link zustersite www.bloggen.be/jcb
  • Julius Caesar in België: fundamenten, grondslagen, achtergronden en publicaties
  •  © Copyright 2006 Hans Rombaut, Het Wiel

    Alle teksten op deze weblog, ondertekend met Hans Rombaut, zijn auteursrechtelijk beschermd en mogen op geen enkele wijze worden verspreid of gebruikt of overgenomen, tenzij de auteur hiervoor toestemming heeft gegeven en mits de bron duidelijk wordt vermeld.

    Inhoud blog
  • Thuin: deel 2
  • Thuin: deel 1
  • Voorstelling Nationaal Biografisch Woordenboek deel 20
  • verschijning NBW deel 20
  • Antwoord 12/6 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-Bulletin 2006 (laatste deel)
  • Antwoord 12/5 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-Bulletin 2006
  • Antwoord 12/4op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-Bulletin 2006
  • Antwoord 12/3 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-Bulletin 2006
  • Antwoord 12/2 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-Bulletin 2006
  • Antwoord 12/1 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-Bulletin 2006
  • Antwoord 11 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-bulletin 2006.
  • Antwoord 10 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-bulletin 2006
  • Antwoord 9 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-bulletin 2006
  • Antwoord 8 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-bulletin 2006
  • Antwoord 7 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-bulletin 2006
  • Vademecum bij deze blog
  • Antwoord 6 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-bulletin 2006
  • Antwoord 5 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-bulletin 2006
  • Antwoord 4 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-bulletin 2006
  • Platteau: deel 2
  • Platteau: deel 1
  • Nota bij de publicatie van de inleiding van de thesis
  • Mededeling
  • verwijdering reacties
  • Argumentatie 2 tegen de uitspraken van Geert van de Plassche van 16 augustus 2008, 22u28
  • Argumentatie tegen de uitspraken van Geert Van de Plassche van 16 aug. 08, 22u28
  • Fonetische verwantschap tussen /b/ en /m/: een argument extra pro Sabis = Samme
  • Antwoord 3 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-Bulletin 2006
  • BELANGRIJK BERICHT!!
  • Wikipedia spelletjes
  • Lezing H. Rombaut Centrum voor Europese Cultuur: Caesar en het Scheldebekken
  • VIERDE BEWIJS VAN DE DIEFSTAL IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' DOOR ALFRED MICHIELS: JULIUS CAESAR GERMANICUS
  • DERDE BEWIJS VAN DE DIEFSTAL IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' VAN ALFRED MICHIELS: DE ANNALES FULDENSES
  • BIJKOMEND ARGUMENT IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' PLAGIAAT ALFRED MICHIELS: HISTOIRE? IS 'T WAAR? antwoord aan µALFRED £MICHIELS
  • TWEEDE BEWIJS DIEFSTAL ALFRED MICHIELS IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' - VILARIACUM-WILRIJK STAAT REEDS IN THESIS ROMBAUT 1985 p. 250
  • NIEUWE SITE n.a.v. Thesis-pagina's vroegste geschiedenis Antwerpen en Omgeving p204-254
  • HET BOEK 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' BEWIJST HET PLAGIAAT DOOR ALFRED MICHIELS
  • Het Land van Rijen oktober 1983- april 1984
  • Thesis-pagina's vroegste geschiedenis Antwerpen
  • tijdelijke sluiting discussieforum
  • Aan A. Sermon
  • De historische waarheid
  • Feiten en fabels p.63-p.77
  • Verderzetting discussie Antwerpen
  • 'eorum' en de fonetische verwantschap tussen /b/ en /m/
  • antwoord op Sermon zijn beschuldigingen
  • antwoord op nog enkele opmerkingen en vragen (G. Vandeplassche)
  • Antwoord 2 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-Bulletin 2006
  • Antwoord 1 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-Bulletin 2006
  • Antwoord op de aanklacht van Robert Nouwen in AVRA-Bulletin 2006
  • 'Steden des Tijds' Teleac 1990
  • Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • Hans Rombaut: wetenschappelijke loopbaan (vervolg)
  • Hans Rombaut: wetenschappelijke loopbaan en lijst publicaties
  • Veritas filia temporis­­. Antwerpen en Anreppen, of de kwestie An- in samenstellingen
  • Plagiaat?
  • Waar verzamelde zich “op één plaats” de coalitie der Belgae?
  • Caesars castra bij de Aisne
  • Identificatie Noviodunum
  • Antwoord op Geert Vandeplassches ‘Slag bij Chestres’, deel 1, 2 en 3
  • Julius Caesar in België gelauwerd.
  • Et alia plurima
  • Portus Itius ontdekt!
  • Tweede antwoord van Hans Rombaut aan Leopold Winckelmans (eerste deel)
  • Antwoord op reactie L. Winckelmans
  • “Julius Caesar in België” in de gewone boekhandel:
  • De Beverburcht
  • Commentaren op “Julius Caesar in België”
  • Hoe kan u BESTELLEN
  • Straffe toeren 5
  • Straffe toeren 4
  • Straffe toeren 3
  • Straffe toeren 2
  • wat als u problemen met bestellen via e-mail ondervindt
  • recensie SEMafoor
  • bundel kritiek en antwoorden
  • voor boekhandelaars
  • Antwoord op Cuyt: deel 16
  • Antwoord op Cuyt: deel 15
  • Antwoord op Cuyt: deel 14
  • Antwoord op Cuyt: deel 13
  • Antwoord op Cuyt: deel 12
  • Antwoord op Cuyt: deel 11
  • Antwoord op Cuyt: deel 10
  • Antwoord op Cuyt: deel 9
  • recensie BOEKEN uitpers
  • Antwoord op Cuyt: deel 8
  • Antwoord op Cuyt: deel 7
  • Antwoord op Cuyt: deel 6
  • Antwoord op Cuyt: deel 5
  • Antwoord op Cuyt: deel 4
  • Antwoord op Cuyt: deel 3
  • Antwoord op Cuyt: deel 2
  • Antwoord op Cuyt: deel 1
  • Eerlijkheid duurt nog altijd het langst
  • Bedankt Laurent
  • Straffe Toeren 1
  • Straffe Toeren
  • reactie Hans op Roger: archeonet
  • Rombaut publiceerde de defensieve functie van de muur van Tongeren als eerste!
  • archeonet reactie Schupperke
  • reactie archeonet: Historici - archeologen, een onmogelijk huwelijk?
  • reactie archeonet: De Boze Wolf
  • archeonet: onsportieve reactie Guido Cuyt
  • nieuwe vragen
  • S.P.Q.R nieuwsbrief
  • Tip van de sluier onderaan linker- en rechterkolom
  • antwoorden meerkeuzevragen
  • ENGLISH SUMMERY
  • AGENDA voordrachten
  • wenst u een voordracht door Hans Rombaut
  • contact auteur
  • Knack: Julius Caesar was wél in België
  • Hans te gast in 'Memo' bij Hein De Caluwé op Radio 2
  • DE TELEGRAAF: zaterdag 17 juni 06
  • vrtnieuws.net
  • interview op één in 'de zevende dag' van 18 juni 06
  • Het nieuwsblad (De Gentenaar-Het Volk)
  • interview Radio 1 'Wilde geruchten': 16 juni 06
  • persoverzicht mediargus: 15 juni 06
  • Interview Klara 14 juni 06
  • Julius Caesar in België
  • Dankwoordje van de auteur
  • speciale editie van 'HET WIEL'
  • enkele kaartjes
  • illustratiemateriaal
  • Het Land van Rijen 13
  • Het Land van Rijen 12
  • Het Land van Rijen 11
  • Het Land van Rijen 10
  • Het Land van Rijen 9
  • Het Land van Rijen 8
  • Het Land van Rijen 7
  • Het Land van Rijen 6
  • Het Land van Rijen 5
  • Het Land van Rijen 4
  • Het Land van Rijen 3
  • Het Land van Rijen 2
  • Het Land van Rijen oktober 1983
  • Korte toelichting
  • Feiten en fabels p.72
  • Feiten en fabels p.77
  • Feiten en fabels p.76
  • Feiten en fabels p.75
  • Feiten en fabels p.74
  • Feiten en fabels p.73
  • Feiten en fabels p.71
  • Feiten en fabels p.70
  • Feiten en fabels p.69
  • Feiten en fabels p.68
  • Feiten en fabels p.67
  • Feiten en fabels p.66
  • Feiten en fabels p.65
  • Feiten en fabels p.64
  • Feiten en fabels p.63
  • Steden des Tijds: p.20
  • Steden des Tijds: p.12
  • Steden des Tijds: p.29
  • Steden des Tijds: p.28
  • Steden des Tijds: p.27
  • Steden des Tijds: p.26
  • Steden des Tijds: p.25
  • Steden des Tijds: p.24
  • Steden des Tijds: p.23
  • Steden des Tijds: p.22
  • Steden des Tijds: p.21
  • Steden des Tijds: p.19
  • Steden des Tijds: p.18
  • Steden des Tijds: p.17
  • Steden des Tijds: p.16
  • Steden des Tijds: p.15
  • Steden des Tijds: p.14
  • Steden des Tijds: p.13
  • Steden des Tijds: p.11
  • Steden des Tijds: p.10
    Foto

    Charlotte Dua:
    -Ontwerp kaft
    -Vormgeving kaartjes

    Foto
    Foto
    Foto
    Mijn favorieten
  • Bloggen.be
  • Gemeente Niel
  • Universa Press
  • Ecomuseum en Archief van de Boomse Baksteen (EMABB)
  • Publicaties HET WIEL, Tijdschrift voor de Geschiedenis van de Rupelstreek en Klein-Brabant
    Rondvraag / Poll
    1. Na de slag bij de Aisne (Bibrax, Chestres, zie tip van de sluier deel 1) vervolgt Caesar in 57 voor Chr. zijn opmars in westelijke richting. Bij de Suessiones (omgeving van Soissons) wil hij de burcht Noviodunum onmiddellijk bij de aankomst van zijn leger belegeren, maar hij doet dat niet. Waarom?
    a. De Auguren voorspellen een slechte afloop van de strijd
    b. Caesar acht de plaats strategisch gezien niet van belang en gaat er gewoon voorbij
    c. Het aantal manschappen in de burcht lijkt hem te groot
    d. De omwalling is te hoog en de gracht te breed
    Bekijk resultaat

    Rondvraag / Poll
    3. De Ambiani (omgeving van Amiens) geven zich in 57 voor Chr. na de Bellovaci en de Suessiones eveneens over aan de oprukkende troepen van Julius Caesar. Hun hoofdstad is Samarobriua. Dit is een Keltische naam met volgens de toponymie volgende betekenis:
    a. Burcht aan de Somme
    b. Bocht van de Somme
    c. Brug over de Somme
    d. Plaats om samen te komen
    Bekijk resultaat

    Rondvraag / Poll
    5. In vijandelijk gebied moest Caesar zich kunnen oriënteren, d.w.z dat hij vooral moest kunnen inschatten waar hij was en hoeveel tijd hij nodig had om zijn troepen van de ene plaats naar de andere te brengen en eventueel om op dezelfde plaats terug te keren. Aan de hand van welk hulpmiddel moet hij zich volgens de auteur van Julius Caesar in België hebben georiënteerd bij zijn opmars?
    a. De stand van de sterren
    b. Kaarten van het Romeinse leger
    c. De loop van de rivieren
    d. Het kompas
    Bekijk resultaat

    Julius Caesar in België
    Hans Rombaut
    De vroegste geschiedenis van Gallia Belgica historisch geografisch benaderd vanuit de Bello Gallico
    05-12-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.NIEUWE SITE n.a.v. Thesis-pagina's vroegste geschiedenis Antwerpen en Omgeving p204-254
    Beste lezer,

    Omdat deze site zeer veel berichten bevat hebben we een andere weblog geopend die als titel draagt "Julius Caesar in Belgie: fundamenten en grondslagen achtergronden en publicaties bij het boek 'Julius Caesar in Belgie' van Hans Rombaut".
    De pagina's 204-254 uit de licentieverhandeling van Hans Rombaut "Verafgelegen domeinen van abdijen in Noord-Gallia. Op weg naar een typologie van het excentrisch bezit via een planmatig onderzoek in een aaneengesloten geheel van Pagi" vindt u reeds op deze nieuwe site terug.

    Verdere publicaties zullen niet langer onderaan de blog worden gezet maar worden voortaan ondergebracht op deze nieuwe site.
    de link vindt u hieronder:

    http://www.bloggen.be/jcb/



    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.HET BOEK 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' BEWIJST HET PLAGIAAT DOOR ALFRED MICHIELS

    HET BOEK “ANDOUERPIS ANTWERPEN” BEWIJST HET PLAGIAAT DOOR ALFRED MICHIELS

    Zoals we elders al hebben gezegd zouden we de moeite doen om het boek van Alfred Michiels over Antwerpen aan te schaffen en te lezen. Deze persoon beschuldigt mij nu al zes maanden lang schandelijk en zonder ook maar het minste bewijs via het worldwideweb van plagiaat. Nu is het eindelijk mogelijk mijn wetenschappelijke eerlijkheid en zijn plagiaat en wetenschappelijke valsheid in geschrifte te bewijzen. Wat immers te denken van datgene dat wij op pagina 80 van Michiels’ hierboven geciteerde boek kunnen lezen over Kontich?

    Wij citeren Michiels:

    “Kontich: Evenals Kumtich (Brabant), komt van Contiacum: woonplaats van Contius. Vroeger aanzag men Condacum of Condate (“samenvloeiing”) als oorspronkelijke naam (noot 219: ook nog bij Carnoy, Origine des noms de communes de Belgique, y compris les noms des rivières et principeaux hameaux, Leuven, 1948-1949, zonder paginaverwijzing), doch dit kan taalkundig niet evolueren tot Kontich, maar wel tot Condé (aan de bovenloop van de Schelde in Noord-Frankrijk). Gysseling verwierp reeds Condacum op taalkundige gronden. Hij stelde Contacum als oorspronkelijke naam (noot 220: Gysseling M., Toponymisch Woordenboek, Tongeren, 1960, zonder paginaverwijzing)”.

    Dit is voor ons zonder meer verbijsterend. Alfred Michiels pikt hier zomaar eventjes een stelling van mij die ik niet alleen in 1985 in mijn thesis heb verdedigd, maar ook nog afzonderlijk publiceerde in een reeks met de naam “Het land van Rijen” in het tijdschrift “Rupelbrug” in de jaren 1983-1984. Naar aanleiding van deze reactie publiceren we de integrale tekst van mijn bijdragen, die verschenen van oktober 1983 tot april 1984 op deze blog opnieuw. Over de toponymie van Kontich, waarover tijdens de voorbije eeuw wellicht het meest werd gepubliceerd van heel ons land, slaagt Alfred Michiels er niet in de relevante literatuur te vermelden, namelijk Potmeyer en Van Passen en Roelandts. Iets over de toponymie van Kontich schrijven zonder te verwijzen naar de verschillende publicaties van R. Van Passen is eigenlijk onmogelijk. Zelfs al ben je het dan niet met hem eens, zoals ik in mijn artikels van 1983-1984 en mijn thesis van 1985: voor Kontich, Edegem, Wilrijk, Lint, Waarloos en nog andere gemeenten uit de regio kun je aan het werk prof. Van Passen niet voorbij.

    R. Van Passen verdedigde namelijk dat Kontich de geboorteplaats was van de heilige Reinildis, in de Vita genaamd Condacum Castrum, “castrum aan de samenvloeiing”. Deze vond Van Passen in de samenvloeiing van Rupel en Schelde. Hij verdedigde dit in een aantal lijvige publicaties over diverse gemeenten in het Antwerpse, o.m. over Wilrijk, Edegem, Kontich en Lint resp. uit de jaren 1982, 1974, 1964, 1962.

    Michiels verklaart dat Maurits Gysseling de naamverklaring voor Kontich uit Condacum verwierp. Niets is minder waar: Gysseling aanvaardde dat Kontich voortkwam uit Condacum, en dit nog wel op de allereerste plaats! Hij deed dit ongetwijfeld in overleg met zijn collega Robert Van Passen, zoniet dan baseerde hij zich op de oudere literatuur van Potmeyer, die werd opgenomen in het werk van Carnoy. Wat lezen we nl. bij Gysseling, Toponymisch Woordenboek…, p. 571:

    “KONTICH: An(twerpen) – castrum nomine Condacum, Condacensi castro, 10e of 11e, kopie 11e, vita S. Reineldis, Xr 18018, 151v°, 152r° - Contheca, 1147, Av SM 2”.

    Dit is dus onweerlegbaar: Maurits Gysseling publiceerde in 1960 een toponymische verklaring voor Kontich vanuit de vorm Condacum Castrum.

    Het weerleggen van de stelling “Kontich = Condacum Castrum” is geen gemakkelijke zaak. Wat de taalkundige achtergronden betreft volstaat het niet zomaar te beweren “Condacum kan taalkundig niet evolueren tot Kontich” zoals Alfred Michiels doet. Van Passen was immers hoogleraar toponymie en publiceerde dus hierover met autoriteit. Maurits Gysseling, die dezelfde visie had, schreef met zeker zoveel autoriteit! Het was voor mij – in 1983-1984 zelfs vóór het behalen van mijn diploma! – als jong historicus niet zonder enige vermetelheid om aan het weerleggen van een stelling van een gevestigde waarde als Robert Van Passen te beginnen. Maar Kontich zien als “plaats bij een samenvloeiing” die er 10 km van verwijderd lag kon mij evenmin overtuigen hem te volgen en ik had Kontich nodig bij mijn onderzoek over de excentrische bezittingen van abdijen tijdens de vroege middeleeuwen.

    Bij het schrijven van “Het land van Rijen” en later van mijn thesis hield ik mij daarom aan een devies dat één van mijn zeer gewaardeerde leermeesters, professor Raymond Van Uytven, mij voorhield in de kandidaturen: “u bent wetenschappelijke onderzoekers in opleiding, en in wetenschappelijk onderzoek moet je altijd de moed van uw overtuiging hebben”. Omwille van de hiervoor beschreven geografische anomalie kon ik de stelling “Kontich = Condacum” niet volgen. Immers alle plaatsen verwijzend naar een monding liggen vlakbij die samenvloeiing. De Condé’s uit mijn boek “Julius Caesar in België” bewijzen dat, maar ook Dendermonde, Roermond, IJmuiden en zoveel andere plaatsen. Voor het historisch onderzoek was dit argument uiteraard niet voldoende.

