Straffe toeren 5
De Beverburcht (vervolg)
Als er iets positief is aan de energie die diende te worden gespendeerd aan de verdediging van mijn publicatie tegen de zware aanvallen, is het de vooruitgang van het wetenschappelijk onderzoek. De studie van De Bello Gallico zat immers al decennia lang in het slop en eigenlijk werd deze bron zeker vanuit geografisch standpunt nooit tenvolle bestudeerd. Ook kwamen er veel positieve reacties toe. Ik zal deze in de nabije toekomst persoonlijk beantwoorden, maar ik had tot nu toe te weinig tijd daarvoor.
Het stuk dat ik schreef met de titel De Beverburcht als antwoord op de reactie van de heer Billiau heeft me wat bijkomende inspiratie bezorgd. Daarom werd besloten deze tekst toe te voegen aan de centrale blogteksten, want nu zou ik graag op dit onderwerp even verder ingaan.
De plaats- en riviernamen Bibrax, Bièvres, Beuvray, Bever(e(n)), Bebra, Biebrza en hun samenstellingen dragen allemaal de betekenis van het Oud-Indische Babhru in zich, het oorspronkelijke naamwoord voor het diertje de bever, dat die naam zou gekregen hebben vanwege de oorspronkelijke betekenis van dit woord nl. bruin. Tussen de kleur bruin in het algemeen en het bruine dier de bever heeft dus in vroege tijden een betekenisoverdracht plaatsgevonden (in welke richting is misschien zelfs voor discussie vatbaar). De verspreiding van het woord bestrijkt nagenoeg geheel West-Europa en in alle talen werd de Oud-Indische stam van het woord bewaard, ook in die talen waarin vanuit het Grieks en het Latijn de naam vervangen werd door castor (cf. het Italiaanse bevero, het Spaanse befre, het Franse bièvre, het Zuid-Franse vibré, het Waalse bîve, het Engelse beaver, Het Duitse Biber, het Deense en Noorse boever, het Zweedse bäver, het Litouws bebrùs, het Poolse biebrza, het Tsjechische bobr, het Russische bobra enzovoort). Uitzonderingen hierop zijn de talen in Europa die niet behoren tot de Indo-Europese groep, zoals de Oeraalse talen Fins en Hongaars, waarin het Oudindisch stamwoord 'babhru' aan woord voor bever noch aan het woord voor bruin ten grondslag ligt. Hoe het ook zij, het woord bever is hiermee een van de meest algemeen verspreide woorden in de Indo-Europese talen, meer bepaald van eerste rangorde, enkel te vergelijken met de telwoorden en andere woorden voor zeer algemene begrippen zoals bv. graan (koren, Korn, corn, grain (E en F), grano...), en zelfs algemener dan bijvoorbeeld de woorden voor zee en meer, die van verschillende herkomst zijn. Volgens Valkhoff zou het woord biber in het Latijn geïntroduceerd zijn vanuit het Germaans tengevolge van de handel die de Latijnen met deze volkeren dreven waardoor ze de pelzen die ze van hen kochten met het Germaanse woord aanduidden. Dit lijkt me dus niet het geval. Ook het Latijnse fiber komt ongetwijfeld uit het Oud-Indisch voort. Van belang is echter dat in al die taallanden waar het woord voor bever nog de herkenbare Oud-Indische stam in zich draagt, ook die stam voorkomt in oude plaatsnamen (cf. Beverino aan de Ligurische kust en zoveel andere, bijvoorbeeld het Beverhoutsveld in de omgeving van Brugge).
De bever en vooral zijn bouwwerken moeten inspirerend hebben gewerkt voor onze verre voorouders, aangezien zij ook hun militaire bolwerken naar dat dier hebben genoemd. Het ingenieuze karakter van de beverburchten indachtig is dit ook terecht. De Romeinen ten tijde van Caesar kenden dus de betekenis van het Keltische of Gallische woord bibrax maar al te goed en in de Commentarii wordt er dan ook verder geen uitleg aan gegeven. In betekenis moet het verwant geweest zijn met hun castra.
