke scherpschutter uit te schakelen. Bovendien was hij op het moment van het wurgen van Elza Koengaeva tijdelijk ontoerekeningsvatbaar. Advocaat Markelov tekende beroep aan tegen het verdict. Merkwaardig genoeg oordeelde het Opperste Gerechtshof in maart 2003 dat de rechtszaak moest worden overgedaan. Politkovskaya schrijft die koerswijziging toe aan het feit dat in 2004 verkiezingen gehouden zouden worden en dat het credo luidde dat de wet boven alles staat. En aldus werd Joeri Boedanov op 25 juli 2003 veroordeeld tot tien jaar werkkamp en ontdaan van zijn twee heldenmedailles. Hij had op 27 maart 2010 moeten vrijkomen. Maar zo lang heeft het niet geduurd: sinds 15 januari loopt de kolonel weer vrij rond. En als het aan de overheid had gelegen, dan was dat al veel eerder gebeurd. De eerste pogingen om hem vrij te krijgen dateren van 2004, en sinds 2006 genoot hij een veel vrijer detentieregime. Toen in december van vorig jaar bekend raakte dat hij deze maand vervroegd zou worden vrijgelaten, bewoog Stanislav Markelov hemel en aarde om dat te verhinderen. Maar nog voor zijn bezwaarschrift door de rechtbank werd overwogen, was Boedanov al een vrij man. Afgelopen maandag legde de advocaat aan journalisten uit wat hij nu dacht te doen. In Tsjetsjenië hebben zowel Boedanovs vrijlating als de moord op Markelov duizenden mensen op straat gebracht. De kolonel is immers een van de enige Russen die is gestraft voor de gruwel die de Tsjetsjeense burgers in twee oorlogen is aangedaan, terwijl de advocaat een symbool was voor de strijd voor gerechtigheid. De Tsjetsjeense mensenrechtenombudsman, Nudri Nukhaziev, zei na afloop van de betoging in Grozny dat er geen bewijzen zijn dat Boedanov Markelov heeft laten vermoorden. Maar ik weet zeker, voegde hij eraan toe, dat zijn trawanten erachter zitten en dat het met zijn medeweten is gebeurd. De kolonel van zijn kant betuigde zijn medeleven aan de familie van de advocaat, die hij in de rechtszaak altijd een oud wijf of een melkmuil had genoemd. Deze dood, zo zei hij maandagavond, is een tragedie.
Martelen voor een snelweg
Columniste Zoya Svetova daarentegen is niet overtuigd van het Boedanovspoor. Zij schrijft: Het jachtseizoen op moedige Russische stemmen is al een paar jaar geopend en de lijst van gesneuvelden wordt steeds langer. Ze onderstreept dat de laatste zaak die Markelov behandelde die van Mikhail Beketov was, de hoofdredacteur van Khimkinskaya Pravda, die deed wat hij kon om te verhinderen dat het Khimki-bos zou worden gekapt voor de aanleg van een nieuwe tolsnelweg van Moskou naar Sint-Petersburg. De man werd in november door onbekenden mishandeld en bevindt zich sindsdien in een coma. Zijn artsen betwijfelen of de man het haalt. Markelov was erin geslaagd om de aanklacht om te buigen van slagen en verwondingen naar poging tot moord. Ik vraag me af, schrijft Svetova, of hij wist wie ervoor verantwoordelijk was. En belangrijker nog, wie er de opdracht toe had gegeven? Bovendien: binnenkort zijn er gemeenteraadsverkiezingen. En er komt een referendum over de aanleg van de tolweg, waarmee veel geld gemoeid is.
Being gay in Morocco - the englis translation of a chapter of my book 'Amongst men'
Chapter 9 Between God and Paid Sex
Sexuality is often used to determine where civilisation begins and ends, and for homosexuality that cuts both ways.
(Robert Aldrich (Ed) From All Times, In All Cultures, 2006).