    Daarom heb ik in eerste instantie in de bronnen naar bijkomende historisch-geografische argumenten gezocht en die heb ik ook gevonden, namelijk de gebruikelijke spreiding van het private grondbezit in de Merowingische tijd, de tijd waarin de heilige Reinildis geboren werd in “Condacensi castro” uit een familie met grondbezit “a portu Antverpiensium usque Condacum”. Dit private grondbezit was in die tijd niet aaneengesloten zoals Robert Van Passen het zag (nl. voor Condacum van Antwerpen tot Kontich), maar verspreid over grote afstanden bij voorkeur in de buurt van belangrijke verkeerswegen. Deze laatste stelling is van Mathias Werner. Ze is gebaseerd op de bezitsstructuren van verschillende Merowingische potentes, onder wie Adalgisl Grimo wiens testament uit 634 bewaard is. Dit inzicht falsifieerde op voldoende wijze de visie van Van Passen op een aaneengesloten gebied “van Antwerpen tot Kontich” als de geboorteplaats van Sint-Reinildis in Condacum castrum.

    Voor het taalkundige luik ging ik toen te rade bij prof. Jozef Van Loon. Dit is tot in detail te volgen in de teksten die we hier opnieuw publiceren. Die teksten dateren dus uit 1983, 1984 en 1985, dit is lang voor ik Alfred Michiels in 1989 leerde kennen. Die teksten bewijzen ook dat ik mij toen reeds bezighield met de toponymie en de geschiedenis van de Oudheid in onze gewesten. Ze spreken dus alle beweringen tegen die Alfred Michiels in zijn pdf-file over mij heeft neergeschreven. Mijn onderzoek was bovendien gebaseerd op een degelijke kennis van de bronnen en de literatuur, van de taal en van de geografie. Ik weet niet welke collega’s van mij Alfred Michiels aanvoert om te beweren dat ik – vooraleer ik hem in 1989 leerde kennen – mij nooit met de geschiedenis van de antieke tijd had beziggehouden. Ik denk ook niet dat iemand van hen zich daarover kon uitspreken. De opdracht die Adriaan Verhulst mij gaf bij het begin van mijn onderzoek naar de “Verafgelegen bezittingen van abdijen tijdens de vroege middeleeuwen” hield zelfs expliciet in te peilen naar structuren uit de Romeinse tijd die tijdens de Merowingische en Karolingische periode nog in functie waren. Het was een typische visie voor Adriaan Verhulst, die ook in zijn onderzoek betreffende de geschiedenis van onze steden veel meer uitging van continuïteit dan van breuken. Voor de omgeving van Antwerpen maakte ik daartoe zelfs een reconstructie van het Romeinse wegennet en corrigeerde daarbij de toenmalige visie van J. R. Mertens op het traject van de heirbaan van Bavai over Mons naar Asse, die m.i. niet te Rumst de Rupel kruiste maar te Hingene-Wintam.

    Wie mijn teksten over Kontich leest zal merken dat ik zeker niet de beste wetenschappelijke vriend was van Robert Van Passen. Maar soms kunnen zich in de loop van de jaren merkwaardige wendingen voordoen. Tijdens de receptie van de viering van 75 jaar Commissie voor Toponymie en Dialectologie in 2001 in het Paleis der Academiën in Brussel ontmoette ik voor het eerst professor Van Passen. Hij stelde zich aan mij voor, want ik kende hem niet. Tot mijn verbazing kende hij mij wel en ook mijn artikels die zo regelrecht tegen zijn stellingen in gingen, niet alleen die uit mijn thesis, maar ook die uit “Rupelbrug”, een lokaal tijdschriftje uit Niel. Ik verontschuldigde mij tegenover hem, want zoveel jaren na mijn eerste stappen op het vlak van de historiografie schaamde ik mij wel over de toon die ik toen tegenover hem hanteerde. Van Passen vond dat ik mij niet hoefde te verontschuldigen. Hij gaf toe dat mijn argumenten en visies hem hadden overtuigd dat hij ongelijk had om Kontich als Condacum Castrum te interpreteren en te verbinden aan de samenvloeiing van Rupel en Schelde. Hij gaf ook toe dat er voor Antwerpen een veel natuurlijker band was met deze samenvloeiing zoals ik al poneerde in 1987 en nadien nog explicieter in 1992 en hij stelde me voor de geschiedenis van Antwerpen en omgeving tijdens de Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen samen met hem te herschrijven. Helaas overleed prof. Van Passen kort nadien.

    Hans Rombaut



    04-12-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het Land van Rijen oktober 1983- april 1984
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Beste lezer,

    U vindt dit artikel onderaaan de berichten. Het staat als publicatie op dag 3 mei 06. Klikt u op Het land van Rijen okt. 1983 dan komt eerst de recentste bladzijde van april 1984 voor. Als u naar beneden scrolt ziet u één voor één de andere bladzijden verschijnen.


    Klik op afbeelding in een pagina om haar te openen en te vergroten.



    03-12-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Thesis-pagina's vroegste geschiedenis Antwerpen
    Beste lezer,
    Het is onmogelijk om Hans' omvangrijke thesis van 406 blz. hier elektronisch te publiceren. Daarom zal eerstdaags enkel het gedeelte dat betrekking heeft op de vroegste geschiedenis van Antwerpen en omgeving hierop verschijnen.




    24-09-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.tijdelijke sluiting discussieforum
    Beste Bezoeker,

    Gezien Hans Rombaut als redactiesecretaris in de eindafwerking is van het Nationaal Biografisch Woordenboek: deel 18 en 19, vergt het reageren op deze berichten te veel energie. We zijn genoodzaakt om dit forum gedurende de dag te sluiten. Enkel 's avonds zal nog op bepaalde tijdstippen dit forum worden geopend.

    Wij danken u voor uw begrip.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Aan A. Sermon

    Mijnheer Sermon,

     

    Mag ik u eens iets ernstig vragen? Waarom keert u zich met zoveel agressie tegen mijn stellingen? Waarom verspreidt u een dergelijke pdf-file tegen mijn persoon? Uw uitspraak “De Samme is de Sabis niet” wordt er helemaal niet door bewezen en uw betoog gaat helemaal niet in op mijn argumenten. In weerwil van wat u zegt heb ik al uw eerdere berichten beantwoord en ik heb zelfs uw ultimatum om “de eer aan mezelf te houden” beantwoord met een uitnodiging waarop u niet bent ingegaan. Uw houding heeft alles van een afrekening op dezelfde wijze als de verspreiding van de pdf-files van de heren Guido Cuyt en Alfred Michiels, met een vernietigende maar onoordeelkundige kritiek op mijn werk en vooral zonder de mogelijkheid te geven om er op een even publieke wijze te kunnen op antwoorden.

     

    Is dit uw antwoord op mijn vraag tot een wetenschappelijk debat? Ik hoop van niet maar uw toon doet mij het ergste vrezen. De stijl van de hierboven geciteerde heren en die van uzelf heeft niets te maken met de wetenschappelijke methode noch met de historische kritiek. Onder het motto: “beschuldig, beschimp, roep uw verontwaardiging uit en vermijdt vooral in te gaan op de argumenten” probeert u samen met een aantal anderen mijn werk schade toe te brengen. Het lukt u aardig, zoals het Alfred Michiels lukt om mijn vondsten te stelen, nota bene door mij van zijn eigen misdrijf te beschuldigen. Je moet maar durven! Maar heeft hij gelijk? Neen! Heeft u ook gelijk? Absoluut niet.

     

    Heb ik ergens beweerd dat het water aan de Pont de l’Origine geen kanaal is? Neen. Integendeel, ik schrijf het zelf namelijk zwart op wit! Maar het kanaal werd wel aangelegd in het dal van de Samme. Dit gegeven wordt door u genegeerd op schaamteloze wijze. Moet het bordje “Samme” langs de autostrade Mons-Brussel misschien worden verwijderd? Want ook daar werd de rivier gekanaliseerd. Misschien zit er wel voor u een motief in om met dat doel een persconferentie te organiseren, al hoop ik dan dat u in deze damnatio memoriae niet slaagt.

     

    Ik toon een foto van deze locatie op p. 44 van mijn boek, meer bepaald om de landschappelijke kenmerken te tonen: de breedte van de bedding, die op natuurlijke wijze werd ingesneden, te zien in de beboste helling op de achtergrond. Het is mij namelijk te doen om het landschap uit De Bello Gallico te herkennen: hellingen waarop soldaten naar beneden kunnen lopen tot aan een ondiep en breed rivierbed, vervolgens het brede, ondiepe water te kunnen doorwaden om dan de andere oever te bereiken om de aanval uit te voeren. Dit soort van natuurlijke oevers moet in het landschap herkenbaar zijn en ze mogen geen te hoog reliëf vertonen, zoniet zijn de soldaten wiens aanval aldus werd beschreven doodop vooraleer ze het water in de bedding bereiken, laat staan dat ze het water hebben kunnen oversteken.

     

    Bovendien zeg ik ook dat de foto op p. 44 wellicht niet de exacte locatie is. Maar het is wel de Sammebedding, wat u ontkent, en het landschap stemt overeen met wat we kunnen lezen en interpreteren in De Bello Gallico. Ik vraag u om mij op geografisch vlak goed te verstaan: de helling achter de waterloop en de breedte van het rivierbed zijn niet aangelegd toen het kanaal er werd uitgediept maar moeten er zo van nature hebben uitgezien, dit wil zeggen ook in de tijd van Caesar. De bedding van de Samme werd tot kanaal uitgediept in de Hollandse periode tot op 2 m diepte, waar de Samme er voorheen slechts hooguit een diepte van 1 m had, ’t is te zeggen exact de diepte die beschreven werd voor de Sabis in BG.

     

    Eenzelfde beoordeling volgt voor de foto op p. 45 die genomen is op een plaats die “veel korter bij de plaats die volgens De Bello Gallico op 10 mijl van Caesars castra gelegen was, nadat hij reeds drie dagmarsen ver in het land van de Nervii was opgemarcheerd”. Op basis van serieuze argumenten heb ik aangetoond dat Caesars castra vóór de slag tegen de Nerviërs mogelijk te Mons gesitueerd zijn. Vanaf de castra is het tot aan de Sabis nog 15 km verder inwaarts in het stamgebied van de Nerviërs. Met de passer hebben we deze plaats vanuit Mons afgepast en we kwamen nagenoeg exact op de plaats uit waar de foto genomen is. Pas achteraf ontdekten we de naam “Ruelle César”! Ik vestig dan bovendien nog de aandacht op de helling achteraan die evenzeer perfect past. De beek die momenteel in het midden van deze vallei vloeit kan mij geen barst schelen. De paaltjes en het talud markeren er een helling omhoog die dezelfde hoogte bereikt als die we achteraan op de foto zien. Was het talud van ongeveer 3 voet hoog een spoorwegberm? Wat doet dat af aan het feit dat de foto werd genomen op een plaats die geografisch werd afgepaald vanaf een mogelijk herkenningspunt dat overeenstemt met BG, nl. Mons? Opnieuw geldt hier het tegendeel: dat een spoorweg werd aangelegd in deze vallei bevestigt precies dat dit landschap er al was voorheen, meer bepaald op een wijze die uitnodigend was om het spoor er aan te leggen. De rij met paaltjes markeert ook daar een helling die rechtstreeks overloopt in een breed ondiep terrein. Die vallei is een gevolg van eeuwen erosie vóór de attestatie van de aanwezigheid van de mens 57 jaar voor het begin van de tijdrekening.

     

    Maar dan: uw volksetymologie voor de verklaring van de aanwezigheid van zowel de Rue als de Ruelle César! Volksetymologieën moeten erg voorzichtig worden benaderd en dat doet u niet, mijnheer Sermon. Is datgene wat de mensen u verklaarden over het ontstaan van deze straatnamen waar? Het is immers héél ongebruikelijk dat de bijnaam van een reëel persoon wordt gebruikt als straatnaam en dan nog wel voor twee straatnamen: Rue en Ruelle César. In mijn dorp was De Pichak de volksfiguur die aan de basis lag aan het ontstaan van de plaatselijke socialistische partij. Niettegenstaande slechts weinigen zijn echte naam kenden werd hij herdacht met de straatnaam “Florent Fliesstraat”, naar zijn echte naam. Mochten de mensen in Aartselaar u een uitleg geven over de naam Leugstraat of die uit Antwerpen over de Leugenberg, dan zou u wellicht een heel andere verklaring krijgen dan diegene die het onderdeel “Leug” of “Leugen” verbindt met een “Loegenoven”, een bepaald type van veldoven dat tot voor 150 tot 200 jaar op het platteland werd gestookt om bakstenen te bakken.

     

    Mocht die mijnheer met de bijnaam César echt hebben bestaan op de plaats waar nu de Rue en de Ruelle César gelegen zijn, dan heeft die mijnheer misschien wel zijn bijnaam gekregen vanwege de plaats waar hij woonde. In elk geval kan hij moeilijk in staat worden geacht om ook de andere César toponiemen te hebben veroorzaakt in die regio: de Tour César en de Ruelle César in Mons (beide vermeld sinds de 13de eeuw) en de Rue César in Haine-Saint-Paul.


    zie ook:

    http://www.bloggen.be/julius_caesar_in_belgie/archief.php?ID=199

     

    Hans Rombaut

     

     

     

     


    20-09-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De historische waarheid

    Antwoord op ‘Fabels en Fabels’ van de heer Michiels.

     

    Achtergronden bij het opstellen van de bijdrage “Merowingisch Antwerpen historisch en archeologisch bekeken in de bundel “Het ontstaan van Antwerpen. Feiten en Fabels” (1987).

     

    De voorbereiding van de hierboven geciteerde bundel met archeologische en historische bijdragen van verschillende specialisten over de vroegste geschiedenis van Antwerpen begon meer dan een jaar voor de verschijning in 1985 en 1986. Het was aanvankelijk professor Adriaan Verhulst die door Eugène Warmenbol was gevraagd om het historische gedeelte te schrijven. Omdat ik een belangrijk en vernieuwend stuk over Antwerpens vroegste geschiedenis had geschreven in mijn thesis (“Verafgelegen domeinen van abdijen in Noord-Gallia” p. 204-237) vroeg Verhulst mij om de gevraagde bijdrage op te stellen. Deze studie is dus ontstaan in regelmatig overleg tussen ons beiden. Verhulst zocht naar een Romeinse Vorlage van het castrum dat voor Antwerpen wordt vermeld in de Merowingische bronnen, maar hij had op het moment dat hij zijn bijdrage publiceerde (1978) geen bronnen om op te steunen. Die relatie tussen Antwerpen en de Romeinse tijd en de trajecten van de Romeinse heirbanen naar Antwerpen (“Verafgelegen domeinen…” p. 254) komen in mijn thesis al voor. De opzoekingen werden door mij gedaan in de jaren 1982-1985. Ik heb in de titel precies Noord Gallia gebruikt als geografische omschrijving en niet Noord Francia, met de bedoeling de relaties tussen de vroegmiddeleeuwse structuren en die uit de Romeinse tijd te benadrukken. Mijn hele bijdrage in “Feiten en Fabels” gaat dan ook uit van het zoeken naar de continuïteit tussen de Oudheid en de Merowingische periode in het bijzonder voor Antwerpen en omgeving.

     

    In de voorbereiding van mijn bijdrage heb ik de publicaties over de opgravingen uit de jaren ’70 en begin jaren 80 te Antwerpen er goed op nagekeken. Ik had ook het werk van Tony Oost reeds voordien gevolgd, o.m. op de site stadsparking, zoals ook vele andere studenten geschiedenis van de UFSIA in die tijd hebben gedaan. Daarbij waren onmiskenbare sporen van Romeinse occupatie gevonden op de plaats waar nu het oude stadscentrum van Antwerpen gelegen is (ook al bleef de stadsarcheoloog over de interpretatie van zijn vondsten erg op de vlakte).

     

    Bij het schrijven van mijn bijdrage ging ik dus uit van een vastgestelde bewoning aldaar in de Romeinse tijd in relatie tot de Merowingische geschreven bronnen, die door archeologische vondsten niet werden bevestigd. Ik heb Verhulst toen al ingelicht over een mogelijke verklaring van de naam Antwerpen uit het Latijn. Elders heb ik al geschreven dat mijn leermeester daar toen niet wilde van weten. Dat is overigens niet verbazend. Maurits Gysseling, grondlegger van de Germaanse etymologie van de naam Antwerpen, was een goed vriend van hem en ze hebben samen nog veel gepubliceerd. Daarom vroeg Verhulst mij om mij te houden aan de gangbare verklaring uit het Germaans, die volgens hem onwrikbaar vaststond. Hij voegde eraan toe: “als je een etymologie uit het Latijn wil publiceren, dan moet je een classicus onder de arm nemen”. De citaten uit mijn artikel die Alfred Michiels op 17 september 2007 op deze blog plaatste moeten dan ook in deze context geplaatst worden.

     

    Nu was het voor mij veel moeilijker om een Romeinse nederzetting te voorzien van een Germaanse naamverklaring.  Dat verklaart ook het begin van het citaat “Het probleem wordt nog ingewikkelder als men de toponymie in deze discussie betrekt”. Hoe kon ik het probleem oplossen van een Romeinse occupatie, met zelfs “primcors” vermeld op een dakpanscherf , met de traditie van de Germaanse naamgeving voor Antwerpen. De oplossing vond ik in de vestiging van foederati, nieuwe inwoners binnen het Romeinse rijk die als hulptroepen werden ingeschakeld voor de verdediging van het rijk, die Germaanstalig waren en die deze plaats de naam Antwerpen hebben gegeven. Als historicus volgde ik de grenzen die mijn leermeester opgaf: ik begaf mij niet op het pad van de toponymie, maar de historisch-geografische ontleding van de bronnen was zo frappant dat ik de onderbouw voor een naamverklaring niet kon verzwijgen: Antwerpen draagt de naam van de bewoners die genoemd zijn naar de beide oevers van de Schelde, conform de aanwezigheid van Sint-Eligius bij de Andouerpenses aan de linkeroever en Sint-Amandus en Sint-Willibrordus op de rechteroever (met het aldaar vermelde castrum). Naar analogie van Kortrijk, Gent, Aardenburg, Doornik, Terwaan enzovoorts poneerde ik dat Antwerpen een stadspagus kan geweest zijn. De pagus is een geografische structuur waarvan vele voorbeelden aantonen dat deze ook teruggaat tot de Romeinse tijd (cf. Condrusi-Condroz, Menapii-Mempiscus, Paemani-Famenne, Cortoriacenses-Kortrijk, Tornacenses-Tournai…). Voor deze inzichten die verband hielden met de Romeinse tijd stuurde Verhulst mij zelfs naar prof. Hugo Thoen (eveneens UGent), o.m. om hem te vragen of er op Antwerpens linkeroever ooit vondsten uit de Romeinse tijd waren gedaan. Ik ben ook naar prof. Thoen gegaan en ik weet nog goed dat prof. Thoen mij toen zegde dat er inderdaad in die buurt ooit “baksteenwaar uit de Romeinse tijd” werd gevonden.

