DERDE BEWIJS VAN DE DIEFSTAL VAN ALFRED MICHIELS: DE ANNALES FULDENSES IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN'
Op de website van het Antwerps Genootschap voor Geschiedenis vinden we sinds kort de samenvatting van de lezing die Alfred Michiels op 4 december 2007 hield voor dit eerbiedwaardige Genootschap. De vereniging bracht mij met enige fierheid van de voorbeeldige ijver van de heer Michiels op de hoogte. We hebben de samenvatting direct, maar met enige verwondering gelezen.
Wat blijkt? De heer Michiels rangschikt de Annales Fuldenses onder de betrouwbare bronnen voor de vroege geschiedenis van Antwerpen. Dit is wel verwonderlijk
De Annales Fuldenses zijn immers helemaal niet zo betrouwbaar voor de geschiedenis van Antwerpen als ze op het eerste zicht wel lijken. Door de studies van de Nederlandse historicus en toponymist D.P. Blok over de Noormanneninvallen en de handelsplaats Dorestad rees er vanaf 1978 en zeker vanaf 1981 serieuze twijfel over deze bron, en nog wel precies over dat gedeelte waarin Antwerpen voorkomt, dat is het deel vanaf het jaar 823 tot en met het jaar 838. Met D.P. Blok begonnen ook andere specialisten aan de Annales Fuldenses te twijfelen, o.m. ook Adriaan Verhulst. In het bijzonder op aanraden van mijn toenmalige collega bij Verhulst, George Declercq, die mijn onderzoek over de vroegmiddeleeuwse geschiedenis van Antwerpen volgde, maakte ik in de loop van 1987 een diepgaande kritische studie van deze bron met bijzondere aandacht voor de vroegste geschiedenis van Antwerpen. De neerslag daarvan verscheen in de Bulletin van de Antwerpse Vereniging voor Bodem- en Grotonderzoek, jaargang 1988, nr. 2, p. 1-13. De integrale tekst van deze studie plaatsten we reeds op de zusterblog, want het tijdschrift is zeer moeilijk te vinden. Wie het daadwerkelijk wil raadplegen kan dat in de bibliotheek van het Ruusbroecgenootschap in Antwerpen, waar ik een kopie deponeerde.
Tijdens een van mijn laatste ontmoetingen in 1989 bij de heer Michiels thuis sprak ik met hem over deze Annales Fuldenses in verband met Antwerpen. Daarbij citeerde ik de passus die hij in zijn boek p.106 weergeeft: Nordmanni Antwerpam civitatem incendunt. Dit citaat is echter niet volledig, want er staat nog heel wat voor en er volgt: similiter et Witlam emporium iuxta ostium Mosae fluminis, et a Frisionibus tributum acceperunt. De gehele passage luidt dus in het Nederlands: De Noormannen brandden de civitas Antwerpen plat tegelijkertijd met het emporium Witla aan de monding van de Maas, en van de Friezen ontvingen ze een schatting. Daarnaast staat het woord Anno of A° zoals Michiels het citeert niet in de tekst van de bronnenuitgaven. Ik zeg hier heel bewust bronnenuitgaven, meervoud dus, want de tekst werd tweemaal uitgegeven. De volledige passage vindt u op de zustersite onder Studie Vermelding Antwerpen Annales Fuldenses 836 p. 1.
Wat ik aan Alfred Michiels toen niet vertelde was dat er problemen bestonden rond de authenticiteit van de Annales Fuldenses. Niet dat ik dat niet wilde doen, maar in het kader van de monologen die ik bij Alfred Michiels hield over de vroegste geschiedenis van Antwerpen, was deze moeilijke bronnentraditie van de Annales Fuldenses iets te hinderlijk om aan bod te laten komen.