Marrakech's new district of Guéliz is all but deserted just after sundown. The shops are closed, the only passers-by are tourists. After fourteen hours of Ramandan-fasting the ftour has finally arrived. The whole city is hunched over dishes of dates and bowls of harira, devouring hard-boiled eggs, plates of bread and cakes dripping with honey. The countrys dietary experts might very well warn of the digestive problems that a third of those fasting face, it's to no avail. What should be an exercise in piety and sobriety, complains one doctor on his website, has in practice degenerated into a phenomenon of sleepless nights of partying and excessive eating that can seriously engender peoples health. It makes me think of Abdelhak Serhanes famous first novel Messaouda, in which he virulently criticises the collective devotion of the ninth month (of the Muslim year). He sees it as a charade - the communal aspect and the mandatory abstinence from eating, drinking, smoking and sex have no fundamental content or impact. After the month of Ramadan, piety once again takes leave of absence. The whore Messaouda returns and the men once again devote more time to their organs than to their children. He becomes deaf and dumb and His holy word is once again stashed away with the prayer mat and prayer cap.
My atheist friend Jamal (33) has invited me to his tasteful apartment for his version of the ftour. The uncorked bottle of red Boulaouane is on the living-room table next to an ashtray and two recently dried wine glasses. Here, drinking is all about anticipation, since the sale of alcohol is forbiddenfrom the month before the start of the fasting. Jamal has brought in a nice little supply and he wasnt the only one. Im convinced, he says, whilst taking stock of the wine, that the Assima warehouse does record business in the eighth month, almost exclusively due to the astronomical increase in alcohol sales. You should look into it some time. Jamal, who graduated in medicine in France, fills up the glasses and lights a cigarette. He sighs, he never thought of establishing himself in Paris. He is at home in Marrakech, although the hypocrisy and schizophrenia that characterise this society are increasingly repugnant to him. You would think that you would get used to it, and that probably also goes for the majority of my compatriots. They dont have my exceptionally liberal parents, followers of Descartes who believe in sincerity and principles. Quite simply, most Moroccans have been forced into the shackles of conformity since childhood and rarely ask any questions. The young doctor empties his glass and serves himself again. He is clearly getting into his stride. Believe me, this country is ripe for collective psychoanalysis, it's a pity we don't have enough experts. Until recently, one couldn't study psychology or psychiatry. King Hassan II really didnt like shrinks. During his rule there was no room for truth and real feelings. Terror and silence reigned supreme. I swear that if I were the Minister of Health, I would start straight away with the schools. One afternoon on the psychiatrists sofa would be made obligatory for all students. Its a truly revolutionary thought, but I like it. Whilst Jamal gets lost in contemplation about the abject mental health of the Moroccan psyche, my mobile phone rings. The young man who will shortly be waiting for me at the train station wants to know whether I have forgotten about our meeting. His text message is exceptional. Generally, Im the one who has to remind my promised interlocutor about our appointment half an hour after it was supposed to have started. However, this man doesnt seem to be taking any risks. Despite my confirmatory answer, he sends several more text messages. You are already a minute late, runs the last one, you are still coming, arent you?
In front of the run-down train station, there is a somewhat loutish young man, looking conspicuous in a brand-new G-Star shirt. He keeps on pushing his glasses up and just above his slightly feminine mouth beads of sweat are starting to form. They are attributes of his nervous, insecure nature rather than a result of the already much more bearable heat. Lets go, I dont like to be seen on the street with a foreigner. That could give wrong ideas - people like to talk, you know. Finally, he manages to flag down a rare taxi that will take us to a recently built block of flats a few streets further on, where his parents, who live on the coast, bought an apartment for their children in school. I ask whether he would like to choose a name. The student in engineering looks shocked. How could he have forgotten this. The peace that he had gradually rediscovered on his way back to his trusted living room is suddenly replaced again with anxiety. He asks for time to think, he doesnt want to come across as just any old mug. It will take until the end of the evening before he even comes back to the question. The name, he suddenly says softly. Call me Saâda, Arabic for everything that I have never had but which Ive always yearned after terribly happiness. Simple human happiness. Maybe this can be the start. Saâda looks at me with hope in his eyes. As I listen to his lifes story, I realise that he actually had ample choice for a name. He could just as well have opted for the Arabic translation of Friendship, Trust or Warmth, or even for any of the fifty Arab nouns for Love. From the unstained Mahabba to the passion of Jawa, all are foreign territory for Saâda. This young man with his soft, insecure look is the second of four children. He worships his one-and-half-year older sister, even to the point that he followed her in her choice of study. No-one is as intelligent, modest, studious and kind-hearted as she is. At the moment, shes studying in Rabat and I miss her terribly, but shes working for her future and I understand that. He can't explain why, and God knows how long he fretted about it, but Saâda has always had a problem with boys and football. As a toddler, he was inseparable from his mother, later he was fascinated with the games that the girls from the neighbourhood played. He loved their calm, civilised interaction, which stood in stark contrast to the manners of the boys on their respective stomping grounds. By some distance, Saâda chose the girls shady inner court, protected from violence and obscenities, over the lewd as well as unsafe, scorching hot pavements of the boys. He says that he wants to show me something and cautiously opens the large orange folder that is lying on the corner of the living-room table, nicely arranged behind the serviettes, glasses and bottles of fruit juice and mineral water. There are quite a few small, numbered scripts with smooth, laminated covers. They seem to be perfectly devoid of human weakness. Not a single imperfection disfigures the modest threading together of Arabic words. On page after page, the structured, orderly world of Saâdas childhood secrets is revealed. It contains poems and self-composed songs, images of bears and boy scouts. Nice, arent they? He says it with the earnestness of a child, as if hoping for praise for the idealised and chaste creatures that he so carefully cut out of magazines and whose shiny surface he stroked with his fingers on numerous occasions. They were his best friends, he says quietly. I was eight years old when I began this. Saâda points to a carefully aligned little story next to a pretty stamp that he patiently steamed off a letter. Ive always had the feeling that unwritten reams of paper were waiting for my words. They seemed to be encouraging me to trust them, to pour out my heart. Above all, they were important during the terrible years at the boys grammar school.