     

    Toen ik Alfred Michiels voor het eerst ontmoette (voorjaar 1989) was ik bezig met mijn bijdrage over Tongeren, die in 1990 in Nederland zou gepubliceerd worden door Teleac. Ook deze bijdrage handelde grotendeels over de Romeinse tijd. Mijn collega van destijds aan de Universiteit Gent, Marc Boone, werkte in dezelfde periode voor dezelfde bundel aan de bijdrage over Gent. Het was voor mij een totale verrassing dat Michiels dacht aan een mogelijke verklaring voor Antwerpen uit het Latijn. Eindelijk vond ik de door Verhulst gevraagde classicus. Michiels’ verklaring “Ante Galliae Ripam” was echter onmogelijk, voor zover ik het in het cursusgedeelte van Verhulst over toponymie had nagegaan en evenmin kon ze steunen op het theoretische gedeelte uit het repertorium van Gysseling. In het repertorium van Gysseling lag echter wel de wetenschappelijke basis waarop een Gallo-Romeinse verklaring van Antwerpen kon gestoeld worden en die ik ook aan Verhulst een aantal jaren daarvoor had bekend gemaakt. Gedurende vele weken heb ik mij op dit probleem toegelegd en uiteindelijk de oplossing Anduaeripae gevonden. Onmiddellijk nadat ik dit aan Alfred Michiels bekend maakte, nodigde hij buiten mij om de Gazet van Antwerpen uit en stak deze vondst op eigen naam. Nadat ik hem hierover had geconfronteerd, vertelde ik hem op basis van onderzoek dat ik nadien nog had verricht en waarover ik hem overigens had ingelicht dat ik dat nog ging doen, dat Anduaeripae niet juist was maar Ambaeduaeripae moest zijn, waarna hij de zogenaamde “val” uitvond die hij zogezegd voor mij in die krant had opgezet  en lokte een mediaoorlog uit.

     

    Ik ben blij dat zijn boek nu eindelijk uit is. Dan kan iedereen nu zien hoeveel gewicht Alfred Michiels op het vlak van de toponymie heeft! De voorbeelden die te lezen zijn op de site van Gazet van Antwerpen geven te denken!

     

    Nu is de naamverklaring voor Antwerpen uit Anduaeripae helemaal niet fout. Ze is bovendien niet exclusief uit het Latijn te halen. Het is mogelijk een geromaniseerde vorm, zoals de meeste toponiemen die tijdens de vroege en hoge middeleeuwen in teksten zijn overgeleverd. Vele zijn geromaniseerd ook al zijn ze Germaans van oorsprong. Zo wordt Thionville in Lotharingen, in de 9de eeuw zowel als Theodenis Villa (Latijn) dan als Diedenhove (Germaans) vermeld (zelfs in dezelfde bron, de “Annales Fuldenses”). Met dezelfde betekenis op historisch-geografische basis kan aan de vorm Anduaeripae ook een Germaanse vorm ten grond liggen, bestaande uit An (uit Amb-, rondom), Twee en Repen. Dit laatste woord is namelijk niet exclusief Latijn, maar komt voor in streken die reeds voor de komst van de Romeinen onbetwist Germaans gebied waren, ook zelfs in gebieden die nooit door de Romeinen zijn betreden, o.m. het plaatsje De Rijp in Noord-Holland, Anreppen in Duitsland, Repen bij Tongeren en Ribe in Denemarken.

     

    Wat wit, zwart en rood betreft dat mij door Michiels wordt verweten: 1. de varianten die in mijn mond werden gelegd in de kranten zijn niet van mij, ze werden door mij niet ondertekend, ik kreeg van die teksten ook geen drukproef en ben voor die uitspraken niet verantwoordelijk, bepaalde zaken heb ik ook nooit gezegd, 2. mijnheer Michiels schijnt te vergeten dat hijzelf nooit iets heeft gepubliceerd over deze materie vóór zijn boek dat op 13 september 2007 werd voorgesteld en het interview dat eind augustus 1989 in Gazet van Antwerpen verschenen is. Wat hij verstaat onder publiceren, nl. het “publiek maken” ook in kranten kan nooit beschouwd worden als een publicatie van hem, laat staan dat wat hij daarin zegt enige wetenschappelijke waarde zou hebben.

     

    Het plagiaat dat hij vermeldt aan mijn adres is een bijzonder wraakroepend iets: altijd heb ik bronnen, literatuur en discussies vermeld in mijn publicaties. Wie het artikel in “Feiten en Fabels” erop naleest zal zien dat ik zelfs een interventie heb geciteerd op een conferentie die plaatsvond op 5 december 1985, met de vermelding van diegene die ze deed. Het plegen van plagiaat is in de historische methode van publiceren zo goed als onmogelijk vanwege het enorme belang van het kritische apparaat. De open discussie uit de geschiedenis, het bekende “historische seminarie” opgericht door Henri Pirenne, blijkt echter een zeer gevaarlijke methode voor mensen met slechte bedoelingen zoals Michiels. Ik heb dit op een zeer pijnlijke wijze moeten ondervinden en ik kan alleen maar mijn collega’s historici waarschuwen voor het grote vertrouwen dat wij in onze opleiding meegegeven krijgen.

     

    Hierbij leg ik er nogmaals de nadruk op dat diegene die mij probeert schade toe te brengen door mij op het worldwideweb van plagiaat te beschuldigen juist de persoon is die met mijn ideeën naar de krant is gestapt. Door de ervaringen met Michiels en anderen heb ik meer dan 12 jaar lang, op aanraden van Verhulst en met de onontbeerlijke steun van mijn vrouw die het verhaal van Michiels’ wetenschappelijke diefstal onafhankelijk van mij met Verhulst en zijn vrouw heeft besproken, gezwegen over alle nieuwe vondsten die ik heb gedaan. Alleen daarom was de verschijning van “Julius Caesar in België” in 2006 voor iedereen een totale verrassing.

     

    Hans Rombaut


    17-09-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Feiten en fabels p.63-p.77

    Beste lezer,

    Onderaan links van deze site vindt u het volledige artikel in 'Feiten en fabels' van 1987 ingescand terug.

    Het artikel werd in het historisch onderzoek naar de oorsprong van Antwerpen zo goed als vergeten, maar het blijft nog steeds een erg originele studie over dit onderwerp. Ze heeft een even grote waarde als de bijdrage van Hans Rombaut over de vroegste geschiedenis van Mechelen in de Stedenatlas van Mechelen verschenen in 1997, op basis waarvan nu het moderne historische onderzoek over die stad wordt gebaseerd.

    Het artikel in 'Feiten en fabels' bewijst dat Hans Rombaut in 1987 reeds grenzen aan het verleggen was. Niet alleen bracht hij als eerste het probleem aan het licht dat er wel Romeinse vondsten in Antwerpen waren en geen vroeg middeleeuwse, maar ook trok hij de Germaanse naamverklaringen van Gysseling en Van Loon in twijfel. Toen Rombaut, in voorbereiding op het artikel uit 'Feiten en fabels' aan Verhulst suggereerde dat de naam Antwerpen, op basis van de gevonden dakpanscherf met inscriptie 'primcors', mogelijk uit het Latijn zou kunnen komen, repliceerde Verhulst met "Hier is de tijd nog niet rijp voor". Daarom puurde Hans Rombaut uit de laatste mogelijkheid nog een Germaanse naamverklaring, gegeven op basis van ingeweken foederati of hulptroepen, op die plaats gevestigd tussen de jaren 150 en 270 na Chr., conform de datering van de archeologische Romeinse vondsten en conform Gysseling en Van Loon. De solide historisch-geografische basis van Rombauts naamverklaring voor Antwerpen in 1987 is dezelfde als die van Anduaeripae uit 1989. Dezelfde historisch-geografische methode is terug te vinden in het artikel over Tongeren in 'Steden des Tijds' en in het boek 'Julius Caesar in België'. Een diepgaandere uitleg aangevuld met enkele nieuwe inzichten volgt.




    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Verderzetting discussie Antwerpen

    Beste Geert,

    Dank voor het melden van het verwijderen van de reacties op het artikel van het boek van Michiels op de RSS-site van GvA. Inderdaad is dat wel zeer snel.

     

    Het erge is wel dat als je onder Hans Rombaut surft als ook onder de naam Alfred Michiels in Google op de vijfde resp. eerste plaats nog altijd het blamerende artikel staat te lezen door A. Michiels en dit in pdf.vorm zonder de reacties die verschenen zijn op archeonet op 18 mei 07. Dit verdwijnt niet.

     

    Dit doet pijn te meer daar Hans na A. Verhulst met deze materie al zolang voor Michiels bezig was. Deze beschuldiging is zo wraakroepend, omdat het Alfred Michiels is die met de vondst van Hans gaan lopen is (cf. bericht op deze blog ‘Plagiaat?’)

     

    Ik stel dus ook voor om deze reacties ook hier te plaatsen voor het geval ze ook zouden verdwijnen van de site van archeonet zoals het geval was met het artikel van de heer Cuyt op archeonet. Gelukkig heb ik ook de reacties daarop kunnen bewaren.

     

    Hans heeft onlangs een lezing gegeven voor het Antwerps Genootschap voor Geschiedenis met als titel: ‘De sleutelpositie van Antwerpen in het Scheldebekken tot 836’. Dit grijpt terug naar het artikel van Hans van 1987 verschenen in ‘Feiten en Fabels’. Een samenvatting van deze lezing alsook het volledige artikel zal weldra raadpleegbaar zijn op deze blog.

     

    We kunnen de wetenschappelijke discussie over de naamverklaring van Antwerpen hier ook verder voeren.

     

    Ellen


    16-09-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.'eorum' en de fonetische verwantschap tussen /b/ en /m/

    Aan Geert Vandeplassche. Beste Geert,

    Natuurlijk ben ik van plan om ten gepaste tijd op de bijdrage van Cuyt te antwoorden. Maar uw opmerking van 14 september 2007 dat ik de stelling Sabis = Selle niet weerleg, doet me hierop vooruitlopen. Daarom geef ik hier volgende commentaar.

    1. BG II, 15-16: “eorum” = “Nervii” en niet “Ambiani”.
    De volgende aanhalingen komen uit De Bello Gallico 15 en 16:
    … ab eo loco in fines Ambianorum pervenit; qui se suaque omnia sine mora dediderunt. Eorum fines Nervii attingebant. Quorum de natura moribusque Caesar cum quaereret, sic reperiebat: nullum esse aditum ad eos mercatoribus; nihil pati vini reliquarumque rerum ad luxuriam pertinentium inferri, quod his rebus relanguescere animos eorum et remitti virtutem existimarent; esse homines feros magnaeque virtutis; increpitare atque incusare reliquos Belgas, qui se populo Romano dedidissent patriamque virtutem proiecissent; confirmare sese neque legatos missuros neque ullam condicionem pacis accepturos.

    Cum per eorum fines triduum iter fecisset, inveniebat ex captivis Sabim flumen a castris suis non amplius milibus passuum X abesse; trans id flumen omnes Nervios consedisse adventumque ibi Romanorum expectare una cum Atrebatibus et Viromanduis…
    Daar staat dus: “vanuit die plaats arriveerde hij [Caesar] in het gebied der Ambiani, die zich … overgaven. Aan hun gebied grensden de Nerviërs”.
    Dan volgt een uitgebreide beschrijving van de aard van het Nervische volk en volgt er: “Toen hij gedurende drie dagen door hun gebied was opgetrokken vernam hij van krijgsgevangenen dat de rivier de Sabis niet verder dan 10 mijl van zijn kamp verwijderd lag; achter die rivier … wachtten de Nerviërs … de komst van de Romeinen af”.

    Het is belangrijk dat de Nerviërs na de vermelding van het bereiken van het gebied der Ambiani onderwerp worden, enerzijds van een werkwoord in een hoofdzin (Nervii attingebant), anderzijds inhoudelijk (quorum Caesar de natura quaereret). Als dan “Cum per eorum fines triduum iter fecisset” volgt kan “eorum” (van “is, ea, id”) enkel slaan op de Nervii. Dit voornaamwoord verwijst immers steeds naar het meest nabije of laatst genoemde, in dit geval dus duidelijk naar de Nerviërs en niet de Ambiani. Indien men op die plaats naar de Ambiani had willen verwijzen, die het verst verwijderd staan in de passage, dan had daar “illorum” moeten staan. Ik heb dit destijds met Arnould besproken, die mij daarin gelijk gaf (en zelfs zei: “ik begrijp niet dat men mij daar nooit op aangevallen heeft”). Ik besprak deze passage intussen met andere (ook buitenlandse) specialisten die hierover net hetzelfde denken. Na drie dagmarsen in het gebied van de Nerviërs te hebben opgemarcheerd is de “Sabim” nog 15 km verwijderd. Deze geografische gegevens maken het onmogelijk dat de “Sabim” kan vereenzelvigd worden met de Selle, vanwege veel te kort bij de grens van de Nerviërs met de Ambiani. Vanaf die grens is het nl. slechts dertig km tot aan de Selle. In die afstand is de 15 km inbegrepen na de drie dagmarsen. Dat brengt Caesars gemiddelde dagmars op 5 km, daar waar in oorlogstijd Caesar precies van de snelheid van het Romeinse leger profiteerde en vaak de lengte van de dagmars nog opvoerde (cf. de langere dagmars na de slag bij de Aisne tot Noviodunum).

    2. Ik ging uit van een etymologische evolutie van Sabim tot  Samme op basis van een mogelijke evolutie van de b tot de m, niet van de uitgang –im tot de dubbele m. Overigens is die dubbele m enkel noodzakelijk voor het kort houden van de a, zoals de dubbele l de e kort houdt in Selle. Wel zag ik een gelijkenis tussen de uit de in BG overgeleverde vorm Sabim reconstrueerbare vorm Sabium en de vorm Samium, die in de 12de eeuw voor de Samme werd overgeleverd en die vermeld staat bij Gysseling. Sabium kan genitief meervoud zijn van de vorm Sabim. Die genitief meervoud kon immers in algemene zin worden gebruikt als men de omgeving van de waterloop aanduidde (meervoud vanwege de twee zijden van de rivier en genitief van plaats).
    Verder heb ik helemaal niets tegen de evolutie van de oude naam van de Selle Save (of veeleer Saue) tot Selle. Cuyt gaat echter voorbij aan het feit dat de vorm “Sabis” niet in BG wordt vermeld, maar enkel een gereconstrueerde vorm is uit een term die enkel in de accusatief “Sabim” voorkomt in BG, en dit slechts twee keer. Cuyt vermeldt echter dat de accusatief in het laat Latijn de nominatief verving. Dit argument is evenwel zeker niet van toepassing op het uiterst klassieke Latijn uit BG! De slot-m van “Sabim” wordt etymologisch echter veel crucialer indien in de oorspronkelijke taal de accusatief en de nominatief dezelfde vorm waren, nl. “Sabim”. De overgang van de vorm “Sabim” tot “Saue” wordt dan veel problematischer. Die is ineens niet meer vanzelfsprekend!

    Cuyts uitspraak “fonologisch is het gewoon onmogelijk dat de stam Sab- van Sabis zou leiden tot de stam Sam- van Samme” is echter onwetenschappelijk. De auteur gaat hierbij uit van etymologische begeleidingsregels, de zogenaamde klankverschuivingen die men waarneemt in de evolutie van bepaalde woorden doorheen de tijd. Eén van die regels heeft opgemerkt dat een Indogermaanse of Latijnse “b” vaak via wrijving van deze “b” evolueert tot “w” (vergelijk met de Spaanse “b”), waardoor “habere” in het Frans “avoir” werd, in het Engels “have”. Toen ik in september 1989 een lezing gaf ten huize van Walter Couvreur in Antwerpen, stelde deze inmiddels overleden professor mij de vraag: wat doe je met die regel? Daarop heb ik hem gevraagd of die regel bindend is. Volgens mij is dat immers niet het geval. De “b” gaat immers niet altijd over tot “v”.
    De “b” is immers een bilabiale klank die in het dialect (ook in kindertaal) genasaleerd wordt tot “m”. Het fenomeen om de “b” nasaal te laten resoneren mondt automatisch uit in een “m”, vergelijk met het algemeen Nederlandse “hebben” en het Brabantse dialect “(h)emmen”. De relatie tussen de “b” en de “m” komt zeer sterk naar voor in woorden die een explosiviteit als onomatopee uitdrukken en er een iteratief van maken (dit wil zeggen de “b” herhalen): “bom”, “bam”, “boem”, waarbij bijvoorbeeld die “b” in het Engels schriftelijk wordt herhaald (“bomb”) maar niet wordt uitgesproken.
    Hoezeer de “b” en de “m” verwant zijn ondervinden liplezers (een techniek die vele dove mensen dienen aan te leren): voor hen is het uiterst moeilijk, zoniet onmogelijk om een onderscheid te zien tussen een “b” en een “m”, omdat ze beide op dezelfde manier, namelijk bilabiaal gevormd worden. Het bilabiaal karakter van beide medeklinkers maken ze zo verwant dat soms een “b” opduikt bij een “m” waar er voorheen geen was, bijvoorbeeld in de evolutie van “Geminiacum” naar een nieuw toponiem “Gem-laos” waarbij “m” en “l” nadien werden verbonden door de invoeging van een “b” tot “Gembloux”.

