Antwoord op Cuyt: deel 13
Beschouwingen over § 19 (regels 157-169)
Romeinen hebben we hier niet gekend xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Niettegenstaande dhr. Cuyt vindt dat Antwerpen in mijn boek niets komt doen (zie antwoord op Cuyt deel 11) besteedt hij er toch nogal wat van zijn aandacht aan. Hij verwijt mij dat ik er kost wat kost een castellum in wil zien. Wie de passus hierover doorneemt zal zien dat mijn betoog gaat over de Romeinse aanwezigheid te Antwerpen in het algemeen en dat bepaalde aanwijzingen wijzen op een militaire aanwezigheid.
Cuyt beweert dat er van een Romeins castrum (hijzelf zegt castellum) in Antwerpen nog geen spoor gevonden is. Opnieuw toont hij aan dat hij een slecht lezer is. Hij gaat zomaar voorbij aan de argumenten die we hiervoor hebben buiten de archeologie, met name de vermelding van het castrum Antwerpen in een tekst van 726 (historisch argument), de nieuwe naamverklaring uit het Latijn die onmiddellijk aansluit bij de rivieren (toponymisch argument), de bijzondere configuratie van de rivieren in het Scheldebekken (historisch-geografisch argument) en de verdedigingsstructuur uit de tijd van keizer Honorius met de naam ripenses die mogelijk ook een onderdeel vormt van de naam Antwerpen (militair-strategisch argument), om terug te vallen op enkel de archeologische aanwijzingen, waarbij hij mijn archeologische argumenten van de tafel veegt door ze af te doen als losse vondsten, die bijgevolg geen bewijskracht hebben.
Hebben losse vondsten dan geen bewijskracht? Heeft de steen van Rosette, waarop de ontcijfering van het Egyptisch schrift is gebaseerd en waarbij in geen enkele studie het verband met andere vondsten wordt aangehaald, dan geen bewijskracht gehad? Nu goed, laten we ervan uitgaan dat in de context van de opgravingen in Antwerpen losse vondsten geen bewijskracht hebben. Maar zijn het wel losse vondsten?
Antwerpen is een zeer bijzonder geval, waar ook het gezag van bepaalde auteurs een zeer zware rol heeft gespeeld, met name dat van Floris Prims, die volhield dat er in Antwerpen geen Romeinen zijn geweest. In zijn tijd was die uitspraak misschien verantwoord: de naamverklaring uit het Germaans was algemeen aanvaard, Romeinse vondsten waren er niet tenzij hoogst onbetrouwbare en de vroegste vermeldingen dateerden uit de vroege middeleeuwen. Maar omwille van duistere redenen heeft dit gezagsargument zeer lang gewogen op het archeologisch en historisch onderzoek van de Antwerpse binnenstad. Daarom ging ik begin september 1989 de verantwoordelijke van de opgravingen op Stadsparking, dhr. Tony Oost, opzoeken op de bovenste verdieping van het museum aan de Gildekamerstraat achter het stadhuis. Dit bezoek was heel verhelderend.
