Antwoord 12
op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-Bulletin 2006 (deel 4)
4.
Ripenses, riparienses en riparii:
Een volgend
argument in verband met de militaire oorsprong van Antwerpen in de Romeinse
tijd heeft alles te maken met de oorsprong van de naam Antwerpen uit het
Latijn. De vorm Andouerpenses uit de Vita Eligii staat zeer kort bij de vorm
Anduaeripenses, een samenstelling van het telwoord Anduae en het antroponiem
Ripenses. Ripenses zijn namelijk een bepaalde categorie van Romeinse
soldaten, die ook wel riparienses of riparii worden genoemd. Het is hierbij
interessant om even uit te weiden over deze troepen, want sinds enkele jaren is
er in het internationale onderzoek heel wat meer over bekend.
Ripenses,
riparienses en riparii zijn synoniemen voor eenzelfde onderdeel in het
Romeinse leger tijdens de keizertijd. Ze komen voor in bronnen van het einde
van de 3de en het begin van de 4de eeuw na Chr., net vóór,
ten tijde en na de vernieuwing van de verdedigingsstructuren aan de noordelijke
grenzen van het Romeinse Rijk, beschreven als de comitatenses en de
limitanei et ripenses. Ripenses, Riparienses of Riparii kennen we het
best voor het gebied langs de middenloop van de Donau, in Raetia, Valeria,
Dacia en Noricum, omdat er voor die gebieden rechtstreekse bronnen bestaan.
Ripenses worden in de literatuur meestal besproken samen met limitanei, zie
bvb. P. Southern en K.R. Dixon, The Late
Roman Army, Londen, 1996, p. 35-37 en 87-88, of D.S. Potter, The Roman Empire at bay A.D. 180-395,
Londen, 2004, p. 450-452. In
de literatuur worden ripenses en limitanei dikwijls gelijkgeschakeld, maar
Potter en vooral Southern en Dixon zien een duidelijk verschil in betekenis. Voor
de toepassing op de naamverklaring van Antwerpen is dit van groot belang, omdat
limitanei et ripenses algemeen als een fenomeen uit de laat-Romeinse tijd (3de
en 4de eeuw) worden beschouwd, terwijl de oudste Romeinse vondsten
in Antwerpen al dateren uit het midden van de 2de eeuw.
Een algemene
verklaring voor Riparienses et ripenses vinden we in Du Cange, Glossarium
mediae et infimae latinitatis, Parijs, 1883-1887, deel 7, kol. 192 a:
riparienses et ripenses: qui in ripa per cuneos et auxilia constituti erant,
quorum minor dignitas erat quam comitatensium
, (riparienses en ripenses: die
aan de oever met kleine legereenheden (cuneus = wig, vleugel) en als
hulptroepen zijn ingericht, en waarvan de waardigheid geringer was dan die van
de comitatenses). Deze verklaring werd door Du Cange gefundeerd op de Codex
Theodosianus (compilatie, 438 na Chr.), uit het onderdeel bekend als De Re
Militari (ca. 375 na Chr.). Zelfs Du Cange maakte dus reeds een onderscheid
tussen twee afdelingen in het Romeinse leger, de comitatenses en de
riparienses et ripenses, op basis van de Codex Theodosianus, waarin de
waardigheid der ripenses als geringer wordt beschreven dan die van de comitatenses.
Daarover zullen we verder meer bijzonderheden vernemen.
Wat zegt nu
het moderne wetenschappelijke onderzoek? Bij D.S. Potter worden deze ripenses
als volgt omschreven: The ripenses
are the same units that were later called
the limitanei, and, as their title suggests, they were stationed on the
frontier. Potter beschouwt de ripenses dus als voorlopers van de limitanei
en op basis van de naamgeving verklaart hij dat ze gestationeerd waren aan de
grens van het rijk. De vraag is of hij die stationering aan de grens stoelt op
de term ripenses dan wel op de term limitanei. Deze laatste term draagt
immers met zekerheid de betekenis aan de grens in zich, terwijl voor de term
ripenses het begrip grens niet intrinsiek vervat is. Hierop komen we verder
nog terug.
Bij
Southern en Dixon p. 35 lezen we onder de titel Ripenses and Limitanei dat er
in de late Keizertijd, in de tijd van Constantijn de Grote, tussen 311 en 325
een opdeling plaatsvond in het Romeinse leger, namelijk in mobiele en
stationaire troepen. Een juridische tekst van 324 na Chr. onderscheidt drie
klassen van troepen: first the comitatenses, then the ripenses, and finally
the alares et cohortales. The division between the mobile army (comitatenses)
and the frontier troops (ripenses, alae, cohortes) was now complete
The
distinction between comitatenses and ripenses probably dates from short time
before 325. The term ripenses is sometimes rendered as riparienses
Ripenses is
the title for all higher grade frontier troops, wether they are legions,
equites, cunei equitum or auxilia. Zij spreken over de ripenses vanaf
omstreeks 325 na Chr. als de verzamelnaam voor alle soorten van grenstroepen
van hogere kwaliteit.
