Antwoord 8 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-bulletin 2006
In zijn paragraaf Spadesteken alleen door soldaten? neemt Tony Oost een loopje met mijn interpretatie van de passus sed nulla ferramentorum copia ... ad hunc usum idonea uit BG V 42. Caesar schrijft daar in niet mis te verstane bewoordingen dat de Nerviërs niet de geschikte ijzeren werktuigen hadden om een aarden wal aan te leggen rond het winterkamp van Quintus Cicero (53 voor Chr.). Waarom deden de Nerviërs dat dan? Het antwoord geeft Caesar erbij: zij imiteerden de Romeinse oorlogstechniek, die ze enkele jaren tevoren hadden leren kennen en die blijkbaar heel efficiënt is geweest. Bij gebrek aan de geschikte ijzeren werktuigen gebruikten de Nerviërs dus hun zwaarden om de grond uit te graven, volgens Caesar duidelijk niet het daartoe behoorlijke materiaal. Caesars soldaten gebruikten daartoe het bipalium, de typische Romeinse steekschup met scherp ijzeren blad dat gemakkelijk in de grond kon worden geduwd met behulp van de voet, geschoeid met een met metalen spijkers beslagen zool, de caliga.
Een betere tekst waarmee wordt aangeduid dat de Nerviërs die steekschup niet kenden is moeilijk indenkbaar. Toch probeert Oost te suggereren dat de Galliërs dit werktuig wel kenden omdat zij onderlegde smeden moeten geweest zijn. Deze suggestie van Oost is opnieuw puur wetenschappelijk bedrog. Wie de diverse cursussen van A. Verhulst heeft gekend (economische geschiedenis van de middeleeuwen, historische geografie, retrospectieve menselijke aardrijkskunde
) weet dat de Galliërs goede smeden waren, maar dat zij metaal, inzonderheid ijzer, zeer spaarzaam toepasten in de landbouw. Dit spaarzaam gebruik van ijzer bij het landbouwalaam blijft behouden tot in de 12de eeuw. Tot die tijd was de ploeg bijvoorbeeld niet meer dan het aratrum, een houten stok die ten hoogste aan het uiterste uiteinde was versterkt met een ijzeren punt. Pas vanaf de 12de-13de eeuw werd de landbouwgrond dieper bewerkt met een ijzeren ploeg waarin heel wat meer ijzer werd verwerkt, later nog verbeterd met een keerbord en een wiel dat belette dat de ploeg in de grond zou vastlopen.
Onze Gallische voorouders, in casu de Nerviërs, hadden dus wel degelijk de Romeinse militairen nodig om de techniek te leren kennen waarmee ze de grond in de diepte konden uitgraven. Caesar vermeldt trouwens dat Romeinse krijgsgevangenen de Nerviërs hadden ingelicht. Indien de ijzeren steekschup, waarmee de grond in de diepte kan worden uitgegraven, bij de Gallische landbouwers reeds ingang had gevonden, dan kan dit enkel maar gebeurd zijn via de Romeinen. Nu is het dat juist wat Oost probeert te suggereren: de spadesteken gevonden in de Antwerpse Gallo-Romeinse bodem dateren van 3 tot 6 generaties na Caesar. Volgens hem hadden onze voorouders in die tijdspanne de ijzeren steekschup vanuit het Romeinse leger in hun landbouwtechniek ingevoerd. Welnu: voor zover we kunnen nagaan is de introductie van de steekschup in de landbouw pas te dateren in de late middeleeuwen of zelfs nog nadien, wanneer de tuinbouw zich ontwikkelt.
Vervolgens probeert Oost de lezer iets te laten geloven wat totaal onwaar is: ook houten spaden zijn in staat om in een zandige grond de bodem om te spitten. Dit is pertinent onwaar, anders hadden de Nerviërs toch niet hun zwaarden gebruikt! Het is even onwaar als men in mijn eigen streek, de Rupelstreek, zo vaak vermeldt: men stak tijdens de winterperiode klei uit de grond met houten spaden. Van welk hout een schup ook gemaakt moge zijn: het is onmogelijk van daarmee op regelmatige basis in de onbewerkte bodem te steken en dit duizenden malen te herhalen, laat staan in de diepte uit te graven. Na enkele keren steken is zon houten werktuig kapot.
Wat Oost vervolgens doet is onvergeeflijk ondeskundig: hij gooit alle soorten teruggevonden spaden op één hoop, nl. houten spaden, spaden met een ijzeren versteviging aan het uiteinde en massieve ijzeren spaden. Mocht Oost in september 1989 onze raad hebben opgevolgd en contact hebben gezocht met het Ecomuseum en Archief van de Boomse Baksteen (EMABB), dan zou hij dit nooit hebben durven schrijven. In de kleinijverheid bedient men zich van talloze soorten van spaden, waaronder de ijzeren steekschup voor het uitgraven van de grond en de klei, de houten schup om de uitgegraven klei met zand te vermengen, de grote houten schep, heest genaamd, om water te hozen enzovoort. Geen enkele van de houten spaden of scheppen dient om de grond uit te graven!
In elk geval kenden de Nerviërs, hoe goede smeden zij ook waren, de ijzeren spade niet om de grond uit te graven, vooraleer de Romeinen daarmee oorlog hebben gevoerd tussen 57 en 53 voor Chr. Caesar vermeldt in BG de aanleg van verschillende grote militaire structuren waarvoor ze een specifiek werktuig hadden, vervaardigd uit ijzer. In onze vorige antwoorden vermeldden we reeds het belang van het beslag van de Romeinse schoenzool om dergelijke steekschup te kunnen hanteren en stipten we aan dat ook de aanleg van de heirbanen dergelijk schoeisel vereisten en a fortiori dus de ijzeren steekschup. Tot slot vermelden we in dit verband de kleinijverheid. Precies het Romeinse leger introduceerde in onze gewesten het keramisch bouwmateriaal als bakstenen en dakpannen. In functie van de Gallo-Romeinse bouwkeramische nijverheid, die initieel militair was, moest er in onze gewesten met zekerheid in de diepte worden gegraven. De combinatie van de vondsten op de site Stadsparking te Antwerpen, met o.m. de spadesteken, de talloze stukgeslagen dakpanfragmenten die nog wedersamengesteld konden worden, de 2 primcorsfragmenten en de caligae met ijzeren beslag, wijzen op de aanwezigheid van het Romeinse leger te Antwerpen in de Romeinse tijd met vlak in de buurt een bouwkeramische productie.
Hans Rombaut
|