Dit brengt ons ertoe even uit te wijden over het Latijnse woord castra, dat in het Klassiek Latijn altijd in het meervoud wordt gebruikt, voor het eerst echter in de eerste eeuw na Chr. bij Plinius de Oude in het enkelvoud voorkomend en later (tijdens de vroege middeleeuwen) alleen nog in het enkelvoud gebruikt en het meervoud duidt dan verschillende kampen aan.
In het Romeinse leger was er echter een hoge functie, nl. de derde in rang in het kamp na de legatus legionum en de tribunus laticlavius, die ons enigszins op weg helpt om de term castra te begrijpen, nl. de praefectus castorum, meestal waargenomen door een legionair met een lange staat van dienst. Zijn taak was toe te zien op het onderhoud en de infrastructuur van het kamp. Deze functie hield dus werkelijk verband met de bouwactiviteit van de bever die spreekwoordelijk veel aandacht aan zijn woning en verdedigingsstructuur besteedt. Bij afwezigheid van de twee hoogste officieren nam hij ook het bevel waar.
De betekenis van de term praefectus castorum werd door sommigen als vanzelfsprekend verbonden met die van de bever, meer bepaald in de betekenis van castoreum of het sperma van de mannetjesbever (in het Grieks castor), waarvoor het diertje in de Oudheid werd gejaagd en beroofd van zijn testikels, omdat men dacht dat dit sperma een geneeskrachtig product was. Dit afsnijden werd dan in betekenis als verwant geacht aan castrare of afsnijden, verwijzend naar de afgezaagde boomstammen die dienden om de omheining van een legerkamp te maken. Zo zagen sommigen enige verwantschap tussen castrare, castra en castor. Ik wil hen zeker niet tegenspreken, maar ik denk toch dat er andere verbanden kunnen worden vooropgesteld.
Op het Forum Romanum staat sinds tenminste 484 voor Christus de Aedes Castoris of de Templum Castorum aan de bron van de Juturna. Toen de jonge Romeinse republiek door de laatste Etruskische koning Tarquinius Superbus, die de stad tot 509 voor Chr. had beheerst, in 496 werd aangevallen, vond de slag bij het meer van Regillus plaats. Deze veldslag was zeer hevig en vooral cruciaal voor het voortbestaan van de jonge Romeinse Res Publica, de nieuwe staatsvorm waarbij de staatsmacht niet in één persoon werd geïncorporeerd, maar gedeeld door twee consules. Volgens de legende werden de Romeinen tijdens de slag bijgestaan door twee ruiters, die nadien, toen ze hun paarden drenkten in het water van de Juturnabron op het Forum Romanum, als de Dioscuren werden herkend, dit zijn de twee zonen van Leda en Zeus, Castor en Pollux, gemeenlijk ook Castores genoemd. De overwinnaar van Tarquinius Superbus, dictator Aulus Postumius Albinus, liet op die plaats een tempel bouwen ter ere van de Castores, namelijk de Templum Castorum, afgewerkt in 484 voor Chr. Tijdens de Republiek fungeerde deze tempel ook als de plaats waar de Senaat zetelde. De Templum Castorum vormde een eenheid met Juturnabron en de tempel van Vesta. Als plaats waar de Senaat zetelde vormde dit tempelcomplex samen met het eeuwige, heilige vuur van de Vestaalse maagden een grote symbolische waarde voor de buitenlandse politiek van Rome en dus ook voor de oorlog. Het Griekse naamwoord castor betekent ook gewoon bever, en werd in het Latijn overgenomen als synoniem voor fiber/biber, het oorspronkelijke woord voor bever uit het Oud-Indisch. Specifiek in de overdrachtelijke, militaire betekenis werd het woord dat terugging op het Oud-Indische babhru vervangen door castra, onzijdig meervoud afgeleid van castorum, in betekenis gelijk aan Bibrax of Beverburcht.
Hans Rombaut
|