In hun
studie ontleden Southern en Dixon in het bijzonder twee bronvermeldingen van
ripenses/riparienses, namelijk die uit het Brigetio Tablet de dato 6 juni 311
na Chr. en die uit de Wet van Constantijn van 17 juni 324 na Chr. Tussen die
twee vermeldingen merken de auteurs een evolutie, waarbij de tekst van 311 nog de
militaire structuur van het leger uit de vroege keizertijd weergeeft en die van
324 die van de late keizertijd. Voor de naamverklaring van Antwerpen uit
Anduaeripenses wijzen we er op dat het onweerlegbaar is dat er in de beide
teksten gesproken wordt over een militaire structuur met de naam ripenses/riparienses.
Naast het onderscheid dat tussen de ripenses in beide bronnen kan worden
waargenomen is het voor ons hier van belang om voor ogen te houden dat het
legeronderdeel met de naam ripenses mogelijk reeds bestond in de vroege keizertijd
als verzamelnaam voor de troepen, mogelijk van troepen die ingezet werden in de
periferie van het imperium.
Waarin
bestond nu het onderscheid tussen de ripenses en de comitatenses en hoe
evolueerde dit? De tekst van 311 betreft een brief van Constantijn en Licinius
gericht aan de bevelhebber van de troepen in Illyrië (het Balkan-Donaugebied)
waarbij het onderscheid in rang tussen ripenses en comitatenses duidelijk
maar schijnbaar gering is, bv. Southern en Dixon p. 87: Men in the vexillations and legions
[are] qualified for honesta missio after 20 years. The riparienses having to
serve 24 years to attain honourable discharge. Dat onderscheid zou verkleinen
in de tekst van 324, cf. Southern en Dixon: In 325 <de auteurs bedoelen
hiermee de tekst van 324, n.v.h.r.> he granted the riparienses the same
privileges as the comitatenses (dit houdt vooral verband met de honesta missio
die uitzicht gaf op een belangrijke uitbetaling in geld en grondbezit voor een
diensttijd van 20 jaar). Daarnaast wordt er in de tekst van 324 wel een zeer
belangrijk onderscheid tussen ripenses en comitatenses vermeld, namelijk
als de diensttijd wordt beëindigd vóór het reglementaire einde van de dienst,
in geval van zogenaamde ongeschiktheid voor de dienst: comitatenses were
entitled to emerita missio if they became disabled for any reason during their
service, but ripenses, after serving 16 years, only qualified for honesta
missio if the disability was caused by wounds received in action. Het is
precies hier dat we een beter inzicht krijgen tussen de beide legeronderdelen
comitatenses en ripenses. Het onderscheid vermeld in de tekst van 311
tussen 20 of 24 jaar dienst vooraleer een honesta missio kon worden verkregen
is inderdaad niet zo groot en wordt gelijkgeschakeld in 324. Het is misschien
juist dat er met het kleine verschil in 311 een verschil in militaire
waardigheid werd uitgedrukt, maar het is veel waarschijnlijker dat de vier jaar
langere verplichte dienst voor de ripenses eigenlijk een prijs was die deze
categorie van soldaten om bepaalde rechten te verkrijgen die aan de honesta
missio verbonden waren, wellicht het recht om grond in erfbezit te krijgen wat
voor de comitatenses een vanzelfsprekendheid was omdat zij gerekruteerd
werden onder de bevolking van de provinciae die het staatsburgerschap bezaten.
De honesta missio liet aan veteranen van beide legeronderdelen (comitatenses
en ripenses) toe na hun carrière eervolle ambten te vervullen in het gebied
van herkomst of waar ze nadien inburgerden, met andere woorden: aan de honesta
missio was het Romeinse staatsburgerschap verbonden, cf. C. de Koninck, Glossarium van Latijnse en Romeinse
rechtstermen, Antwerpen; Apeldoorn, 1997, p. 133: diploma militare:
getuigschrift houdende toekenning van eervol ontslag (honesta missio). Door het
diploma militare verkreeg de niet-Romeinse soldaat civitas (Romeins
burgerrecht) en conubium (het burgerlijk huwelijksrecht).
