Aan Geert Vandeplassche. Beste Geert,
Natuurlijk ben ik van plan om ten gepaste tijd op de bijdrage van Cuyt te antwoorden. Maar uw opmerking van 14 september 2007 dat ik de stelling Sabis = Selle niet weerleg, doet me hierop vooruitlopen. Daarom geef ik hier volgende commentaar.
1. BG II, 15-16: eorum = Nervii en niet Ambiani. De volgende aanhalingen komen uit De Bello Gallico 15 en 16:
ab eo loco in fines Ambianorum pervenit; qui se suaque omnia sine mora dediderunt. Eorum fines Nervii attingebant. Quorum de natura moribusque Caesar cum quaereret, sic reperiebat: nullum esse aditum ad eos mercatoribus; nihil pati vini reliquarumque rerum ad luxuriam pertinentium inferri, quod his rebus relanguescere animos eorum et remitti virtutem existimarent; esse homines feros magnaeque virtutis; increpitare atque incusare reliquos Belgas, qui se populo Romano dedidissent patriamque virtutem proiecissent; confirmare sese neque legatos missuros neque ullam condicionem pacis accepturos.
Cum per eorum fines triduum iter fecisset, inveniebat ex captivis Sabim flumen a castris suis non amplius milibus passuum X abesse; trans id flumen omnes Nervios consedisse adventumque ibi Romanorum expectare una cum Atrebatibus et Viromanduis
Daar staat dus: vanuit die plaats arriveerde hij [Caesar] in het gebied der Ambiani, die zich
overgaven. Aan hun gebied grensden de Nerviërs. Dan volgt een uitgebreide beschrijving van de aard van het Nervische volk en volgt er: Toen hij gedurende drie dagen door hun gebied was opgetrokken vernam hij van krijgsgevangenen dat de rivier de Sabis niet verder dan 10 mijl van zijn kamp verwijderd lag; achter die rivier
wachtten de Nerviërs
de komst van de Romeinen af.
Het is belangrijk dat de Nerviërs na de vermelding van het bereiken van het gebied der Ambiani onderwerp worden, enerzijds van een werkwoord in een hoofdzin (Nervii attingebant), anderzijds inhoudelijk (quorum Caesar de natura quaereret). Als dan Cum per eorum fines triduum iter fecisset volgt kan eorum (van is, ea, id) enkel slaan op de Nervii. Dit voornaamwoord verwijst immers steeds naar het meest nabije of laatst genoemde, in dit geval dus duidelijk naar de Nerviërs en niet de Ambiani. Indien men op die plaats naar de Ambiani had willen verwijzen, die het verst verwijderd staan in de passage, dan had daar illorum moeten staan. Ik heb dit destijds met Arnould besproken, die mij daarin gelijk gaf (en zelfs zei: ik begrijp niet dat men mij daar nooit op aangevallen heeft). Ik besprak deze passage intussen met andere (ook buitenlandse) specialisten die hierover net hetzelfde denken. Na drie dagmarsen in het gebied van de Nerviërs te hebben opgemarcheerd is de Sabim nog 15 km verwijderd. Deze geografische gegevens maken het onmogelijk dat de Sabim kan vereenzelvigd worden met de Selle, vanwege veel te kort bij de grens van de Nerviërs met de Ambiani. Vanaf die grens is het nl. slechts dertig km tot aan de Selle. In die afstand is de 15 km inbegrepen na de drie dagmarsen. Dat brengt Caesars gemiddelde dagmars op 5 km, daar waar in oorlogstijd Caesar precies van de snelheid van het Romeinse leger profiteerde en vaak de lengte van de dagmars nog opvoerde (cf. de langere dagmars na de slag bij de Aisne tot Noviodunum).
2. Ik ging uit van een etymologische evolutie van Sabim tot Samme op basis van een mogelijke evolutie van de b tot de m, niet van de uitgang im tot de dubbele m. Overigens is die dubbele m enkel noodzakelijk voor het kort houden van de a, zoals de dubbele l de e kort houdt in Selle. Wel zag ik een gelijkenis tussen de uit de in BG overgeleverde vorm Sabim reconstrueerbare vorm Sabium en de vorm Samium, die in de 12de eeuw voor de Samme werd overgeleverd en die vermeld staat bij Gysseling. Sabium kan genitief meervoud zijn van de vorm Sabim. Die genitief meervoud kon immers in algemene zin worden gebruikt als men de omgeving van de waterloop aanduidde (meervoud vanwege de twee zijden van de rivier en genitief van plaats). Verder heb ik helemaal niets tegen de evolutie van de oude naam van de Selle Save (of veeleer Saue) tot Selle. Cuyt gaat echter voorbij aan het feit dat de vorm Sabis niet in BG wordt vermeld, maar enkel een gereconstrueerde vorm is uit een term die enkel in de accusatief Sabim voorkomt in BG, en dit slechts twee keer. Cuyt vermeldt echter dat de accusatief in het laat Latijn de nominatief verving. Dit argument is evenwel zeker niet van toepassing op het uiterst klassieke Latijn uit BG! De slot-m van Sabim wordt etymologisch echter veel crucialer indien in de oorspronkelijke taal de accusatief en de nominatief dezelfde vorm waren, nl. Sabim. De overgang van de vorm Sabim tot Saue wordt dan veel problematischer. Die is ineens niet meer vanzelfsprekend!
