Antwoord 3 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-Bulletin 2006 waarop wordt ingegaan vanuit de vraag zit de Vlaamse bodem werkelijk vol Romeinse dakpanfragmenten?.
In mijn vorige twee antwoorden op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-Bulletin 2006 heb ik aangetoond dat de Antwerpse stadsarcheoloog van destijds bij zijn opgravingen in Antwerpen de aangetroffen baksteenwaar nogal veronachtzaamde. In de geciteerde AVRA-Bulletin gaat de voormalige stadsarcheoloog bovenaan p. 54 op zijn elan nog onachtzamer door. Hij schrijft daar letterlijk: indien op alle vindplaatsen van Romeinse dakpanfragmenten daadwerkelijk ook woningen met dergelijke dakbedekking hadden gestaan was Vlaanderen tijdens de Romeinse periode ongeveer volgebouwd!
Wat Tony Oost hier schrijft is gewoon onwaar! Hij beweert hier dat Vlaanderen tijdens de Romeinse periode zou volgebouwd zijn met constructies waarop dakpannen werden gebruikt, als we ons baseren op de Romeinse dakpanfragmenten die we in onze bodem vinden. Met andere woorden: Tony Oost beweert dat we nagenoeg overal in het huidige Vlaanderen Romeinse dakpanfragmenten aantreffen. Deze uitspraak strookt niet met de waarheid, want lang niet overal in de Vlaamse bodem worden Romeinse dakpanfragmenten gevonden! In Vlaanderen is het vinden van dakpanfragmenten uit de Romeinse tijd veeleer zeldzaam. Tot op heden is in onze gewesten de vondst van een Romeins dakpanfragment nog altijd een zaak die een groot archeologisch belang heeft (zeker dakpanfragmenten waarop letters staan), zij het iets minder voor de vanouds bekende Romeinse vindplaatsen, zoals Tongeren bijvoorbeeld, waar het aanbrengen van nog meer tegulafragmenten dan er tot nu toe al zijn gevonden, niet noodzakelijk nieuwe inzichten oplevert. Toch mogen ze zelfs dan bij het archeologisch onderzoek niet terzijde worden geschoven.
Maar Oosts uitspraak dat Vlaanderen op basis van de terug te vinden Romeinse dakpanfragmenten tijdens de Romeinse tijd was volgebouwd is niet alleen onwaar. Zijn uitspraak is een gevolg van de stemmingmakerij die tegen mijn boek ontstond binnen een kleine groep van mensen, aangevoerd door Guido Cuyt en Alfred Michiels. Laatstgenoemde is de persoon die in augustus 1989 mijn oplossing voor de naamverklaring van Antwerpen op zijn naam probeerde te brengen. In zijn boek uit 2007 bedankt hij eerst Robert Nouwen, dan Guido Cuyt voor de commentaar op zijn tekst, wat bewijst dat deze twee elkaar kennen, en tenslotte Tony Oost. De voormalige stadsarcheoloog van Antwerpen Tony Oost kiest hierbij het kamp van Cuyt en Michiels en hij biedt hen zijn wetenschappelijke autoriteit aan als steun door zijn bijdrage in de AVRA-Bulletin 2006.
Het belang voor het wetenschappelijk onderzoek en de wetenschappelijke eerlijkheid zijn hier echter zeer ver te zoeken. De voormalige stadsarcheoloog Oost laat zich zover meeslepen, dat hij beweert dat er overal in Vlaanderen, waar we ook graven, Romeinse dakpanfragmenten in de bodem aantreffen, een bewering die duidelijk niet waar is. Waarom doet hij dat? Dit komt omdat de heer Oost zich veel verder heeft geëngageerd met de heer Michiels dan louter wetenschappelijk. Wie hieraan zou twijfelen kan het lezen in Michiels boek p. 2: Oost heeft Michiels zelfs geholpen bij de promotie van zijn boek, dit is een groter engagement dan enkel maar nalezen.