De Romeinse dakpannen, waarvan er twee de stempel PRIMCORS vertoonden, die als filtervulling van een Romeinse waterput werden aangetroffen, waren weggegooid. Reeds elders heb ik gezegd dat men er vijftig kon samenstellen uit de scherven die men heeft teruggevonden. Dit kan men allerminst een losse vondst noemen. Of de andere dakpannen ook het woord PRIMCORS vermeldden is niet meer te achterhalen, maar aangezien de fragmenten in elkaar konden worden gepast, betreft het hier geen losse vondst: de dakpannen hoorden bij elkaar. Dus kunnen we er ook wat mee doen. Het betreft ofwel afbraakmateriaal uit de Romeinse tijd dat, nog tijdens de Romeinse periode, als filtervulling hergebruikt is geweest en bijgevolg kan dit materiaal onmogelijk van ver zijn aangevoerd, en heeft het als dakbedekking gediend vlakbij de waterput waarin ze werden aangetroffen ofwel waren de dakpannen misbaksels die onmiddellijk na de productie zijn verbrijzeld voor een ander nuttig doel nl. de filtering van drinkwater. Ook in het laatste geval moet de productie van dit materiaal niet al te ver uit de buurt worden gezocht. Het vervoer van dergelijk afvalmateriaal over grote afstanden is immers onnuttig want het was vervangbaar door de diverse soorten zand en kiezel die men in de bodem ter plaatse en aan de Scheldeoevers terug kon vinden. Op tenminste twee dakpanfragmenten stond de tegelstempel PRIMCORS, in 1982 gepubliceerd met de vermelding: betekenis onbekend. De heer Oost gaf toe dat hij geen Latijn had gestudeerd en dat hij eigenlijk blij was dat hij van de Romeinse toestanden in Antwerpen verlost was (dit laatste had blijkbaar een heel andere oorzaak, cf. infra). Omdat andere dakpanfragmenten die in België gevonden zijn inscripties vertoonden die niet opgelost waren, was de publicatie met betekenis onbekend zogenaamd veilig. Dat er een zo voor de hand liggende verklaring mogelijk was als Prima Cohors, de eerste cohorte, kon Tony Oost dus niet weten. Alleen deze vondst op zich en de context waarin ze werd gedaan (dus geen losse en daarenboven interpreteerbare vondst) zijn een expliciet archeologisch bewijs voor de vestiging van een cohorte vlakbij de site Stadsparking in de Romeinse tijd. Stel dat ook de andere dakpannen zorgvuldig waren onderzocht, dan had men misschien nog meermaals de term PRIMCORS gevonden. Dit is helaas niet meer te herdoen. Nochtans is er een suggestie: hoe wordt zon dakpanstempel aangebracht in een dakpan? Dit gebeurt door een stempel in te drukken in de nog niet volledig gedroogde gevormde daktegel, mogelijk met een losse stempel maar veeleer met een in de vorm aangebrachte vaste lettercombinatie die terugkeert op alle dakpannen die met die vorm werden geproduceerd. In beide gevallen heeft men de stempel PRIMCORS vervaardigd om te dienen voor meer dan slechts twee dakpannen. Het was nl. de stempel van het legeronderdeel dat hiermee de eigendom van zijn materiaal verzekerde, die van de Cohors Prima.
Maar de heer Oost is een zeer eerlijk man. Naast andere losse vondsten zoals twee soldatenschoenen (caligae) en de Romeinse bodem over de gehele oppervlakte van de opgraving, die ook op andere plaatsen in de binnenstad werd teruggevonden, gaf hij toe dat het in Antwerpen niet gemakkelijk is om Romeinse vondsten te verantwoorden, m.a.w. hij kreeg er problemen door. Uit zijn niet gepubliceerd materiaal haalde hij een tekening te voorschijn van het profiel van de Romeinse bodem van de site stadsparking, maar voor een fragment dat veel dichter bij de Grote Markt gevonden was: daarop stond zgn. baksteenwaar ingetekend. Hij vroeg mij of ik op basis van die tekening en mijn ervaring als gespecialiseerd in de geschiedenis van de baksteen (zie de publicaties in "Het Wiel" op de site van EMABB, Ecomuseum en -archief van de Boomse Baksteen), kon zeggen wat dat groepje stenen kon voorstellen, welke duidelijk geen dakpannen waren. Volgens wat ik daarop kon zien ging het mogelijk om een stukje van een hypocaustum, een element van een Romeins verwarmingssysteem. Zoiets zou wijzen op permanente bewoning op de Antwerpse bodem in de Romeinse tijd het hele jaar door. Dhr. Oost heeft mij toen gevraagd dit niet verder bekend te maken. Ik hoop dat het na 17 jaar eindelijk mag.