Cuyts uitspraak fonologisch is het gewoon onmogelijk dat de stam Sab- van Sabis zou leiden tot de stam Sam- van Samme is echter onwetenschappelijk. De auteur gaat hierbij uit van etymologische begeleidingsregels, de zogenaamde klankverschuivingen die men waarneemt in de evolutie van bepaalde woorden doorheen de tijd. Eén van die regels heeft opgemerkt dat een Indogermaanse of Latijnse b vaak via wrijving van deze b evolueert tot w (vergelijk met de Spaanse b), waardoor habere in het Frans avoir werd, in het Engels have. Toen ik in september 1989 een lezing gaf ten huize van Walter Couvreur in Antwerpen, stelde deze inmiddels overleden professor mij de vraag: wat doe je met die regel? Daarop heb ik hem gevraagd of die regel bindend is. Volgens mij is dat immers niet het geval. De b gaat immers niet altijd over tot v. De b is immers een bilabiale klank die in het dialect (ook in kindertaal) genasaleerd wordt tot m. Het fenomeen om de b nasaal te laten resoneren mondt automatisch uit in een m, vergelijk met het algemeen Nederlandse hebben en het Brabantse dialect (h)emmen. De relatie tussen de b en de m komt zeer sterk naar voor in woorden die een explosiviteit als onomatopee uitdrukken en er een iteratief van maken (dit wil zeggen de b herhalen): bom, bam, boem, waarbij bijvoorbeeld die b in het Engels schriftelijk wordt herhaald (bomb) maar niet wordt uitgesproken. Hoezeer de b en de m verwant zijn ondervinden liplezers (een techniek die vele dove mensen dienen aan te leren): voor hen is het uiterst moeilijk, zoniet onmogelijk om een onderscheid te zien tussen een b en een m, omdat ze beide op dezelfde manier, namelijk bilabiaal gevormd worden. Het bilabiaal karakter van beide medeklinkers maken ze zo verwant dat soms een b opduikt bij een m waar er voorheen geen was, bijvoorbeeld in de evolutie van Geminiacum naar een nieuw toponiem Gem-laos waarbij m en l nadien werden verbonden door de invoeging van een b tot Gembloux.
3. De droge route via Laon naar de Samme is onmogelijk Komend vanuit het land van de Remi, beschrijft BG de tocht via de Suessiones, de Bellovaci en de Ambiani. Daarbij is het onmogelijk om rivierovergangen te vermijden. Ook de zgn. oude Gallische weg van Laon-Le Cateau komt hiervoor niet in aanmerking: die weg loopt wellicht wel door het oude gebied van de Suessiones, maar zeker niet door het land van de Bellovaci en niet door dat van de Ambiani. Het is ook geen droge route zoals u die voorstelt. Via Le Cateau moeten ten minste na de Aisne de Oise en de Samber worden overgestoken. De Viromandui worden dan bovendien al direct bedreigd terwijl de Ambiani zelfs niet worden aangedaan. Bovendien blijven de Atrebates nog buiten schot. Deze route klopt dus langs geen kanten met de beschrijving in BG. Bovendien is de Selle van daaruit niet gelegen als een rivier achter dewelke (trans) de Nerviërs zich konden verschuilen, want de Romeinen zouden dan gewoon de loop van de Selle flankeren, niet traverseren en bijvoorbeeld de omgeving van Beauvais en Amiens niet aandoen. De tocht van Caesar via de omgeving van Amiens is overigens voor de voorstanders van de identificatie van de Sabim met de Selle (en dus ook voor Arnould in 1941) een noodzakelijke voorwaarde om op basis van de vermelde drie dagmarsen (rekenend vanuit het land van de Ambiani en niet vanaf de grens van het gebied van de Nervii) uit te kunnen komen aan de Selle. Op geografische basis is de identificatie van de Sabim met de Selle enkel mogelijk indien de afstand van drie dagmarsen + 10 mijlen in het land van de Nervii worden berekend vanaf de omgeving van Amiens. Zoals hoger echter gesteld is de berekening van de afstand van cum per eorum fines triduum iter fecisset vanuit het land van de Ambiani niet juist omdat eorum betrekking heeft op de Nervii.
Hans Rombaut
|