Wel deelde ik hem mee wie de auteur van de Annales Fuldenses was, nl Einhard of nog beter Eginhard, en ik zei ook dat deze persoon ooit verbleef in de abdij van Fulda en dat de Annales Fuldenses vandaar hun naam hebben gekregen. Ook vertelde ik dat Einhard de gebeurtenissen anno 836 nog als tijdgenoot meemaakte. Michiels noteerde dit zorgvuldig, vroeg terloops ook op welke pagina van de bronnenuitgave die tekst stond en noteerde de pagina die ik hem aanwees. Ik kreeg echter niet de gelegenheid om alles te vertellen, want mijn tijd bij Alfred Michiels was beperkt.
In zijn boek Andouerpis Antwerpen publiceert Alfred Michiels in 2007 zonder enige schroom al deze gegevens, o.m. ook dat Eginhard behoorde tot de abdij van Fulda. Volgens hem was hij een monnik van deze abdij. Dit laatste is natuurlijk niet het geval. Eginhard, zoals ik de auteur noemde, is niemand minder dan de beroemde Einhard. Hij was nooit monnik in Fulda, maar wel de zeer bekende biograaf van Karel de Grote, geboren omstreeks 770 en overleden op 14 maart 840. Hij was getrouwd met Imma. Na haar dood in 836 trad hij als monnik in zijn lievelingsklooster, de abdij van Seligenstadt, dus niet in de abdij van Fulda. Wel had hij in Fulda als kind of als jongeling zijn opleiding genoten. Hij was dus al 66 maar nog in leven in 836 wanneer de Annales Fuldenses, ook Rijksannalen genoemd, de verwoesting van Antwerpen en Witla vermeldden.
Deze Einhard was tijdens zijn publieke carrière ook lekeabt geweest van verschillende belangrijke vroegmiddeleeuwse abdijen, o.m. van de abdijen van St.-Pieters en St.-Baafs van Gent. Daarom kreeg hij een biografie in het Nationaal Biografisch Woordenboek, dl. II, Brussel, 1966 door R. Van Caenegem. Deze R. Van Caenegem vermeldt in die biografie trouwens expliciet dat Einhard ten onrechte als auteur van de Rijksannalen wordt beschouwd, nl. op de overgang van kol. 191 naar 192!
Het onterechte auteurschap van Einhard van dit gedeelte van de Annales Fuldenses komt voort uit een welbepaalde kopie van de Annales Fuldenses van het begin van de 10de eeuw, het handschrift 1, waarin na het jaar 838 de frase hucusque Enhardus (tot hier Einhard) werd geïnterpoleerd. In 1826 geeft G. Pertz het eerste gedeelte van deze Annales uit op basis van dit handschrift en vermeldt dan ook argeloos Einhard als auteur (Annalium Fuldensium pars prima inde ab anno 680 usque ad annum 838 auctore Einhardo).
Omdat Einhard zon hoge ambtenaar was in het rijk van Karel de Grote en Lodewijk de Vrome kregen de Annales Fuldenses van toen af de naam van Rijksannalen. In vele abdijen en scriptoria werden er kopieën van gemaakt, zodat het inderdaad eigenlijk reeds sinds het midden van de 10de eeuw is dat de Annales Fuldenses ook als Rijksannalen kunnen worden beschouwd.
Na 1826 ontdekte men echter andere versies van de Annales Fuldenses. Belangrijk is dat deze handschriften Einhard niet vermelden. Daarom gaf in 1891 F. Kurze deze Annales Fuldenses opnieuw uit met vermelding van de andere handschriften. Uitgever Kurze stelde echter het auteurschap van Einhard uit het eerste handschrift niet in vraag. Dat deed S. Hellmann in 1909! Hij noemt het gedeelte van de tekst dat door het eerste handschrift, en door de uitgevers Pertz en Kurze aan Einhard werd toegeschreven (het deel vanaf het jaar 823 tot 838) terecht Pseudo-Einhardus. Einhard was immers nooit monnik in Fulda geweest en hij verbleef op het moment dat deze Annales ontstonden in Seligenstadt, niet in Fulda.
