Bij de recente identificatie van het
oppidum der Atuatuci uit BG II 29-33 met het oppidum gevonden in Bois du Grand
Bon Dieu nabij Thuin (deel 1):
1. Inleiding
Op 30 en 31 mei en 1 juni 2012 werd in
de Vlaamse, de Nederlandse en ook een beetje in de Duitse pers nogal wat
ruchtbaarheid gegeven aan het gecoördineerd onderzoek van een aantal Gallische
muntschatten door een team van de Vrije Universiteit van Amsterdam, de
KULeuven, het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium en het
Gallo-Romeins Museum van Tongeren (N. ROYMANS, G. CREEMERS, S. SCHEERS, Late Iron Age gold hoards from the Low
Countries of Nerthern Gaul, University Press Amsterdam, Gallo-Romeins
Museum Tongeren, 2012). Dit onderzoek bewijst eindelijk de aanwezigheid van de
troepen van Julius Caesar in de gebieden van het huidige België. Met zowat
dezelfde affirmatie werd in een groot deel van de persberichten de
identificatie van het oppidum van de Atuatuci uit De Bello Gallico (BG), II
29-33met de plaats Bois du Grand Bon Dieu te Thuin geponeerd. Voor de eerste
stelling wensen wij de onderzoeksploeg te feliciteren, want was het tot dusver
niet zo dat er geen positief bewijs was van de aanwezigheid van Caesar in
België? Dat is dan vanaf nu verholpen.
Maar de zo-even vermelde identificatie
van het oppidum van de Atuatuci heeft geheel niet dezelfde wetenschappelijke geldigheid
als de eerste stelling, niettegenstaande sommige van mijn tegenstanders op
bepaalde internetsites gniffelen in de zin van: nu moet met Rombauts
stellingen geen rekening meer worden gehouden. In het kader van alle
wetenschappelijke discussies die tot nu toe op deze blog werden gevoerd, moet het
eens te meer duidelijk worden gesteld dat specifiek de archeologie, bij het onderzoek
naar de aanwezigheid van Caesar(s troepen) in België, vaak een heel eigen
epistemologie hanteert, omdat zij met de gegevens uit de primaire historische
bron die ons inlicht, met name De Bello Gallico, geen rekening houdt, of omdat
de gegevens uit BG zeer selectief, vaak gewoon foutief of soms zelfs op
misleidende wijze worden aangehaald ter ondersteuning.
Voor de identificatie van het (niet bij
naam genoemde) oppidum van de Atuatuci uit BG II 29-33 met de genoemde locatie
nabij Thuin stellen wij klaar en duidelijk dat het manipuleren en ecarteren van
gegevens uit De Bello Gallico, heeft geleid tot een identificatie die totaal
fout is en dat de onderzoekers een uiterst bedenkelijke methodologie bij de
identificatie hebben toegepast, waarbij de uitvoerige landschappelijke en
topografische beschrijvingen uit BG II 29-33 duidelijk niet werden gevolgd.
Ik wil deze inleiding besluiten met twee
belangrijke algemene opmerkingen gericht tot de archeologische discipline in
verband met BG als bron in het algemeen en met de waarheidswaarde van de
gegevens in BG, in het bijzonder betreffende de vermeldingen van afmetingen.
Primo, bij de identificatie van de
plaatsen beschreven in De Bello Gallico gaat men er in de archeologische
literatuur vaak aan voorbij dat deze bron slechts een verzameling Commentarii
is en dat het verhaal van de verovering van Gallië in BG bijgevolg niet volledig
is. De commentaren beschrijven lang niet alle militaire acties en conflicten
die de legioenen o.l.v. Julius Caesar tijdens de oorlog in Gallië hebben
uitgevoerd of gestreden. Daarom precies mag niet elke archeologische vindplaats,
die kan gerelateerd worden aan de tijd van de verovering van Gallië door Julius
Caesar, worden verbonden aan een in BG beschreven gebeurtenis. Een voorbeeld:
een jaar na de nederlaag tegen Ambiorix komt Caesar terug naar Atuatuca met
tien legioenen. Negen daarvan gaan drie per drie in westelijke richtingen om
alle dorpen en steden te verwoesten, terwijl één legioen ter plaatse blijft.
