Antwoord op Cuyt: deel 16
Beschouwingen over § 23 (regels 192 tot 209) en conclusie (regels 210 tot 219)
Om een schepel graan was het Caesar niet te doen
In zijn beoordeling van het Algemeen Besluit op mijn boek haalt Cuyt de eerste zin van de tweede paragraaf uit zijn verband, om de zeer belangrijke conclusie te ondermijnen dat Caesar in 57 voor Chr. voorbijging aan de voor Rome nabije gebieden van Gallië om de uitgestrekte vruchtbare leemgronden van het verre Belgica te viseren.
Deze op historisch-geografische motieven gesteunde conclusie is helemaal niet simplistisch, maar nog veel meer een fonkelnieuw element in de Gallische oorlog, meer bepaald de kwaliteit van het graan in Belgica, in het bijzonder van de tarwe, een bij de Romeinen zeer geliefd basisvoedsel maar luxueus en vooral erg duur.
Wat aan de door Cuyt uit zijn verband gerukte zinsnede voorafgaat is de opbouw van Caesars oorlogsmachine, waarvoor het graan (en na de verovering van Belgica de tarwe), de motor was, en dit na Caesar ook bleef onder zijn opvolger Augustus. Simplisme wordt hier verward met een duidelijke stelling omtrent het motief waarom Caesar zijn aandacht vestigt op de verste gebieden van Gallië. Waarom begon hij niet met de onderwerping van bijvoorbeeld de Arverni? Nee, daarmee eindigt de oorlog in Gallië uiteindelijk, in het beleg van Alesia waar hij de opstand van Vercingetorix in 53 en 52 voor Chr. neerslaat. Vercingetorix was de leider van de Arverni met woongebied de Auvergne, het gebied dat voor Gallia Narbonensis, waarvan Caesar in 59 voor Chr. proconsul werd, het dichtst bij lag.
En nu verliest Cuyt de pedalen helemaal. Zo zegt hij dat de campagnes tegen de Helvetii en de Germanen van Ariovistus in 58 voor Chr. gebeurden met de volledige instemming van de Romeinse senaat. Maar wat had die senaat nog te vertellen? Het triumviraat Pompeius-Crassus-Caesar was net voordien opgericht met het specifieke doel die senaat buiten spel te zetten!
Hij vervolgt met "[de campagnes] lagen volledig in de lijn van de buitenlandse politiek van die senaat". Een senaat die niet eens de touwtjes in het binnenland in handen had. Voor zover de consules uit hun midden kwamen, had de senaat nu net de handen vol om een burgeroorlog als tussen Marius en Sulla te vermijden. Precies daartoe werd het tweehoofdig consulaat, dat reeds 3 eeuwen zijn functionaliteit had bewezen, omgevormd tot een triumviraat, waarbij men dacht dat door deze driedeling ook de macht stabieler zou verdeeld zijn. Het draaide al snel anders uit. Cuyt loopt hier met open ogen in Caesars val. Nadat hij als proconsul aan de grens van het rijk legioenen had kunnen lichten, zet Caesar deze in in het buitenland. Aanleiding voor de militaire paraatheid is de wens van de Helvetii om door het Romeinse rijk te mogen verhuizen op vlucht voor de Germanen. Uiteraard is het geoorloofd voor de senaat om een indringer van buitenaf tegen te houden. Maar hoeveel gewicht had de senaat om bijvoorbeeld Caesar te beletten niet op te treden tegen de Helvetii wanneer hij ze aanvalt buiten het Romeinse rijk en hen verslaat in het land van Haedui in Bibracte? Geen. Nochtans komt hij daardoor in conflict met de Germanen van Ariovistus, en er heerste in Rome een Germanenangst! Caesar gaat het conflict met Ariovistus ook aan. Hierover kon de senaat niet in de geringste mate inschatten of dit wel haalbaar was, en wat de gevolgen voor Rome zouden zijn bij een eventuele nederlaag. Ook de militaire kracht die Caesar van bij het begin inzet, nl. 6 legioenen, was zeker geen wens van de senaat. Caesar breidt die macht nog jaar na jaar uit tot 10 en zelfs 12 legioenen.
Dat Caesar met de senaat geen rekening hoefde te houden blijkt zeer duidelijk uit het tweede jaar van de oorlog wanneer hij naar Belgica trekt: nergens geeft De Bello Gallico een rechtvaardiging voor deze agressie. Ze staat ook in tegenstelling tot de door Cuyt hier aangevoerde defensieve politiek van de senaat in de periferie van het Rijk.