    3. De droge route via Laon naar de Samme is onmogelijk
    Komend vanuit het land van de Remi, beschrijft BG de tocht via de Suessiones, de Bellovaci en de Ambiani. Daarbij is het onmogelijk om rivierovergangen te vermijden. Ook de zgn. oude Gallische weg van Laon-Le Cateau komt hiervoor niet in aanmerking: die weg loopt wellicht wel door het oude gebied van de Suessiones, maar zeker niet door het land van de Bellovaci en niet door dat van de Ambiani.
    Het is ook geen “droge route” zoals u die voorstelt. Via Le Cateau moeten ten minste na de Aisne de Oise en de Samber worden overgestoken. De Viromandui worden dan bovendien al direct bedreigd terwijl de Ambiani  zelfs niet worden aangedaan. Bovendien blijven de Atrebates nog buiten schot. Deze route klopt dus langs geen kanten met de beschrijving in BG. Bovendien is de Selle van daaruit niet gelegen als een rivier achter dewelke (trans) de Nerviërs zich konden verschuilen, want de Romeinen zouden dan gewoon de loop van de Selle flankeren, niet traverseren en bijvoorbeeld de omgeving van Beauvais en Amiens niet aandoen.
    De tocht van Caesar via de omgeving van Amiens is overigens voor de voorstanders van de identificatie van de Sabim met de Selle (en dus ook voor Arnould in 1941) een noodzakelijke voorwaarde om op basis van de vermelde drie dagmarsen (rekenend vanuit het land van de Ambiani en niet vanaf de grens van het gebied van de Nervii) uit te kunnen komen aan de Selle. Op geografische basis is de identificatie van de Sabim met de Selle enkel mogelijk indien de afstand van drie dagmarsen + 10 mijlen “in het land van de Nervii” worden berekend vanaf de omgeving van Amiens. Zoals hoger echter gesteld is de berekening van de afstand van “cum per eorum fines triduum iter fecisset” vanuit het land van de Ambiani niet juist omdat “eorum” betrekking heeft op de Nervii.

    Hans Rombaut


    14-09-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.antwoord op Sermon zijn beschuldigingen

    Geachte heer Sermon,

    Vanwaar deze agressiviteit om een dergelijk bericht op deze blog te plaatsen? Wat heb ik u in godsnaam misdaan? Het kan goed zijn dat u een dossier heeft over de Samme, maar u geeft geen enkel argument waaruit blijkt dat mijn stelling over de identificatie van de Samme met Sabis fout zou zijn. Op deze blog is het wel de gewoonte te argumenteren en niet te verwijten. Welke argumenten heeft u tegen mijn stelling? In uw tekst staat er geen enkel. Welke argumenten heeft u op het vlak van de toponymie? Welke argumenten heeft u op geografisch vlak?

     

    Mijn argumenten staan wel in mijn boek! Mogelijke tegenargumenten die nadien werden geformuleerd werden telkens (misschien nog niet allemaal) weerlegd op deze blog. Uw reactie is niet alleen agressief, maar ook zonder inhoudelijke argumentatie. Ik nodig u uit om met mij in discussie te gaan op elke plaats waar ik in de komende maanden aanwezig zal zijn, hetzij als spreker hetzij als genodigde. Mij is het juist te doen om de argumenten, om de wetenschappelijke discussie dus, niet om insinuerende beschuldigingen of dreigementen, zoals u die nu formuleert. Ik moet helemaal de eer niet aan mezelf houden: ik heb met argumenten een totaal nieuwe stelling geponeerd. Als ze met juiste redeneringen kan ontkracht worden dan heb ik daar geen probleem mee. Dat is nu eenmaal wetenschap. Dat u met mijn stellingen niet akkoord bent, dat is uw volste recht. Maar in dat geval zou ik niet op zo'n denigrerende wijze reageren, maar met een respectvolle en eerlijke argumentatie. In de wetenschap, meneer Sermon, zijn er geen verliezers, het gaat om argumenten. En die zijn er in uw tekst niet.

     

    Hans Rombaut


    27-08-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.antwoord op nog enkele opmerkingen en vragen (G. Vandeplassche)

    Beste mijnheer Vandeplassche,

     

    Hier mijn antwoorden op uw opmerkingen:

    1. Van bij het begin dat de het Romeinse kamp, dat te Berry-au-Bac is gevonden in 1862-1863, werd geïdentificeerd als Caesars castra aan de Aisne uit BG II, hebben diverse specialisten erop gewezen dat dit kamp niet overeenstemt met de in BG II beschreven locatie aan de Aisne. Eén van de redenen daartoe is dat Caesar vermeldt dat hij de natuurlijke oeverwal van de Aisne gebruikte als versterking. Dit is in Berry-au-Bac niet het geval want daar werd de volledige omwalling door de Romeinse soldaten aangelegd. In Chestres werd inderdaad meer dan de helft van de natuurlijke oever van de Aisne gebruikt voor het kamp, slechts minder dan de helft moest door mensenhanden worden bij aangelegd.

    Berry-au-Bac ligt ook niet waar het volgens de gebeurtenissen, die in De Bello Gallico beschreven staan, zou moeten liggen. De Remische gezanten kwamen immers vanuit hun land Caesar tegemoet om de vrede aan te bieden: “… ad fines Belgarum pervenit. Remi, qui proximi Galliae ex Belgis sunt, ad eum legatos Iccium et Andebrogium miserunt”. Dit houdt in dat de Remische overgave, de inzameling van informatie, de snelle tocht over de grensrivier Axona enz. plaats vonden in dat deel van het gebied van de Remi dat het dichtst gelegen was van de plaats waar Caesar vandaan kwam, met name het zuidoosten. Het meest aangewezen hiervoor is de overgang van het stroomgebied van de Rhône, de Saone en de Doubs (waar Besançon ligt) naar de Marne.

    Werkelijk “entscheidend” bij dit alles is het motief waarom Caesar na dit voorgaande de Haedui richting Bellovaci zond, nl. met de bedoeling "manus hostium distineri", dit is om de hoofdmacht van de vijand uiteen te houden. Welnu, als Caesar zelf naar Berry-au-Bac trok, dwars door het gebied van de Remi in noordwestelijke richting, gaat hij met zijn troepen exact dezelfde richting uit als diegene naar waar hij de Haedui zond. Op die manier zou hij nooit de hoofdmacht van de vijandelijke strijdkrachten uiteen kunnen houden, maar integendeel, hun strijdkrachten samendrijven. Hij brengt ze zo tenminste op één lijn.

    Toch slaagde hij er volkomen in de strijdkrachten uiteen te halen, zoals verder blijkt uit zijn verslag, want de Bellovaci en de Suessiones verlaten het nadelige slagveld aan de Aisne om in hun eigen land de verdediging te organiseren. De locatie van Berry-au-Bac is zowel voor de Bellovaci als de Suessiones vanuit hun eigen land bekeken wel de meest gunstige plaats om de verdediging tegen Caesar te organiseren en voor de Suessiones in het bijzonder is deze plaats eigenlijk gewoon aan de grens van hun eigen gebied gelegen. De situering van de slag aan de Aisne uit BG II te Berry-au-Bac en Vieux Laon is dan ook tegenstrijdig met het motief waarom de beide stammen de coalitie verbreken, nl. omdat ze verkiezen van de verdediging tegen Caesar in hun eigen land te organiseren. Dit is een zeer sterk, ja zelfs definitief argument tegen de identificatie van Caesars castra aan de Axona uit BG II met Berry-au-Bac, waarmee ik niet wil zeggen dat het kamp van Berry-au-Bac niet zou dateren uit de tijd van Caesars campagnes.

    2. Daarmee kom ik onmiddellijk bij uw opmerking 2: het kamp uit BG VII, 90 kan onmogelijk dat van Chestres zijn. Dat kamp wordt vermeld aan het eind van de Gallische oorlog en werd precies opgesteld tegen de Bellovaci aan de grens van het gebied der Remi. Hiervoor komt precies wel Berry-au-Bac voor in aanmerking.

    Vervolg bemerking 1. Op uw alternatieve route naar de Sabis, zou ik wel eens nader willen ingaan, maar niet op deze blog. Ik heb mijn route gebaseerd op een mogelijke dubbele hypothese: het volgen van rivieren enerzijds en de aanwezigheid van bepaalde militaire belangrijke toponiemen als Condatum (Condé) en Noyelles (Nigella) anderzijds. De tweede hypothese schraagt de eerste, en de eerste hypothese is erg voor de hand liggend. Wat de plaatsnaam Condé betreft liggen nagenoeg alle bekende plaatsen met die naam op Caesars route langs de Aisne tot de Haine. Waarom vinden we die niet aan de andere rivieren en samenvloeiingen? Zoals gezegd ben ik best bereid uw alternatieve route te onderzoeken, maar ik ben er rotsvast van overtuigd dat er teveel argumenten tegen Berry-au-Bac zijn om deze plaats als uitgangspunt te nemen vanaf de slag bij de Aisne in 57 voor Chr.

    3. Wat de informatie over de datering en de uitgestrektheid van het kamp van Chestres betreft  daarover vindt u inderdaad niet zoveel informatie in mijn boek. Ik verwijs naar het werk van J. Vannérus in voetnoot 26 en ik heb het erover in het bijschrift bij figuur 7 p. 30. Bij de huidige toegangen tot het kamp staan bordjes van de Franse archeologische diensten met de uitleg dat het gebied aanvankelijk een Gallisch oppidum was, dat vervolgens gebruikt werd door de Romeinen, waarvoor een rudimentaire datering wordt vooropgesteld omstreeks 50 voor Chr. Verder is het een enorm groot terrein. Op de foto die we van de Franse archeologische diensten hebben overgenomen ziet u dat het hele dorp Chestres flankerend gelegen is aan de zuidoostelijke gegraven omwalling, de omwalling dus slechts voor nauwelijks een vierde rakend. De natuurlijke oeverwal (Caesars rugdekking) ligt pal naar het westen, naar de Aisne.

    4. Ik weet niet of Hugo Thoen blijft beweren dat Caesar niet in België is geweest. Toen ik vorig jaar in Bavel hierover heb gesproken, heeft Kathy Sas - weliswaar niet tegen mij maar tegen sommige mensen die daar aanwezig waren - gesuggereerd dat het dendrochronologisch onderzoek van de Universiteit van Trier uit 1975 zou moeten worden overgedaan. Men suggereert dus dat het toenmalige onderzoek niet deugdelijk was.

    Ik kan u zeggen dat mijn leermeester Verhulst mij destijds voor advies naar prof. Hugo Thoen heeft gestuurd. Ik heb met hem dan ook meer dan eens overleg gepleegd. Vóór mijn boek verscheen heb ik prof. Hugo Thoen als eerste persoonlijk over de publicatie ingelicht.

    5. Wat uw vijfde opmerking betreft, daarop kan ik u niet antwoorden. Wel kan ik u zeggen dat de verklaring "an duae ripae" van mij komt. Michiels had "ante Galliae ripam". Hij is met mijn naamverklaring naar de pers getrokken om ze op zijn naam te brengen, hoewel hij voorheen nooit iets gepubliceerd heeft. De avond dat ik hem deze oplossing heb meegedeeld heb ik hem nog gezegd dat ik tijdens de dagen die volgden mij zou vrij maken om bijkomend taalkundig onderzoek te doen. Nadien heb ik hem nog één keer geconfronteerd, precies met wat ik tussen mijn laatste ontmoeting met hem en het verschijnen van zijn van mij gestolen verklaring in Gazet van Antwerpen nog had gevonden, nl. een andere oplossing (die de eerste niet in de weg staat, cf. mijn explicatie over het voorzetsel amb-) ambae duae ripae. Dat was de avond van de dag waarop het artikel is verschenen. Ik zei hem daarbij: “je bent te vroeg naar de pers gegaan, het is niet juist”. Het is door deze tweede verklaring dat hij het verhaal bedacht dat hij mij in de val wilde lokken. Intussen is het schandalig dat zijn valse beschuldiging van plagiaat aan mijn adres door Archeonet.be niet van hun site wordt gehaald.

     

    Toen Michiels de naamverklaring van Antwerpen pikte had hij ook een boek in de maak. Dat was in 1989!

    Hans Rombaut


    28-06-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Antwoord 2 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-Bulletin 2006

    Antwoord 2 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-Bulletin 2006


    Baksteenwaar is van belang. Waarom?
     

    Zogenaamde “baksteenwaar” wordt archeologisch vaak niet op zijn waarde beoordeeld, maar het geval van de opgravingen op Stadsparking Antwerpen tart elke verbeelding. In een stadskern als die van de metropool, waar gedurende negentienhonderd jaar de stedelijke activiteiten zoveel sporen hebben kunnen uitwissen, heeft men het overgrote deel van de Romeinse “baksteenwaar” als archeologisch bewijsmateriaal laten verdwijnen. Eerlijk gezegd: ik zou daarover niet graag de verantwoordelijkheid dragen tegenover de toekomstige generaties, maar laat ons hopen dat bijvoorbeeld opgravingen bij het badhuis aan de Burchtgracht de archeologie een tweede kans geven!

     

    Dakpanstempels zijn immers erg belangrijk voor de identificatie van bepaalde Romeinse legerafdelingen. Dat is de reden waarom mijn oplossing van PRIMCORS als PRIMA COHORS onvolledig was. Oost kan dan wel uithalen naar mij op de autoriteit van Devijver en Bogaers, maar hij weet niet waarom. Een dakpanstempeling van een eerste cohort zonder naam heeft namelijk geen zin. Ik wist dat niet, want ik ben geen specialist terzake. Wel een eerlijk onderzoeker naar de vroegste geschiedenis van de stad Antwerpen, die destijds de hand uitstak naar de archeologie, als historicus met specialisatie vroege middeleeuwen en historische geografie. En daarbij wordt datgene wat ik al twintig jaar lang denk en ook reeds gepubliceerd heb, nu uiteindelijk bevestigd: de stempels met PRIMCORS, gevonden in Antwerpen, zijn van het grootste belang voor de interpretatie van Verhulsts “Vorlage” van het Merovingische Castrum Antwerpis (726/7), met name een afdeling van het Romeinse leger, de Cohors I Corsorum. Dit is precies op dezelfde basis als voor zovele andere plaatsen over heel Europa, waar bepaalde legerafdelingen werden gelokaliseerd, in Nederland, Duitsland, Hongarije, Engeland, Frankrijk, enzovoort, soms op geen ruimere basis dan die van één scherf! De consequenties voor de vroegste geschiedenis van Antwerpen zijn enorm. Adriaan Verhulst, die hieromtrent op 19 april 1989 tijdens een avond over de vroegste geschiedenis van Antwerpen zo voor schut werd gezet (o.m. met het betwijfelen van de echtheid van de vroegmiddeleeuwse geschreven bronnen!) had gelijk! De Romeinse "Vorlage" voor het castrum Antwerpis was op dat moment al archeologisch gevonden, eerst in 1975 met de eerste scherf waarop PRIMCORS was vermeld, later nogmaals door een gelijkaardige scherf, die als ik het goed heb, in de Gallo-Romeinse bodem werd aangetroffen. Dit is dus niet buiten context!

     

    Ook de CGPF stempels van de Classis Germanica, gevonden in Rumst en Rijmenam zijn belangrijk. Dat Oost durft beweren dat de dakpannen met de CGPF stempel niet bewijzen dat de Romeinse vloot in Germanië of een onderdeel van die vloot daar heeft verbleven is onwaar. De fragmenten met die stempel bewijzen dat wel degelijk! C.B. Rüger gebruikte de CGPF-stempel van Rumst zelfs om aan te tonen dat het gebied van de provincie Germania Inferior mogelijk tot Rumst reikte. Misschien was dit ook een overhaaste conclusie? Helaas legt Rüger Rumst foutief aan de monding van Rupel en Schelde. Ik vermeldde dit in mijn boek p. 61 voetnoot 74, als zijnde weinig accuraat vanwege Rüger. Maar misschien diende Rügers kaart met de aanduiding van Rumst aan de monding van Rupel en Schelde wel als basis voor de uitspraak van Oost dat Rumst de enige plaats is aan de Schelde waar er met zekerheid sporen van Romeinse militaire aanwezigheid werden aangetroffen (cf Antwoord 1 op Tony Oost)?

     

    Het mag dan wel worden beweerd dat die scherf van Rumst met daarop CGPF als aanduiding voor de Romeinse militaire aanwezigheid, bevestigd werd door een spitsgracht die er werd teruggevonden. Maar misschien is die spitgracht – zo we Oosts redenering voor de Antwerpse vondsten consequent mogen verdertrekken – ook gegraven door boeren? Dat kan toch? Maar de Rumstse spitsgracht wordt dan misschien op haar beurt bevestigd als een militaire constructie door de CGPF-stempel die duidt op een legereenheid? Tussendoor even dit tussen haakjes: waren de vondsten te Rijmenam en Rumst ook geen losse vondsten? Daar mag dan geen conclusie aan verbonden worden? Wordt vervolgd…

     

    Hans Rombaut

     


    23-06-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Antwoord 1 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-Bulletin 2006

    Antwoord 1 op Tony Oosts bijdrage in de AVRA-Bulletin 2006

     

    In mijn “Antwoord op de aanklacht van Robert Nouwen” liet ik weten dat ik me zo snel als kon de AVRA-Bulletin 2006 heb aangeschaft. In die publicatie worden immers maar liefst 48 van de ca. 120 blz. aangewend om mijn boek “Julius Caesar in België” af te breken en dit door 3 auteurs, de reeds genoemde en weerlegde Robert Nouwen, de hier al eerder uitvoerig ter sprake gekomen Guido Cuyt en tenslotte Tony Oost, Antwerpens stadsarcheoloog tussen 1975 en 1990. Laatstgenoemde ontdekte naar zijn zeggen bij toeval dat het Gallo-Romeinse verleden van Antwerpen in mijn boek aan bod komt. Hij besluit met een erg negatief beeld over mijn historisch onderzoek, dat niet kritisch zou zijn en een resultaat is van een vooropgezet doel, meer bepaald dat ik “koste wat het kost wil aantonen dat er te Antwerpen in de Romeinse tijd een militair bolwerk was”. Hierop wil ik wel even dieper ingaan.