Nu is Tony Oost zich blijkbaar wel bewust van de verregaande draagwijdte van zijn hoger aangehaalde uitspraak over Romeinse dakpanfragmenten. Hij probeert daarom het belang van het voorkomen van dergelijk archeologisch materiaal in waarde te minimaliseren. Wij citeren Oost: Dakpannen zijn meer dan een loutere dakbedekking. Ze zijn ook gebruikt in opgaand muurwerk, als bekisting, voor constructie van goten, als filterlaag in waterputten. Tony Oost wil ons laten geloven dat Romeinse dakpannen, tegulae en imbrices, zo algemeen werden toegepast dat de fragmenten ervan nagenoeg overal te vinden zijn, dat de vondst ervan absoluut niet wijst op Romeinse daken, evenmin als op de aanwezigheid van Romeinse bewoning noch op de aanwezigheid van Romeinen. Aan vondsten van fragmenten van Romeinse dakpannen moet bijgevolg niet te veel aandacht worden besteed: het fragment hoeft zelfs helemaal niet te betekenen dat het maar iets te maken heeft met een dak uit de Romeinse tijd. Met andere woorden: Romeinse dakpanfragmenten zijn van weinig betekenis.
Welnu, dit is niet waar. Dakpanfragmenten en ander bouwkeramisch materiaal zijn heel belangrijk voor het archeologisch onderzoek. Zulk materiaal moet met de nodige deskundigheid worden beschreven en bestudeerd. Dakpannen bijvoorbeeld, dienen effectief om daken te maken. Dit is ook etymologisch verankerd: zoals het Nederlandse substantief dak zich verhoudt tot het werkwoord dekken, verhoudt het Latijnse substantief tectum zich tot het werkwoord tegere, waarvan het woord tegula is afgeleid. Tegere betekent dekken, tectum is dak. De stam van al deze woorden is dezelfde, zelfs tussen het Latijn en het Nederlands. Tegere en tectum noch dekken en dak betekenen noodzakelijkerwijze dat een woning werd bedekt met een keramisch product. Het kan ook stro zijn, of hout, of leisteen. Dekken en tegere en dak en tectum hebben dan ook een gemeenschappelijke Indo-europese stam, die ontstond in de tijd toen de daken nog niet werden gemaakt in gebakken aarde. De woorden dakpan en tegula dragen echter wel de voorwaarde uit gebakken klei vervaardigd in zich! Zowel het Nederlandse woord dakpan als het Latijnse tegula betekenen dekplaat, vervaardigd uit gebakken aarde, om een ruimte te bedekken. De termen dakpan, tegula en ook imbrex dragen het keramisch aspect in zich en zijn met geen ander bedakingsmateriaal te verwarren, zelfs niet met leien.
Als Romeinse tegulae voor andere doeleinden worden aangewend dan voor de constructie van een dak, dan is dat dus een afgeleid gebruik, m.a.w. een anomalie voor dat soort bouwmateriaal. Nu werd in de Leuvense school hierover op een speciale wijze gedoceerd. Ik heb die traditie ook meegekregen in de lessen van Hubert Devijver aan de UFSIA. Wat houdt deze traditie in? Professor Devijver vertelde inderdaad dat de vlakke dakpannen inderdaad ook voor andere doeleinden werden gebruikt, en wel met de volgende woorden: Zo worden tegulae meer dan eens aangetroffen in opgaand bouwwerk, ontdaan van hun opstaande randjes, en ook in hypocausta. Voor wie vertrouwd is met het productieproces van dakpannen en tegels is dit ontdaan van hun opstaande randjes een ongeloofwaardig verhaal. De opstaande randjes van de vlakke tegula werden speciaal zo gevormd uit de nog ongebakken vlakke kleiplaat, om eenmaal gebakken, als dakpan de overvloedige neerslag niet te laten insijpelen.
Voor diegene die met dergelijk materiaal geconfronteerd wordt is het nodig van het productieproces van dergelijk materiaal zeer goed te kennen! Zo kan in principe eenzelfde ongebakken vlakke kleiplaat dienen voor zowel een tegula als een imbrex, waarbij de laatste vorm wordt bereikt door de in eerste fase gedroogde kleiplaat te krommen met een houten vorm. De opstaande randjes van de vlakke tegula worden op een gelijkaardige manier met een vorm aangebracht op het moment dat de tegula nog niet gebakken is (het is Paul de Niel van het Eco-Museum en Archief van de Boomse Baksteen/EMABB die de productiewijze van de tegula met opstaande randjes voor het eerst kon achterhalen). Deze productiemethode brengt met zich mee dat het ontdoen van de opstaande randjes van tegulae geen voor de hand liggende zaak is: de tegula wordt beschadigd, en het behoud van de rechthoekige of trapeziumvorm is niet vanzelfsprekend. Bij het afkappen van dergelijke randjes zal men menige dakpan zwaar beschadigen. Dergelijke ingreep lijkt me enkel nuttig voor diegenen die niet meer in staat zijn van nieuw bouwkeramisch materiaal aan te maken en die de tegulae voor andere doeleinden trachten te recupereren.
