De Rijn werd bewaakt door een lange keten van permanent bemande forten. Ten westen van Tongeren werd een stapelplaats voor graan ingericht, beheerd door de staat, die diende om de graantoevoer te doseren (Hans Rombaut in Steden des Tijds, Utrecht, 1990, p. 15).
Via de SPQR-site heb ik onlangs heel veel slechte dingen over mezelf vernomen, die gepubliceerd werden in de AVRA-Bulletin 2006. Zonder meer word ik beticht van verschillende kwakkels te hebben geschreven en dat deze nu uit de wereld zijn geholpen. Ik citeer: Tongeren had in de Romeinse tijd als economisch centrum van een agrarische regio een belangrijke functie in verband met de ravitaillering van de Rijntroepen. De auteur [Robert Nouwen] haalt de kwakkel onderuit van Hans Rombaut die in zijn boek Julius Caesar in België het wetenschappelijke eigendom claimt van deze stelling.
Voor de zoveelste keer in nu al een vol jaar tijd, wordt mijn goede trouw en vooral mijn wetenschappelijke eerlijkheid beklad. De beweringen van dhr. Nouwen worden in het geheel niet tegen mijn beweringen afgewogen. Daarom heb ik me zo snel als kon de bewuste AVRA-Bulletin 2006 aangeschaft.
De heer Nouwen verklaart daarin dat ik beweer dat ik de wetenschappelijke eigendom claim van de theorie dat de graanhandel in Tongeren is gestoeld op de omliggende vruchtbare regio en ook van de daaraan verbonden ravitaillering van de Romeinse legerkampen aan de Rijn. Dhr. Nouwen legt mij woorden in de mond die ik nooit heb gebruikt noch gepubliceerd, en zeker niet in de voetnoot 3 van mijn boek Julius Caesar in België p. 13-14, waarnaar hij verwijst.
Mijnheer Nouwen heeft voetnoot 3 uit mijn boek blijkbaar niet goed gelezen. Ik beweer helemaal niet dat ik dat als eerste heb geponeerd. Evenmin eis ik er het intellectuele eigendom van op. Wel confronteer ik de heer Nouwen met het feit dat hij mijn bijdrage uit 1990 niet vermeldt in zijn doctoraat noch in de publicatie uit 1997 die eruit voortvloeit. Omdat hij mijn bijdrage zeer zeker kende (hij was erbij toen ik de mensen van Teleac rondleidde in het Gallo-Romeins museum, zie 'Straffe toeren1', ter voorbereiding van mijn publicatie en hij kwam zelfs tussen in het toeleveren van de illustraties) meen ik dat hij mijn studie bewust niet heeft vermeld. Wat meer is, in zijn weerlegging van de kwakkel die mij wordt toegeschreven verwart hij bewust of onbewust ? twee verschillende aspecten. Natuurlijk is het van oudsher bekend dat Tongeren in een zeer vruchtbare regio ligt. De werken die Nouwen aanhaalt van Pacquay, De Maeyer, Van de Weerd, de studies rond de centuriatio en de villae door J. Mertens, De Boe e.a. verklaren inderdaad dat Tongeren zich ontwikkelde tot een centrum van de graanhandel. Ook de publicaties van Van Doorselaer, De Laet en mijn leermeester A. Verhulst schragen deze stelling, die ik beaam, maar geenszins claim als mijn wetenschappelijke eigendom. Alle gaan ze uit van de idee dat de graanhandel zich eerst ontwikkelde en dat vanuit die bestaande handel de legerkampen aan de Rijn werden bevoorraad.
De originaliteit van mijn stelling is dat ik het ontstaan van Atuatuca of Tongeren als Romeinse stad fundeer op de organisatie van de bevoorrading van de kampen aan de Rijngrens en dat de graanhandel in Tongeren in het verlengde van die militaire organisatie dient beschouwd te worden. In die zin interpreteer ik dan ook het horreum buiten de stad als een stapelplaats voor graan
beheerd door de staat en [die] diende om de graantoevoer [ten behoeve van de grensplaatsen] te doseren. De heer Nouwen haalt uit mijn bijdrage uit 1990 in zijn bijdrage in de AVRA Bulletin 2006 heel veel aan, maar dit net niet. Het is mijn mening - en die heb ik destijds ook tegenover A. Verhulst en anderen verdedigd - dat net zoals de heirbanen werden aangelegd ten dienste van het leger en dat die nadien ook in functie stonden van de handel, de militaire verdediging aan de Rijn pas werd aangelegd als de bevoorrading was verzekerd. Dit was onmogelijk op basis van een vrije en niet stabiele graanhandel, die afhankelijk was van externe factoren als het weer en militaire verwoestingen. De bevoorrading van de Rijnverdediging diende gedoseerd te worden en gestaag te verlopen. De graansilos zoals die van het horreum van Tongeren dienden permanent gevuld te zijn, vooraleer eventuele overschotten commercieel konden worden verkocht op de vrije markt. Het is precies dat wat ik beweerde in mijn bijdrage van 1990 en dat mijn collega O. Debaere terugvond in de studie van de heer Nouwen. Het zou ook niet erg geweest zijn, mocht hij naar mijn bijdrage hebben verwezen. Het is wel heel wat anders dan mij te beschuldigen van het wetenschappelijke eigendom van een algemene stelling omtrent de vruchtbaarheid van de omgeving van Tongeren en de daaraan verbonden graanhandel te claimen, die uiteindelijk zou hebben geleid tot de ravitaillering van de Rijnkampen. Tussen haakjes: ik gaf O. Debaere ook nog de oorspronkelijke versie van mijn studie, zoals ik die naar Teleac heb doorgestuurd. Daar stond alles veel explicieter in vermeld, maar redactioneel werd daar erg in gesabeld. Helaas niet voldoende om de buffering van graan voor militaire doeleinden volledig te weren. De heer Nouwen weet dus zeer goed wat hij uit mijn artikel van 1990 niet moet citeren!
Hans Rombaut
|