Mijn studie over de Annales Fuldenses gaat voort op Hellmann, die wel het auteurschap van Einhard compleet op de helling heeft gezet, maar daarom nog niet de gegevens die erin vermeld worden. D.P. Blok doet dat echter wel, op basis van een veel langere tekst, de Annales Bertiniani (een gelijkaardige bron, maar ontstaan langs West-Frankische zijde). Daarin worden een aantal van dezelfde gebeurtenissen verhaald, de passage over Antwerpen echter niet. Daarom negeert Blok de Annales Fuldenses volledig. Mijns inziens een foute conclusie, want het oudste handschrift dateert toch al van het begin van de 10de eeuw. Enkel de auteur klopt niet.
In mijn studie toon ik zeer duidelijk aan dat de Annales Fuldenses als historische bron wel betrouwbaar zijn, ook de passus over Antwerpen anno 836 die vermeld wordt. Met Hellmann ga ik akkoord dat de compilatie van tenminste 4 teksten (een stuk tot het jaar 823, een tweede deel van 823 tot 838, een derde deel van 838 tot 863 en een vierde van 863 tot 887) moet zijn ontstaan tussen 882 en 887. Hierin interesseert mij natuurlijk de Vorlage waarin Antwerpen voorkomt. De originaliteit van deze tekst wordt niet in vraag gesteld. Ook niet door Hellmann. Misschien was hij zelfs wat langer, en stonden er feiten in van vóór 823 en liep hij ook nog door na 838, maar werden die passages niet in de compilatie opgenomen. De originele versie van het onderdeel van de Annales Fuldenses waarin de verwoesting van Antwerpen wordt vermeld (de periode 823-838) moet op basis van mijn inwendig-kritisch onderzoek ontstaan zijn tussen 839 en 855 (zie mijn studie uit 1988 p. 4 einde van de voorlaatste paragraaf) en is dus quasi contemporain aan het jaar 836. Ik heb deze erg ingewikkelde bronnenoverlevering bij Michiels thuis niet vermeld. U begrijpt dat het zo al moeilijk genoeg was en wist ik veel dat hij mijn onderzoek op zijn naam wilde schrijven
Hij begeeft zich dan ook op uiterst glad terrein.
Dit betekent dus dat de heer Alfred Michiels over de problemen met deze tekst totaal onwetend was. Hij kent bijgevolg het citaat over Antwerpen enkel via mij. Hij wist niet dat in dezelfde tekst similiter Witla aan de Maasmonding wordt geciteerd evenals de belasting die de Noormannen innen bij de Friezen. Daarom kan Alfred Michiels ook niet zien dat Sigebert van Gembloux in de 11de eeuw voor het jaar 836-837 een versie van de Annales Fuldenses gebruikte toen hij zijn Chronicon schreef. Nochtans is het duidelijk dat het citaat van Sigebert op p. 107 van Michiels boek schatplichtig is aan de passage uit de Annales Fuldenses die volledig wordt aangehaald op p. 1 van mijn artikel van 1988.
Maar er is meer. Doordat ik de ingewikkelde bronnenoverlevering van de Annales Fuldenses aan Alfred Michiels niet heb kunnen vertellen, heeft Alfred Michiels in 1989 ook niet voldoende kunnen noteren wat nodig was om in 2007 over de Annales Fuldenses te kunnen schrijven zonder zijn diefstal verborgen te houden. Nu volgt het ene accident na het andere.
De uitgave van Pertz uit 1826 is hem totaal onbekend en komt dan ook niet voor in zijn bibliografie. Wel citeert hij de uitgave van Kurze uit 1891, die in zijn bibliografie terug te vinden is p. 188 onder de letter E als Einhardi Fuldenses Annales, een draak van een titel als je die vergelijkt met die van Kurze: Annales Fuldenses sive Annales Regni Francorum orientalis ab Einhardo
.