Saâda stands up and runs to the window. I would really like to sincerely thank you. You dont understand what it means to be able to talk nor how much I need your undivided attention. You know, I generally try to forget those years, the numerous beatings, the violence I was systematically subjected to. Me, a perfectly innocent child. Or should I consider it a crime that I loved to study, admired the teachers and earned their respect by generally turning in my homework flawlessly. Did I deserve to be spat on and booed at repeatedly, just because I refused to cut school and often tried to prepare the following days exercises at home? You see, my sister did exactly the same, how come she received prizes and praise, whilst my only reward was punches and curses? I often complained to my mother about it. She said she didnt have time for an appointment with the headmaster and that I should try not to provoke my classmates. But tell me, why is bragging about lewd escapades greeted with sympathy, whilst the sincere, eagerness to learn of a shy, earnest boy like me generates feelings of hate and hostility? I sometimes think that I had to be like that, that God wanted to test me and that in this manner He wanted to show me the Light of the Right Way. It is in my suffering that I found Him. He and He alone helped me, gave me the strength to offer my head to the tyranny of my classmates. He who knows everything, sees everything, understands my sadness, He who gives us life and takes care of our parents, He who created all the good in the world, He who taught me to pray, to turn to Him in moments of desperation, to kneel. It was prayers that calmed and soothed me; they were the ointment for my wounds, then and every day since. Saâda shows me the diaries from when he was fifteen. Pictures of the Saudi Arabian Medina and a faded photo of a popular Egyptian preacher whose Islamic ideas exerted extreme influence on this young spirit. The scripts, to which he entrusted the stirrings of his soul on a daily basis, follow one after the other. Along the way, the Islamic symbols make way for stickers of footballers, mainly of young men celebrating, with their shirts in one hand and the cup in the other. Saâda says that I am his psychiatrist and that its not easy to talk, but that he is convinced that he has to do it. With a somewhat dreamy look in his eyes, he stares at the naked torsos of the football stars, his fingers stroking each photo. I was about sixteen, he begins, when I caught myself being attracted to mens bodies. The image in his head is that of an Egyptian film on TV with his mother and sister sat next to him on the sofa. Theyre commenting on the actors. Just look at his eyes. And the mouth, Mama, I hope I get onto the marriage boat with a man like that. His sister excitedly grabbed her mothers hand. They were laughing hysterically, allies sharing a common guilt. They had absolutely no idea what was happening a few centimetres further down the sofa. They were so taken up with their own hormones that they didnt notice how the boy next to them was seizing up. Saâda remembers the warm glow that moved through his body and the confusing combination of delight and panic which overtook him when watching the bathroom scene with the crooning protagonist shaving, naked from the waist up. He became infatuated with the sensual lines of the protagonists delta muscles, intermittently taut and supple, from top to toe, under an olive-coloured shiny skin. Whilst the shaving knife went up and down, Saâda began to feel unwell, victim of a chemical process that he had never experienced before. I asked them to change channel with the argument that we really didnt need to watch such frivolous entertainment. Both his mother and sister protested they thought that he was being ridiculous and sent him to his room to study. However, the images were irresistible and the boy was unable to get up and leave the room. He felt his blood pounding and remembers to this day how fervently he called out to the Lord that evening. It didnt help on the contrary. Barely a week later, alone at home and in front of the TV, Saâda is watching an Arte documentary on the making of homoerotic films. He cant believe his eyes. What he assumed that only he thought about in the darkest recesses of his heart was unfolding in reality, shamelessly, almost endlessly, and whats more, under the watchful eye of a camera that didnt eschew a single physical sensation. Initially, Saâda was horrified and wanted to switch the TV off, but the warm