Elk van deze negen legioenen heeft slag geleverd, en dit over grote
oppervlakten van het huidige België, een stukje van het noorden van Frankrijk,
het zuiden van Nederland en het uiterste westen van Duitsland, in de gebieden
van de Eburonen, de Aduatuci, de Nervii en onderhorige en naburige stammen. Dit
is het gebied ten oosten van de volledige loop van de Schelde vanaf de bron tot
aan de monding, vanaf ten zuiden van de Samber- en Maasvallei tot aan de grote
rivieren in midden Nederland. Zowat overal in dat gebied is het mogelijk dat er
sporen van de campagne van Caesar worden gevonden zonder dat daarvan
beschrijvingen terug te vinden zijn in BG, en dit in weerwil van het
ontstellende gebrek aan vondsten, waarop in 2006 door prof. H. Thoen de
schijnwerper werd geplaatst met de boutade Caesar is hier nooit geweest,
welke ook veel aandacht heeft gekregen. Deze bemerking is heel belangrijk voor
wat de archeologie bij het verhaal van BG kan bijbrengen. Immers elke vondst
van de aanwezigheid van Caesars troepen op een plaats die overeenkomt met de
beschrijvingen in BG bevestigen de informatie uit deze bron alleen maar en
maken onze kennis daarvan hooguit nauwkeuriger, al blijven we in België - wat
daadwerkelijke vondsten betreft - nogal op onze honger. Maar elke vondst van de
aanwezigheid van Caesars troepen op een plaats die niet overeenkomt met de
beschrijvingen in BG betekent een belangrijke aanvulling van onze kennis uit BG.
Dit laatste betekent dat elk archeologisch spoor uit de tijd van de campagne
van Caesar zorgvuldig tegenover deze bron dient te worden afgewogen. Indien men
bij de opgravingen van het Caesariaans kamp van Berry-au-Bac de tekst van BG
goed had vergeleken, dan had men gezien dat BG vermeldt dat de helft van het
kamp reeds van nature was aangelegd door de oeverwal van Aisne. Dit is in
Berry-au-Bac niet het geval, maar wel in het Caesariaans legerkamp van
Chestres, dat veel later door Franse archeologen werd onderzocht en juist gedateerd
maar niet gerelateerd aan BG.
Secundo, de commentaren bekend als BG,
bevatten uiterst correcte topografische beschrijvingen. Bij het identificeren
van de locaties moet men dan ook rekening houden met alle elementen in de
tekst. Het plaatje uit BG moet m.a.w. volledig kloppen met de terug te vinden
topografie, en als het niet klopt dan is ofwel de moderne identificatie fout of
moet er een verklaring zijn waarom de beschrijving in BG niet klopt. Een
voorbeeld daarvan is de vermelding in BG dat de Schelde uitmondt in de Maas.
Dit is nu niet meer zo, maar BG is daarom niet fout. De Westerscheldemonding
ontstond pas na de 11de eeuw en er zijn aanwijzingen uit
bodemonderzoek dat ook de Oosterscheldemonding in de Romeinse tijd niet
bestond.
Dat nu de beschrijvingen in BG zeer
correct zijn blijkt zelfs uit een van de meest manifeste fouten die aan deze
bron worden toegedicht, namelijk de beschrijving van het Ardennerwoud in BG VI,
29:
profectus per Arduennam silvam, quae
est totius Galliae maxima atque ab ripis Rheni finibusque Treverorum ad Nervios
pertinet milibusque amplius quingentis in longitudinem patet (hij werd
gezonden doorheen het Ardense bos, dat het grootste is van heel Gallië; het
strekt zich uit vanaf de oevers van de Rijn en vanaf de gebieden van de Treveri
tot aan die van de Nervii, en het [bosmassief] heeft een grootte van 500 mijlen
in de lengte).