Maar wat zou de rechter van ons commentaar zeggen bij Michiels voetnoot nr. 285 op p. 218, de voetnoot waarnaar hij verwijst op p.106, waar hij de Annales Fuldenses zogezegd citeert? Deze voetnoot nr. 285 vermeldt de uitgave van F. Kurze uit 1891, met als pagina 360. De tekst over Antwerpen bij Kurze staat echter helemaal niet op p. 360 maar op p. 27! Dit is niet zomaar toeval! De bewuste p. 360 is namelijk de bladzijde waarop in de uitgave van Pertz uit 1826 de passage over Antwerpen staat! Zoals gezegd kent Alfred Michiels de uitgave van Pertz niet! Waar komt dan dat paginanummer vandaan? Ik heb bij Michiels gewoon bij toeval de pagina van de editie van Pertz geciteerd als de pagina bij Kurze. Michiels heeft toen gewoon het paginanummer van de verkeerde editie opgeschreven. Ik herinner mij nog goed dat Alfred Michiels me op zeker ogenblik vroeg op welke pagina de tekst over Antwerpen in de uitgave van de Annales Fuldenses stond. Ik antwoordde hem: dat moet ik even nakijken in de voetnoten, waarop ik naar de betreffende bladzijde 9 van mijn artikel uit 1988 bladerde, en vervolgens met mijn vinger voetnoot 8 volgde tot aan p. 360, dit is de pagina uit Pertz. Direct na p. 360 volgt echter een kommapunt. De voetnoot loopt verder met de titel van de tweede uitgave van de Annales Fuldenses, die van F. Kurze, maar ik moest toen van mevrouw Michiels weg en mijn vinger ging niet voorbij de naam van Kurze. Alfred Michiels volgde mijn vinger, die doorschoof tot aan de naam Kurze, met de grootste aandacht, maar zag niet dat de voetnoot nog een paar regels langer was! Wellicht omdat het in vele bronnenuitgaven gebruikelijk is dat een uitgever van een bron na de titel van het uitgegeven werk wordt vermeld, interpreteerde Michiels p. 360 als de bewuste bladzijde uit Kurze (als bewijs: zie onze zusterblog, Annales Fuldenses, p. 9).
Bij toeval maakte ik nog een foutje, nl. de titel van de reeks van de M.G.H. waarin de uitgave van F. Kurze in 1891 verscheen: ik citeerde die als SS. (Scriptores) Rerum Germanorum, terwijl ze in werkelijkheid SS. Rerum Germanicarum heet. Dit laatste is dus iets helemaal anders. De beroemde Romeinse generaal Germanicus was zelf helemaal geen Germanus! Het is dan toch wel lachwekkend dat onderaan p. 188 in Michiels Andouerpis Antwerpen, Rumst, 2007 M.G.H., SS. Rerum Germanorum, 7, 1891 staat en dat hij als classicus niet heeft opgemerkt dat er iets schortte met de titel van deze reeks bronnenuitgaven, die totaal niets met de Germanen te maken heeft, maar wel met het Germaanse gedeelte van het Frankische Rijk of het H. Roomse Rijk der Duitse Natie!
U kunt dan wel geloven hoe blij ik ben met het verschijnen van Michiels boek. Ik heb er 18 jaar op moeten wachten. Dat hij samen met zijn trawanten pugnis et calcibus mijn reputatie veel schade heeft kunnen toebrengen ondervind ik inmiddels dagelijks. Zo daagden op mijn lezing in Boom op 13 december 2007 slechts 10 mensen op. Maar op lange termijn kan nu eindelijk elke belangstellende lezen en nagaan wie van ons beiden hier het daadwerkelijke onderzoek naar de vroege geschiedenis en de naamverklaring van Antwerpen verrichtte.
Professor Els Witte vertelde me nog onlangs de boutade: wij historici werken eigenlijk voor eeuwigheid. Hoewel ik als historicus a-religieus ben, vond ik in haar uitspraak een religieus element en dat zit er onmiskenbaar in. Religie zoekt naar de ultieme waarheid. Zo is voor de katholieken Jezus de weg, de waarheid en het leven. De geschiedenis zoekt echter naar de waarheid op basis van controleerbare gegevens. Geschiedenis is de praktische toepassing van het spreekwoord Al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt haar wel. Ik gebruikte elders voor deze strijd de woorden: cum lenitate veritatis. Daar voeg ik nu pugnax aan toe: met de kalmte van de waarheid strijdvaardig
Hans Rombaut
|