sensation in his loins and the singing in his heart prevented him from doing so. As a result, the boy locked the door and burned the succession of images into his memory. Even during the closing credits, he sat mesmerised in front of the screen, which is when he discovered the www-way, access to the Internet of hidden desires, with a name of a site. Something to do with gay, I dont recall exactly anymore, but I used to think that it was just the English word for boy. The Arte documentary, broadcast in the autumn of 2003, was the 9/11 of my youth. I knew straight away that nothing would ever be the same again. For a whole year, Saâda daily visited an Internet café, relentlessly Googling all possible combinations with the word gay, thus becoming infatuated with the photos that left little to the imagination and even finding a few sites that contained free films. At the same time he grew more and more afraid of being discovered and so painstakingly erased all traces of the sites which had him dreaming all day. Still, the yearning got the better of the feelings of fear and guilt that kept him awake at night. Or at least, thats how it was initially. If I could, he sighs, I would cut that year out of my life to rid myself of the shame attached to it. The virtual reality had completely colonised Saâdas spirit. It had succeeded in eliminating the studious boy who for years had stowed away the gaping void of loneliness with facts plucked from Al Jazeera, maths tables and certainties from the world of physics. With a simple click, Saâda had been reduced to a character in a pornographic game. He looks at me and sighs. Time and time again I asked God for redemption, but increasingly my prayers ended in tears. He understood that the Almighty wanted to test him, to sharpen his faith and to arm him against sin, but the ever-cerebral young man was paralysed. The seed of his youth and of his betrayal had dishonoured his prayer mat. Broken promises had destroyed it, the mouse mat had conquered the prayer mat. I was unworthy of the Merciful Lord and on certain days that knowledge made it impossible for me to pray.
He lays his glasses on the table, rubs his eyes and remains sat down with his back bent. A pious young mans version of capitulation. The worst of it, he says softly, is that I became a zamel, a filthy homosexual, in the way people around here understand it. A good-for-nothing, a sex maniac who lays his hands on the first body offered to him. I couldnt look at myself in the mirror anymore. Dark days and even darker nights, the equally satanic and non-erasable 2004 was the last year that Saâda would spend in his place of birth. In the meantime, he came to Marrakech, a city of ochre, liberation and MSN. Marrakech turned the zamel back into a young man, a soul yearning for words, friendship, understanding and affection. There was as a click of the mouse that differed very little from the previous one. And yet, the first click took the young man to worlds of porn and desperation, whereas the second one brought him to two French homosexuals to Anthony from Marseilles and next to Arnaud, a Parisian. You could call the latter his guru. In slightly less than a year of almost daily chatting, Arnaud ordained his Moroccan friend in the secrets of love between men. He shared his experiences and feelings with Saâda and taught him to talk about desire and tenderness. At nineteen to the dozen, he told him about the discussion in French society about homosexuality and about the theories on the Oedipus complex. Arnaud spoke about homoerotic books and films, about cafés, bars and annual gay processions in the capital cities of Europe. In an almost jaunty tone, he described his coming-out to his parents and teachers and the success of their process of acceptance didnt even seem to surprise him. They were more or less the same age, but the distance between their worlds was greater than the 2,130 kilometres, as the bird flies, which separated them. Saâda knew that he could never bridge that distance, but the knowledge that Arnauds world existed changed him completely.Initially, Arnauds jauntiness and carefree attitude took him completely by surprise and his tales went completely over and beyond Saâdas comprehension, although he tried to not let it show. For a while, he even thought that Arnaud was making them up to cheer him up. Later, they even laughed about this together. Gradually, the young Frenchman became the centre of Saâdas life and his improbable self-confidence even began to rub off on him.