Nu is het voor geoefende baksteenproducenten veel eenvoudiger om de basisvorm, de ongebakken vlakke kleiplaat, te mouleren voor andere doeleinden, zonder deze te vormen tot de dakpan met de opstaande randjes. Die vlakke ongebakken kleiplaat was in de Romeinse tijd inderdaad een basisvorm voor oneindig veel variaties. Vlakke kleiplaten dienden o.m. om vierkante vloerstenen (uiteraard zonder opstaande randjes) te vervaardigen, en ook ronde of vierhoekige hypocauststenen werden gesneden rond een vorm uit zon vlakke gevormde en in een eerste fase gedroogde kleiplaat. De Romeinen waren meesters in het variëren hiermee. Voor hen was klei wat tegenwoordig voor ons plastiek is. Ze vervaardigden er zowat alles mee: van serviezen tot bewaarrecipiënten en bouwmaterialen in vele vormen (zelfs verwarmingsbuizen). Dat tegulae werden ontdaan van hun opstaande randjes is totaal onwaarschijnlijk in de gebruiken van een beschaving die zo verregaand de techniek meester was om bouwkeramisch materiaal te produceren als de Romeinen. Ze zouden er immers gewoon geen randjes hebben aangemaakt vóór het bakken. In samenwerking met EMABB heb ik gedurende de laatste 20 jaar talloze zogenaamde tegulae gebruikt in opgaand bouwwerk of hypocauststenen gaan bekijken en inderdaad gaat het daarbij niet om tegulae ontdaan van de opstaande randjes, maar om een totaal ander product, met andere formaten, en voor andere doeleinden vervaardigd.
Waarom zegt Tony Oost dan dat de Romeinen hun dakpannen ook in andere constructies gebruikten? Ofwel kent hij niets van de productie van bouwkeramisch materiaal, en dan is hij niet bevoegd en had hij de hulp moeten inroepen van diegenen die op dat terrein beter beslagen zijn dan hij. Ik heb hem trouwens op 4 september 1989 gemeld dat bij het EMABB in Boom aan fundamentele studie over bouwkeramisch materiaal werd gedaan. Bij mijn weten heeft hij nooit contact gezocht.
Met zijn uitspraak die wij hier onder de loep hebben genomen, heeft Tony Oost dus vooral zijn mening wil ondersteunen dat we aan Romeinse dakpanfragmenten (die we volgens hem nagenoeg overal terugvinden) geen conclusies mogen verbinden. Ze bewijzen volgens hem zelfs niet dat de Romeinen hier aanwezig zijn geweest! Om dit laatste is het Oost namelijk te doen: volgens hem zijn de Romeinen in Antwerpen niet geweest. De tegulae die we terugvinden zijn als spoor voor hun aanwezigheid volgens hem waardeloos. Welnu, hierin heeft Oost ongelijk. De Romeinse dakpanfragmenten bewijzen de Romeinse aanwezigheid namelijk wel. Elk fragment van een Romeinse tegula of imbrex bewijst de aanwezigheid van de Romeinen in onze gewesten omdat de Romeinen deze producten en de wijze van produceren hier namelijk hebben geïntroduceerd, in eerste instantie het Romeinse leger. Met het zinnetje waarin hij het voorkomen van de Romeinse dakpanfragmenten veralgemeent, denkt Oost dat hij het belang van dit archeologisch materiaal kan verminderen, maar het tegendeel is juist het geval. De Romeinen introduceerden in onze gewesten immers zowat alles wat met de steenbakkerij te maken heeft: de producten (tegulae, imbrices, lateres), de bouwtechniek (volle muren in keramisch materiaal, maar ook in combinatie met natuursteen of met ingegoten Romeins beton, de hypocausta met verwarmingsbuizen, het gebruik van verschillende soorten baksteen voor de funderingen tegenover de opgebouwde gedeelten
), de vervaardiging, ja tot zelfs het juiste alaam om de grondstof klei uit te graven.