De tekst
van 324 beschrijft dus wel degelijk een erg groot onderscheid in de waardering
van een onvoltooide militaire carrière tussen de comitatenses en de
ripenses, waarbij men niet anders kan dan concluderen dat bij de rekrutering voor de comitatenses en
de ripenses verschillende volksgroepen werden geviseerd. Zo moet meer bepaald
de mogelijkheid van de comitatenses om voor welke reden en op welk moment in
hun militaire loopbaan dan ook een emerita of honesta missio te kunnen bekomen,
enkel weggelegd geweest zijn voor diegenen die het Romeinse staatsburgerschap
reeds hadden. Zo kon een korte militaire carrière in een afdeling van de
comitatenses voor kansarme staatsburgers aantrekkelijk zijn omdat ze gevolgd
werd door een honesta missio die hen een geldsom opleverde en die hen tevens een
trapje hoger op de maatschappelijke ladder kon brengen. Dat de riparii of ripenses pas na 16 jaar
dienst enkel een honesta missio wegens ongeschiktheid tengevolge van
verwondingen in het gevecht konden krijgen, betekent dat zij de eventuele
rechten verbonden aan de honesta missio, zelfs al waren zij ongeschikt geraakt
door verwondingen in de strijd, niet binnen een diensttijd van 16 jaar konden
bekomen. Hier wordt voor de voordelen van een vervroegde honesta missio een
zeer zware voorwaarde gesteld, namelijk een minimum diensttijd van 16 jaar
indien men op dat ogenblik door verwondingen in het gevecht ongeschikt voor de
dienst was geraakt, zoniet bleven de volledige 20 jaar militaire dienst
vereist. Deze zware voorwaarde bracht met zich dat vanaf de wet van Constantijn
in 324 na Chr. het toetreden tot de structuur der ripenses of riparii voor
staatsburgers van het Romeinse Rijk eigenlijk geen optie meer was om uit een
militaire carrière enig voordeel te halen. Inwijkelingen, die geen toegang
hadden tot de categorie van de comitatenses vanwege het niet bezitten van het
staatsburgerschap, konden enkel in Romeinse militaire dienst treden via dit
systeem van ripenses of riparienses. Zij kregen langs die categorie van
legerdienst een mogelijke toegang tot het Romeinse staatsburgerschap, dat op
zich een voorwaarde was tot het recht op grondbezit. We zagen reeds vroeger dat
bijvoorbeeld Germanen, die zich in de loop van de late derde of in de vierde
eeuw in het Romeinse Rijk hadden gevestigd, in ruil voor militaire dienst
grondbezit konden verkrijgen als hun nakomelingen in militaire dienst gingen.
De riparii of ripenses vormden tot tenminste het jaar 311 een
legerstructuur die op een getrapte wijze toeliet eerst het staatsburgerschap en
dan het erfelijk grondbezit te verwerven en dit ook op individuele basis (in
tegenstelling tot de grote horden inwijkelingen, die vaak onder de leiding van
hun eigen leider als auxilia fungeerden) mits een legerdienst van 24 jaar en de
voorwaarde dat de nakomelingen op hun beurt dienst namen in het Romeinse leger.
In 324 wordt dit systeem versoepeld tot 20 jaar, en 16 jaar in geval van
verwondingen.
Waarschijnlijk
kenden de limitanei dezelfde mogelijkheden. De vragen die hierbij dienen te
worden gesteld is waarom er dan naast de term ripenses een nieuwe naam, nl.
limitanei werd ingevoerd en op welk onderscheid die nieuwe naam dan is gebaseerd?
Ook daarover hebben we nagedacht. In de term limitanei zit het begrip limes
vervat, vaste grens. Ripa daarentegen betekent oever, maar niet noodzakelijk
vaste grens. Beiden zijn verwant, maar de teneur van de betekenis verschilt.
Waar ik in mijn boek Julius Caesar in België schreef dat Caesar de rivieren
volgde, kan men spreken van een dynamische situatie. Het imperium was in
uitbreiding van ripa tot ripa. Zo had Rome tot het begin van de eerste eeuw
nog de ambitie om de ripa van de Rijn te verleggen naar de ripa van de
Elbe. Verder zijn er tot in de tweede eeuw na Chr. nog uitbreidingen geweest,
o.m. in Dacië en aan de Eufraat. Het rijk was bij het begin van de jaartelling
dan wel ongeveer tot zijn maximum gekomen, gedurende nog anderhalve tot twee eeuwen
blijven er nog aanzetten tot dynamiek waar te nemen. De term limitanei draagt veel meer de
betekenis van een statische grens in zich. Het zijn troepen die het imperium in
stand moesten houden. Vanaf het einde van de eerste eeuw voor Chr. tot iets na
het midden van de derde eeuw na Chr. kende het Imperium Romanum zijn maximale
uitbreiding. De troepen met de naam ripenses verwijzen nog naar een mogelijke
verdere uitbreiding van het rijk. Zij waren troepen aan de ripa. Van een
mogelijke uitbreiding was na de regering van Constantijn de Grote echter geen
sprake meer. De naam van die troepen werd vervangen door de term limitanei,
de troepen aan de uiterste, vaste grens van het rijk.
Hans
Rombaut
|