Its thanks to Arnaud that Saâda existed, that he was able to invent himself as a young homosexual man. The almost graduated Frenchman gave him the courage, understanding and virtuous words that were meant to protect him against the vitriol that would always be his lot in Moroccan society. Arnaud and Saâda were friends and became lovers, virtually at least, and verbally. We were hatching plans to meet up. Arnaud had been to Marrakech once, had liked it and the prospect of being able to come and visit me made him very happy. Saâda was imagining how he would receive Arnaud in this apartment, what he would cook for him and how he would make love with him. For the first time in his life, his lips would touch anothers and his hands would be able to survey every centimetre of his lovers body. There were just another three or four months to wait, an eternity for someone as impatient as Arnaud but barely more than a second for those such as Saâda, who have been waiting their whole life. Arnaud would be my first lover - that was my most fervent wish. A shadow of immense sadness comes over Saâdas face. He gets up, turns the already barely audible Mozart off and sorts the scripts with the orange cover by date. There is a heavy silence in the air and I deduce that Arnaud never came. Saâda admits it can be read in different ways. He mutters that two terrible things happened on that bright January day in 2006. It was early evening, when, by digital processes he couldnt comprehend, he lost Arnaud from his MSN friend list for good. Within a few hours, whilst looking for a diversion in Jamaa el-Fna square, a pick-pocket made off with his mobile phone and with it the only chance he had left of contacting Arnaud again his phone number. My whole world collapsed that evening. For days on end, Saâda tried in vain to get back in touch with his friend. He attempted all possible alphanumerical combinations of his e-mail address, launched SOS calls on other sites and dialled untold numbers with the few digits that he still remembered from his previous phone call with Arnaud. I knew that it was pointless. His mouth twists into a bitter shape. He sits down and stares at his hands. It was a punishment from God. He, and He alone, knew my sinful intentions. He wanted to lead me back to the righteous path, Im convinced of that. History was more or less repeating itself. It went from the mouse mat back to the prayer mat, from a world of nimble happiness to one of unbearable guilt. Arnaud was reduced to a cyber mirage and with him disappeared the ideals that they had so lovingly nurtured together. Saâda began frequenting the mosque again. He prayed to God for forgiveness, he begged and cried, but something had changed. However unreachable Arnaud had become, he existed and his legacy couldnt be erased. The question wasnt whether Saâda would return to the Internet café, but when. He believes that he stayed away for about three months, but he had to go back. To live, to fill the void that Arnaud had left behind, even if he knew he was just indulging in pure hallucination. Saâda then discovered the Moroccan gay sites. He chatted with a man who immediately set up a meet as soon as he discovered that Saâda had his own apartment. By the following afternoon, they had already met in the park next to the petrol station. After about five minutes, the man asked whether he had any condoms, he was in a rush and was hoping that Saâda didnt live too far away. Without further ado, they went upstairs. Next, the man wanted to know where the bathroom was, gesticulating to the shy virgin that he should already get undressed. Saâda says that he can still remember a few seconds of the encounter, despite himself, as he would actually prefer to erase it from his memory. He knows that the alarm bells starting ringing in his head as soon as they went into the apartment, but his voice failed him. Mainly, he knew that it was too late. He heard the toilet being flushed and saw the man coming into the bedroom. It was awful - bestial actually.
For years, Saâda had dreamed of the Act, he had imagined caresses like the ones Arnaud had promised him and remembered those from the gay porn he had seen in cyberspace. He had hoped for gentle strokes, tenderness and passion. He had called to mind all kinds of scenarios, but he hadnt thought of the few words with which the Act starts and which said everything. Turn around. Even if it had sounded less like an order, Saâda wouldnt have dared to put up any resistance. He felt a wave of panic rushing through his body and closed his eyes. It didnt last more than a few minutes. Saâda remembers the mans shouts and how he then disappeared to the bathroom and mumbled something by way of saying goodbye. The door closed and a feeling of immediate sadness took over him. He thought of Arnaud and cried all afternoon. He felt like a girl who had been raped by a macho brute of man. He says that he doubts whether the man was gay. In any case, he was only interested in sex. That evening he returned to the mosque again. He promised God that this would be the last time. Saâda sighs and shakes his head. I dont understand. He doesnt know what, barely a week later, took him back to the Internet café, and much less why he invited a man from Rabat to spend that very night with him. He went to pick him up at the station at five past ten and brought him the following morning for the seven oclock train. He was handsome and friendly, Saâda thinks, but he immediately made it clear during the chatting that he only wanted sex and no relationship. He heard himself lying to the man that it wasnt a problem and that he was also only interested in a fling. He thought of Arnaud, of the Paris in his imagination and of the words that they would one day whisper to each other.