Voeg daarbij dat elders in de teruggevonden Romeinse bodem spadesteken waren aangetroffen, dan heeft men heel wat meer elementen om te besluiten dat er een legereenheid heeft vertoefd op de plaats die de naam Antwerpen draagt. Over het belang van de spadesteken verwijs ik hier naar voetnoot 113 van mijn boek, die dhr. Cuyt blijkbaar ook niet gelezen heeft. De metalen spade in het algemeen was een erg duur apparaat, zeker in de Romeinse tijd. Afdrukken van een spade die tot twee steken diep kunnen worden teruggevonden in de Romeinse bodem, veronderstellen een metalen spade van het type steekschup, een onderdeel van de uitrusting van een Romeins soldaat bekend onder de naam bipalium. Als onderdeel van de uitrusting van een soldaat bleef dit soort materiaal eigendom van de Romeinse staat. Daardoor zijn er slechts zeer weinig voorbeelden teruggevonden (o.m. eentje in Engeland). Om te vergelijken met het landbouwalaam: zelfs voor het ploegen van de akkers gebruikte men in de Romeinse tijd een aratrum, dat niet meer was dan een sterke houten stok, waarmee men de grond tot op slechts geringe diepte kon openrijten. Hooguit de punt van het aratrum werd versterkt met metaal. Pas in de late middeleeuwen ontstond de metalen ploeg met keerbord om de akkers open te breken tot op de diepte die we nu gewoon zijn. Al deze elementen samen roepen een occupatie op van de Antwerpse binnenstad in de Romeinse tijd met een militair karakter.
Wat nu de toverstok betreft in verband met het crematiegraf dat enkele jaren geleden werd teruggevonden aan de Oudaan in Antwerpen, daar meen ik dat anderen dit toverstokje hebben gehanteerd. Op het moment dat ik dit element in mijn documentatie introduceerde beschikte ik enkel over een bericht hierover uit de pers waarin letterlijk werd gezegd wat ik heb geschreven. Op de plaats waar ik daarover schrijf argumenteer ik hiermee enkel tegen de uitspraak Romeinen hebben wij hier [in Antwerpen] niet gekend van Floris Prims, en daar is de vondst van een Romeins crematiegraf van een 30-jarige vrouw een even sterk contra-argument dan dat van een Romeins soldaat. Misschien zou de informatie over vondsten die aan de pers wordt verstrekt iets minder cryptisch of suggestief mogen worden geformuleerd dan met de woorden "Romein onder Augustijnen" zoals de vondst lichtjes ironisch werd gepubliceerd door T. Bellens in "Vijftig jaar stadsarcheologie in Antwerpen. Wat nu?", Antwerpen (2002), waarbij er toen blijkbaar ook niet aan werd gedacht dat de vondst mogelijk een vrouw betrof. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de titel Dode Romein aan Oudaan momenteel nog steeds te vinden is op de archiefsite van Het Nieuwsblad. Dat deze Romein in de pers een Romeinse soldaat werd is dus evenmin verwonderlijk en zo werd de vondst ook vermeld op het VRT TV-journaal en in de nachtelijke heruitzendingen ervan. Het bericht werd nadien nooit gelogenstraft. Daar waar Cuyt mijn betoog hiervoor "gortig" noemt, wil ik hier heel duidelijk beklemtonen dat aan de waarheidswaarde van mijn betoog door de wijziging van het geslacht van de teruggevonden Antwerpse "Romein" geen moer verandert: Romeinen heeft men in Antwerpen wél gekend. Antwerps archeoloog Johan Veeckman stelt terecht in Het Nieuwsblad van 9 april 2002: het is onwaarschijnlijk dat we aan de Oudaan een geïsoleerd graf hebben aangetroffen. Daar alleen was het mij om te doen: Antwerpen ontstond in de Romeinse tijd. De andere elementen die ik aanvoer wijzen op een functie die verband houdt met de rivieren (-ripae) en er zijn goede redenen om aan te nemen dat er een militair aspect aan verbonden is dat in de Merovingische tijd met de term castrum is aangeduid.
Hans Rombaut
|