     

    In zijn inleiding betrekt Tony Oost een aantal dingen die met mijn boek absoluut niets te maken hebben. Zo beweer ik nergens dat “op basis van het archeologische onderzoek tijdens de voorbije vijftig jaar in Antwerpen verricht af te leiden [valt] dat er al vóór onze jaartelling een Romeinse/Gallo-Romeinse aanwezigheid was op de rechteroever van de Schelde waar nu Antwerpen ligt”. Integendeel, conform aan Oosts kritiek zeg ik nog wel op p. 80 op basis van zijn onderzoek dat de Gallo-Romeinse nederzetting te Antwerpen “te dateren valt vanaf het midden van de 2de eeuw tot de woelige periode van ca.270”. Ik schreef “ca. 150 tot ca. 270 na Chr.”, en dat lijkt me toch hetzelfde, niet? Vervolgens heeft Oost het over “de ware aard van deze bewoning” waarbij het opvalt dat “aan de ontdekte archeologische resten door sommigen meer zeggenskracht wordt toegekend dan ze kritisch verdienen”. Ik vind dit een wel zeer zwaar en negatief waardeoordeel over de gedane ontdekkingen. Oost beweert namelijk dat “voorwerpen en grondsporen die ontdekt worden, zijn in de bodem maar een fractie van de neerslag van de materiële cultuur van onze voorouders en overleefden bovendien nog onvolledig hun ondergronds verblijf tot op heden”. Daar ben ik het wel volledig mee eens, alhoewel die uitspraak dan weer in tegenstelling staat tot wat hij daarna schrijft, nl. “archeologen, die maar al te goed onderkennen hoe beperkt de bewijskracht daarvan is, worden als hyperkritisch omschreven”. Maar als de sporen die men archeologisch ontdekt slechts een minimalistische weerslag van de gewezen werkelijkheid zijn, moet er dan juist niet méér zeggenskracht aan toegekend worden? Dat lijkt me niet meer dan logisch. Ik kan tegenover de hyperkritische bewering van Oost alleen maar de kritiek van een andere archeoloog plaatsen, die hij formuleerde naar aanleiding van de verschijning van mijn boek eind juni/begin juli 2006 en die hij per e-mail zond aan tenminste twee verschillende personen nl.: “99,9 % van onze kennis uit het verleden wordt geleverd door de archeologie. Historische bronnen, als we dat bronnen mogen noemen…”. De hyperkritiek van archeoloog Oost staat in zwaar contrast tegenover de alleszeggende kracht van de archeologische vondst bij de hiervoor geciteerde.

     

    Ik contacteerde destijds (anno 1989) Tony Oost uit eigen beweging, omdat mijn onderzoek over de vroegmiddeleeuwse bronnen van Antwerpen, voortvloeiend uit mijn onderzoek in opdracht van Adriaan Verhulst, mij in problemen bracht met zowel de interpretatie van de voorhanden zijnde archeologische vondsten te Antwerpen uit de Gallo-Romeinse tijd als met de gangbare naamverklaring van de naam van de stad. Ik dacht dat de traditie van interdisciplinariteit, die ik bij mijn opleiding had leren kennen op de dienst van Verhulst, ook in het hedendaagse onderzoek naar het verleden van een wereldstad als Antwerpen gemakkelijk ingang zou kunnen vinden. Niets was minder waar. Niet dat dhr. Oost zich afschermde, ik heb wel degelijk met hem kunnen praten en overleggen, maar een wil om aan het probleem van de continuïteit tussen Oudheid en Middeleeuwen te willen werken, wat mijn eigenlijke vraag was, vond ik niet. In tegendeel , ik leerde een stadsarcheoloog kennen die toen reeds verklaarde dat hij de Romeinse zaken in Antwerpen moe was en dat hij hoopte dat het eindelijk gedaan zou zijn met die Romeinse oorsprong van Antwerpen.

     

    Ik had Antwerpens stadsarcheoloog Oost altijd heel erg vertrouwd, reeds toen ik nog als student de site Stadsparking met regelmaat bezocht, maar ook nog na 4 september 1989 toen ik hem had opgezocht om een dialoog aan te gaan om mijn conclusies gepubliceerd in 1987 te toetsen, conclusies die compleet in het verlengde lagen van Verhulsts onderzoek uit 1978, dat uitgaat van een Romeinse “Vorlage” aan het Merovingische Antwerpen. Hoe dan ook kan niemand er onderuit dat Antwerpen wordt vermeld op een munt uit het begin van de 7de eeuw, in de Vita Eligii ca. 700 als volksgroep met een aanwezigheid langs de linker Scheldeoever, in de Rauchingusteksten uit 726 als castrum langs de rechter Scheldeoever en als civitas in de Annales Fuldenses anno 836. Was het niet normaal dat Verhulst veronderstelde dat er een Romeinse oorsprong voorafging aan de vroegmiddeleeuwse vermeldingen, vooral de vermelding van het castrum, ook al was dat nog niet gevonden? Was het niet normaal dat ook de Germaanse naamverklaring uit Anda-werp, die eerst door Maurits Gysseling geografisch werd onderbouwd als “aangeworpen land” (1960), dan geografisch werd herzien als “tegenover aangeworpen land” (begin jaren 1970) en uiteindelijk door Jozef van Loon werd omgevormd tot “een schans tegen een vijand” (1982), moest worden bevraagd? Gysseling ging immers nog voort op de uitspraak van Floris Prims “Romeinen hebben we in Antwerpen niet gekend”. Van Loon zag de naamgeving van de schans vooral in relatie tot een dreiging omstreeks 700, kort vóór de vermelding van het castrum in 726. Maar een “werp” is nog geen “castrum” en inmiddels was Prims al lang geen autoriteit meer.

     

    Omdat dhr. Oost mijn overtuiging over de Romeinse oorsprong van Antwerpen, die ik deelde met de inmiddels overleden Adriaan Verhulst, niet au sérieux neemt, moet ik tot mijn spijt tegen hem ingaan. Ik heb hem altijd als een eerlijk onderzoeker beschouwd. Als hij mij echter verwijt dat ik te Antwerpen “koste wat het kost” een Romeinse militaire aanwezigheid wil zien zonder dat daarvoor argumenten zijn, stel ik daartegenover dat de heer Oost er volgens mij altijd alles aan heeft gedaan om de archeologische vondsten te Antwerpen uit de Romeinse tijd bewust te willen wegleiden van de quasi onvermijdelijke conclusie dat er te Antwerpen in de Romeinse tijd een militaire aanwezigheid moet geweest zijn. Bepaalde van zijn archeologische vondsten liggen namelijk volledig in het verlengde van de vroegmiddeleeuwse vermeldingen, meer bepaald het in de Merovingische tijd vermelde castrum. Maar ook de geografische configuratie van het Scheldebekken in de Romeinse tijd, leidt tot dat inzicht. Het is dan ook in dat verband dat Antwerpen in mijn boek ter sprake komt.

     

    Het zwaarst wegende archeologische argument is wel de vermelding PRIMCORS op twee dakpanfragmenten gevonden te Antwerpen. Het betoog van Oost in de AVRA-Bulletin hieromtrent is wel heel misleidend. Mijn verwoording over de gevonden Romeinse dakpannen als “meer dan vijftig integrale dakpannen” wordt door hem gecorrigeerd tot  “een 50 cm dik pakket dakpanfragmenten waaruit reeds een vijftigtal volledige (onderlijnde cursivering door HR) imbrices, een vijftiental tegulae en enkele tegels hersamengesteld konden worden”. Uit wat Oost zelf in cursief plaatste gaat het hem hier enkel om de betekenis van mijn woord “integraal” tegenover zijn beschrijving “fragmenten hersamengesteld tot een 50-tal volledige imbrices, 15 tegulae en enkele tegels”. Mijns inziens stemt dit toch volkomen overeen met “meer dan 50 integrale dakpannen”. Integraal is volgens Van Dale Etymologisch woordenboek. De herkomst van onze woorden, Antwerpen, Utrecht, 1997, p. 414 teg. deelw. van integrare, zie integratie (het maken tot een geheel) en verder “integreren”: “volledig maken, tot een geheel samenvoegen”.

     

    Volgens Oost zijn het verder niet deze dakpannen waarop PRIMCORS voorkwam, maar twee andere dakpanfragmenten, telkens tegula-fragmenten, die elders gevonden werden. We willen hem best geloven, maar waar zijn de dakpanfragmenten gebleven zodat we dit ook bevestigd kunnen zien? De ene stempel werd gevonden ca. 79 m ten NO van het pakket dakpanfragmenten, de andere is “een losse vondst buiten context in de Gallo-Romeinse bodem”. Nu moet dhr. Oost mij eens uitleggen wat een losse vondst is van een Gallo-Romeinse dakpan met de vermelding PRIMCORS in de Gallo-Romeinse bodem van Antwerpen en waarom daaraan geen conclusie mag worden verbonden, ook niet als men elders in de nabije omgeving nog zo’n stempel op een dakpanfragment vindt. Zijn dit losse vondsten?

     

    Ik heb hier toch wel vragen bij het verrichte onderzoek. Ik kom namelijk uit de Rupelstreek en ben al jaar en dag geïnteresseerd in de geschiedenis van de tegel-, dakpannen- en baksteennijverheid. Heeft men de aard of de structuur van de gebruikte klei van die Antwerpse dakpanfragmenten onderzocht? Waren ze bijvoorbeeld samengesteld uit Rupeliaan klei? Was de klei specifiek bewerkt met het doel er dakpannen van te maken, een procédé dat in de Rupelstreek tot in de tweede helft van de 20ste eeuw heeft bestaan? Heeft men de structuur van de stempels vergeleken? Heeft men de betekenis verklaard?

     

    Ik geloof niet dat er met de gevonden dakpanfragmenten goed onderzoek werd verricht. Zelfs niet ten aanzien van de betekenis van de stempel PRIMCORS. De eerste publicatie van Oost over deze stempel dateert uit 1976, de tweede uit 1982, de derde uit 1987 en telkens vermeldt hij voor de betekenis van deze stempels een vraagteken of elders “de betekenis ervan is voor het ogenblik onduidelijk”. Ik suggereerde in 1989 zelf aan dhr. Oost de mogelijke invulling “prima cohors”, zonder daarvan een specialist te zijn. Hij riposteerde dat hij geen Latijn kende. Welnu, ik vind het dan ook zeer moedig van hem dat hij nu in de AVRA-bulletin 2006 p. 53 prof. Bogaers citeert, zonder naar diens werk te (kunnen) verwijzen, en prof. H. Devijver op basis van “mondelinge informatie verstrekt door wijlen prof. H. Devijver aan Guido Cuyt”, om te zeggen dat PRIMCORS moet geïnterpreteerd worden als PRIM(A COHORS) CORS(ORUM) en dat te laten volgen door “Rombauts interpretatie dat CORS de afkorting is van COHORS, is dus verkeerd”. Ik ben verbijsterd.

     

    Vóór mij had niemand PRIMCORS in die zin geïnterpreteerd. Ik heb zelf met prof. Hubert Devijver daarover gebeld gedurende meer dan een uur en mijn oud prof heeft toen niet die invulling van Bogaers, die ik direct wil onderschrijven, vermeld. Hij zei me: “Hans, als je al zoveel hebt, publiceer dat dan, waar wacht je op” (dat was september 1989). Maar ook Bogaers’ invulling (waarschijnlijk op basis van andere vondsten, die Oost toen en ook nadien nog niet kende) vermeldt nog altijd COHORS, en dat is een onderdeel van een Romeins legioen. Romeinse militairen maakten dakpannen en gebruikten hun dakpanstempel als eigendomsmerk. Deze dakpannen waren staatseigendom. Of die dakpannen nu gebruikt werden als dakbedekking of “in opgaand muurwerk, als bekisting, voor constructie van goten, als filterlaag in waterputten” verandert daar niets aan. In elk geval had Oost er veel voorzichtiger moeten mee omgaan en zeker het grote aantal fragmenten niet weggooien! Dit is een vervalsing van en een schande voor het wetenschappelijke onderzoek.

     

    Nu, als de verklaring PRIMA COHORS CORSORUM van J.E. Bogaers voor PRIMCORS juist is, dan betekent dit dat er te Antwerpen in de Romeinse tijd tenminste een cohors van Corsi was gelegerd. Dat verandert dus niets aan wat ik over het Romeinse Antwerpen wil zeggen. Het bevestigt alleen maar mijn stelling. Wel vind ik het grof dat iemand, die compleet niet wist hoe hij de stempel PRIMCORS diende te interpreteren, mij, die als niet specialist een serieuze duw in de goede richting had gegeven, nadien durft terecht te wijzen. Het heeft mij zwaar verontwaardigd dat Oost nu schrijft dat er een Cohors I Corsorum, bestaat vermeld in 107 na Chr., dat daaromtrent interpretaties bestaan, o.m. dat deze cohors omstreeks 40 na Chr. naar Mauretanië zou zijn verplaatst en dat uitgerekend ik deze informatie niet gebruik! Het was wel ik die naar hem als archeoloog was gegaan in 1989 met mijn vragen en maakte de mogelijkheid van de interpretatie PRIMA COHORS, die nog steeds compleet in de oplossing van Bogaers zit, aan hem bekend! Wat voor unfaire praktijken zijn dat?

     

    Op methodologisch en wetenschappelijk vlak is het onderzoek van Oost zeker niet onberispelijk. Oosts wetenschappelijke autoriteit krijgt er echter nog een stevige knauw bij wanneer hij vermeldt “Langs de Schelde is alleen te Rumst duidelijke militaire aanwezigheid vastgesteld”. Ik zou het daar normaalgezien niet moeilijk mee hebben want ik wil de zaken op mijn terrein, de historische geografie, erg breed zien, maar omdat ik zijn aanpak van mijn onderzoek niet correct vind, ja zelfs misleidend, noopt dit feit mij ertoe te zeggen dat Rumst helemaal niet aan de Schelde ligt maar aan de overgang van de Rupel naar de Nete, meer dan 10 km van de Schelde verwijderd. Dat weet het kleinste kind, net zoals dat er uit dakpanfragmenten die in elkaar passen een integrale dakpan kan worden samengesteld als alle fragmenten ter beschikking zijn. Tegelijk durf ik het betwijfelen dat er langs de Schelde verder geen sporen van duidelijke Romeinse militaire aanwezigheid zijn aangetroffen. Er is namelijk het niet mis te begrijpen toponiem Kaster in West-Vlaanderen aan de linkeroever van de Schelde ten zuiden van Oudenaarde, ten westen van Ronse en ten oosten van Kortrijk. Et nunc?

     

    Hans Rombaut

     

     


    05-06-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Antwoord op de aanklacht van Robert Nouwen in AVRA-Bulletin 2006

    De Rijn werd bewaakt door een lange keten van permanent bemande forten. Ten westen van Tongeren werd een stapelplaats voor graan ingericht, beheerd door de staat, die diende om de graantoevoer te doseren (Hans Rombaut in Steden des Tijds, Utrecht, 1990, p. 15).

    Via de SPQR-site heb ik onlangs heel veel slechte dingen over mezelf vernomen, die gepubliceerd werden in de AVRA-Bulletin 2006. Zonder meer word ik beticht van verschillende kwakkels te hebben geschreven en dat deze nu uit de wereld zijn geholpen. Ik citeer: “Tongeren had in de Romeinse tijd als economisch centrum van een agrarische regio een belangrijke functie in verband met de ravitaillering van de Rijntroepen. De auteur [Robert Nouwen] haalt de kwakkel onderuit van Hans Rombaut die in zijn boek Julius Caesar in België het wetenschappelijke eigendom claimt van deze stelling”.

     

    Voor de zoveelste keer in nu al een vol jaar tijd, wordt mijn goede trouw en vooral mijn wetenschappelijke eerlijkheid beklad. De beweringen van dhr. Nouwen worden in het geheel niet tegen mijn beweringen afgewogen. Daarom heb ik me zo snel als kon de bewuste AVRA-Bulletin 2006 aangeschaft.

     

    De heer Nouwen verklaart daarin dat ik beweer dat ik de wetenschappelijke eigendom claim van de theorie dat de graanhandel in Tongeren is gestoeld op de omliggende vruchtbare regio en ook van de daaraan verbonden ravitaillering van de Romeinse legerkampen aan de Rijn. Dhr. Nouwen legt mij woorden in de mond die ik nooit heb gebruikt noch gepubliceerd, en zeker niet in de voetnoot 3 van mijn boek Julius Caesar in België p. 13-14, waarnaar hij verwijst.

     

    Mijnheer Nouwen heeft voetnoot 3 uit mijn boek blijkbaar niet goed gelezen. Ik beweer helemaal niet dat ik dat als eerste heb geponeerd. Evenmin eis ik er het intellectuele eigendom van op. Wel confronteer ik de heer Nouwen met het feit dat hij mijn bijdrage uit 1990 niet vermeldt in zijn doctoraat noch in de publicatie uit 1997 die eruit voortvloeit. Omdat hij mijn bijdrage zeer zeker kende (hij was erbij toen ik de mensen van Teleac rondleidde in het Gallo-Romeins museum, zie 'Straffe toeren1', ter voorbereiding van mijn publicatie en hij kwam zelfs tussen in het toeleveren van de illustraties) meen ik dat hij mijn studie bewust niet heeft vermeld. Wat meer is, in zijn weerlegging van “de kwakkel” die mij wordt toegeschreven verwart hij – bewust of onbewust ? – twee verschillende aspecten. Natuurlijk is het van oudsher bekend dat Tongeren in een zeer vruchtbare regio ligt. De werken die Nouwen aanhaalt van Pacquay, De Maeyer, Van de Weerd, de studies rond de centuriatio en de villae door J. Mertens, De Boe e.a. verklaren inderdaad dat Tongeren zich ontwikkelde tot een centrum van de graanhandel. Ook de publicaties van Van Doorselaer, De Laet en mijn leermeester A. Verhulst schragen deze stelling, die ik beaam, maar geenszins claim als mijn wetenschappelijke eigendom. Alle gaan ze uit van de idee dat de graanhandel zich eerst ontwikkelde en dat vanuit die bestaande handel de legerkampen aan de Rijn werden bevoorraad.