In the ensuing months, he concentrated on his studies and went home for the summer holidays and only returned to Marrakech at the start of autumn. He had undertaken to avoid the cybercafé, but even before the first week was over, he had already arranged to meet someone from one of the citys outlying districts. The man in question was a singer of popular songs who supplemented his less than royal salary by walking the streets. He didnt beat around the bush for less than ten euros, he would be Saâdas, if need be for the whole night. It was the end of the month, a student couldnt spare that kind of money. The singer was an understanding man, he would even come along for less than half the amount. It might perhaps sound pathetic, but how can you feel happy when paying for sex? However, this was my only positive experience, Ismaël being the first and only man to give me a good feeling. I felt complete in his arms. A while later, they happened to bump into each other. Saâda asked whether the singer felt like coming to visit him. Ismaël really wanted to and even said that he loved him. They were all-too-cheap and rash words, they defiled love in Saâdas eyes and he had scornfully asked the singer whether from now on he would do it with him for free or whether he was merely using a ruse to guarantee himself a fixed customer. Ismaël became angry and walked away. Saâda stares out in front of him. He says that a man like himself can only find sex in Morocco but not love.
I cant help thinking of my friend Jamal, who, just as I was about to leave, said that I should enquire as to Saâdas voting behaviour in the parliamentary elections which took place at the beginning of September 2007. Only 1 out of 3 people eligible to vote actually exercised their democratic right, he said. Thats how little people here expect from parliamentary delegates. And you cant blame them. The King is so mighty that he has nothing to fear from elections. Saâda cast his vote on the first Friday of the month. He voted for the Islamic Party of Justice and Development (PJD), a political entity that would actually prefer to see people of his sexual orientation stoned to death, such as the sharia foresees for recidivists. Oh, I just voted for a woman that I know, is how he initially defends his choice. Shes very dynamic and sincere, not just another complacent kleptomaniac like most of the representatives in this country. I argue that individual kind-heartedness and incorruptibility can achieve little in parliament, that its all to do with the dynamics of a group and with political ideas that are defended or rejected. A party like the PJD will never stand up for Saâdas interests, on the contrary. Women striving for emancipation and parity can also expect little from its Islamic social project. I ask whether it is fair that daughters inherit 50% less than sons, whether women who do not wear the veil really want to be raped on the spot - and what must his own life be like under an Islamic regime? At that moment, something inexplicable happens. Even before I have finished speaking, our relationship has broken down. The timid young man who, for the last five hours, has considered me an ally, who took me to never-before-visited places in his soul and who for the first time in his own house was able to formulate the unspeakable in words and sentences, has gone. The fragile boy who seemed to exist only in fear, uncertainty, doubts and guilt and whose dreams hadnt yet definitely been written off as unrealistic, has also disappeared. The man now sitting in front of me has a callous expression on his face. He has straightened his back, lifted his chin. The tone and rhythm of his voice have changed, his words those of a stranger and of God. He is blind, deaf and impervious. The boy has become a man who has become a robot. At most, 55 kilos of skin, hair, flesh and bone, but twenty tonnes of Koran assurance. He looks at me hard. He tells me straight off that Ive understood nothing. Islam, for him, is not a system of values, it is not morality you choose from a menu, nor is it a cerebral function which can be switched on or off depending on the circumstances. This person that I no longer know says that he lives in Islam. For an eternity. God doesnt need him, but he needs Him. Without Him he is nothing. I often wondered about it later on, but cant for the life of me work out why, at that moment, he brought up the cartoons in a Danish newspaper, those caricatures with the Prophet as the protagonist. Hundreds of thousands of people across the world took to the streets, he says, men, women, even children. At one with the Lord, they expressed their indignation. They didnt allow themselves to be put down, not then, not ever. The water between us is getting ever deeper. What really amazes me, I answer, is that acts of cruelty in the world, from Darfur to Burma via Sri Lanka, have never got the masses out of their seats. I say that I cant understand what a possibly offensive cartoon means in comparison to the death of unnamed innocent people, of someones children, someones mother and father, someones uncle, aunt, nephews or nieces, someones friends, someones loved ones. He doesnt let me finish my sentence and repeats that I dont understand anything. How can I compare mere mortals with the Prophet who mediates with God on the admission into heaven of believers such as himself? I would do anything for the Prophet. I would give my life. Shouted words, shocked silence. I cant help thinking of Jamal, of the schizophrenia which he so loves to hate and of my role as an untrained on-the-spot psychologist. Is there a place in heaven for Saâda? Will the pearly gates be opened for homosexuals? He roars that he has always been a normal person in every respect, except for one, the sexual deviation which he suffers from. Its an illness, an ordeal. He will however overcome this obstacle with the strength that God will give him. There is no doubt in his mind that he will go through life as a normal, worthy person. Its already way past midnight. He accompanies me downstairs and hails a taxi. Saâda seems to have returned. He says that he is sorry and asks whether I can forgive him. Youve meant a lot to me.
