DIALOOG
Uit het dagboek van een pastoor
Eén keer per jaar breng ik een bezoek aan mevrouw Van Praet. Ze woont in de stad, op een net appartement, drie hoog. Mevrouw Van Praet is al jaren weduwe. De kinderen zijn uitgetrouwd. Ze is veel alleen. Een eenzame, maar dappere vrouw. Met haar zoon Dirk versleet ik nog mijn broek op de middelbare schoolbanken. Toen kwam ik er veel aan huis. Later groeiden onze wegen uiteen: ieder had zijn werk, zijn zorg, zijn bezigheden, en zo werd dit contact verdund tot een jaarlijks bezoekje.
"Ik ben blij u weer eens te zien", zegt mevrouw Van Praet, als ik uit de lift stap, Hoe gaat het met u?" Zonder antwoord af te wachten, vervolgt ze : "Weet ge het al van Dirk? Hij werkt niet meer in die Antwerpse firma. Hij is in Gent, en heeft daar een goede job. En Liesbeth (zijn vrouw) heeft een betrekking als onderwijzeres; ze neemt Anneke en Kristof mee naar de kleuterschool, da's gemakkelijk, en... maar, ga toch zitten! Kom, ik zal uw jas weghangen."
Mevrouw Van Praet (nomen est omen ?) begeeft zich naar de vestiaire, terwijl ze het verhaal van Dirk, Liesbeth, Anneke en Kristof voortzet. Zolang het bij die vier namen blijft, kan ik volgen, maar verdere uitweidingen, verbindingen of vertakkingen in de stamboom, haal ik niet.
"De neef van de schoonbroer van Dirk", vervolgt mevrouw Van Praet, "je weet wel : Herwig, wel, die zijn neef...."
"Karel ?" raad ik roekeloos.
"Nee, niet Karel", verbetert mevrouw Van Praet, "Gerard!"
"Karel", tracht ze te verduidelijken, "is de halfbroer van Liesbeth, uit het eerste huwelijk van Louis met Rosa - dat weet je toch - maar Gerard die is..."
Enz., enz.
Mevrouw Van Praet begint aan een nieuwe stamboom. Stamboom? Dit is geen boom meer. Dit is een oerwoud.
"Zal ik koffie zetten?" onderbreekt ze plots.
"Heel graag, mevrouw!"
Ik heradem, ben blij voor de korte onderbreking.
Mevrouw Van Praet gaat naar de keuken en begint ondertussen het uitvoerig verhaal van de appendicitis van Kristof (zoontje van zoon Dirk), een paar maanden geleden. Ze schotelt mij een heel medisch dossier voor. Gelukkig is Kristof nu weer o.k.
Daarna mag ik nog kijken naar de mooie kleurtekeningen van Anneke - gemaakt bij kleuterjuf Suzanne - die ze kreeg ter gelegenheid van haar Moederdag. Het herinneringsalbum van het gouden huwelijksjubileum van nonkel Jef en tante Fien wordt bovengehaald, en tenslotte nog wat foto's van de laatste vakantie aan zee : Anneke en Kristof aan het strand, Anneke en Kristof in het water, Anneke en Kristof in de duinen, Anneke en Kristof op wandel met mama, enz., alles voorzien van uitgebreid commentaar.
Mevrouw Van Praet maakt haar koffie niet met een modern koffiezetapparaat, maar met de goeie, ouwe waterketel. Die is inmiddels finaal uitgekookt. Je kan het ruiken.
"Hoe is 't mogelijk?" merkt ze verbaasd op.
"Misschien te weinig water in gedaan?" tracht ik te vergoelijken.
Een tweede poging wordt ondernomen, en nu met meer succes. Koffie slurpend en koekjes knabbelend, raak ik volledig op de hoogte van wat de familie Van Praet het laatste jaar heeft meegemaakt. Schier zonder ademhalen, babbelt mijn gastvrouw voort. Het doet haar zichtbaar goed wat te kunnen praten. Een eenzame, dappere vrouw.
Na een uur of twee kraam ik op en neem afscheid. Ik heb, geloof ik, nog geen tien zinnen kunnen zeggen. Mevrouw Van Praet begeleidt me tot aan de lift. Wanneer ik binnenstap, schijnt ze in een moment van verbijsterende helderheid te beseffen dat ik nauwelijks aan het woord ben geweest. Terwijl de liftdeuren dichtschuiven, vraagt ze haastig : "En hoe gaat het met u, eigenlijk, zeg, hoe gaat het met u, na uw hartoperatie? De lift zakt al naar beneden, en ik roep: "Goed, heel goed, dank u !" Ik beland op het gelijkvloers. Waarschijnlijk heeft ze mijn geroep niet meer gehoord.
Ik zal het haar volgende keer vertellen.
Jaak Bertmans
|