     

    De originaliteit van mijn stelling is dat ik het ontstaan van Atuatuca of Tongeren als Romeinse stad fundeer op de organisatie van de bevoorrading van de kampen aan de Rijngrens en dat de graanhandel in Tongeren in het verlengde van die militaire organisatie dient beschouwd te worden. In die zin interpreteer ik dan ook het horreum buiten de stad als “een stapelplaats voor graan… beheerd door de staat en [die] diende om de graantoevoer [ten behoeve van de grensplaatsen] te doseren”. De heer Nouwen haalt uit mijn bijdrage uit 1990 in zijn bijdrage in de AVRA Bulletin 2006 heel veel aan, maar dit net niet. Het is mijn mening - en die heb ik destijds ook tegenover A. Verhulst en anderen verdedigd - dat net zoals de heirbanen werden aangelegd ten dienste van het leger en dat die nadien ook in functie stonden van de handel, de militaire verdediging aan de Rijn pas werd aangelegd als de bevoorrading was verzekerd. Dit was onmogelijk op basis van een vrije en niet stabiele graanhandel, die afhankelijk was van externe factoren als het weer en militaire verwoestingen. De bevoorrading van de Rijnverdediging diende gedoseerd te worden en gestaag te verlopen. De graansilo’s zoals die van het horreum van Tongeren dienden permanent gevuld te zijn, vooraleer eventuele overschotten commercieel konden worden verkocht op de vrije markt. Het is precies dat wat ik beweerde in mijn bijdrage van 1990 en dat mijn collega O. Debaere terugvond in de studie van de heer Nouwen. Het zou ook niet erg geweest zijn, mocht hij naar mijn bijdrage hebben verwezen. Het is wel heel wat anders dan mij te beschuldigen van het wetenschappelijke eigendom van een algemene stelling omtrent de vruchtbaarheid van de omgeving van Tongeren en de daaraan verbonden graanhandel te claimen, die uiteindelijk zou hebben geleid tot de ravitaillering van de Rijnkampen. Tussen haakjes: ik gaf O. Debaere ook nog de oorspronkelijke versie van mijn studie, zoals ik die naar Teleac heb doorgestuurd. Daar stond alles veel explicieter in vermeld, maar redactioneel werd daar erg in gesabeld. Helaas niet voldoende om de “buffering” van graan voor militaire doeleinden volledig te weren. De heer Nouwen weet dus zeer goed wat hij uit mijn artikel van 1990 niet moet citeren!

     

    Hans Rombaut

     

     


    02-06-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.'Steden des Tijds' Teleac 1990
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Beste bezoeker,

    Hieronder vindt u blz 20 uit 'Romeinse stad op een kruispunt van wegen. Tongeren'  in  'Steden des Tijds', Teleac 1990. Dit artikel trok de aandacht, o.w.v. het vernieuwende karakter, van Maurice A. Arnould aan wie het boek 'Julius Caesar in België' is opgedragen. (cf. onderstaande berichten).
    Het volledige arikel in  'Steden des Tijds' (p.10-29) vindt u terug onderaan de inhoudstafel.

    Opmerking:
    -Om te openen klik op de afbeeldingen
    -Maximaliseer de pagina bovenaan (icoon: van enkel naar dubbel venster)  
    -Klik vervolgens op de afbeelding: er verschijnt een vierkantje met 4 pijltjes (rechts onderaan). Als u daar op klikt dan vergroot u het artikel.



    28-05-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie

    Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie

     

    Op 27 mei 2007 vertrokken we kort na de middag naar Mechelen op uitnodiging van de Dienst Archeologie van de stad Mechelen. Daar werd ons een exemplaar aangeboden van het boek Het Steen en de burgers. Onderzoek van de laatmiddeleeuwse gevangenis van Mechelen door diverse mensen van de dienst archeologie van de stad Mechelen. De reden was dat deze publicatie voor een niet onbelangrijk gedeelte was gebaseerd op de studie “Mechelen: de vroegste ontwikkeling” die ik in 1997 publiceerde in: H. INSTALLÉ, Mechelen. Historische Stedenatlas van België, p. 11-22. Het werd een aangename namiddag waarbij wij kennis maakten met een goed georganiseerde archeologische dienst waar archeologen en een historicus harmonieus samenwerken.

     

    Mijn bijdrage over de vroegste ontwikkeling van Mechelen uit 1997 is gedurende enkele jaren wat onopgemerkt gebleven (zoals ook mijn artikel over Merovingisch Antwerpen in Feiten en Fabels uit 1987), maar toen de Dienst Archeologie van Mechelen voor belangrijke opgravingen kwam te staan in het stadscentrum (o.a. de Grote Markt) heeft men er een zeer coherente visie gehanteerd onder impuls van archeoloog Werner Wouters. De opgravingen negeren geen strata, zoals op vele plaatsen wel gebeurt (vooral die van de 19de en 20ste eeuw worden al gemakkelijk als onbelangrijk beschouwd), en ook schrikt men er niet voor terug grote oppervlakten aan te pakken. Bovendien worden alle vindplaatsen met elkaar gecoördineerd door ze in te voeren in een geografische databank (GIS), die de hele stad en haar omgeving beslaat en waaraan ook andere nuttige gegevens worden gekoppeld (bijvoorbeeld de hoogte van de deksels van de riolen, die nuttige informatie kunnen opleveren om het oorspronkelijke reliëf van de stad te kunnen begrijpen).

     

    De bijdrage die ik publiceerde in 1997 werd in Mechelen zo belangrijk geacht dat verschillende mensen van de archeologische dienst mijn lessen voor de gidsencursus van de provincie Antwerpen hebben gevolgd, die ik aldaar vorig jaar in oktober heb gegeven. De verontwaardiging over de verspreiding van de smaadschriften van Cuyt en Michiels via Archeonet.be is er dan ook groot.

     

    Werner Wouters had mij reeds eerder toevertrouwd dat mijn bijdrage over Mechelen, vertrekkend van de gegevens uit het landschap, de bodemstructuur, het waterwegennet aangevuld met de reconstructie van het landwegennet, de toponymische en archeologische gegevens en vervolgens de historische bronnen (en dit bewust in die volgorde) trendzettend is voor het beleid dat hij als erfgoedconsulent archeologie van de Vlaamse Overheid wil uitstippelen. Deze originaliteit van mijn wetenschappelijke benadering van de vroege geschiedschrijving plaats ik als antwoord tegenover de publicatiepolitiek van Archeonet, die – ongewild misschien voor de archeonetredactie, of althans een deel ervan – malefide personen de gelegenheid geeft om mij ongehinderd te blijven beschimpen. Men moet het zich maar eens voorstellen dat een primus van de Universiteit Gent als ik (gepromoveerd bij Adriaan Verhulst in 1985) het moet blijven verdragen dat bij het oproepen van zijn naam in Google op de vierde en vijfde plaats de zinnen verschijnen “Boek Hans Rombaut over Caesar: onzin” en “Het plagiaat van historicus Hans Rombaut”. Dit is tergend, dermate tergend dat één van de grootste juristen en advocaten van ons land vrijelijk en spontaan zijn juridische hulp heeft aangeboden. Deze jurist meende dat het voldoende zou zijn om te vragen “in der minne zo’n tekst van archeonet.be te laten verdwijnen”. Niets was minder waar. Na enkele replieken begreep ik dat iemand van de redactie van archeonet.be hier niet wilde op in gaan. Ik heb zelf aan deze jurist gevraagd om er dan maar mee op te houden en de tekst van Cuyt als smet op Archeonets blazoen te laten staan. Erger was dat mijn repliek erop (de reacties) mettertijd verdwenen maar dat de blamerende tekst bleef staan.

     

    Het was dan ook voor mij een verademing deze namiddag in Mechelen te vertoeven. Dat het juist mij is overkomen om zo door een archeonieuwsbrief te worden behandeld is des te schrijnender, omdat ik in navolging van Adriaan Verhulst sinds 1986 nooit anders heb gedaan dan mijn constructieve samenwerking aan te bieden, open te discussiëren en stellingen te herzien waar het moest. Het verwijt van plagiaat daarbovenop is nog veel erger, maar wie de teksten op onze beide sites van de voorbije 10 dagen er goed op naleest weet dat de waarheid aan mijn kant staat.

     

    Tot slot: wat de stadsarcheologie in Mechelen momenteel doet is in meer dan één opzicht voorbeeldig, en verdient navolging in binnen- en buitenland.

     

    Hans Rombaut

     

     

     


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hans Rombaut: wetenschappelijke loopbaan (vervolg)

    Bijlage 2: wetenschappelijk coördinator of verantwoordelijke voor de illustraties, bijschriften, registers e.d. bij de volgende publicaties:

     

    1.      M. RYCKAERT, Brugge. Historische Stedenatlas van België, Brussel (1991), 239 p., ill.

     

    2.      A. VERHULST, Rural and Urban Aspects of Early Medieval Northwest Europe, Aldershot (1992).

     

    3.      R. OSTYN, Tielt. Historische Stedenatlas van België, Brussel (1993), 131 p., ill.

     

    4.      A. VERHULST, Landschap en Landbouw in Middeleeuws Vlaanderen, Brussel (1995), 191 p., ill.

     

    5.      H. INSTALLE, H. ROMBAUT, G. CROENEN, Historische Stedenatlas van België. Mechelen, Brussel (1997), 159 p., ill.

     

    6.      J. TYSSENS, Om de schone ziel van ’t kind… Het onderwijsconflict als een breuklijn in de Belgische politiek, (Bijdragen Museum van de Vlaamse Sociale Strijd nummer 15), Gent (1998), 212 p., ill.

     

    7.      A. VERHULST, The Rise of Cities in North-West Europe, (Cambridge University Press), Parijs/Cambridge (1999), 174 p. ill.

     

    8.      Studia Europaea. Acta van het Internationaal Colloquium ‘Tsjechië en de Europese Cultuur’, Brussel, Paleis der Academiën, 5 mei 1999, dl. VII, Brussel, 2001.

     

    9.      Studia Europaea. Acta van het Internationaal Colloquium ‘Zweden en de Europese Cultuur’, Brussel, Paleis der Academiën, 27 oktober 1999, dl. VIII, Brussel, 2001

     

    10.  Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten, Nationaal Biografisch Woordenboek, deel XVI, Brussel (2002), VIII p., 907 kol., XVI p.

     

    11.  Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten, Nationaal Biografisch Woordenboek, dl. XVII, Brussel (2005), X p., 760 kol., XXII p.

     

    12.  Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten, Nationaal Biografisch Woordenboek, dl. XVIII, Brussel (2007), XII p., 964 kol., XXIV p.

     


    Bijlage 3: organisator van colloquia als secretaris van het Centrum voor Europese Cultuur (een Bijzondere Commissie onder voorzitterschap van M. Eyskens binnen de Kon. Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten):

     

    1.      Tsjechië en de Europese Cultuur. Internationaal Colloquium met zes mededelingen (M. Steiner, B. Bukovinska, B. Huys, J. Maton, B. Bouckaert, V. Precan), Brussel, Paleis der Academiën, 5 mei 1999.

     

    2.      Zweden en de Europese Cultuur. Internationaal Colloquium met vijf mededelingen (M. Sohlman, L. Keustermans en A. Brackeva, K. A. Modéer, Mrs. Oljelund, G. Laureys), Brussel, Paleis der Academiën, 27 oktober 1999.

     

    3.      Lezing met concert door Jos van Immerseel “Het belang van het gebruik van authentieke instrumenten bij het uitvoeren van klassiek werk” op 3 december 1999, Brussel, Paleis der Academiën.

     

    4.      Lezing door baron Jacques Groothaert, voormalige ambassadeur van de koning der belgen in de Volksrepubliek China over “Wordt China een volwaardige grootmacht? Een terugblik op een halve eeuw geschiedenis / La Chine deviendra-t-elle une vraie puissance? Un regard en arrière sur l’histoire d’un demi siècle”, Brussel, Paleis der Academiën, 5 maart 2000.

     

    5.      “Aspecten van de Intellectuele Migratie tijdens de 16de eeuw: Drukkers te Parijs, te Genève en in de Nederlanden”. Internationaal Colloquium met zes mededelingen (E. Armstrong, G. Guilleminot, A. Charon, H. Vervliet, A. Pettegree),  Brussel, Paleis der Academiën, 9 juni 2000.

     

    6.      Publieke lezing door prof. dr. Francesco Calogero over “Pugwash, Nuclear disarmament and European Security” met debat over het Europees veiligheidsbeleid, Brussel, Paleis der Academiën, 6 oktober 2000.

     

    7.      Publieke lezing met concert door mevrouw Sylvia Traey over het werk van Chopin en Schumann: “Frédéric Chopin en Robert Schumann: verschillen en gelijkenissen in de partituur”, Brussel, Paleis der Academiën, 6 november 2000.

     

    8.      “Polen en de strijd voor democratische vrijheid”. Internationaal Colloquium met zes mededelingen (F. Stevens, L. Vos, M. Goddeeris, M. Wozniakowski, L. Jesien) n.a.v. Europalia Polen, Brussel, Paleis der Academiën, 8 december 2000.

     

    9.      Publieke lezing door de heer John Maddox, voormalig uitgever van het wetenschappelijke tijdschrift Nature over de toekomst van het wetenschappelijk onderzoek in Europa: “What future for european research?”, Brussel, Aula van de BBL, 10 oktober 2001.

     

    10.  Publieke lezing door de heer Hugo Chavez, president van de republiek Venezuela, over de samenwerking tussen België, de Europese Gemeenschap en Venezuela: “Europa, Bélgica y Venezuela: Alianza e Integración”, Brussel, Aula van de BBL, 15 oktober 2001.

     

    11.  Publieke lezing met concert door de heer Claude Coppens over de uitvoering van het werk van Maurice Ravel, Claude Debussy en Eric Satie: “Fin de Siècle en het begin van het Modernisme”, Brussel, Paleis der Academiën, 7 december 2001.

     

    12.  “Vlaanderen en Engeland – culturele interacties van de 16de tot de 19de eeuw”. Internationaal Colloquium met vier mededelingen (G. Latré, G. Marnef, Chr. Brown, H. Houtman), Brussel, Paleis der Academiën, 22 maart 2002.

     

    13.  Publieke lezing door de heer Jean-François Bergier over het onderzoek van de bijzondere commissie van experts in Zwitserland naar de verdwenen fortuinen van Joden en Nazi’s tijdens en na de tweede wereldoorlog: “La neutralité suisse, la Seconde Guerre Mondiale et l’Holocauste”, Brussel, Paleis der Academiën, 22 mei 2002.

     

    14.  Publieke lezing door de heer Christoffel Waelkens: “Het heelal en de kosmologie in een stroomversnelling”, Brussel, Paleis der Academiën, 9 oktober 2002.

     

    15.  “Portugal en Vlaanderen – Culturele interacties van de 15de tot de 20ste eeuw”. Internationaal Colloquium met zes mededelingen (J. Everaert, E. Stols, I. Koenders, K. Dejonge, C. Fiolhais, A. Lopes Sabino), Brussel, Paleis der Academiën, 22 november 2002.

     

    16.  Publieke lezing met concert door de heer Jan Michiels: “Musik ohne Eigenschaften? Een ‘Wiener Walzer’ van Brahms tot Webern”, Brussel, Paleis der Academiën, 9 december 2002.

     

    17.  Publieke lezing door de heer Walter Fiers: “DNA: de essentie van het leven (een lezing n.a.v. de 50ste verjaardag van de pubicatie van Watson en Crick in Nature van 25 april 1953), Brussel, Paleis der Academiën, 25 april 2003.

     

    18.  “Problemen en Uitdagingen voor de Regio’s in het Europa van Morgen / Problems and Challenges for Regions in Tomorrow’s Europe”. Eerste deel van het Internationaal Colloquium o.l.v. minister van staat Mark Eyskens en prof. Inge Govaere met zes mededelingen (I. Govaere, F. Delmartino, H. Vos, J. Loughlin, R. Hrbek, A. Bourne), Brussel, Paleis der Academiën, 21 mei 2003

     

    19.  “Problemen en Uitdagingen voor de Regio’s in het Europa van Morgen, tweede gedeelte: regionaal beleid en regionale politiek / Problems and Challenges for Regions in Tomorrow’s Europe, second part: regional policy and regional politics”. Tweede deel van het Internationaal Colloquium o.l.v. van minister van staat Mark Eyskens en prof. Frank Delmartino met zowel Europese beleidsmensen als regionale vertegenwoordigers (J. Chabert voor het comité van de regio’s van de EU, D. Ducarme voor het Brussels hoofdstedelijk gewest, G. Stahl voor de advieswerkzaamheden van het comité van de regio’s, E. Böhm-Amtmann voor Beieren, D. Clifford voor Wales, G. Calder voor Schotland, H. Pluckel voor Randstad Holland, B. Somers voor Vlaanderen) gevolgd door een panelgesprek, Brussel, Paleis der Academiën, 3 oktober 2003.

     

    20.  Publieke lezing door de heer Dirk Thys van den Audenaerde: “Darwin en het omstreden vaderschap van de evolutietheorie”, Brussel, Paleis der Academiën, 17 oktober 2003.

     

    21.  “De Baltische Regio binnen de Europese Cultuur / The Baltic Region within the European Culture”. Internationaal Colloquium met zeven sprekers (R.-L. Joutsenlahti voor Finland, A. Vandewalle over de Hanzen, H. Vos over Kalinigrad, M. Moisio over het Fins, M. Talvet voor Estland, G. Catlaks voor Letland, R. Svedas voor Litouwen), Brussel, Paleis der Academiën, 28 november 2003.

     

    22.  Publieke lezing met concert door dhr. Jozef de Beenhouwer: “Pianowerken van Robert en Clara Schumann”, Brussel, Paleis der Academiën, 5 december 2003.

     

    23.  Publieke lezing door de heer Alexandre Sevrin: “De Zwaartekracht van Appel tot Snaren”, Brussel, Paleis der Academiën, 10 maart 2004.

     

    24.  “De cultuur van Toscane als leidraad doorheen de Italiaanse geschiedenis / La culture de la Toscane comme guide à travers l’histoire italienne / The Tuscan culture as a guide through the Italian history”, Internationaal colloquium met vijf sprekers (S. Vanvolsem, L. Devliegher, P. Lateur, S. Hughes, A. Dolfi), Brussel, Paleis der Academiën, 9 juni 2004.

     

    25.  Publieke lezing door de heer Willy Clarysse: “Alexander de Grote: Genie of Genocide?”, Brussel, Paleis der Academiën, 13 oktober 2004.

