In 1997 verscheen een interessant werk over de geschiedenis van de Koninklijke Filharmonie van Ottenburg. Raf Steeno die jarenlang voorzitter was, was de auteur. De tekst is in die mate leerrijk omdat het een beeld schetst van de sociale relaties in een dorp waar de mogelijkheden tot vermaak beperkt waren.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Raf Steeno gaf ons de toelating een deel van dit brokje Ottenburgse geschiedenis te publiceren. Voor wie geïnteresseerd is: er zijn nog enkele exemplaren beschikbaar.
Wenst u deel 1 te lezen, ga naar http://www.bloggen.be/huldenberg/archief.php?ID=1198648
Ottenburg rond de eeuwwisseling
Het was dus in het jaar 1879 dat enkele personen de koppen bij mekaar staken met als doel een nieuwe fanfare te stichten om te kunnen wedijveren met de reeds bestaande muziekvereniging. Het waren de heren Jan-Baptist Lenoir, Michel Michiels en Jozef Peeters, drie mannen uit de begoede middenklasse, die terzelfder tijd ook verzeild waren in de dorpspolitiek, met andere woorden op dit gebied rechtstreekse concurrenten van de reeds bestaande maatschappij. Deze drie families zullen in de loop der jaren een grote rol spelen in de ontwikkeling het voortbestaan van de vereniging.
Volgens goede bron hebben op dat moment zelfs enkele muzikanten van de reeds bestaande fanfare, Les Amis Réunis, zich aangesloten bij de nieuwe vereniging, omwille van bestaande vriendschapsbanden. Zulke feiten zullen zich in de toekomst nog enkele malen herhalen.
Hard hebbend deze mensen gewerkt. Maar met de steun van enkele vrienden werd spoedig het beoogde doel bereikt en op korte tijd stapten zij fier door de Ottenburgse straten met hun muziek om dan het jaar daarop, in 1880, met een eigen vaandel te kunnen pronken.
Deze nieuwe fanfare had natuurlijk een bestuur nodig en het waren de stichters die onwillekeurig de eerste bestuursleden werden met Jan-Baptiste Lenoir als voorzitter, Michel Michiels als ondervoorzitter en Jozef Peeters, de man die er een dagboek op nahield, als secretaris. Deze laatste werd enkele jaren later erevoorzitter terwijl nog andere vrienden hielpen om de vereniging in rechte banen te leiden en de verschillende taken te verdelen.
Het voornaamste element bij een fanfarestichting was natuurlijk de zorg voor de nodige fondsen, nodig voor de aankoop van instrumenten, muziekpartituren, studieboeken en de aanwerving van een bekwaam muziekmeester.
Er was in t algemeen weinig geld bij de mensen, die allemaal een eenvoudig leven kenden, met weinig inkomsten en lange werkdagen. Van muziekscholen was er natuurlijk geen sprake om dezelfde reden: gebrek aan tijd, aan geld en nog meer het probleem van de moeilijke verplaatsingen.
Hoe konden ze dan hun voornaamste onkosten dekken?
Daarvoor werden er op de eerste plaats leden, zeg maar supporters gerekruteerd. Die betaalden 6 Fr. per jaar en mochten daarvoor gratis naar het jaarlijks concert komen. Zij waren een geweldige morele steun voor de muzikanten en lieten hun voorliefde voor hun verenging graag zien aan de buitenwereld door hun aanwezigheid op iedere muzikale activiteit.
De muzikanten moesten in principe om hun instrument te helpen betalen maar nog meer als bewijs van lidmaatschap dezelfde bijdragen inbrengen maar zij deden dit door maandelijks O,50 Fr. te storten. Verder was er een jaarlijkse gemeentelijke subsidie van 25 Fr. Daarvoor moest de vereniging haar medewerking verlenen aan de jaarlijkse processies: Kermisdag, H. Sacramentsdag en de daarop volgende donderdagavondprocessie. De gemeentelijke bijdrage werd stilaan verhoogd en bedroeg in 1914 reeds 250 Fr.
(Wordt vervolgd)
Raf Steeno
Uit "De koninklijke Filharmonie, een brokje Ottenburgse Geschiedenis"

|