Harry Nicolaides wou in augustus van vorig jaar op het vliegtuig naar huis stappen, na enige maanden les te hebben gegeven aan een universiteit in het Noord-Thaise Chiang Mai. De douane hield hem evenwel tegen; de voorbije dagen had zijn proces plaats. Het had met de lèse-majesté-wet te maken, die elke smadelijke aanval op het Thaise koningshuis strafbaar stelt met een celstraf van drie tot vijftien jaar. Nicolaides wist vagelijk dat er zon wet bestond, maar had nooit vermoed dat die op hem van toepassing zou zijn. En waarom zou hij? Zijn roman Verisimilitude, die hij in 2005 schreef en waarin verwijzigingen stonden naar de seksuele escapades van kroonprins Maha Vajiralongkorn, werd niet meteen een groot succes. Nicolaides publiceerde het boek in eigen beheer, er werden slechts tientallen exemplaren van gedrukt en meer dan tien kopers ervoor vond hij niet. En toch bracht het hem in de huidige problemen.
Alice in Wonderland
Toen hij maandag bij de rechtbank arriveerde, die hem uiteindelijk tot drie jaar cel zou veroordelen, zei Nicolaides dat hij het gevoel had Alice in Wonderland te zijn. Met andere woorden: dat er niemand meer zou zijn van alle aanwezigen, zodra hij uit deze droom wakker werd. Maar zo ging het niet. Zijn advocaat zei in een Britse krant zelfs dat het wakker worden bepaald problematisch was. Nicolaides bracht de nacht immers door in een cel met vijftig anderen, in slechte sanitaire omstandigheden. Onder de medegedetineerden waren er tal van mensen met hiv en tb en ook het geweld was volgens de advocaat niet van de poes. Nicolaides kan alleen maar hopen dat de koning hem te hulp komt. De onderhand 81-jarige monarch heeft namelijk zelf nog gezegd dat het fout is te denken dat de koning geen fouten kan maken, dan zou hij immers niet des mensen zijn. Bhumibol Adulyadev maakt zich dus zelf schuldig aan lèse-majesté. En hij is niet de enige. Zo hangt er de BBC-correspondent Jonathan Head een rechtszaak boven het hoofd, wegens zijn al te kritische berichtgeving over de maanden van politieke crisis en massademonstraties. En ook: omdat de foto van de koning op een dag onder die van een politicus stond op de BBC-website. Lèse-majesté, helemaal. In 2007 kwamen er twee soortgelijke zaken in de actualiteit. De ene betrof een dronken Zwitser die een beeltenis van de koning had verscheurd en zich aldus veroordeeld zag tot tien jaar cel. Na een maand kreeg hij gratie, wat Nicolaides wellicht enige hoop geeft. De tweede draaide rond een Thaise universiteitsprofessor die zijn leerlingen in het eerste jaar op het examen de vraag had voorgelegd of de monarchie voor Thailand noodzakelijk is.
2.300 websites verboden
Sinds het aantreden van de nieuwe regering van de Democratische Partij eind vorig jaar zijn er alweer nieuwe zaken aan het licht gekomen. Zo werden al 2.300 websites wegens smaad aan de koning verboden, 400 andere hangt een soortgelijk lot boven het hoofd. Ook wordt een andere universiteitsprofessor vervolgd wegens uitlatingen in een boek dat hij schreef over de laatste militaire coup. Deze Ji Ungpakorn riep op 9 januari op om een internationale campagne te lanceren voor de afschaffing van de gewraakte wet, omdat het politieke elites toelaat elke vorm van transparantie en aansprakelijkheid jegens de burger onmogelijk te maken. Zolang die wet van kracht blijft, aldus nog de man, kan er van democratie geen sprake zijn in Thailand. n