Wanneer hij zegt dat de Romeinen hun dakpannen in opgaand muurwerk gebruikten, dan had hij als criticus op mijn werk toch best aangegeven dat het in dat geval wellicht geen ronde imbrices betreft, maar wel vlakke tegulae. Beide types mogen of kunnen hier niet zomaar worden vermengd: hoe verwerk je namelijk de konische, bolle imbrices in opgaande muren? Dit is geen vanzelfsprekende zaak. Ook tegulae kunnen niet zomaar worden verwerkt in verticale muren. Romeinse tegulae vertonen niet alleen de opstaande randjes, waardoor ze hinderlijk zijn om te dienen in opgaand weefverband, maar ook de tegulae zijn lichtjes trapeziumvormig. De opstaande randjes hebben namelijk de functie het water niet te laten insijpelen dat onder de halfronde imbrex zou doorstromen. De trapeziumvorm van de tegula is dus ontworpen in functie van de konische vorm van de imbrex. Hoe beter deze beide aansluiten hoe perfecter het water zo snel mogelijk naar beneden wordt geleid. Zulk trapeziumvormig en konisch materiaal is niet vanzelfsprekend om te gebruiken in opgaand muren.
Als Oost verder zegt dat de Romeinse dakpannen werden aangewend als bekisting dan kan hij alleen maar bedoelen dat de Romeinen deze dakpannen gebruikten om vorm te geven aan het bekende Romeinse beton. Deze vorm van Romeinse architectuur is in het wetenschappelijk onderzoek al heel lang bekend. Het zijn bekistingen voor opgaande bouwconstructies, die precies in onze gewesten erg zeldzaam zijn, want bij ons vindt men de meeste gebouwen uit de Gallo-Romeinse tijd terug als bouwsels naar inheems gebruik in hout en leem, die te reconstrueren zijn aan de hand van de weergevonden paalgaten. Het gebruik van Romeinse dakpannen voor bekistingen wijst dan toch op zijn minst op bouwconstructies die regelrecht het gevolg zijn van de Romeinse bouwtechniek, zou ik denken, en niet die van de inheemse Gallische of de al dan niet voor of na de Romeinse verovering ingeweken Germaanse bevolking. Dhr. Oost geeft hiermee aan dat hij de Romeinse bouwtechniek niet precies kent. Dergelijke bekistingen in baksteenmateriaal uit de Romeinse tijd zijn in geen enkel opzicht te vergelijken met de huidige bekistingen voor betonnen constructies, die na het verharden verwijderd worden. Neen, het baksteenmateriaal waarbij het zeer twijfelachtig is dat het tegulae en nog veel twijfelachtiger dat het imbrices zouden zijn werd na het storten van het Romeinse beton helemaal niet verwijderd. De bakstenen dienden inderdaad als bekisting maar ze werden als bekisting niet verwijderd. De bakstenen muren bleven staan omdat ze de eerste steunende functie hadden voor de betonnen specie en ook omdat ze bovendien veel mooier waren in hun mooie formatie dan het gestorte beton, waardoor ze fungeerden als paramentstenen, vaak in combinatie met natuursteen. Ze konden naderhand ook worden bezet met een vlakke versierbare kalklaag, wat met het Romeinse beton niet mogelijk was. Veel van dit alles leerden we in de cursus van prof. H. Devijver.