Om aan te tonen hoe achterhaald deze theorie over de defensieve politiek van het Romeinse rijk is, citeren we hier even uit Wikipedia over de Bellum Iustum, de gerechtvaardigde oorlog en de eigenlijke offensieve bedoelingen die bepaalde "regerende senatoren" hadden, waarvan Caesar het beste voorbeeld is:
Citaat: "Romeinse historici hebben dikwijls de zienswijze verkondigd dat Rome zijn imperium heeft opgebouwd door een opeenvolgende reeks defensieve oorlogen. Er waren in de 18e en 19e eeuw wel oud-historici die deze propaganda voor zoete koek aannamen. De werkelijkheid was natuurlijk wel anders. Voor de beginfase, toen Rome zijn macht in Midden-Italië vestigde, kan deze zienswijze nog tot op zekere hoogte worden verdedigd. Met zoveel kleine staatjes zo dicht op elkaar was niemand ooit werkelijk veilig. Tot op zekere hoogte was het in ieders voordeel dat er een federatie kwam, waarbij één staat de leiding nam, die dan binnen het gebied van de federatie veiligheid voor allen kon garanderen. Dat neemt niet weg dat er ook in deze "nabuuroorlogen" al duidelijke gevallen van pure landroof konden worden geconstateerd (bij voorbeeld ten koste van Veii of de Volsken). Nu was het zo dat de Romeinen vanwege hun godsdienst de verplichting voelden om alleen een "rechtvaardige oorlog" (bellum iustum) te voeren. Voordat het leger uitrukte moest een priester in een plechtige ceremonie aan de goden uitleggen dat de Romeinen een "rechtvaardige oorlog" begonnen en daarom hun steun verdienden. Het is duidelijk dat er altijd wel - min of meer spitsvondige - argumenten konden worden gevonden om de "rechtvaardigheid" van een oorlog te ondersteunen. Naarmate Rome groter en machtiger werd en veroveringen buiten het Italiaanse schiereiland begon te maken, werd de oorlog meer en meer een lucratieve affaire voor de regerende senatorenklassen en aan deze klasse gelieerde personen. Maar een rechtvaardiging was altijd wel te vinden. Er waren altijd wel "bondgenoten" te vinden, die tegen "boosaardige" buren moesten worden "beschermd"". Einde citaat.
Laat ons zeggen dat er aan de grenzen van het Imperium Romanum wel een pragmatische evenwichtspolitiek bestond. Rome was immers de facto de sterkste militaire macht in Europa, maar tot dan toe en ook nog nadien herhaaldelijk zeer kwetsbaar gebleken. Elk machtsevenwicht met andere machten buiten het rijk betekende rust aan de grenzen. Ik beschrijf dit systeem overigens op p. 16: "het waren afzonderlijke stammen die vrede sloten met Rome". Maar even verder zeg ik op p. 18 dat na verloop van tijd "machtsverschuivingen zich voordeden die dit evenwicht verstoorden". Ook dit had Cuyt blijkbaar niet gelezen.
Al dit voorgaande maakt het onmogelijk dat de verovering van Gallië door Caesar als een kopie van de politiek van Pompeius in het oosten kan worden beschouwd. Of de nabuurstaten van Gallia Narbonensis nu vazalstaten zijn of niet: Caesar laat ze gewoon links liggen en trekt naar daar waar hij wil, naar Belgica en zelfs naar Brittannia. Als Cuyt zegt dat "Romes (bedoelt hij hier de senaat?) bedoeling was ook van de Belgische stammen vazalstaten te maken, vooral als schild van Gallië tegen de Germanen van over de Rijn", dan moet ik vaststellen dat dit vanuit Rome niet kon worden ingeschat en nog minder politiek aan Caesar worden gestipuleerd. Dit volgens Cuyt "nieuwe systeem faalde" in Belgica vanwege het verzet van de Belgen. Dit is dus niet waar. De Belgae (Remi, Suessiones, Bellovaci en Ambiani) gaven zich over zonder weerstand. Diegenen die wel verzet boden, Nervii, Aduatuci, Germani Cisrhenani, blijken alles wel beschouwd eigenlijk net Germanen te zijn!
Komen we uiteindelijk even terug op de tarwe van Belgica. Toen Caesar, Crassus en Pompeius het triumviraat vormden was Caesar eigenlijk het zwakke broertje. Crassus had geld, Pompeius had het optima pars van het Rijk en de beste politieke steun in Rome zelf. In 59 kreeg Caesar het consulaat cadeau om het jaar nadien te worden weggepromoveerd naar de rand van het Rijk als proconsul, evenwel met de mogelijkheid van legioenen te kunnen lichten. Maar hoe moest hij zijn soldaten betalen?
Precies in de handel met de naburen uit Gallië hebben Caesar en zijn verantwoordelijken de superieure kwaliteit van de Belgische tarwe ontdekt. Ik kan elke geïnteresseerde lezer van dit stuk aanraden tijdens de zomermaanden de aren van de tarwe in Henegouwen, Waals-Brabant, Haspengouw of elders in de leemgebieden eens te vergelijken met die van de tarwe die gewonnen wordt op sommige overbemeste zandgronden in het noorden van ons land. Het verschil is enorm en menigeen die tarwebrood van onze leembodems kent, proeft ook het smaakverschil.
Tot slot: de bedenkingen die Cuyt over mijn boek uit geef ik nu ter beoordeling aan de lezer die niet zomaar enkele fragmenten leest, maar die oog heeft voor het geheel van mijn studie. Zijn eerste conclusie "het ultieme bewijs voor alle pogingen om Caesars exploten te lokaliseren, kan alleen maar van de archeologie komen" spreek ik tegen met het voorbeeld van Kanne/Caster uit Antwoord op Cuyt: deel 10, waar de archeologen niet hebben gezien dat dit kamp precies gedateerd was anno 57 voor Chr., en nog wel precies in het najaar van dit tweede jaar van de oorlog, wanneer Caesar zijn troepen aanvoerde deels vanuit Besançon en deels vanuit Noord-Italië, via Remi, Suessiones, Bellovaci, Ambiani, over de Sabis tot bij de Atuatuci.
Met deze besluit ik dat van Cuyts argumenten om aan te tonen dat mijn onderzoek is gebaseerd op onwetendheid, vervalsing van bronnen, indruist tegen de basisprincipes van de historische kritiek en wetenschappelijk onderzoek geen spaander overblijft. Bepaalde mensen die mij bij de uitgave van mijn boek hebben gesteund hadden dit gevraagd. Et nunc erudimini.
Hans Rombaut
|