Straffe toeren 3
Accipere quam facere praestat iniuriam.
Naar aanleiding van een bijdrage met de titel Het Genie van de Romeinen. Een straf verhaal doet het altijd in Knack van 13 tot 19 september 2006 (jaargang 36, nr. 37) p. 58 e.v. ben ik als auteur van het boek Julius Caesar in België genoodzaakt enkele nuancerende opmerkingen te maken, omdat mijn onlangs verschenen studie er zomaar wordt bestempeld als een straf verhaal.
In de inleiding insinueert de auteur van deze bijdrage dat ik dit boek onmiddellijk zou hebben uitgebracht als antwoord op de uitspraak van een gewaardeerd archeoloog die zegt dat Caesar helemaal niet in ons land zou geweest zijn. Dit is echter niet het geval. Ik ben met dit onderzoek al meer dan 15 jaar bezig en wilde bovendien absoluut niet aan het spelletje welles-nietes meedoen. Daarom zou ik aan de recensenten en journalisten die een oordeel over mijn boek in de openbaarheid willen brengen, willen vragen van mijn boek eindelijk ook eens te lezen. Dan zou mijn studie nooit op die wijze in een gerespecteerd weekblad als Knack zijn afgedaan. Mijn boek is helemaal geen antwoord op de uitdagende stelling dat Caesar nooit in ons land is geweest, ik neem er die uitspraak ook niet op de korrel, ze komt er bovendien zelfs niet in voor.
Het is compleet onterecht dat mijn multidisciplinaire, wetenschappelijke studie, die, zoals gezegd, de neerslag is van meer dan 15 jaar onderzoek, op één rij wordt geplaatst met de sensatiezucht van anderen die uitspraken deden die veel meer de aandacht van de media haalden dan ik. Dat mijn onderzoek ophef zou maken wist ik op voorhand. Dat men het zo herhaaldelijk zou proberen schade toe te brengen, had ik niet verwacht. Dat op de samenvatting van slechts een deel van de inhoud het zinnetje volgt straffe uitspraken doen het dus altijd is dus allerminst onpartijdig.
Wat daarna volgt strookt bovendien niet met de waarheid. We halen aan: geschiedkundigen en archeologen vliegen elkaar in de haren, beschuldigen elkaar van onwetendheid etc.
. Wat hier beschreven staat is een compleet vertekende versie van de discussie die n.a.v. de verschijning van mijn boek werd uitgelokt. Het was namelijk eenzijdig vanuit archeologische hoek dat mijn historisch-geografische, toponymische en historische studie op zeer kleinerende en onterechte wijze werd beschimpt op het discussieplatform van www.archeonet.be , en dit met een zeer instemmende inleiding van de redacteur van dit archeologische forum zonder dat deze mijn werk ook maar heeft ingekeken. Ik durf aan alle lezers van Knack en ook anderen vragen om ergens een plaats aan te geven waar historici, waaronder ondergetekende, de archeologen op een vergelijkbaar beschimpende en wetenschappelijk onterechte wijze in de haren zijn gevlogen of hen hebben beschuldigd van onwetendheid, bronvervalsing of wat ook.
Toch kreeg ik van enkele archeologen, historici en bloggers op het discussieplatform van www.archeonet.be enige steun. Dat het artikel in Knack vervolgt met het strafste van al is dat bloggers dikwijls partij kiezen zonder goed te weten waarop de uitspraken gebaseerd zijn kan enkel maar op diegenen gericht zijn die mij steunden in de discussie of diegenen die mij steunden op onze eigen blog (zie verder). Het artikel vervolgt welhaast triomfantelijk: En Caesar? Ach, er is in ons land niets teruggevonden uit de tijd dat hij zijn De Bello Gallico schreef. Maar zeggen archeologen, dat wil niet zeggen dat hij er niet was. Mag ik opmerken dat het artikel "Het genie van de Romeinen" in Knack begon met de uitspraak van een gewaardeerd archeoloog die zei dat Caesar helemaal niet in ons land zou geweest zijn?