Als Oost verder dan nog schrijft voor de constructie van goten dan gaat het m.i. om het water te leiden ten dienste van de mens? Voor de gebogen imbrices, ten opzichte van stromend water in holle positie gebruikt, is dit een zeer vanzelfsprekende toepassing, maar ik beschreef reeds hoger dat ook tegulae het water leidden via opstaande randjes. Maar ook in al deze toepassingsvarianten gaat het toch om bouwwerken die totstandkwamen tengevolge van de menselijke activiteit. Welnu, de beschreven bouwkeramische technieken zijn rechtstreeks voortgesproten uit het typische Romeinse technische kunnen en allerminst uit dat van de inlandse boeren, zoals Oost ons wil laten geloven. Het gaat in Antwerpen wel degelijk om geïmporteerde Romeinse bouwkeramiek, die in eerste instantie werd verbreid door het Romeinse leger, dat er zelfs zijn waarmerk op achterliet (cf. PRIMCORS). Maar als Tony Oost in dezelfde boutade ook beweert dat dakpanfragmenten (algemeen) werden gebruikt als filterlaag in waterputten dan beweert hij opnieuw zomaar iets voor de vuist weg op het terrein van de baksteenwaar zonder dat hij kan aantonen dat dit waar is! Dakpannen werden helemaal niet algemeen als filterlaag gebruikt. Het gaat hier om een oneigenlijk gebruik van de dakpannen, waarschijnlijk tengevolge van beschadiging tijdens het productieproces! Hoeveel waterputten zijn er in het Antwerpse en daarbuiten gevonden en hoeveel daarvan bevatten er dakpanfragmenten als filterlaag? Waterputten uit de Romeinse tijd zijn talloos, filterlagen van dakpanfragmenten zijn uiterst zeldzaam. Verbrijzelde baksteenwaar is namelijk niet zon goede materie om filterlagen te maken, en zeker niet rode dakpanfragmenten! In tegenstelling tot zand en kiezel bevatten rode bakstenen en a fortiori rode dakpannen microscopisch kleine rode plaatjes die oplossen in water en het water lichtjes rood kleuren. Dat komt omdat de beschermende smeltlaag van het bakken niet aanwezig is op de breukvlakken. Een waterput waarin het water gezuiverd wordt door verbrijzelde baksteenwaar levert water op met een licht rode kleur, althans zeker bij het begin van het in werking treden van de waterput. Bovendien zijn dergelijke dakpanfragmenten te grof om het water te filteren. Ten hoogste kon een dergelijke laag baksteenwaar functioneel zijn om een er zich bovenop bevindende filter, bestaande uit verschillende lagen zand en kiezel, samen te houden of te funderen. De filterende functie van de dakpanfragmenten is namelijk nihil.
Dakpanfragmenten werden door de Romeinen dus zeker niet zomaar gebruikt als filter in waterputten. Economisch gezien heeft dat ook geen enkel voordeel, want de kostprijs aan brandstof om de dakpannen te vervaardigen maakt ze niet aantrekkelijker dan de gebruikelijke filtervullingen uit keien, kiezel en diverse zandsoorten die overal in voldoende mate kunnen gevonden worden. Het gebruik van dakpanfragmenten als filter voor een waterput is een merkwaardige zaak en dient zeker ten gronde te worden bestudeerd: was de vindplaats van de massa reconstrueerbare dakpanfragmenten wel de filtervulling van een waterput? Het feit dat de fragmenten tot volledige dakpannen konden worden gereconstrueerd pleit hier regelrecht tegen. Een filtervulling voor een waterput kan samengesteld worden uit lagen van gesteenten met een verschillende grootte van korrel, hetzij zand, zavel, rivierzand, kiezel etc. Als men naar analogie hiervan toch dakpanfragmenten zou aanwenden, dan zouden ze eerst verbrijzeld moeten worden tot een homogeen fijn mengsel en vervolgens worden uitgestort. Het zou zeer moeilijk zijn om daaruit nog volledige dakpannen weder samen te stellen. Dat dit toch kon pleit regelrecht tegen de interpretatie van die vondst als zijnde een normale waterput, misschien zelfs als een waterput tout court. Feit is dat de dakpanfragmenten door Tony Oost werden gevonden in een gefragmenteerde toestand die nog toeliet grotere gehelen weder samen te stellen. Dat zou bij een echte filterlaag niet mogelijk geweest zijn. Ik heb me al dikwijls afgevraagd of we hier niet zeer kort in de buurt waren van de productieplaats van dergelijk materiaal, waarvan de slechte exemplaren gewoon in een put zijn gestort, bijvoorbeeld een put die voorheen heeft gediend als latrine.
Conclusie:
Wat er ook van zij: alle voorbeelden die Oost aanhaalt in verband met het gebruik van Romeinse dakpannen wijzen aan dat de typische Romeinse bouwtechniek er aan de oorsprong van ligt. Daarbij zou ik zelfs zeggen: a fortiori wanneer de basisvorm van de dakpannen voor andere doeleinden werd gebruikt dan voor bedaking, al is het zeer twijfelachtig of dit ook het geval is geweest. En zelfs dan hadden alleen de Romeinen zelf voldoende ervaring om voornamelijk de basisvorm van de tegula, de vlakke, ongebakken kleiplaat zonder opstaande randjes, zo polyvalent toe te passen. Een fragment van zon platte dekplaat of een tegula terugvinden na meer dan 1600 jaar geschiedenis is altijd het bespreken waard. Er valt namelijk heel veel uit af te leiden. Helaas niet volgens archeoloog Tony Oost blijkbaar.
Hans Rombaut
Bronnen: http://www.emabb.be/Nl/nl_HetWiel.htm
|