Vele onderzoekers en kenners van
Caesars BG hebben in deze passage een enorme fout van Caesar opgemerkt. Voor
sommigen is deze fout van die aard dat dan ook aan de andere beschrijvingen in
BG ten noorden van de Seine geen rekening moet worden gehouden. Dit is m.i. een
zeer voorbarige gevolgtrekking. Soms wordt deze fout verklaard als een gevolg
van Caesars neiging om te overdrijven. Maar geef toe, daartoe is de afwijking
wel iets te groot. Immers de uiterst maximale afstand van de diameter van de
Ardennen kan nooit maar geweest zijn dan 250 km (d.i. ± de afstand Mons-Keulen
in vogelvlucht), daar waar BG 500 mijl of 750 km vermeldt, zijnde de afstand
Parijs-Hannover in vogelvlucht. Dit is geen fout meer en zelfs geen
overdrijving. Het is buiten elke proportie. Immers, indien we deze diameters
stellen voor een circulaire structuur, dan zou in het eerste geval het
Ardennerwoud een oppervlakte hebben van 49.375 km², dit is meer dan anderhalve
keer de oppervlakte van België, wat voor dit bosmassief wel enorm groot zou
zijn. Maar met een diameter van 750 km zou de oppervlakte 444.375 km² bedragen,
dit is bijna zo groot als de oppervlakte van landen als Marokko, Oezbekistan of
Zweden. Beide afmetingen zijn dus onrealistisch, maar diegene die werd vermeld
in BG veruit het meest.
Men moet zich echter steeds goed voor
ogen houden dat de strateeg Julius Caesar heeft kunnen bogen op zeer correcte
geografische gegevens. Het zijn die gegevens die aan de basis lagen van de
Commentarii. Dat Caesar en zijn medewerkers zich zo enorm zouden hebben vergist
in de afmetingen van het Ardennerwoud is eigenlijk onwaarschijnlijk. Andere afmetingen
vermeld in BG, of het nu op kleine of op grote schaal is, zijn steeds correct.
We beschreven dit in Julius Caesar in België voor Vesontio (Besançon) en voor
de Britse eilanden. Daarom moet ook besloten worden dat de 500 mijl of 750 km
voor de Ardennen een correct gegeven is, maar niet in longitudinem. Het
gegeven van 500 mijl in longitudinem heeft overigens geen enkele zin omdat in
deze passus de richting niet werd aangegeven. Een gegeven dat voor de Ardennen wel
overeenkomt met deze afstand is de omtrek, en de beschrijving van het woud in
deze passus betreft ook de uitgestrektheid: vanaf de oevers van de Rijn en van
de gebieden van de Treveri tot aan die van de Nervii. Voor de omtrek van het
Ardennerwoud klopt dit gegeven wonderlijk wel en de maat van de omtrek is ook een
lengte. Het is heel waarschijnlijk dat in de militaire notities, die aan de
basis lagen van deze passage in BG, de lengte van de omtrek van het woud werd
aangegeven en dat die afmeting bij het opstellen van de Commentarii
verkeerdelijk werd verwoord als in de lengte. Indien we de oppervlakte van
een circulaire structuur met een omtrek van 750 km uitrekenen dan komen we aan
een bosmassief met een oppervlakte van 11.125,39 km², dit is zowat driemaal de
oppervlakte van de provincie Luik en heel vergelijkbaar met de oppervlakte van een
groot bosmassief in het huidige Europa, met name het Zwarte Woud. Via deze
invulling van 500 mijl lang wordt de beschrijving van het Ardennerwoud in BG
plots heel realistisch!
Met deze verklaring voor een sinds lang
onoplosbaar gewaande fout in BG wil ik mijn opmerking versterken dat bij het
identificeren van plaatsen in BG alle gegevens die deze bron aanreikt moeten
kloppen. Indien dat niet het geval is, moet dat op een heel logische wijze kunnen
worden verklaard. Hiermee gewapend zal ik in het volgende deel de beschrijving
van het oppidum van de Aduatuci uit BG II, 29-33 toetsen aan de voorgestelde
locatie, het oppidum gevonden in het Bois du Grand Bon Dieu in Thuin.
Hans Rombaut
|