     

    26.  “Bibliotheken in crisis?”, Internationaal colloquium over de toekomst van het bibliotheekwezen met zes sprekers (L. Simons, J. Walterus, P. Soetaert, R. Dekeyser, A. Matheson, F. Cavalier), Brussel, Paleis der Academiën, 24 november 2004.

     

    27.  Publieke lezing met concert door dhr. Jan Michiels: “J.S.Bach en de tweede helft van de twintigste eeuw – een ‘Musikalisches Opfer’ uit nostalgie naar de toekomst”, Brussel, Paleis der Academiën, 8 december 2004.

     

    28.  Publieke lezing door de heer Frans Gullentops: “Kyoto-normen, aardwetenschappelijke visie”, Brussel, Paleis der Academiën, 9 maart 2005.

     

    29.  “Omtrent het Paleis Stoclet : Autour du Palais Stoclet”, Internationaal colloquium met vijf sprekers (F. Strauven, B. Van der Wee, A. Freytag, F. Aubry, P. de Martelaere), Brussel, Paleis der Academiën, 26 oktober 2005.

     

    30.  Publieke lezing met concert door de heer Jozef de Beenhouwer: “Vlaamse pianomuziek”, Brussel, Paleis der Academiën, 21 november 2005.

     

    31.  “Huldeviering dr. Paul Janssen” door het Centrum voor Europese Cultuur en de drie Koninklijke Academiën, met vier sprekers (H. Janssen, A. de Schaepdryver, M. Verstraeten, S. Purini), Brussel, Paleis der Academiën, 26 november 2005.

     

    32.  Kort colloquium rond de: “Solvayraad 2005: de Quantumeigenschappen van Ruimte en Tijd” met Alexandre Sevrin, Brussel, Paleis der Academiën, 7 december 2005.

     

    33.  “Rusland en de Europese Cultuur”, Internationaal colloquium met zes sprekers (J. Blankoff, F. Maes, A. Kuipers, E. Metz, K. Malfliet, V. Ronin), Brussel, Paleis der Academiën, 20 januari 2006.

     

    34.  Publieke lezing door de heer David Gullentops: “Emile Verhaerens project van een Europese Cultuur’, Brussel, Paleis der Academiën, 15 maart 2006.

     

    35.  Publieke lezing door de heer Gary Schwarz: “Rubens in Holland, Rembrandt in Vlaanderen”, Brussel, Paleis der Academiën, 21 juni 2006.

     

    36.  “Percepties van Latijns Amerika”, Internationaal colloquium met vijf sprekers (J. Everaert, H. Greindl, J. van Goethem, G. Posson, G. de Schrijver), Brussel, Paleis der Academiën, 25 oktober 2006.

     

    37.  Publieke lezing met concert door de heer Levente Kende: “Hongaarse pianomuziek rondom Belá Bartók”, Brussel, Paleis der Academiën, 23 november 2006.

     

    38.  “Kroatië, Cultuur, Taal en Geschiedenis”, Internationaal colloquium met vier sprekers (R. Detrez, R. Lucic, G. Snel, I. Bozikovic), Brussel, Paleis der Academiën, 26 januari 2007.

     

    39.  Dubbellezing door G. Vanden Berghe en G. Vanpaemel: “Simon Stevin, meer dan alleen een wiskundige”, Brussel, Paleis der Academiën, 14 maart 2007.

     

    Bijlage 4: Uitgever, coördinator of secretaris van diverse wetenschappelijke tijdschriften of organisaties.

     

    40.  Secretaris van het Belgisch Centrum voor Landelijke Geschiedenis van maart 1986 tot december 1992 (Interuniversitair Centrum met zetel te Louvain-la-Neuve).

     

    41.  Stichter en redacteur van het historische tijdschrift Het Wiel. Tijdschrift voor de Geschiedenis van de Rupelstreek en Klein-Brabant, vanaf 1991 tot nu.

     

    42.  Coördinator van de Reeks Historische Stedenatlassen van België, vanaf januari 1993 tot november 1997 (Gemeentekrediet van België), met als realisaties de stedenatlassen van Tielt, Mechelen, Mesen, Ieper.

     

    43.  Lid van het wetenschappelijk comité voor de uitgave van het huldeboek voor Adriaan Verhulst: J.-M. DUVOSQUEL, E. THOEN edd., Peasants & Townsmen in Medieval Europe. Studia in Honorem Adriaan Verhulst, Gent, 1995.


    44. Coördinator en realisator van de tentoonstelling “Voor de ziel van ’t kind” over de schoolstrijd in België in het Caermersklooster te Gent van begin april 1998 tot eind februari 1999 (Gent, Liberaal Archief).

     

    45.  Opsteller, vormgever en redacteur van Academie-Berichten vanaf mei 1999 tot mei 2004 (van nr. 13 tot en met 28).

     

    46.  Organisator van de Algemene Vergaderingen van de KVAB vanaf december 2002 tot mei 2007: december 2002 (Brussel), mei 2003 (Brugge), december 2003 (Brussel), mei 2004 (Tongeren), december 2004 (Brussel), mei 2005 (Oudenaarde), december 2005 (Brussel), mei 2006 (Gent), december 2006 (Brussel), mei 2007 (Kortrijk), vanaf december 2000 ook opsteller, vormgever en drukker van de brochure van de Algemene Vergadering in December.

     

    47.  Secretaris en verslaggever van de Klasse van de Menswetenschappen van de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten vanaf april 1999 tot juni 2005, van de bijzondere Commissie van het Centrum voor Europee Cultuur vanaf april 1999 tot augustus 2007, van de inter-Academische commissie van het Nationaal Biografisch Woordenboek vanaf mei 2001 tot augustus 2007, van de laureatencommissie van de KVAB van januari 2005 tot augustus 2007.

     

    48.  Organisator van de jaarlijkse Lentecyclus van de KVAB omtrent actualiteit in kunst en wetenschap vanaf 2003 tot en met 2007.

     


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hans Rombaut: wetenschappelijke loopbaan en lijst publicaties

    Hans Rombaut: wetenschappelijke loopbaan

     

    Hans Rombaut volgde Grieks-Latijnse humaniora aan het Kleinseminarie van Mechelen (internaat) en het O.L.V.-College van Boom (als extern). Hij werd toegelaten tot de universitaire studies via het maturiteitsexamen voor Geschiedenis en Aardrijkskunde.

     

    Aan de Universiteit Gent werd hij licentiaat in de Geschiedenis, afdeling Middeleeuwen, in 1985 met Grote Onderscheiding (tevens primus dat jaar), waarna hij gedurende 12 jaar behoorde tot het assisterend personeel van prof. dr. Adriaan Verhulst, eerst in een mandaat van het Fonds voor Kollektief Fundamenteel Onderzoek (FWO-Vlaanderen) verbonden aan het departement Economische en Sociale Geschiedenis van de Middeleeuwen en Historische Geografie (1986-1992), nadien in bijzondere maar tijdelijke onderzoekstoelagen aan het Universiteitsvermogen van de UGent (1993-1997) om verschillende welomschreven projecten af te werken die reeds gedurende vele jaren waren opgestart, waaronder het project Stedenatlas van België met de delen Brugge, Tielt, Mechelen, Mesen en Ieper (1991-1997), de uitgave van prof. A. Verhulst over Landschap en Landbouw in Vlaanderen (1994) en vooral de Bibliografie van de Stedengeschiedenis van België en het Groothertogdom Luxemburg (1998).

     

    In 1998 en begin 1999 werkte hij als wetenschappelijk medewerker aan het Liberaal Archief voor de publicatie van prof. J. Tyssens over de schoolstrijd ‘Om de ziel van ’t kind’ te begeleiden en de verschijning ervan glans bij te zetten door de organisatie van een tentoonstelling te Gent.

     

    Vanaf april 1999 werkt hij als wetenschappelijk medewerker aan de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten, onder meer als secretaris van het Centrum voor Europese Cultuur en vanaf juni 2001 als redactiesecretaris van het Nationaal Biografisch Woordenboek. Hij organiseerde talloze colloquia en lezingen over Europese Cultuur en publiceerde als redactiesecretaris delen 16 (2002) en 17 (2005) van het Nationaal Biografisch Woordenboek, waarvan op dit ogenblik deel 18 reeds in de redactionele eindfase zit met de bedoeling dit deel te publiceren in het najaar 2007.


     

    Bijlage 1: lijst van wetenschappelijke publicaties:

     

    1.      Verafgelegen domeinen van abdijen in Noord-Gallia. Op weg naar een typologie van het excentrisch bezit via een planmatig onderzoek in een aaneengesloten geheel van pagi [VIIde-XIde eeuw], Gent (1985), 403 p.

     

    2.      Merovingisch Antwerpen historisch en archeologisch bekeken, in: E. WARMENBOL ed., Het ontstaan van Antwerpen. Feiten & Fabels, (Uitgave t.g.v. de 25ste verjaardag van de Antwerpse Vereniging voor Bodem- en Grotonderzoek v.z.w.), Antwerpen (1987), 163-177.

     

    3.      De oudste rekeningen van de Blankenbergse Watering. Studie rond een fragment van een rekening [1303-1304], in: Brugs Ommeland, XX (1988), 5-11.

     

    4.      Acht nieuwe teksten in het Middelnederlands uit de 13de eeuw, in: Taal en Tongval, 1988, i.s.m. M. Leroy en G. Declercq.

     

    5.      Een studie over de vermelding van Antwerpen in de Annales Fuldenses, 836, in: Bulletin van de Antwerpse Vereniging voor Bodem- en Grotonderzoek, (1988), 1-14.

     

    6.      De Echternachteksten betreffende Antwerpen: nieuwe argumenten: in:  Bijdragen tot de Geschiedenis, LXXII (1989), 3-26.

     

    7.      Bronnen voor de agrarische geschiedenis van het middeleeuwse graafschap Vlaanderen. Dokumenten bewaard in de Rijksarchieven te Beveren, Brugge, Doornik, Kortrijk, Ronse, dl. II, (B.C.L.G. publikatie nr. 95), Gent (1990), 390 p. (i.s.m. B. Augustyn en M. Vandermaesen).

     

    8.      Het grondbezit van de abdij van Echternach in Texandria en het Antwerpse. Achtergronden, prediking en verwerving, in: P. BANGE en A.G. WEILER edd., Willibrord, zijn wereld en zijn werk. Voordrachten gehouden tijdens het Willibrordcongres. Nijmegen, 28-30 september 1989, (Middeleeuwse studies, Band VI. Centrum voor Middeleeuwse Studies Katholieke Universiteit Nijmegen), Nijmegen (1990), 177-183.

     

    9.      Romeinse stad op een kruispunt van wegen. Tongeren, in: M. VAN ROOIJEN ed., Steden des Tijds. Historische stadstypen in de Nederlanden, (Teleac), Utrecht (1990), 10-29.

     

    10.  Bronnen voor de agrarische geschiedenis van het middeleeuwse graafschap Vlaanderen. Dokumenten bewaard in de stadsarchieven te Aalst, Brugge, Gent, Hulst, Menen, Oudenaarde, Tielt, Veurne en de OCMW-archieven te Brugge, Damme, Ieper, Oudenaarde, dl. III, (B.C.L.G. publikatie nr. 106), Gent (1991), 502 p.

     

    11.  Geschiedenis van de Nielse Brandweer, (Gelegenheidsuitgave Culturele Raad Niel), Niel (1991), 45 p. ill., i.s.m. V. Van Dyck.

     

    12.  Nieuwe aspekten omtrent de baksteennijverheid in de Rupelstreek, in: Het Wiel. Tijdschrift voor de geschiedenis van de Rupelstreek en Klein-Brabant, I (1991), 7-41.

     

    13.  Het ontstaan van Antwerpen in de Romeinse tijd en het strategisch belang van de samenvloeiing van Rupel en Schelde, in: Het Wiel. Tijdschrift voor de Geschiedenis van de Rupelstreek en Klein-Brabant, II (1992), 7-26.

     

    14.  De steenbakkerijen Verstrepen omstreeks 1875. Arbeidsvoorwaarden en bedrijfsorganisatie in een traditionele onderneming aan de vooravond van de ontwikkeling van de Rupelstreek tot een verstedelijkt nijverheidsgewest, in: Het Wiel. Tijdschrift voor de Geschiedenis van de Rupelstreek en Klein-Brabant, III/1-2 (1993), 5-62; V (1995), 5-30; VI (1996), 5-32.

     

    15.  De steenbakkerijen Verstrepen omstreeks 1875, in: Jaarboek Heemkring Ten Boome, IV (1993-1994), 20-36.

     

    16.  Een breekpunt in de vroeg-middeleeuwse geschiedenis van Antwerpen. 836: Nordmanni Antwerpam Civitatem incendunt, in: Het Tijdschrift van het Gemeentekrediet, 187 (1994), 35-44 ( ook in Franse versie).

     

    17.  Enkele gebeurtenissen in de herberg bij het Tolhuis te Schelle omstreeks 1638-1639, in: Het Wiel. Tijdschrift voor de Geschiedenis van de Rupelstreek en Klein-Brabant, VII (1997), 5-21.

     

    18.  Ontwikkelingsgeschiedenis van de stad Mechelen vanaf het ontstaan tot het einde van het ancien régime. Mechelen: de vroegste ontwikkeling, in: H. INSTALLE, H. ROMBAUT, G. CROENEN, Historische stedenatlas van België. Mechelen, (Gemeentekrediet), Brussel (1997), 9-22.

     

    19.  Bibliographie d’Histoire des Villes de Belgique et du Grand-Duché de Luxembourg. Bibliografie van de geschiedenis van de steden van België en van het Groothertogdom Luxemburg, (Gemeentekrediet/Groep Dexia), Brussel (1998), 895 p. (i.s.m. P. Beusen als coördinator voor het Gemeentekrediet en M. Pauly voor het Groothertogdom Luxemburg).

     

    20.  De kleinijverheid in de Rupelstreek (13e-20e eeuw). Een kort overzicht van het steen maken, dakpannen en plaveien, in: Ons Heem. Themanummer baksteen,  jg. LIII nr. 3 (1999), p. 135-165 i.s.m. P. De Niel, met als annex: Wegwijs in de literatuur over baksteen en steenbakkerijen, p. 204-206.

     

    21.  I.s.m. Werner Waterschoot, Vernieuwing in continuïteit, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, dl. XVII, Brussel (2005), p. V-VI.

     

    22.  I.s.m. Anne-Marie Riessauw: Alpaerts, Florentius, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, dl. XVII, Brussel (2005), 14-20.

     

    23.  Bessemans, Joseph François Antoine Albert, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, dl. XVII, Brussel (2005), 90-97.

     

    24.  Coeck, Petrus Hubertus Willem, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, dl. XVII, Brussel (2005), 181-185.

     

    25.  Croonenberghs, Jean Mathieu François Adam Clément Joseph, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, dl. XVII, Brussel (2005), 234-238.

     

    26.  I.s.m. Gaston Verdonk: Massart, Edward Marie Lucien, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, dl. XVII, Brussel (2005), 432-436.

     

    27.  I.s.m. +Lucianus Ceyssens: Theuws, Jaak, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, dl. XVII, Brussel (2005), 637-643.

     

    28.  I.s.m. Dirk Binon: Velde, Joannes Franciscus, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, dl. XVII, Brussel (2005), 667-680.

     

    29.   Julius Caesar in België. De vroegste geschiedenis van Gallia Belgica historisch-geografisch benaderd vanuit ‘De Bello Gallico’, Wetteren (2006), 124 p., ill.

     

    30.  Coppens, Willy, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, dl. XVIII, Brussel (2007), 223-232.

     

    31.  Dutrieu, Hélène Marguerite Marie, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, dl. XVIII, Brussel (2007), 300-306.

     

    32.  Dyck, Anna van, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, dl. XVIII, Brussel (2007), 321-322.

     

    33.  Dyck, Cornelia van, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, dl. XVIII, Brussel (2007), 323-330.

     

    34.  Dyck, Isabella van, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, dl. XVIII, Brussel (2007), 330-337.

     

    35.  Dyck, Suzanna van, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, dl. XVIII, Brussel (2007), 337-344.


    36. Eeckhaute, Petrus Zeverinus, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, dl. XVIII, Brussel (2007), 345-349.
     

    36.  I.s.m. Lucianus Ceyssens: Molemans, Jos, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, dl. XVIII, Brussel (2007), 678-681. 

     

    37.  Wauters, Alfred, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, dl. XVIII, Brussel (2007), 956-959.

     



    26-05-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Veritas filia temporis­­. Antwerpen en Anreppen, of de kwestie An- in samenstellingen

    Gisteren 25 mei 2007 stuurden we dit antwoord aan Geert Vandenplassche naar Archeonet.be zoals hij had gevraagd. Meer dan 24 uur later is het nog altijd niet gepubliceerd. Daarom publiceren we de tekst op onze blog centraal en bij afwezigheid op de redactie wensen we de redactieleden van archeonet.be een prettig Pinksterweekend toe.

    Veritas filia temporis­­

     

    Antwerpen en Anreppen, of de kwestie An- in samenstellingen

     

    An- uit de hierboven aangehaalde toponiemen is een partikel afkomstig uit het Indo-Europees. Nogmaals kan hier worden gezegd dat ik geen taalkundige ben, maar in de opleiding van de historicus is het aspect taal nooit ver weg en ressorteert de studie onder Wijsbegeerte en Letteren. Het onderzoek van de historicus is nu eenmaal gebaseerd op taal en datgene waarin taal wordt uitgedrukt, nl. spraak en schrift. Men kan hem dan ook niet de mond snoeren.

     

    An-duaeripae zowel als An-ripae hebben een Latijns prefix An- dat kan teruggevoerd worden tot Amb-. Het is zeer algemeen verspreid in de Europese talen, en betekent “om” of “rondom”: het Ndl. OM, Duits UM, Latijn AMB-, Grieks AMPHI enzovoorts gaan daarop terug. Het draagt in zich de betekenis van rondom of omtrent maar ten opzichte van een bepaald referentiepunt ook langs twee zijden van dat punt. Gezien de verwantschap van het Gallisch met de Romaanse talen en het Indo-Europees moet het ook in het Gallisch een equivalent hebben. Dit is duidelijk in bepaalde namen die we kennen als Ambiani of Ambiorix, daar moet dit “betekenisdragend” partikel ook inzitten.