Hier wordt de werkelijkheid dus totaal verdraaid. Niet alleen het verloop van de discussie die volgde op de verschijning van mijn boek wordt totaal verkeerd belicht, maar zelfs bepaalde resultaten van het wetenschappelijk onderzoek worden genegeerd. Er zijn in ons land immers wel sporen aangetroffen uit de tijd dat Caesar zijn De Bello Gallico schreef, meer bepaald de opgegraven houten palissade van het Romeinse kamp van Kaster/Kanne vlakbij Maastricht (zie op onze blog www.bloggen.be/julius_caesar_in_belgie onder antwoord op Cuyt deel 10), die op basis van zeer betrouwbaar dendrochronologisch onderzoek kon worden gedateerd door een onderzoeker van de Universiteit van Trier in het najaar van 57 vóór Chr., het tweede jaar van de Gallische campagne van Caesar, het jaar van de opmars tegen Nerviërs en Atuatuci, het jaar ook van de slag bij de Sabis. Deze studie werd gepubliceerd in 1975 en bewijst dat de Romeinen tijdens het jaar 57 vóór Chr. na de inname van de burcht van de Atuatuci en de verkoop van de stamleden als slaaf, tot aan de Maas in het gebied van de Eburonen zijn geraakt en aldaar, conform aan De Bello Gallico aan de Eburonen de krijgsgevangenen hebben teruggegeven die ze bij de Atuatuci hadden bevrijd.
Het artikel van Knack gaat dan verder met het opnoemen van de verdiensten van de archeologie ([zij] levert tastbare bewijzen van ons verleden). Waarom wordt echter onze kennis van het verleden op basis van historische werken (waar m.i. beter had gestaan: historische bronnen) geminimaliseerd met de parenthesis als we het kennen mogen noemen? Vanwaar komt deze denigrerende houding tegenover historische teksten? Waarom blijken deze volgens de auteur van dit stuk niet meer gewicht te hebben dan speciaal voor de televisie gemaakte programmas?
Vervolgens las ik in deze Knack-bijdrage met stijgende verbazing dat midden België de graankelder was van het Romeinse Rijk, begeleid met een titel die in strafheid voor geen enkele moet onderdoen: Reisgidsen en benzinepompen. Deze stelling, met alles wat er bij hoort, publiceerde ik namelijk zelf als allereerste in een studie over Tongeren verschenen bij Teleac in Nederland in 1990 (elektronisch op deze blog terug te vinden). Nooit wordt mijn historisch-geografische studie ergens geciteerd, maar de inhoud ervan werd bij ons zo algemeen overgenomen in het archeologisch en historisch onderzoek over die periode, dat ze blijkbaar gemeengoed is geworden. Dit negeren van een fundamentele studie is niet zo mooi. Naast onrechtvaardig is het ook nog nefast voor het verdere wetenschappelijk onderzoek. Het is namelijk zo dat om de herkomst van die stelling te verbergen de onontbeerlijke historisch-geografische bewijsvoering uit mijn studie ontbreekt in het archeologisch-historisch onderzoek. Daarom wordt de stelling dat midden België de graankelder zou zijn geweest in het Romeinse rijk gebaseerd op onkruidzaden op een Romeins schip teruggevonden in de Rijn, die enkel in midden België voorkomen.
Wie gelooft dat nu? Waarom zouden bepaalde onkruidzaden op dat teruggevonden schip alleen maar in midden België voorkomen? Welke biologen hebben dat kunnen bepalen? Hoe kan daarop de stelling van midden België als graankelder worden gebaseerd? Dat bepaalde gedeelten van midden België, samen met andere gewesten, graan hebben geproduceerd ter bevoorrading van het Romeinse leger aan de Rijngrens (en dit via de wegen over Tongeren) kan op basis van die archeologische vondst ten hoogste beaamd worden. De onderbouw van die stelling is namelijk van historisch-geografische aard, gebaseerd op welbepaalde inzichten in de wegenstructuur, de structuren van de rivierenstelsels en vooral de configuratie van de leemgebieden van Haspengouw, zuidelijk Brabant, Henegouwen, zuidelijk Vlaanderen, de gebieden rond Cambrai, Amiens, Soissons en Reims, die van oudsher het lievelingsgraan van de Romeinen produceerden, namelijk tarwe, een Keltisch woord, waaraan onder meer Terwaan (Tarvana) zijn naam dankt samen met het grote gebied dat ervan ten oosten ligt tot aan Armentières dat tot in de late middeleeuwen Terwelandt heette.
Zolang het Belgische (Vlaamse) onderzoek naar het Romeinse verleden van onze gebieden het fundamentele belang van mijn artikel Tongeren, stad op een kruispunt van wegen uit 1990 met aansluitend het recente boek Julius Caesar in België niet erkent, zal het blijven kampen met een wetenschappelijke leemte. De stelling dat onze gewesten als graanleverancier in het Romeinse rijk fungeerden stoelt immers op aardrijkskundige inzichten, waarbij vondsten zoals de bas-reliëfs met afbeeldingen van maaimachines gevonden in de Gaume, de graanschuur van Tongeren en de Romeinse boot uit de Rijn deze bevestigen. Waarmee ik de verdiensten van de archeologie geenszins wil minimaliseren. Ook grote delen van mijn onderzoek zijn op archeologische onderzoeksresultaten gebaseerd.
Hans Rombaut
|