     

    Omdat een rivier vaak van oudsher een grens is, een scheiding, maar tevens ook een verbinding noodzaakte tussen de twee oevers komt AMB en AN (en aanverwanten) in Romaanse en Indo-Europese talen heel veel voor in toponiemen nabij rivieren. Gezien de archeologische achtergronden van Antwerpen (PRIMCORS) en Anreppen (Romeins legerkamp ontdekt in 1967-1968) meen ik dat de beide namen hun herkomst hebben uit het Latijn. De toponiemen bleven van bij hun ontstaan in gebruik, ook met de betekenis die ze hadden. “Anripae” in de 12de eeuw werd door Germaanse bewoners in betekenis heel zeker begrepen. Zo’n toponiem vervangen door een nieuw is dan ook verwarrend. Om dat te doen moeten er zeer goede redenen zijn, zoals het volledig verlaten zijn van het terrein gedurende meerdere generaties zodat het toponiem niet meer via mondelinge overlevering kon worden overgedragen naar de latere generaties, wanneer er teksten werden opgetekend waarin die toponiemen voorkomen.

     

    Of Amb- nu An-, Ambo-, Ambae- of Ambi- wordt hangt af van de compositie. Waarom stelde Couvreur destijds zo rigoureus dat An- uit Ambo of Ambae alleen voor “c” of “g” kan voorkomen? Voorbeelden zijn inderdaad  “ancile” of “ancisus”. Maar in taal is het zo gevaarlijk een regel strikt toe te passen. Die voorwaarde is niet sluitend: ook “anfractus” komt uit Amb- + een vorm van frangere. Het betekent “bocht”, “kromming”, “omweg”, m.a.w. “om iets heen”. De vorm Anduaeripae die Alfred Michiels herriep, is dus helemaal niet onmogelijk. Hoezeer Amb- in de volkstaal nog werd begrepen zit verscholen in de leuze van de abdij van Hemiksem in de 17de eeuw, gelegen langs de oever van de Vliet en van de Scheldeboorden, nl. “Omtrent den oever geneer ic mij”, met daarbij een hoogstelt reiger.

     

    Mijn vraag omtrent de naamverklaring van Antwerpen in mijn boek Julius Caesar in België ging om de wetenschappelijke discussie hierover terug op gang te brengen. Ik hoop dat dit nu eindelijk kan en dat Archeonet.be nu ophoudt met het toebrengen van schade door documenten te verspreiden op het worldwideweb met een niet-wetenschappelijk karakter en vooral grote titels als “Boek Rombaut onzin” of “Plagiaat”. Mag ik vragen aan de archeonet redactie om deze tekst, omwille van de neutraliteit van de wetenschappelijke discussie, op te nemen als een apart bericht en niet als een reactie. Het gaat tenslotte hier om een wetenschappelijk forum, toch? Dan kan het wetenschappelijk debat eindelijk beginnen op een ernstige manier.

     

    Met dank aan Geert Vandeplassche.

     

    Copyright Hans Rombaut

    Niel, 25 mei 2007

     




    Bestellen per e-mail

    Druk op onderstaande knop om te bestellen per e-mail. Vergeet niet uw NAAM en ADRES, telefoon/gsm en eventueel e-mail te vermelden. Alvast van harte bedankt!



    Hoofdpunten blog jcb
  • Inleiding Thesis: 'Verafgelegen domeinen van abdijen in Noord-Gallië'
  • Samenvatting lezing. De sleutelpositie van Antwerpen binnen het Scheldebekken tot het jaar 836, door Hans Rombaut voor het Antwerps Genootschap voor Geschiedenis, 4 september 2007


    Gastenboek
  • Edecor
  • Now
  • RE
  • Now
  • Now

    Druk op onderstaande knop om een berichtje of reactie te plaatsen


    Laatste commentaren
  • Geen "v" in merowingisch schrift, wel relevant (Hans Rombaut)
        op Argumentatie 2 tegen de uitspraken van Geert van de Plassche van 16 augustus 2008, 22u28
  • Niet relevant (Geert Vandeplassche)
        op Argumentatie 2 tegen de uitspraken van Geert van de Plassche van 16 augustus 2008, 22u28
  • Vervolg argumentatie afleiding Antwerpen van Ambaeduaueripae (Geert Vandeplassche)
        op DERDE BEWIJS VAN DE DIEFSTAL IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' VAN ALFRED MICHIELS: DE ANNALES FULDENSES
  • Vervolg argumentatie afleiding Antwerpen van Ambaeduaueripae (Geert Vandeplassche)
        op DERDE BEWIJS VAN DE DIEFSTAL IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' VAN ALFRED MICHIELS: DE ANNALES FULDENSES
  • Frankrijk (Bart)
        op Antwoord op Cuyt: deel 1
  • Antwerpen komt uit Ambaeduaeripae (Hans Rombaut)
        op DERDE BEWIJS VAN DE DIEFSTAL IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' VAN ALFRED MICHIELS: DE ANNALES FULDENSES
  • Vita Eligii /Monumenta Germaniae Historica (MGH) (Geert Vandeplassche)
        op DERDE BEWIJS VAN DE DIEFSTAL IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' VAN ALFRED MICHIELS: DE ANNALES FULDENSES
  • Bronvermelding vergeten (Geert Vandeplassche)
        op DERDE BEWIJS VAN DE DIEFSTAL IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' VAN ALFRED MICHIELS: DE ANNALES FULDENSES
  • De Samme is de Sabim toch! (Hans Rombaut)
        op Wikipedia spelletjes
  • De Samme is de Sabis niet (Armand SERMON)
        op Wikipedia spelletjes
  • ambduo 2 (Hans Rombaut)
        op VIERDE BEWIJS VAN DE DIEFSTAL IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' DOOR ALFRED MICHIELS: JULIUS CAESAR GERMANICUS
  • amboduo (Hans Rombaut)
        op VIERDE BEWIJS VAN DE DIEFSTAL IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' DOOR ALFRED MICHIELS: JULIUS CAESAR GERMANICUS
  • SCHOL.Arat (Hans Rombaut)
        op VIERDE BEWIJS VAN DE DIEFSTAL IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' DOOR ALFRED MICHIELS: JULIUS CAESAR GERMANICUS
  • SCHOL. Arat. in de Thesaurus (leopold winckelmans)
        op VIERDE BEWIJS VAN DE DIEFSTAL IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' DOOR ALFRED MICHIELS: JULIUS CAESAR GERMANICUS
  • Aratusvertalingen (Leopold Winckelmans)
        op VIERDE BEWIJS VAN DE DIEFSTAL IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' DOOR ALFRED MICHIELS: JULIUS CAESAR GERMANICUS
  • Caesar en Antwerpen (Lieven Druylinckx)
        op VIERDE BEWIJS VAN DE DIEFSTAL IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' DOOR ALFRED MICHIELS: JULIUS CAESAR GERMANICUS
  • Antwerpen en Antwerpenaars (Jan Batens)
        op DERDE BEWIJS VAN DE DIEFSTAL IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' VAN ALFRED MICHIELS: DE ANNALES FULDENSES
  • Naamsverklaring in boek Michiels klopt niet (geert vandeplassche)
        op DERDE BEWIJS VAN DE DIEFSTAL IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' VAN ALFRED MICHIELS: DE ANNALES FULDENSES
  • toegang (Ellen)
        op TWEEDE BEWIJS DIEFSTAL ALFRED MICHIELS IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' - VILARIACUM-WILRIJK STAAT REEDS IN THESIS ROMBAUT 1985 p. 250
  • Kontich - Wilrijk (µalfred £michiels)
        op TWEEDE BEWIJS DIEFSTAL ALFRED MICHIELS IN 'ANDOUERPIS ANTWERPEN' - VILARIACUM-WILRIJK STAAT REEDS IN THESIS ROMBAUT 1985 p. 250
  • Kelten. (Toscaan)
        op Antwoord op Cuyt: deel 1
  • u leest niet wat er staat (hans rombaut)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • geen falsificatie (Ellen)
        op Verderzetting discussie Antwerpen
  • screening (ellen serrien)
        op Verderzetting discussie Antwerpen
  • wetenschappelijk publicatie (ellen)
        op Verderzetting discussie Antwerpen
  • Sammium en Sabium (Hans Rombaut)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • Na de feiten (Hans Rombaut)
        op De historische waarheid
  • de samme is de sabis niet (Armand Sermon)
        op De historische waarheid
  • plagiaat van Hans Rombaut (Alfred Michiels)
        op De historische waarheid
  • de samme is de sabis niet (Armand Sermon)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • plagiaat van alfred michiels (hans rombaut)
        op De historische waarheid
  • Fabels fabels en fabels (Alfred Michiels)
        op De historische waarheid
  • Fabels en Fabels over naam Antwerpen (Alfred Michiels)
        op Feiten en fabels p.63-p.77
  • naam Antwerpen (alfred Michiels)
        op Verderzetting discussie Antwerpen
  • archeonet (Ellen)
        op Verderzetting discussie Antwerpen
  • Antwoord op eorum en droge route (Geert Vandeplassche)
        op 'eorum' en de fonetische verwantschap tussen /b/ en /m/
  • RRL site Gazet van Antwerpen (Geert Vandeplassche)
        op Veritas filia temporis­­. Antwerpen en Anreppen, of de kwestie An- in samenstellingen
  • error site aan Geert (Ellen)
        op Veritas filia temporis­­. Antwerpen en Anreppen, of de kwestie An- in samenstellingen
  • deze reactie vervangt en vernietigt de vorige, die per ongeluk te snel op de blog terecht kwam (Geert Vandeplassche)
        op Veritas filia temporis­­. Antwerpen en Anreppen, of de kwestie An- in samenstellingen
  • Andouerpis -Antwerpen 2 vraagjes aan Alfred Michiels (Geert Vandeplassche)
        op Veritas filia temporis­­. Antwerpen en Anreppen, of de kwestie An- in samenstellingen
  • uitnodiging (Hans Rombaut)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • Waarom de Samme de Sabis niet is (Armand Sermon)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • hoe het begon... (Ellen)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • bevoegheid ter zake (Ellen)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • geef aan Cuyt wat Cuyt toekomt?? (Ellen)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • De identificatie van de Sabis met de Samme is NIET FOUT (Hans Rombaut)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • Uw verhaal over Sabis is TOTAAL fout (Armand Sermon)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • rue César Jolimont (Armand SERMON)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • Condé (hans rombaut)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • condatum (Armand SERMON)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • reactie (Geert Vandeplassche)
        op antwoord op nog enkele opmerkingen en vragen (G. Vandeplassche)
  • Altissimas ripas (Hans Rombaut)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • Samme Haine (Armand SERMON)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • Haine en Scheldebekken (Hans Rombaut)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • Samme Haine (Armand SERMON)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • Samme en Haine (Hans Rombaut)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • samme haine (Armand Sermon)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • Samme en Hene (hans rombaut)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • samme (Armand Sermon)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • ste.-waudru (hans rombaut)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • waldetrudis en niet aldegondis (Armand Sermon)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • waltrudis en toch aldegondis (Hans Rombaut)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • waldetrudis en niet aldegondis (Armand Sermon)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • Reactie op Armand Sermon (Hans Rombaut)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • aisne (Armand Sermon)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • e-mailreacties van GvdP (Ellen)
        op Op een mooie Pinksterdag… op bezoek bij de Mechelse Dienst Archeologie
  • tegenvoorstel aan ArcheoNet (hans rombaut)
        op Veritas filia temporis­­. Antwerpen en Anreppen, of de kwestie An- in samenstellingen
  • antwoord ArcheoNet (ArcheoNet Vlaanderen)
        op Veritas filia temporis­­. Antwerpen en Anreppen, of de kwestie An- in samenstellingen
  • antwoord archeonet (hans rombaut)
        op Plagiaat?
  • anreppen (Geert Vandeplassche)
        op Plagiaat?
  • Antwoord op uw v raag (geert.vandeplassche)
        op Plagiaat?
  • Antwoord op uw vraag (hans rombaut)
        op Plagiaat?
  • Antwoord gestuurd naar archeonet (hans rombaut)
        op Plagiaat?
  • gallo romeinse namen (hans rombaut)
        op Plagiaat?
  • plagiaat doorprikt (Hendrik de Bouw)
        op Plagiaat?
  • Antweerepen (Hans Rombaut)
        op Plagiaat?
  • Anreppen Antwerpen (hans rombaut)
        op Plagiaat?
  • wat doe je tegen oneerlijkheid? (Ellen)
        op Plagiaat?
  • Link (laurent Provost)
        op Plagiaat?
  • Géén plagiaat ! (Laurent Provost)
        op Plagiaat?
  • Geen rivieroversteken tussen Axona en Sabis (geert.vandeplassche)
        op Waar verzamelde zich “op één plaats” de coalitie der Belgae?
  • benieuwd wat er nu weer volgt (jeroen vanden borre)
        op archeonet reactie Schupperke
  • Genoeg! (hans rombaut)
        op Waar verzamelde zich “op één plaats” de coalitie der Belgae?
  • Vraagje (Geert Vandeplassche)
        op Waar verzamelde zich “op één plaats” de coalitie der Belgae?
  • Portus Itius (hans rombaut)
        op Antwoord op reactie L. Winckelmans
  • Arnoulds eerlijkheid is van goud (hans rombaut)
        op Waar verzamelde zich “op één plaats” de coalitie der Belgae?
  • Romeinen in Antwerpen! Wie kwam er uit het oude Rome naar hier? (hans rombaut)
        op Antwoord op Cuyt: deel 13
  • Romeinen in Antwerpen: ja! soldaten? (Ivan Derycke)
        op Antwoord op Cuyt: deel 13
  • Portus Itius (Armand Sermon)
        op Antwoord op reactie L. Winckelmans
  • portus Itius (Armand Sermon)
        op Antwoord op reactie L. Winckelmans
  • portus Itius (Armand Sermon)
        op Antwoord op reactie L. Winckelmans
  • Napoleon III (hans rombaut)
        op Waar verzamelde zich “op één plaats” de coalitie der Belgae?
  • Portus Itius (Armand Sermon)
        op Antwoord op reactie L. Winckelmans
  • gebiedende wijs (hans rombaut)
        op Waar verzamelde zich “op één plaats” de coalitie der Belgae?
  • Linkeroever is de sleutel (geert.vandeplassche)
        op Julius Caesar in België gelauwerd.
  • Linkeroever is de sleutel (geert.vandeplassche)
        op Julius Caesar in België gelauwerd.
  • Toevoer afsnijden = omsingelen want... (hans rombaut)
        op Julius Caesar in België gelauwerd.
  • chaudardes (hans rombaut)
        op Julius Caesar in België gelauwerd.
  • Saint-Thomas/berry-au-Bac (hans rombaut)
        op Julius Caesar in België gelauwerd.
  • Samme-Sennete-Zenne (hans rombaut)
        op Antwoord op reactie L. Winckelmans
  • Archief per week
  • 10/12-16/12 2012
  • 03/09-09/09 2012
  • 28/11-04/12 2011
  • 14/11-20/11 2011
  • 01/11-07/11 2010
  • 18/10-24/10 2010
  • 11/10-17/10 2010
  • 23/08-29/08 2010
  • 26/07-01/08 2010
  • 09/11-15/11 2009
  • 02/11-08/11 2009
  • 26/10-01/11 2009
  • 19/10-25/10 2009
  • 17/08-23/08 2009
  • 24/11-30/11 2008
  • 17/11-23/11 2008
  • 01/09-07/09 2008
  • 25/08-31/08 2008
  • 18/08-24/08 2008
  • 28/07-03/08 2008
  • 07/07-13/07 2008
  • 17/03-23/03 2008
  • 10/03-16/03 2008
  • 17/12-23/12 2007
  • 03/12-09/12 2007
  • 24/09-30/09 2007
  • 17/09-23/09 2007
  • 10/09-16/09 2007
  • 27/08-02/09 2007
  • 25/06-01/07 2007
  • 18/06-24/06 2007
  • 04/06-10/06 2007
  • 28/05-03/06 2007
  • 21/05-27/05 2007
  • 14/05-20/05 2007
  • 30/04-06/05 2007
  • 23/04-29/04 2007
  • 26/03-01/04 2007
  • 12/03-18/03 2007
  • 01/01-07/01 2007
  • 09/10-15/10 2006
  • 25/09-01/10 2006
  • 18/09-24/09 2006
  • 11/09-17/09 2006
  • 28/08-03/09 2006
  • 14/08-20/08 2006
  • 07/08-13/08 2006
  • 31/07-06/08 2006
  • 24/07-30/07 2006
  • 17/07-23/07 2006
  • 10/07-16/07 2006
  • 03/07-09/07 2006
  • 26/06-02/07 2006
  • 19/06-25/06 2006
  • 12/06-18/06 2006
  • 22/05-28/05 2006
  • 01/05-07/05 2006

    Jan Verelst: Fotomateriaal
    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Mijn favorieten
  • blog Laurent Provost
  • archeonet.nl

  • Blog als favoriet !

    Zoeken met Google



    Zoeken in blog


    Rondvraag / Poll
    2. De burcht waar de Bellovaci (omgeving van Beauvai) zich verschansen tegen Caesar heet Bratuspantium. Heel lang dacht men dat dit de Keltische naam van Beauvais was. Recentelijk rees hierover twijfel. Waarom?
    a. Beauvais werd pas gesticht na de verovering en heette Caesaromagus
    b. Bratuspantium werd teruggevonden 13 km ten zuidoosten van Baeuvais (Mont-César
    c. Bratuspantium werd op bevel van Caesar volledig verwoest en alle sporen ervan zijn uitgewist
    d. Beauvais ligt niet op de route die Caesar volgde
    Bekijk resultaat


    Rondvraag / Poll
    4. In Julius Caesar in België pleit de auteur ervoor dat Caesar in 57 voor Chr. zou zijn doorgestoten tot aan de westelijke kust van Frankrijk. Hij doet dit a.d.h.v. een welbepaalde plaatsnaam, Nigella, die doorwaadbare plaats zou betekenen. Wat is de naam van de plaats tot waar Caesar zou zijn geweest in 57 voor Chr. vooraleer zijn opmars om te keren naar het noordoosten, richting Nerviërs?
    a. Nesle-sur-Mer
    b. Nielles-sur-Mer
    c. Nivelles-sur-Mer
    d. Noyelles-sur-Mer
    Bekijk resultaat



    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs