Zoals te Saint-Denis zijn bij de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Bossière de gevels doorbroken door één of twee gedeelde galmgaten met middenzuiltje, in een boognis gevat. Deze toren ingebouwd tussen de 19de eeuwse zijbeuken, werd in 1937 grondig gerestaureerd.
Bronnen.
- Jacqueline Leclercq-Marx in L'Art Roman en Belgique; Editions J.M. Collet, Bruxelles 1997. - Jean-Pierre Esther en Geert Bekaert in België Romaans; Uitgeverij Hadewijch Antwerpen 1992. - André Courtens in Romaanse kunst in België. Architectuur, monumentale kunst. Brussel 1971.
De zware westertoren van de Sint-Denijskerk te Saint-Denis bij La Bruyère, heeft een rechthoekige plattegrond, waardoor hij nog aan monumentaliteit wint. De benedenbouw was oorspronkelijk geheel gesloten en verwijst naar de verdedigbare donjonachtige kerktorens uit de 11de eeuw. Ter hoogte van de klokkentoren zijn de gevels doorbroken door één of twee gedeelte galmgaten met middenzuiltje, gevat in een boognis. Deze versieringsvorm wijst op een bouwstijl uit de tweede helft van de 12de eeuw. In 1940 werd de toren beschadigd bij een luchtbombardement. Bij de restauratie in 1942 vernieuwde men de galmgaten en werd een nieuwe deuromlijsting aangebracht.
Bronnen.
- Barral i Altet X in Belgique Romane et Grand-Duché de Luxembourg; Editions Zodiaque "La Nuit des Temps" n° 71, Abbaye La Pierre-qui-Vire 1989. - Jacqueline Leclercq-Marx in L'Art Roman en Belgique; Editions J.M. Collet, Bruxelles 1997. - Jean-Pierre Esther en Geert Bekaert in België Romaans; Uitgeverij Hadewijch Antwerpen 1992. - André Courtens in Romaanse kunst in België. Architectuur, monumentale kunst. Brussel 1971.
In 1108 stichtten de burggraaf van Marsan, Loup-Aner en zijn vrouw, Garsie, te Perquie een monasterium. Zij droegen ervan de ontvangsten over aan Geoffrey, abt van Sauve-Majeure, die er een priorij stichtte. De aanwezigheid van deze gemeenschap rechtvaardigde spoedig de oprichting van een kerk met grootse omvang. Aldus stichtten in de 11de eeuw de Benedictijnen van Sauve-Majeure een priorij te Perquie waarvoor de bisschop van Aire de gronden schonk. Maar algauw bevonden er zich meer dan vijf monniken in deze gemeenschap en de nieuwe massieve kerk ten noordwesten van het kasteel, stelde grote afmetingen voor, voor deze monniken. De drievoudige halfronde absidiolen en de versterkte toren met zijn schietgaten in het midden van het schip zijn nog de resterende delen van de Romaanse periode. Het gebouw heeft verschillende restauraties ondergaan en zijn hoge schip met zijn westelijke klokkentoren zijn waarschijnlijk aangelegd door architect Ozanne in 1860. De constructie is volledig in op maat gemaakte blokken van zandsteen maar men kan enkele afzonderlijke blokken bemerken die lokaal vervangen zijn door onregelmatige breukstenen. De hoofdapsis is overwelfd met een halfkoepel voorafgegaan door een boog die rust op half in de muur aangebrachte zuilen terwijl deze van de absidiolen terugvallen op pilasters. Men vindt zuilen terug aan de ingang van de armen van het transept en de pijlers op steunpilasters in het schip met twee traveeën. De twee armen zijn overdekt met een tongewelf, de kruising en het schip met een kruisgewelf aangebracht in de 19de eeuw in de stijl van de 13de eeuw. Aan de hoek van de zuidelijke arm en het schip staat een wenteltrap toe om zich naar de klokkentoren te begeven. De vier verlengde bogen van het schip zijn aangebracht in de 19de eeuw. Aan de buitenzijde dateren de modillons van eenzelfde model die onder de dakgoot lopen ook van de restauratie van de 19de eeuw. Echter aan de binnenzijde zijn de kapitelen met zuilen voor het merendeel oud maar ze zijn ook voor een deel herdaan geweest. De vier aan de noordoostelijke hoeken en de zuidoostelijke van het transept zijn van het Korintische type met vlakke bladeren, steeds versierd met bolletjes aan hun uiteinden. Deze aan de noordwestelijke pijler stelt een verzonnen voorstelling voor. Deze aan de zuidwestelijke pijler tenslotte biedt een meer interessant gedeelte met opgerichte leeuwen op hun vier achterste poten en tegenover elkaar gesteld aan de hoeken.
Bronnen :
- Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975. - Monique Veaux in "A la découverte de Dax et de sa région" - Jean Cabanot in Gascogne Romane; Editions Zodiaque, La Nuit des Temps 2, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire - Raoul Deloffre et Jean Bonnefous in Eglises, châteaux et fortifications des Landes méridionales; Atlantica
De huidige kerk bewaart nog betekenisvolle delen in van de eerste kerk die men kan dateren van de 11de eeuw. Op een lengte van ongeveer 12 meter is de noordelijke muur gedaan met een metselwerk van kleine breukstenen, aan de binnenzijde verdubbeld met een zitbank en het schip was doorbroken met een deur, nu dichtgestopt maar die een merkwaardig monoliet linteel inhield met drie motieven in verzonken reliëf. De zuidelijke muur is enkel in zijn bovenste gedeelte bewaard gebleven. Men bemerkt er eveneens vensters met een eenvoudige insprong die hier heel hoog geplaatst zijn maar die aan de buitenzijde in de vorm van een holte voorstelden als beveiliging, heel goed gekend tijdens de preromaanse periode in het zuiden van de Pyreneeën. Men weet weinig van het kooreinde dat dit geheel afsloot daar deze in de volgende eeuw vervangen werd door de huidige apsis. Deze apsis en het deel van de muur dat het verbind met het oude metselwerk zijn gedaan in een middelmatig metselverband. De drie vensters die de apsis verlichten openen zich aan de binnenzijde als aan de buitenzijde in een boog gedragen door colonetten en omsloten door een archivolt. De gemoluurde of versierde banden met een fries van palmetten lopen aan de basis van de vensters waar ze de dekstukken verbinden. De kapitelen zijn versierd met hetzij één of twee rijen van gladde bladeren steeds beëindigd met bollen, hetzij met palmetten, met bloemstukken of met tegen over elkaar gestelde vogels. Deze thema's, zoals de manier waarop zij getrokken zijn, staan toe om het geheel toe te wijden aan een datum van rond het midden van de 12de eeuw. De apsis en zijn rechte travee moesten overwelfd geweest zijn met een tongewelf en een halfkoepel. Het schip daarentegen, voorzien van steunberen was heelzeker enkel overwelfd met een vlak plafond. Rond het begin van de 14de eeuw is de wijziging van het oorspronkelijke gebouw beëindigd door de constructie van een nieuwe westelijke gevel van ongeveer 2 meter dikte waarvan het bovenste gedeelte is opengewerkt om de klokken te herbergen en waarvan het binnenste gedeelte is doorbroken met een breed portaal waarbij de drie uitstekken zijn versierd met colonetten dragend de gemoluurde boogringen. Aan weerszijden van dit portaal steunen pijlers de uiteinden met een rij van kleine boogreeksen, versierd in bas-reliëf. In dit heel origineel gedeelte zijn talrijke elementen van het Romaans met kapitelen en dekstukken en met een verwerking van boogreeksen van de eerste zuidelijke Romaanse kunst, geassocieerd met de gebroken boogringen. De gevel is verbonden geweest met het schip aan de zuidelijke zijde door een massief inhoudend een traptoren. Om de plaatselijke bevolking te herbergen en te beschermen bij de onlusten van de Honderdjarige Oorlog heeft men een beetje later de gevel versterkt, niet door een toren zoals algemeen gebeurde, maar door een portaal met twee verdiepingen doorbroken met schietgaten achteraf gewijzigd in schietgaten voor kanonnen door het inwerken van een cirkelvormig gat aan hun basis. Na het terugkeren van de rust heeft men rond het einde van de 15de eeuw, niet enkel het gebouw hersteld maar ook vergroot met een inrichting naar de smaak van die bepaalde periode.
Bronnen :
- Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975. - Monique Veaux in "A la découverte de Dax et de sa région" - Jean Cabanot in Gascogne Romane; Editions Zodiaque, La Nuit des Temps 2, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire - Raoul Deloffre et Jean Bonnefous in Eglises, châteaux et fortifications des Landes méridionales; Atlantica
Oorspronkelijk was deze kleine kerk, sterk herwerkt in de 19de eeuw, enkel een toevoeging van Sainte-Croix van Rague welke reeds voor 1755 verdwenen is. Een plan van 1860, opgemaakt door architect Ozanne met een reconstructie, is voldoende gedetailleerd om een chronologie van de oude gedeelten te kennen waarvan enkel nog de Romaanse crypte bestaat en met een schip van dezelfde breedte van ongeveer 6,50 meter op een lengte van 13 meter op een hoogte van 9 meter. Twee kleine steunberen ondersteunden de druk van het gewelf van de apsis en twee andere de triomfboog. De afwezigheid van steunberen aan het schip doet ons veronderstellen dat het schip enkel geplafonneerd was. De Romaanse apsis die ontdaan is van ieder decor aan de buitenzijde, is daarentegen aan de binnenzijde sterk versierd; op haar ganse omtrek ontwikkelt zich een boogreeks met gebeeldhouwde kapitelen bovenaan een gemoluurde zitbank en onder een band van staafvormige kanteelversiering. Een tweede band van hetzelfde ontwerp loopt aan het begin van de halfkoepel en de triomfboog rust op de zuilen met eveneens gebeeldhouwde kapitelen. Al deze elementen hebben een radicale restauratie ondergaan in de 19de eeuw. Het gewelf is volledig herdaan geweest en de zitbank sterk gewijzigd. Maar het zijn vooral de kapitelen die gerestaureerd zijn door afgietsels en herkappen wat hun interpretatie heel moeilijk maakt. Met moeite kan men vaststellen of de mens tussen zeven dieren, ten zuiden van de boog in het midden Daniël in de leeuwenkuil voorstelt en dat Maria met het Kind in majesteit is gefigureerd ten zuiden van de triomfboog. Een geniale wijziging bemerkt men bij de vier boogreeksen nu vormend de hoofdboog of deze werkelijk van oorsprong met vijf waren. De doorbreking van een boog in de as heeft het weghalen van de centrale boog nodig gemaakt terwijl een oud kapiteel die in twee is gezaagd en vervolgens herwerkt, opnieuw gebruikt is geweest aan weerszijden van de boog, verlengend de twee oorspronkelijke kapitelen van de boog. Dit kapiteel kan afkomstig zijn van aan het uiterste noorden van de boogreeks waarbij het huidige kapiteel volledig een kopie schijnt te zijn. Het kapiteel van het uiterste zuiden stelt een gebeeldhouwde zijde voor naar het muur gekeerd welk een verplaatsing laat vermoeden. De huidige gevel is gevormd door een puntgevel in een samengestelde stijl die een Romaanse inspiratie in het portaal en de twee hoge vensters combineert met een Gotische stijl in de vierdelig opening van de puntgevel en de pinakels die als verlengstuk dienen van de steunberen aan de hoek. Men bemerkt dat de puntgevel zich hoger bevindt dan het dak van het schip. Dit alsook de stijl van het beeldhouwwerk aan het portaal staat toe een veronderstelling te staven dat de gevel van een latere periode is en van na de afbraak van het oude presbyterium waarschijnlijk op het uiterste einde van de 11de eeuw. De kapitelen van het portaal stellen de symbolen van de Eucharistie voor met druiven en kelk, graan, zaden en hostiekelk alsook een eekhoorntje, leeuwen die een vlak wapenschild vasthouden, waarschijnlijk om de wapen van Du Lion te dragen. Het timpaan is versierd met een voorstelling van de Goede Herder in buste.
Bronnen :
- Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975. - Monique Veaux in "A la découverte de Dax et de sa région" - Jean Cabanot in Gascogne Romane; Editions Zodiaque, La Nuit des Temps 2, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire - Raoul Deloffre et Jean Bonnefous in Eglises, châteaux et fortifications des Landes méridionales; Atlantica
De kleine kerk Sainte-Marie van Audignon is één van de meest boeiende kerken in de Landes. Zij heeft tijdens verschillende perioden vele verschillen verzameld maar eveneens merkwaardig omwille van hun kwaliteit en hun originaliteit. Men bezit geen enkele inlichting via documenten over de oorsprong en de geschiedenis van het gebouw maar men kan wel veronderstellen dat de aanwezigheid van de machtige abdij van Saint-Sever in de onmiddellijke omgeving en de pelgrimsroute naar Santiago de Compostella met niet ver daarvandaan een oud stop op deze route, een grote rol hebben gespeeld bij het begin en haar ontwikkeling. In een eerste staat stelde de kerk met heel bescheiden afmetingen, een eenvoudig gebouw voor inhoudend een overwelfd kooreinde zich openend op een geplafonneerd schip. Van dit gebouw hebben de verwoesting tijdens de Godsdienstoorlogen, de toevoegingen en de twee vergrotingen, enkel het oorspronkelijke kooreinde overgelaten. Opgericht in een middelmatig tot regelmatig metselverband en gestut door twee steunbeerkolommen, is dit kooreinde aan de buitenzijde bekroond met een versierde dakgoot met bollen die zich steunt op de kapitelen van de zuilen en op de modillons waarvan er zo'n 23 goed bewaard zijn. De nauwe vensters waren omsloten door een monoliet linteel versierd met halfronde cirkels in hoefijzervorm. De ontworpen thema's bij de gebeeldhouwde elementen zijn heel verschillend. Eén van de kapitelen draagt een rij vogels, verticaal opgesteld en waarvan de pennen, de bollen raken. Op de andere grijpen de fier opgerichte leeuwen met hun poten, kleine viervoeters die de astragaal opkruipen. De modillons dragen decoratieve thema's die hetzij geometrisch zijn met een samenstelling van staafvormige kanteelversiering, cirkelvormige lijst, voetringen of krullen, of hetzij vegetarisch met versneden gebladerte beëindigd door een bol. Men bemerkt ook verschillende gefigureerde of gehistoriseerde thema's; met vogels alleen of per twee, koppen van roofdieren of monsterachtige personages, exhibitionisten waarvan één met een aapachtig gezicht, een zittende denker met gezicht gesteund door een hand, de elleboog op de knie, een vioolspeler en tenslotte een ridder beschermd door zijn schild en op de hoorn blazend waarbij men bij deze plaatselijke traditie Roland in herkent. Zoals het heel regelmatig voorkomt voor een kerk die voor de christenen een toevluchtsoord voorstelt maar waarbij men het ook beschouwde als omringd langs alle kanten door bedreigende machten bootsen de gefigureerde of gehistoriseerde thema's op dit kooreinde, min of meer het Slechte, de Zonde of hun straf na; de zonde van het lichaam gefigureerd door de slangenmensen of de musicus aansporend tot dansen; de zonde van het geweld van de strijder; maar ook de dreiging met een straf voor deze zonden door de buitenaardse leeuwen of de vogels. De charme van dit geheel is nog onderlijnd door de kwaliteit van enkele meer bescheiden elementen. De heel duidelijke steenhouwerstekens en vooral enkele graffiti van voorbijkomende pelgrims die in het bijzonder een harp voorstellen of een mensenhoofd en verschillende salomonsknopen. Het binnenste interieur van het kooreinde is ook heel merkwaardig. Zoals geregeld in het Zuid-Westen en in het bijzonder in de streek van Chalosse is het bovenste gedeelte van de muren van de apsis en de rechte koortravee vooruitspringen. Maar in plaats zich te steunen zoals gewoonlijk op een boogreeks, rust zij op een soort van architraaf versierd met staafvormige kanteelversiering en afwisselend gedragen door de colonetten en de modillons. Deze samenstelling welke een erfenis is van de Antieke architectuur, is heel zeldzaam tijdens de Romaanse periode. Men vindt het enkel terug meer naar het noorden, en ik het bijzonder bij een aantal kerken van de Charente en de Périgord zoals bij de kathedraal Saint-Front van Périgueux. Hier is zij ingeleid door meer bescheidener elementen, door een triomfboog gedragen door zuilen waarvan de cilinder voor een groot deel weggelaten is in de 18de eeuw. Een belangrijk deel van het beeldhouwwerk die verschillende elementen versierden, zijn eveneens verdwenen of zijn zodanig weggelaten dat zij niet meer herkenbaar zijn. Zij die nog bestaan zijn van een grote kwaliteit en met een interessante iconografie. Terwijl de gehistoriseerde kapitelen en modillons aan de buitenzijde de krachten van het kwade en hun beproevingen voorstelden, is het een meer bescheidener programma dat zich illustreert door drie goed bewaarde, gehistoriseerde beeldhouwwerken aan de binnenzijde. Het enige nog herkenbare modillon achteraan de apsis toont de heilige Maagd dragend Jezus op haar knieën. Hetzelfde thema is hernomen op één van de kapitelen van de ingangsboog, in een nog ingewikkelder samenstelling; aan weerszijden van de heilige Maagd en het Kind zijn de Driekoningen voorgesteld bij hun aankomst, dragend in hun handen de geschenken en vervolgens met hun vertrek, begeleid door een engel die plotseling vanuit de hemel tevoorschijn komt. Het tweede kapiteel van de ingangsboog vervolledigt de les van de eerste tonende dit met het offer van Abraham, een ander aspect van de eucharistie, het offerende aspect. Hier is het eerste aspect hernomen maar op een ander deel met het dubbele offer van de zonen van Adam en Eva. Kaïn houdt een bundel vast en Abel draagt een lam op aan de Heer, gefigureerd onder de verschijning van Jezus in majesteit. Men weet dat bij het vervolg van het Bijbelverhaal dat Abel zijn offer wordt aangenomen wiens hart zuiver is, en dit van Kaïn verworpen waardoor Kaïn zich wreekt met het doden van zijn broer. In al deze elementen kan men de stijl herkennen van minstens drie beeldhouwers. Eén van deze beeldhouwers heeft drie kapitelen gerealiseerd van de zuil achteraan de apsis waarbij de grote bladeren, de knoppen in de vorm van een slakkenhuis zich te Hagetmau en vooral te Saint-Sever in de noordelijke tribunes en de zuidelijke absidiolen. Een tweede stijl is deze van de kapitelen van de ingangsboog maar ook enkele modillons van de binnen- als de buitenkant. Men bemerkt het ook te Saint-Sever in het meest westelijke deel van het schip en in het bijzonder op het kapiteel van het Martelaarschap van Johannes de Doper. Tenslotte is er een derde stijl herkenbaar aan de buitenzijde met de twee kapitelen van de dakgoot en enkele versierde modillons met geometrische motieven of met figuren : Men vindt deze karaktertrekken ook terug in het noorden te Mas-d'Agenais alsook in het zuiden te Lucq-de-Béarn.
Bronnen :
- Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975. - Monique Veaux in "A la découverte de Dax et de sa région" - Jean Cabanot in Gascogne Romane; Editions Zodiaque, La Nuit des Temps 2, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire - Raoul Deloffre et Jean Bonnefous in Eglises, châteaux et fortifications des Landes méridionales; Atlantica
De crypte van Saint-Girons is van oorsprong het restant van een abdij te Saint-Girons, een gehucht van Hagetmau. Het is eigenlijk te Saint-Girons dat de zich de oorsprong van de stad bevindt. Karel de Grote zou er een abdij gesticht hebben in 778 op de plaats van de martelaar Geruntius die er met een metgezel van Saint-Sever zou terechtgesteld zijn door de Vandalen rond het jaar 409. Echter geen enkele tekst kan deze legenden bevestigen waarschijnlijk te wijten door de concurrentie tussen Saint-Girons te Hagetmau en de abdij van Saint-Sever. De eerste vermeldingen van een monasterium op deze plaats gaan niet terug tot voor de 11de eeuw. Zonder de macht en de uitstraling van Saint-Sever te evenaren, had de abdij van Saint-Girons een relatief grote rijkdom die pas een verval kende in 1569 met de verwoestingen en de moorden begaan door de Hugenoten. Het nam veel tijd in beslag voor de restauraties van de ruïnes en nooit zou de abdij nog haar oorspronkelijke uitstraling evenaren alhoewel het reguliere leven er zich verder zette tot en met de Revolutie. Na de Revolutie werd de kerk een parochiekerk; echter door de immigratie van de agglomeratie raakte de kerk in verval en verviel beetje bij beetje tot een ruïne. Reeds in 1840 werd de crypte geklasseerd als Historisch Monument maar ondanks de talrijke restauraties was de rest van de kerk veroordeeld tot afbraak. Op het einde van de 19de eeuw verkoos de gemeente een nieuwe kerk te bouwen maar in het centrum van Hagetmau. In 1904 verkeerde de kerk in een erbarmelijke staat maar de crypte werd gerestaureerd tussen 1904-1908. Het koor van de oude kerk, opgericht bovenop de crypte werd ophoogd in overeenkomst met de rest van het transept en het schip. Vanuit de crypte moest men een 20-tal trappen omhoog, bestaande uit een witte steen en aangebracht in de 17de eeuw. Deze trap werd afgebroken en de ruimte veranderd in een deel dat nu het ingangsdeel vormt om toegang te krijgen tot de crypte. In het westen heeft men een muur opgetrokken om een portaal aan te brengen voorzien van een gril uit gesmeed ijzer. In het oosten is de oorspronkelijke Romaanse wand doorbroken op 0,50 meter van de grond met drie kleine inspringende openingen om een zicht te krijgen op de crypte zonder deze te betreden. Dit staat ten dienste van de pelgrims die alzo de relieken van de heilige konden aanschouwen zonder de crypte te betreden tot aan zijn graf. Aan iedere zijde van de kleine ingangszaal bemerkt men de aanwezigheid van twee boogreeksen; de ene, een blinde voor de decoratie, de andere die zich lager bevindt overdekt het gedeelte bovenaan van de kleine trap, overwelfd met een tongewelf, die naar de crypte leidt. Het geheel van de hedendaagse constructie die de crypte beschemt, meet ongeveer 20 meter in lengte op 12 meter breedte. De Romaanse apsis is vervangen tijdens de Gotische door een kooreinde met vijf wanden, door zware steunberen ondersteund. Wat rest van de oude Romaanse kerk is aan de buitenzijde heel beperkt, vanaf het uitstekende ronde gedeelte met de trap van de crypte tot en met de hedendaagse westelijke muur. Sporen van de absidiolen zijn nog zichtbaar aan twee zijden met een brokstuk van de muur die ze verbond met het uitstekende gedeelte van de trap. Deze waren uitgevoerd in breuksteen en keien in een dikke mortellaag met een muurdikte van één meter. De wanden waren gedaan in op maat gemaakte stenen in middelmatig metselverband van witte kalksteen of soms grijsachtig waarschijnlijk afkomstig van de kalksteengroeven van Pédelail. Het gereconstrueerde gedeelte tijdens de Gotische periode komt overeen met het oostelijke uiteinde van de apsis met muren van ongeveer één meter dikte en acht steunberen om de stabiliteit te verzekeren. Men veronderstelt dat een groot gedeelte van de gebruikte materialen voor deze reconstructie afkomstig waren van het vroegere Romaanse gedeelte. De omvang van de blokken in middelmatig of somtijds in groot metselverband, is voor een groot gedeelte identiek aan deze van de voorgaande periode. Men bemerkt er trouwens de merktekens van de steenhouwers op de blokken die tot de Romaanse periode behoorden. Bijkomstige materialen van enkele gedeelten van de muur zijn gebouwd geweest met blokken witte of beige kalksteen zijn afkomstig van de kalksteengroeven van Dumes. De crypte in de vorm van een rechthoek verlengd met een veelhoek van drie wanden, is overwelfd met ribgewelven in het midden rustend op vier geïsoleerde zuilen. Aan weerszijden van de eerste zaal laten de uitgewerkte trappen in de muur het toe om naar een deel te gaan van hetzelfde plan als de crypte. In zijn huidige staat bezit de crypte nog 14 kapitelen waarvan er acht op zuilen staan die min of meer diep zijn ingewerkt, twee op aangebrachte zuilen en vier op geïsoleerde zuilen. Ondanks de kleine afmetingen van het geheel stellen deze ontwerpen een merkwaardige verscheidenheid voor, niet enkel in hun thema's maar ook in hun stijl. Zes kapitelen zijn geïnspireerd op het Korintische type, drie zijn ontdaan van iedere versiering in detail zonder deze te gaan interpreteren als een bewijs van gebrek of onkunde, of een wil van eenvoud. Eigenlijk stellen ze een grote verscheidenheid voor van samenstelling en vooral van vorm en afmeting, et met een monumentale waarde van kwaliteit waarin men de invloed van onderzoek herkent, reeds beleid in de jaar 1080-1090 bij de nabije werkplaatsen van Saint-Sever. Totaal verschillend zijn drie andere kapitelen waarbij het gebladerte een decor heeft ontvangen gedaan met lange kelkbladen samengesteld in één of twee rijen aan iedere zijde met een tussennerf. Vogels en leeuwen zijn voorgesteld op andere kapitelen van Saint-Girons, hetzij in één enkel decor, hetzij geïntegreerd in een gehistoriseerd thema, min of meer ingewikkeld. Zoals te Saint-Sever zijn de twee aan twee gestelde vogels aan de hoeken verwant met een type dat zich bevindt van Toulouse tot Compostella van het begin van de 11de tot einde van de 12de eeuw met varianten die enigszins verschillen. Men herkent de lange pennen van de vleugels, veren in schubben onder de nek en vormen van klauwen en ook met andere overeenkomstige kenmerken met de vorm van de kop, het oog maar vooral de staart die zich aan de binnenzijde van het blok lijkt te verlengen in de vorm van een demonische draak. De klauwen houden zich vast aan het hoofd van een verdoemde. Zoals te Saint-Sever vindt men te Hagetmau, voorbijkomende leeuwen terug, in een rij achtereen op drie zijden van de kapitelen en voorstellend een maan doen denkend aan krullen of haarlokken en vooral de breed gespleten muil die hun de naam van "lachende leeuwen" heeft gegeven. Vier kapitelen zijn gehistoriseerd en twee onder hen stellen zoals bij de vier voorgaande leeuwen en vogels voor voor het merendeel in een scène van de verdoemden ingebracht waarbij zij de beproevingen voorstellen. Men ziet aldus personen die trachten de weerstaan aan de monsterlijke vogels en andere die een demoon uitlevert aan een vraatzuchtige leeuw. De verschillende elementen samenstellend deze twee ontwerpen zijn niet altijd getrokken in verzekerde gelijkenis. Zoals de vogels heel goed ontworpen zijn, zijn de leeuwen meer omslachtiger en de personages die meestal buiten verhouding zijn weergegeven, hebben hetzelfde smalle gezicht, bovenmatig grote oren, dezelfde uitdrukking en dezelfde uitpuilende ogen. Met twee andere kapitelen wordt de symbolische betekenis van het ontwerp meer uitgesproken weergegeven. Op een zijde die men de slechte rijke van de parabel gezeten aan een tafel met twee metgezellen met aan hun voeten de arme naakte Lazarus, van wie zijn zweren worden gelikt door honden. Aan de zijde daarnaast is de situatie van de personages net omgekeerd waarbij Lazarus wordt rechtgehouden tussen twee engelen en beneden is de rijke gelegen in een lijdende houding waarbij zijn uitgedroogde tong uit zijn mond hangt. Deze dubbele scène die de zonde van de gierigaard weergeeft met zijn beproeving, en is hierbij nog vergezeld van een derde personage die een andere hoofdzonde weergeeft namelijk de gulzigheid. Op de twee laatste zijden werpt Daniël op de uitdaging van de koning van Babylon, een bol paardenhaar en pek naar een draak die deze verorbert en zich reeds wringend in de pijnen van de doodstrijd. Een laatste kapiteel stelt een scène voor uit de Handelingen van de Apostelen nagebootst door een gegraveerde inscriptie op de zijden : FEREA QVID - CVSTODES - / MIRVM SIC CEDVNT / HOSTIA PETRO - SOLVE / RE ANGELVS PETRVM ; de ijzeren poorten wijken voor Petrus. De bewakers. Een engel bevrijdt Petrus. Het gaat hier eigenlijk om de bevrijding van Petrus door een engel die zijn kettingen met een slag van de lans verbreekt terwijl twee soldaten gewoon de wacht houden voor de gevangenis. Een duif houdt bovenaan een bloem in zijn bek nabootsend de goddelijke aanwezigheid. Men kan vermoeden dat de keuze van dit thema bestemd is om de persoon van Petrus te verheerlijken en dit in verband met de ontwikkeling van het pauselijk gezag in de 11de eeuw en het begin van de 12de eeuw.
Bronnen :
- Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975. - Monique Veaux in "A la découverte de Dax et de sa région" - Jean Cabanot in Gascogne Romane; Editions Zodiaque, La Nuit des Temps 2, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire - Raoul Deloffre et Jean Bonnefous in Eglises, châteaux et fortifications des Landes méridionales; Atlantica
De Romaanse kapel Saint-Laurent te Caupenne domineert zijn omgeving vanop een helling "Sables Fauves" en was vermoedelijk van oorsprong de castrale kapel van het verdwenen versterkte kasteel van Caupenne. Het halfronde kooreinde stelt geen enkel decor voor. Het zware ontwerp is in groot metselverband met op maat gemaakte stenen. Het nochtans grote schip is voorzien van een noordelijke collaterale welke in de 18de eeuw werd toegevoegd. De ingang langs de noordelijke zijde houdt een groot portaal in. De muur van de collaterale is gebouwd in breuksteen in een dikke mortellaag. De zuidelijke zijde is niet zichtbaar, nog toegankelijk. Aan de binnenzijde staat de noordelijke zijbeuk in verbinding met het schip door drie bogen op vierkante pijlers die bij het binnenkomen de indruk geeft van een grote zaal. Daarop staat in het westen een tribune. Enkele fresco's versieren de halfkoepel. Waarschijnlijk werden deze aangebracht bij de restauratie van de kerk in de 17de eeuw.
Bronnen :
- Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975. - Monique Veaux in "A la découverte de Dax et de sa région" - Raoul Deloffre et Jean Bonnefous in Eglises, châteaux et fortifications des Landes méridionales; Atlantica
Het Romaanse kooreinde met op maat gemaakte stenen in middelmatig metselverband is halfrond. Het behoudt een dakgoot met staafvormige kanteelversiering ondersteund door gebeeldhouwde modillons, echter aangetast en een dichtgemaakt rondboogvenster met colonetten en gehistoriseerde kapitelen. De andere Romaanse openingen zijn eveneens dichtgemaakt maar er rest nog een fries met rankenversiering rond de vroegere vensters, eveneens lopende over de steunberen en volledig rond de apsis lopen. De drie platten steunberen in op maat gemaakte stenen situeerden zich tussen de drie Romaanse vensters. Deze zijn vermoedelijk in de 15de eeuw vervangen geweest door twee nauwere en hoger geplaatste vensters. Het relatief kleine schip is eveneens in de 15de eeuw vergroot geweest met twee collateralen waarvan men talrijke stenen heeft gebruikt van het oorspronkelijke schip met merktekens van de steenhouwers. Deze zijbeuken zijn voorzien van twee Gotische vensters en drie steunberen terwijl in het westen een vierkante, versterkte toren is aangebouwd in de 14de eeuw maar met dezelfde materialen. Drie zware steunberen met waterlijst ondersteunen deze aan de westelijke zijde, met twee spitsbogen verbonden. Men bemerkt aan de zuidelijke als aan de noordelijke zijde nog een kruisvormig schietgat. Er bestaat eveneens nog een restant van de rondgang met kantelen onder het dak overdekt met dakpannen.
Bronnen :
- Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975. - Monique Veaux in "A la découverte de Dax et de sa région" - Jean Cabanot in Gascogne Romane; Editions Zodiaque, La Nuit des Temps 2, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire - Raoul Deloffre et Jean Bonnefous in Eglises, châteaux et fortifications des Landes méridionales; Atlantica
De kerk Sainte-Marie of Notre-Dame situeert zich in de gemeente Bostens. Zij wordt beschouwd als één van de meest merkwaardige Romaanse gebouwen in het land van Marsan ! Zijn klokkentoren, kooreinde met koor zijn als Historisch Monument geklasseerd in 1916. In 988 doet Guillaume Sanche, hertog van Gascogne, een schenking van de oorspronkelijke kerk aan de Benedictijnenabdij van Saint-Sever die een uitgestrekt gedeelte in de Gascogne van de weg naar Santiago de Compostella vanuit de Limousin controleerde. De kerk hield enkel een éénbeukig schip met een tongewelf en een apsis in. Naar de benodigdheden van de plaatselijke bevolking en in het verlangen van de abdij ivm haar macht en uitstraling, werd het oorspronkelijke gebouw gewijzigd in de 12de eeuw, met de oprichting van een tweede zuidelijke kapel en een toren van een 15-tal meters hoogte in het westen. Drie van zijn muren steunen zich op het oorspronkelijke schip. De vierde steunt zich op een geheel van transversale boogreeksen, verwoest en opnieuw opgericht in een recentere periode vanuit de bestaande gedeelten. Men vindt sporen van de kerk terug onder de naam van "Ecclesia Sancta Mariae de Balestano seu de Bausten".
Beschrijving.
De kerk in Romaanse stijl daterende van de 12de eeuw, is toegewijd aan de heilige Marie van Bostens. Zij is een etappe op de weg naar Santiago de Compostella komende van de Limousin en is heden verbonden met de parochie Saint-Jacques des Grands Pins. De klokkentoren, het koor en het kooreinde werden aldus als Historisch Monument geklasseerd in 1916. De klokkentoren werd in de 14de eeuw verhoogd tot een 19-tal meter en herwerkt tot een verdedigingstoren. Men vindt er op zijn eerste niveau, gebeeldhouwde kapitelen van symbolische personages in een vegetarisch decor, bij de openingen in rondboog. - In het oosten bevindt zich een groep personages, twee per twee met het gezicht naar omlaag, die zich naar de hemel schijnen te keren, om zich te bevrijden van hun zonden. Daarnaast een centrale figuur, met geplooide benen, die zijn naaktheid toont. Hij is omringd met twee rechtstaande koppels, die nog in strijd zijn met hun voornemens. - In het zuiden staan viervoetige dieren en vogels tov elkaar. - In het westen bevindt zich aan de binnenste zijde, het hoofd van een personage boven vegetarische elementen. - In het noorden is een personage aan het bidden in een bidhuis, een soort van boog in een vegetarische vorm.
De toren die dus aanvankelijk een 15-tal meter hoogte kende, had de breedte van het schip waaraan zij zich steunde op een drietal zijden. Om de vierde muur te verheffen werd het schip ingesneden door transversale bogen. Zes paarsgewijze bogen waarvan twee in het oosten en in het westen en nauwere in het zuiden en het noorden, houden in het midden twee versierde colonetten in met gehistoriseerde kapitelen. Bovenaan overdekte een dak met twee hellingen het geheel van deze constructie. De uiteinden die dit dak ontvingen zijn nog steeds merkbaar bovenaan de oude dakgoot in het zuiden en het noorden met eveneens de restanten van de gebeeldhouwde modillons van personages en dieren. In de 15de eeuw werd de vierkante toren met 4 meter opgehoogd en voorzien van een rondgang onder het dak. De klokkentoren meet nu 19 meter met drie overwelfde verdiepingen. Vervolgens vergrootte men het schip naar het westen en men plaatste op het niveau van de toren, twee grote bogen om een gemakkelijke verbinding toe te laten met de ganse lengte van het gebouw Het lage,rechthoekige kooreinde is overwelfd met een tongewelf en bezit geen triomfboog maar zet zich verder door een meer verheven schip van 8,80 meter hoogte op 5 meter breedte en verlengt zich tot en met de laatste westelijke travee waar de ingangspoort is ingewerkt. Onder het hellend dak was in het noorden en het zuiden een dakgoot ondersteund door verschillende gebeeldhouwde modillons, voor het merendeel min of meer goed bewaard. Naast de kleine Romaanse kerk werd een tweede kooreinde bijgevoegd in de 12de eeuw, identiek op enkele details na en verlengd door een schip met traveeën die in verbinding stond met het eerste door twee ongelijke boogreeksen. Men kan er nog de vensters met grote insprong terugvinden maar de gebeeldhouwde modillons vindt men nog enkel aan de zuidkant terug. Boven de gootmuren staan modillons als kleine stenen in de vorm van een S, om de dakgoot te ondersteunen. Zij zijn versierd als personages, dieren en geometrische vormen. In het zuiden neemt een terugdraaiende vorm het thema van de groet van de kapitelen en in het noorden symboliseert een figuur die aan zijn tong trekt, het woord, zijn voornemens en zijn gevaren.Nabij het eerste kooreinde vond men het niet nodig om gebeeldhouwde modillons te plaatsen aan de noordelijke zijde van deze absidiool wat haar late constructie hierbij bevestigd. Men kan echter wel hetzelfde metselwerk herkennen van breukstenen met op maat gemaakte blokken van een middelmatig metselverband aan de hoeken met steenhouwerstekens. De muur van het schip is zwaarder met breukstenen van dezelfde materie maar het maatwerk verschilt met de stukken baksteen in een dikke mortellaag. Dit zwaar ontwerp is waarschijnlijk het gevolg door de reparaties na de Godsdienstoorlogen. Toegevoegd aan de oorspronkelijke beuk in het noorden en minstens even hoog, bezit deze enkel gebeeldhouwde modillons onder de dakgoot dat zich verder zet aan de zuidelijke zijde. De toren die aanvankelijk een 15-tal meter hoogte kende, had de breedte van het schip waaraan zij zich steunde op een drietal zijden. Om de vierde muur te verheffen werd het schip ingesneden door transversale bogen. Zes paarsgewijze bogen waarvan twee in het oosten en in het westen en nauwere in het zuiden en het noorden, houden in het midden twee versierde colonetten in met gehistoriseerde kapitelen. Bovenaan overdekte een dak met twee hellingen het geheel van deze constructie. De uiteinden die dit dak ontvingen zijn nog steeds merkbaar bovenaan de oude dakgoot in het zuiden en het noorden met eveneens de restanten van de gebeeldhouwde modillons van personages en dieren. In de 15de eeuw werd de vierkante toren met 4 meter opgehoogd en voorzien van een rondgang onder het dak. De klokkentoren meet nu 19 meter met drie overwelfde verdiepingen. Vervolgens vergrootte men het schip naar het westen en men plaatste op het niveau van de toren, twee grote bogen om een gemakkelijke verbinding toe te laten met de ganse lengte van het gebouw. Tenslotte werd een portaal toegevoegd in de 17de eeuw aan het westelijke uiteinde. Het gebouw weerstond aan de tijd maar het metselwerk van de toren vertoonde wel enkele bezorgheden. Vandaar dat men met de restauratiewerken van 1960-1962 een stabiele laag aanbracht aan deze toren en reconstrueerde men de oude westelijke muur van het schip en verving men door een geheel van boogreeksen, op de tweede verdiepingen, één van de twee lage boogreeksen. De binnenzijde van de kerk bezit geen uitstraling zoals men zou kunnen verwachten bij een kerk die aan de buitenzijde zo gedecoreerd is. Aan de ingang bemerkt men een Romeinse zuilkolom in marmer. Men heeft op een gedeelte van het tongewelf van het eerste schip, een beschildering van meer dan zes meter lengte van de 13de eeuw ontdekt. Enkel een omvang in zwart maar heel vervaagd, van een Christus, met zijn borst en zijn verheven rechter zegende hand, in een mandorla in amandelvorm is blijven bestaan. De symbolen van de vier Evangelisten hebben er zich ook bevonden maar zijn nu totaal vervaagd. Er waren beschilderingen aanwezig die al de muren van het schip, het tongewelf en de muur bovenaan het koor overdekten. Aan de binnenzijde van het westelijke portaal bevond zich een christogram bovenaan de zuidelijke poort die van de Romaanse periode dateerde, een monogram gevormd met de eerste letters van Christus in het Grieks. De alfa en de omega herinneren dat de Heer het begin en het einde van het universum is. De woorden, pax, lux, rex en lex duiden eveneens Christus aan, zoals de redder, het licht, de vrede en de wet.
Bronnen :
- Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975. - Monique Veaux in "A la découverte de Dax et de sa région" - Jean Cabanot in Gascogne Romane; Editions Zodiaque, La Nuit des Temps 2, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire - Raoul Deloffre et Jean Bonnefous in Eglises, châteaux et fortifications des Landes méridionales; Atlantica
De kerk Saint-Paul situeert zich in de gemeente van Saint-Paul-lès-Dax. Het is een stopplaats voor de pelgrims komende van Tours naar Santiago de Compostella. De kerk is gebouwd op een heuvel, gekend voor het ontspringen van een bron. Omwille van haar Romaanse apsis van de 12de eeuw is de kerk het voorwerp geweest van een klassering bij Historische Monumenten in 1862. Zijn apsis die opgericht is rond 1120-1130 was verwant met een nog ouder schip welk in de 15de eeuw is vervangen door een Gotisch schip en deze in 1855 vervangen door het hedendaagse schip met collateralen in Neo-Gotische stijl. De constructie van de klokkentoren gaat terug tot de 14de of de 15de eeuw. Aanvankelijk was hij gescheiden van de kerk maar het huidige, grotere en uitgestrekter schip verbindt hem nu met de apsis, aldus creërende één enkel gebouw samengesteld uit verschillende periode.
De apsis.
Het binnenste decor is sober en wordt begrensd door een kroon van elf naakte nissen in een driehoekig plan en drie vensters met hun colonetten. Deze zijn verhoogd met kapitelen die de boogreeksen ondersteunen en versierd met sterren. Aan ieder vensters stellen zij een eigen beeldhouwwerk voor. De nissen gevormd door rondbogen en met voetringen getooid, vormen een reeks van banken rondom het altaar en een uitwerking die in overeenkomst moest zijn met de eerste functie van het gebouw; om verlichting te brengen en de genezing van de pelgrims naar Santiago de Compostella te bekomen, dit associërende met het geloof in het water vooral omdat de kerk gebouwd is op enkele meter van een bron. Aan de buitenzijde is de apsis opengewerkt met vierkante steunberen die zich met een waterlijst beëindigen en met een blinde boogreeks door colonetten gedragen en mooi versierde kapitelen. Het strekt zich uit rondom het halfrond en de rechte travee van het koor. Zijn rondbogen zijn met vier in aantal in het centrale gedeelte en drie aan iedere zijde. Zij zijn geprofileerd met een voetring tussen twee hollijsten die versierd zijn met een rij van staafvormige kanteelversiering. Een serie van bas-reliëfs met rijke en gevarieerde voorstellingen rust op deze boogreeks verhoogd met een dammotief in staafvormige kanteelversiering, hetzelfde als bij de drie vensters met hun zuilen, hun kapitelen en hun versierde boogreeksen met sterren. Monique Veaux merkt in haar boek op dat het Romaanse procedé van de fries in de bas-reliëfs uitzonderlijk is in Frankrijk en hier stelt zij zich samen met elf bas-reliëfs in witte marmer die zich opeenvolgen zoals de onderlijning van een paneel. In de loop der eeuwen heeft de versiering van de kerken een opgang gekend met de verbeelding van haar kunstenaars. Een bas-reliëf kan als een voorstelling verschijnen als beeld van een geschrift dat aan iedereen toestaat om een scène voor te stellen zelfs als men ze niet kan lezen of haar taal verschillend is van de geschreven taal. Deze voorstelling biedt een ontwikkelde blik en eveneens de essentiële verbeelding die hij bijdraagt tot de ontwikkeling van de intelligentie en zijn creaties. Kijkend naar de gekende symbolen zijn de voorstellingen van de kapitelen aan de kerk van Saint-Paul niet zo gestructureerd als haar bas-reliëfs die in het bijzonder bijbelse scènes voorstelt. De eerste doen een beroep op de vrije verbeelding van de beeldhouwers en deze die ze observeren terwijl de bas-reliëfs die bovenaan zijn geplaatst zich concentreren op de hemelse zaken die de bijbelse geschriften voorstellen met een veelvoud van beelden en scènes. De bas-reliëfs zijn met zorg geplaatst, om reden dat de fries die zij vormen, kan gelezen worden. In hun samenstelling zijn ze zelfs gecentreerd geweest om exact te passen in de cirkel rondom de apsis. Uitgezonderd deze bij welke het niet nodig was omwille van hun kleine omvang zoals bij de 4de en de 9de en deze die achter de rechthoek van de steunberen zijn geplaatst zoals de 3de en de 6de. De bas-reliëfs zijn van rechts naar links geplaatst volgend een orde waarin ze zich openbaren op de apsis van de kerk. Een lijst van aanduiding van de bas-reliëfs zoals ze aangeduid zijn door de vereniging van "Les amis du vieux Saint-Paul". 1 en 1B) Fabelachtige dieren beantwoordend aan de oproep van het vijfde en zesde trompetgeschal van de Apocalyps. 2) De Heilige Vrouwen aan het graf van Christus. 3) Drie Evangelisten. 4) Drie dieren. 5) Het Laatste Avondmaal. 6) De Judaskus - De arrestatie van Christus op de Olijfberg. 7) De Kruisiging. 8) Samson. 9) De Heilige Veronica. 10) De draak. 11) De Verrezen Christus, beeld van het Nieuwe Jeruzalem.
Deze fries begint met een voorstelling van dieren en in de loop van de gevarieerde voorstellingen, beëindigd het zich met de visie van het nieuwe Jeruzalem met de Apocalyps dat het eindpunt symboliseert, het waardige eindpunt of nog meer de overwinning. Zo ingewikkeld iedere voorstelling zou mogen zijn, is het toch mogelijk om vlug de betekenis te raden van het geheel van deze bas-reliëfs van de kerk Saint-Paul. Voor sommigen bootst de eerste scène zelfs een gevecht onder de dieren na. Maar hoe kan een dierengevecht leiden tot een waardig eindpunt ? Wie zou er bij dit gevecht voorgesteld worden ? Het antwoord "dier" komt van het Latijnse "anima" en musici weten dat de uitdrukking "con anima" betekent "met de ziel". Dit dierengevecht stelt eigenlijk deze voor van de ziel, deze van de geest van de mens die triomfeert. Zeven dieren zijn vooropgesteld en zelfs geconcentreerd op het eerst bas-reliëf. Daar de geest van de mens is geconcentreerd en hij zich bevindt in goede verhoudingen terwijl hij nood heeft aan de betekenis van spirituele zaken, zaken van hogerhand te begrijpen, die de bas-reliëfs van Saint-Paul voorstellen, ondersteunt het de vrije verbeelding, zijn creativiteit en hem een nieuwe wereld openbaart. De apsis omvat een grote verscheidenheid van onderwerpen bij de kapitelen met een oeuvre van minstens twee steenvariëteiten en met dekstukken in verschillende vormen die al dan niet zich beëindigen met vogelkoppen, palmetten, rankenversiering, gebladerte, bloemen, wijndruiven. Een beschrijving van de kapitelen weergegeven door de vereniging "Les amis du vieux Saint-Paul", van rechts naar links of van zuid naar noord. 1) Een soort van grote paarden met lange, gespleten poten. 2) Mannen die vrouwen vasthouden aan hun haren, geplaatst aan de hoeken van het kapiteellichaam. 3) Twee grote vogels die aan wijndruiven pikken. 4) Hybride dieren met een paardenkop en vogelpoten. 5) Twee pelikanen die hun borst opzetten. 6) Acanthusgebladerte. 7) Temmers steken hun handen in de muil van een leeuw. 8) Een gevecht tussen twee hyena's. 9) Twee leeuwenkoppen. Vanuit de muil van één onder hen komen poten tevoorschijn. 10) Dit kapiteellichaam is cilindrisch. Leeuwenkoppen laten hun manen hangen die zich krommen en door elkaar lopen. 11) Drie grote vogels die op de grond mooie druiven oppikken - heel mooi gedecoreerd. 12) Drie hyena's lopend van links naar rechts en zijn hetzelfde getrokken als deze op kapiteel acht. 13) Een komediespeler houdt zich in evenwicht op het hoofd en met de handen en laat aan zijn naakte voeten een zware bal rollen. Eveneens een personage die zit en een muzikant. 14) Twee acrobaten opgehangen aan de haren van een vrouw die hen op hun plaats houdt met haar voeten. Deze scène gelijkt op deze van de komediespelers. 15 en 16) Gebladerte. 17) Twee prooivogels, waarschijnlijk arenden en een kleinere vogel : Een raaf. 18) Een moderner kapiteel opgezet in de jaren '60 tijdens een restauratie. Het originele zou zich in het museum van Schone Kunsten bevinden van Agen. Het stelt een ineengestrengelde man en vrouw voor. 19) Gebladerte en vogelkoppen. 20) Drie vogels met een menselijke figuur, drie mensenhoofden en leeuwenwelpen. 21) Gestileerd Acanthusgebladerte.
De studie van deze realisaties bracht het bestaan van gelijkaardige onderwerpen aan het licht te Sorde-l'Abbaye, te Soubrigues maar in de Navarra op het portaal van Leyre en er wordt rekening gehouden dat deze beeldhouwers waarschijnlijk van Spanje kwamen en dat ze zich bijgevolg in een wereld vol symbolen leefden die hun vertrouwd waren. De restauratiewerken van de apsis hebben eveneens het bestaan van twee afdalende trappen die dichtgemetseld zijn, aan het licht gebracht. Deze bevonden zich links en rechts van het koor, op het niveau van de deuren. In de 19de eeuw zou men nog aan het kooreinde een oud reservoir zien, half dicht gemaakt, waar men sarcofagen had in geplaatst. Deze sarcofagen in wit marmer gaan terug tot de 5de eeuw tijdens de Merovingische periode. Eén van hen is versierd met kleine hoekzuilen en twee onder hen bevinden zich nu in het museum Borda te Dax.
Bronnen :
- Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975. - Monique Veaux in "A la découverte de Dax et de sa région" - Jean Cabanot in Gascogne Romane; Editions Zodiaque, La Nuit des Temps 2, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire - Raoul Deloffre et Jean Bonnefous in Eglises, châteaux et fortifications des Landes méridionales; Atlantica
De abdijkerk Saint-Pierre-et-Saint-Caprais te Mozac
Geschiedenis.
De abdij is waarschijnlijk gesticht in de 6de of de 7de eeuw, ten zuiden van het dorp Mozac, een ontwikkelend dorp dankzij de inplanting en uitstraling van zijn abdij. De abdij is opgericht geweest op een kunstmatig aangelegde heuvel, uit de periode van de Oudheid. Zo bezit de kerk in haar oudste delen bij de crypte en het Karolingisch westelijke portaal, hergebruikte imposten met voetring, grote stenen blokken met draaggaten en andere systemen afkomstig uit de Oudheid. De aanwezigheid van een Gallo-Romeins altaar in het klooster is in 1604 bevestigd. Dit marmeren altaar houdt een Latijnse inscriptie in daterende van de 2de of de 3de eeuw : GENIO ARVERNO SEXTUS ORGIUS SUAVIS AEDUS. Naar René Bouscayrol zou dit een bewijs zijn dat er zich een cultusplaats bevond ter ere van Genie Arverno waarvan de plaats te Mozac onbekend is. De site is eveneens gekozen omwille van de aanwezigheid van hydrografische elementen zoals de beken Ambène en Moulins Blancs, die de verdediging bevoordeeld en de mogelijkheid verschaft om twee molens te bouwen in de kloosteromsluiting. Het gebied van Mozac telde in de loop der eeuwen zo'n 17 watermolens. Het monasterium bevond zich eveneens in de omgeving van de handelsstad Riom en de doorgang van een oude Romeinse heirbaan tussen Augustonemetum en Avaricum die de economische ontwikkeling en zijn verbinding vergemakkelijkte. Naar een hagiograaf van de 17de eeuw die met de oude archieven van de abdij heeft gewerkt zou men met de oprichting kunnen teruggaan tot rond 533-535 als vooropgestelde datum door Calminius en zijn vrouw Namandia, de heiligen Calminus en Namadia dus. Calmin zou de gemeenschap verrijkt hebben met relieken van de heilige Petrus en de heilige Caprius van Agen. De relieken van de echtgenoten/stichters zijn sinds het einde van de 12de eeuw bewaard in een schrijn van email afkomstig uit de Limoges en die de grootste zou zijn in de wereld. In 764 geeft koning Pepijn de Korte of in 848 zou het eerder kunnen gaan om Pepijn II van Aquitanië, aan het monasterium de relieken van de heilige Austremone, de eerste bisschop en evangelist van de Auvergne. Het werd aldus een koninklijke abdij. De eerste koninklijke bescherming zou hernieuwd worden door opeenvolgende koningen zoals Filips I die de overdracht van de abdij van Mozac aan Cluny bevestigt in 1095; in 1169 bevestigt koning Lodewijk VII de Jonge de gunstvoordelen aan de abdij; in 1217 bevestigd Philippe II Auguste de voorgaande koninklijke charter; hetzelfde voor Lodewijk VIII in 1224 en Lodewijk IX de Heilige in 1269. Later zal deze koninklijke bescherming bevestigd worden door de aanwezigheid van de Lelie op het wapenschild van de abdij. De geconstateerde neergang van de religieuze gemeenschap in 1095 laat de abdij onder de voogdij komen van de abdij van Cluny. Op het moment van de komst van paus Urbanus II naar het concilie van Clermont, die er de 1ste kruistocht lanceert, schenkt de bisschop van de Auvergne, Durand, de abdij van Mozac aan deze van Cluny. Zoals Mozac is het een koninklijke abdij welk koning Filips I bevestigt in een charter, in hetzelfde jaar gedateerd. Mozac kan zijn belangrijkheid behouden daar zij de titel van abdij blijft dragen. In een bull van paus Urbanus II voegt hij Sint-Austremon aan Mozac de eerste rang toe zoals deze van Cluny. De abdij van Mozac blijft onder Cluny tot en met de opheffing van de orde met de Revolutie. Het hoogtepunt van de abdij wordt bereikt, enige tijd na de oprichting van de Romaanse kerk in 1165. Paus Alexander III vaardigt een bull uit met de bevestiging van de goederen en voordelen die al de afhankelijkheden opsomt van de abdij van Mozac. De eerste gekende onderhandeling tussen de stad Riom en de religieuze gemeenschap komt er in juli 1277 naar aanleiding van de rechten op drinkbaar water. Pierre de La Ferté, abt van Mozac, schenkt gedeeltelijk de exploitatie van de bron van "Dragonesha" te Saint-Genest-l'Enfant, nu Malauzat, aan de consuls van Riom om hun stad te bevoorraden. De transactie houdt 140 Tornooise ponden in, ten gunste van de abdij van Mozac. Een precieze datum is niet gekend maar te zien aan de architecturale stijl, kan men het begin van de constructie van de Romaanse abdijkerk inschatten bij het begin van de 12de eeuw, ook genoemd; Mozac II. Zij vervangt de eerste Preromaanse kerk waarvan nog het westelijke portaal en de crypte dateren. In 1477 en 1490 wordt de abdij getroffen door een reeks aardbevingen. Van de Preromaanse en Romaanse kerk bestaat nog enkel het schip met zijn 47 beroemde kapitelen, de noordelijke zijbeuk en de basis en de eerste verdieping van het Karolingische portaal. De rest zoals het koor, het transept, de zuidelijke zijbeuk, de kloostergang en de kloostergebouwen zijn gerestaureerd onder abt Raymond de Marcenat; Mozac III. Een nieuwe architecturale stijl, het Gotisch, is er gebruikt. De steen van Volvic is er gebruikt en vervangt er de oorspronkelijke kalksteen. De ingestorte Romaanse gedeelten met zijn kapitelen zijn hergebruikt in de nieuwe Gotische muren. Dit verklaart hoe het komt dat de Club Historique Mozacois sinds 1980, 32 Romaanse kapitelen heeft ontdekt die nu in het plaatselijke museum zijn tentoongesteld. Terwijl de abten normaal werden verkozen door een verenigde gemeenschap in een kapittel, introduceerde de hervorming van de commande een radicale hervorming in de zin van de leiding van de abdij. De abten werden direct verkozen door de koning. De commanditaire abten cumuleerden verschillende bisschoppelijke en abtelijke functies en zijn bijna altijd afwezig te Mozac. De echte leiding van de abdij komt toe aan een prior, de tweede in functie na de abt. Tussen 1516 en 1524 laat de eerste commanditaire abt, Claude Duprat, de kapittelzaal in een Gotische stijl vernieuwen. Hij beëindigt hiermee eigenlijk de laatste restauratiewerken ingezet door abt Raymond de Marcenat, als gevolg van de aardbevingen. In 1595 is de abdij het theater van een gewapend conflict. Koning Hendrik IV geeft aan de graaf van de Auvergne opdracht om de versterkingen te laten ontmantelen. Eigenlijk is de abdij en zijn fort, met medeweten van de monniken, bezet door de Ligue, als basis dienende tegen de stad Riom die getrouw aan de koning had beloofd op 05 april 1594. In 1644 hadden de broeders Recolleten het plan opgevat zich te installeren in de nabijheid van het dorp van Mozac. Zij ontvingen hiervoor de toestemming van de abt van Mozac, Camille de Neufville de Villeroy. Maar omwille van de onderhoudskost van deze gemeenschap voerden de consuls van Riom hiertegen oppositie. In een arrest van de Raad op datum van 26 juni 1644 verzet de stad Riom zich tegen het bouwen van een huis voor de broeders Recolleten in hun stad of voorsteden of in het dorp Mozac nog in de omgeving van voorgenoemde plaatsen. Op 02 juni 1644 kent de abdij een belangrijke hervorming sinds haar aansluiting tot de abdij van Cluny in 1095. Als gevolg van de fusie tussen de orde van Cluny en de kloosters van de Mauristen in 1635, wordt de hervorming van Saint-Maur in de abdij van Mozac opgelegd. De religieuzen van Mozac zijn een tijdje gescheiden in twee groepen tussen deze die hun monastieke leven zoals vroeger wilden verderzetten en deze die de hervorming van Saint-Maur aanvaardden. De hervorming verhindert echter de verflauwing van de discipline niet. In 1658 is een gerechtelijke procedure ingeleid tegen de prior, Blaise Rigoulet, beschuldigd van nicolaïsme, van geweld tegen de broeders, om niet meer aan de diensten deel te nemen, ed.... Hij zou bij verstek veroordeeld zijn, na een voortijdige hechtenis tot de galeien bij koninklijke orde. Op 23 juli 1665 komt er verandering in hun economische aard. De ontvangsten van de abdij worden dan verdeeld in drie tussen de commanditaire abt en de religieuze gemeenschap. Het derde deel wordt gebruikt om de lasten te betalen. De laatste grote werken zijn in 1741 beëindigd toen de religieuzen het vervangen van het plafond in hout van het schip door een schip nu overwelfd in steen, lieten aanbevelen. De werken werden toevertrouwd aan Jean Chalet, een meester steenhouwer van Riom. Op 27 juni 1783, na een zware storm, overspoelt een stortvloed de onmiddellijke omgeving van de abdij. Een watermolen ten zuiden van het grondgebied alsook verschillende delen van de muuromsluiting storten in. Een groot gedeelte van het grondgebied van Mozac is overspoeld en de oogst vernielt. De laatste acte van het religieuze leven te Mozac is getekend op 28 maart 1790. De laatste zeven monniken moeten het monasterium verlaten dat weldra parochiekerk wordt voor de gemeente van Mozac. Als gevolg van het vertrek van de monniken wordt het grootste gedeelte van de kloostergebouwen en hun eigendommen binnen de eerste omsluiting van het klooster, verkocht voor een totaal bedrag van 71 200 ponden ten titel van nationaal goed aan Gaspard Antoine Verny, voorzitter van het hof van beroep te Riom, die er zijn verblijf van maakt. De kerk, met het presbyterium tegen de zuidelijke gevel van het transept inhoudende de oude slaapzaal, ten twee derde van de kapittelzaal, en een deel van de stallen ten westen van de kerk, blijven eigendom van de gemeente. De abdijkerk wordt parochiekerk. De gebouwen zijn aan de gemeente toegekomen. De rest van de gebouwen waaronder de zuidelijke gevel met de eetzaal en keukens, alsook de eigendom van de abdij, ongeveer 4 hectare waarbij 2/3 van het klooster, zijn verkocht als nationaal goed aan Gaspard Antoine Verny in 1792. Het private gedeelte blijft een verblijf, niet toegankelijk voor het publiek tot en met december 2007 toen de gemeenteraad van Mozac de ontvangst van het geheel van deze eigendommen stemde. Aldus wordt het patrimonium van de abdij van Mozac sedert 1792 opnieuw verenigd.
Beschrijving.
Aan de derde pijler van het schip, rechts komende van het westen, aan de noordelijke zijde, op 2,39 hoogte bevindt zich een gegraveerde inscriptie in het Latijn die de naam van de stichter van de Romaanse kerk herinnert. BEGO DE LASTIC MILES FUNDATOR, Begon de Lastic, ridder, stichter. Als men de periode van het bestaan van Begon de Lastic kent, kan men met precisie de werken van Mozac II dateren tussen het einde van de 11de eeuw en het begin van de 12de eeuw.
1) De buitenzijde.
Het basicale plan van de Romaanse kerk Saint-Pierre en Saint-Caprais van Mozac, was in een latijns kruis met vier straalkapellen en een deambulatorium, identiek aan deze van het merendeel van de keren in de Auvergne tijdens dezelfde periode. Zijn afmetingen kwamen overeen met deze van Issoire. Het Romaanse kooreinde met de straalkapellen werd vervangen door een Gotisch kooreinde met drie zijden, ondersteund door drie weinig harmonieuze steunberen. De ingang bevindt zich aan de noordelijke zijde door een geopend portaal dat in de 19de eeuw werd herwerkt toen de kerk hervormd werd als parochiekerk. De omkadering dateert van 1802. De archivolt bovenaan, behoorde tot een Romaans portaal. Bovenaan staat geschreven : "Wanneer U deze kerk binnentreedt, richt dan uw blikken naar omhoog". De binnenzijde van het portaal en zijn ingang zijn Romaans gebleven. Het tympaan heeft een voorstelling met de afhaling van het kruis van Christus, uit een ongekende periode. Links verheft zich de klokkentoren met het portaal waarvan de basis dateert van de 9de eeuw. De eerste gebruikte stenen die werden gebruikt, zouden afkomstig zijn van een Gallo-Romeins gebouw. De eerste verdieping dateert van de 11de eeuw wanneer deze toren deel uitmaakte van het verdedigingssysteem van de abdij. Bovenaan de storen bevonden zich kantelen en zij diende eveneens als ingangspoort. De tweede verdieping dateert van de 15de eeuw. Raymond de Marcenat liet de kantelen verwijderen en veranderde de toren in een klokkentoren wanneer de kruising van de transepten werd afgebroken. De noordelijke gevel in een metselverband met uithollingen, dateert van de 12de eeuw. De toevoegingen in steen van Volvic zijn van de 15de eeuw. Bovenaan links bevinden zich restanten van een ontwerp tot reconstructie door architect Ruprich-Robert in de 19de eeuw met een verhoging tot het oude niveau. Zij toont ons de werkelijke hoogte van de kerk in de 12de eeuw. De zuidelijke zijde is een volledige herwerking van de 15de eeuw en geeft uit op de oude kloostergang waarvan er nog enkel twee Gotische bogen overblijven. De rest werd vernield na de Revolutie. De overdekte galerij werd afgebroken en men kan nog enkele kraagstenen of aansluitingsstukken onderscheiden. Andere deuren die uitgeven op de kloostergang, dragen de wapenschilden van de abten van Mozac zoals van Duprat en Marcenat. De deur geopend op de eerste travee, van de 15de eeuw, bezit een accoladeboog. Verbindend het zuidelijke transept met de kloostergang, nu dichtgemetseld, draagt de oude toegang een linteel van de 12de eeuw. Dit linteel genoemd "Eerbetoon" stelt de heilige Maagd in majesteit voor, gezeten voor een kathedraal en houdt het kind vast op de schoot. Zoals bij alle voorstellingen van een zwarte madonna in de Auvergne, zijn haar handen uitzonderlijk lang. Het kind bidt met zijn rechter hand en houdt een gesloten boek vaan zijn linkerzijde vast. Rechts van de Maagd bevinden zich de heilige Petrus met zijn sleutels, de heilige Austremon, tonende met de hand, Hugues de Semur, neef van de heilige Hugues de Semur en abt van Cluny en hem brengende eerbetoon. Hij is de enige die voorover buigt zonder naar de Maagd te kijken. Tussen hen bevindt zich een ongekend personage. Links bevinden zich de heilige Johannes, twee bisschoppen die het kruis vasthouden en nog een derde personage. De vraag hierbij gesteld is of zich tussen de ongekende personages niet de heilige Caprais of de heilige Calmin zouden bevinden terwijl men deze van de heilige Austremon kan onderscheiden !
2) De binnenzijde.
Het schip heeft een lengte van 50 meter bij 17 meter breedte met de zijbeuken en houdt zes traveeën in met ribgewelven. Het plafond dateert van 1741. De bogen rusten op de booglampen versierd met acanthusgebladerte. De pijlers zijn dun aan de zijde van het schip welke verschillende zaken kan aanduiden. Zo zouden er geen gordelbogen onder het oude gewelf geweest zijn en deze die centraal staan hadden geen kapitelen. De drie andere zijden hebben half in de muur geplaatste zuilen met kapitelen gezet op twee voetringen en gescheiden door een moluur. De pijlers zijn verbonden met rondbogen. De noordelijke zijde is niet gerestaureerd geweest en heeft zijn oorspronkelijke vensters behouden. De muur van de zuidelijke zijbeuk werd in de 15de eeuw herdaan, doorbroken van spitsboogvensters. Hij bezit zijkapellen waaronder deze die de relieken bewaard. De derde kapel, genoemd deze van de heilige Petrus, bezit een Gotisch wapenschild waaronder een inscriptie van 1480 de naam van de stichter aanduidt : Dom Guillaume Focaud, ter ere van de heilige Sebastian. Het koor en het transept welke gerealiseerd waren door abt Raymond de Marcenat, worden gescheiden door een oksaal. Op de kruising van het transept vindt men stallen terug gebeeldhouwd met steunblokjes daterende van 1410, door abt Philibert Archimbaud geïnstalleerd. De Karolingische crypte van de abdijkerk dateert van het bij het begin van de 10de eeuw wat inhoudt dat deze eigenlijk één van de oudste van de Auvergne zou zijn, samen met deze van de kathedraal van Clermont-Ferrand die van 946 dateert. Zij bezitten allebeide hetzelfde plan. Een centraal gedeelte verdeeld in drie kleine beuken of nissen omgord met een hele dikke muur. Tijdens deze periode was de bestemming van een crypte om relieken te bewaren van martelaren of heiligen. Het is in het centrale gedeelte dat zich een put bevindt. Hij heeft een diepte van twee meter met een omtrek van 60 cm. De noordelijke en zuidelijke muren houden hergebruikte stenen in van tijdens de Gallo-Romeinse periode en hebben een dikte van 2,40 meter. De gewelven zijn ondersteund door zuilen met kapitelen versierd met gebladerte die heelzeker in de 11de eeuw zijn vervangen. In de 12de eeuw werd tijdens de periode van de reconstructie van de Romaanse kerk, een deambulatorium met vier straalkapellen toegevoegd. De crypte werd gebruikt tot en met de 15de eeuw en werd hierna dichtgemaakt na de aardbeving die het Romaanse koor vernielde. Deze werd vervolgens gereconstrueerd in de Gotische stijl door Raymond de Marcenat. De crypte werd in 1616 gedeeltelijk vrijgemaakt om als grafkelder te dienen, door een Benedictijnse monnik, van oorsprong van Riom. In de vergetelijkheid geraakt werd zij opnieuw ontdekt in 1849 door architect Aymon Mallay die voor Violet-le-Duc werkte, de crypte vrijmaakte en ze restaureerde.
Bronnen :
- Bernard Craplet in Auvergne Romane; Editions Zodiaque, La Nuit des Temps 2, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire - Françoise Leriche-Andrieu in Itinéraires Romans en Auvergne; Editions Zodiaque, Les Travaux des Mois, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire - Jean Dupont in Nivernais-Bourbonnais Roman; Editions Zodiaque,La Nuit des Temps 45 Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1976 - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975.
De Heilige Vrouwen aan het graf van Christus
Soldaten aan het graf van Christus in slaap
Atlanten
De engel van de Apocalyps aan iedere hoek van de 4 windstreken
Petrus geketend in zijn cel wordt bevrijd door een engel
Jonas in de buik van de walvis
Mensaap met koord rond de hals
Twee tegenover elkaar staande griffoenen
Twee gevleugelde draken kijken van elkaar weg
Linteel aan de zuidelijke transeptarm genaamd "Eerbetoon"
De kerk Saint-Etienne van Franchesse is opgericht in twee opeenvolgende constructiecampagnes namelijk tijdens de eerste helft tot het einde van de 12de eeuw. De kerk Saint-Etienne stelt een onduidelijk schip voor met drie traveeën, overwelfd met een gebroken tongewelf, met collateralen en een uitstekend transept overeenkomend met een mooie apsis in halfrond en twee absidiolen. Het kooreinde, met vensters bovenaan versierd men een hoge rondboog, is van een grote elegantie. Een indrukwekkende klokkentoren met een onregelmatig langwerpig plan is aan de hoeken getemperd door dunne colonetten. Hij verheft zich op de kruising met twee verdiepingen met blinde boognissen en bogen met paarsgewijze colonetten. Aan de binnenzijde versiert een sobere boogreeks in rondboog en gescheiden door kleine bogen in mijtervorm, de apsis. De half in de muur gezette zuilen van de kruisvormige pijlers dragen de kapitelen met gebladerte, rankenversiering en vlechtwerk. Eén enkele biedt een kop van een monsters aan uitspuwend slangen met een mensenhoofd. Aan de hoge zuilen van het schip blijven enkele gefigureerde scènes spijtig genoeg onduidelijk.
Bronnen :
- Jean Dupont in Nivernais-Bourbonnais Roman; Editions Zodiaque, Abbeye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1976 - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975.
De kerk Saint-Pierre te Yzeure welke in de 9de eeuw is bevestigd als Augustijnenabdij, gaat rond 1150 over als priorij afhangende van de Benedictijnenabdij van Saint-Menoux. Zij hing aldus ook af van het diocees van Autun. Dit mooie gebouw dat zich nu verheft op een goed ontgonnen plaats, verleidt reeds diegene die de kerk nadert door de okerkleurige patina en de rijke samenhang van zijn gevel. Een mooi portaal opent zich in rondboog onder drie boogringen waarbij deze binnenin terugvalt op draagmuur, de andere op de zuilen. Een rij van staafvormige kanteelversiering omgordt het geheel. De decoratie van de kapitelen zijn er heel interessant. Links staat een personage recht in een dreigende houding, tussen twee borsten. Een andere personage met ver uit elkaar staande benen, de handen op de knieën en uitstekend zijn tong. Rechts bevinden zich griffoenen en tegenover elkaar staande fabelachtige dieren. Een klein mooi versierd portaal opent zich rechts van het voorgaande, onder een boogring in rondboog die de zuilen met kapitelen ontvangen. De kapitelen zijn versierd met vereenvoudigd gebladerte en menselijke gezichten uitspuwend het gebladerte. Boven deze portalen bevindt zich een schuin afgewerkte dakgoot versierd met ruiten en rustend op de modillons met monsterkoppen of dieren. Boven deze dakgoot staat een venster waarbij het archivolt zaagtanden draagt op de colonetten. Het uitgestrekte schip met vier traveeën, met grote gebroken bogen, is overwelfd met een gebroken tongewelf op gordingen. De gewelven van de collateralen zijn herdaan geweest. De half ingewerkte zuilen van de pijlers zijn bekroond met mooie kapitelen met een Bourgondische inspiratie, heel erg verwant met deze van Souvigny en Sainte-Menoux. Enkelen dragen te midden van het lofwerk, gezichten aan de hoeken waarbij twee lange ontrolde lintvormige versiering uitspuwen. Een andere is versierd met kleine nissen onder bogen versierd met parels aan het einde van de nerven. Aan de hoeken verschijnen mensengezichten. Het merendeel van de dekstukken zijn versierd met rijen van olijven. In de zijbeuken vallen de gordingen terug op de geribbelde pijlers met kapitelen versierd met eenvoudig gebladerte of rankenversiering identiek aan deze van het schip. Eén van de kapiteellichamen biedt een groep van vijf personages aan waarvan deze in het midden de arm naar de hemel verheft. De kruising van het transept is begrensd door zware kruisvormige pijlers zonder colonetten. De grote rondbogen, uitgezonderd deze die zich opent op de noordelijke kruisbeuk en waarbij de boog gebroken is, zijn er ontvangen door de imposten. Het koor met een rechte travee, overwelfd met een tongewelf, staat met het zuiden in verbinding met een absidiool beëindigd door een halfkoepel. De andere absidiool is vervangen geweest door een Gotische kapel. Men betreedt de crypte van de 11de eeuw langs trappen, die zich openen aan weerszijden van het koor, in de absidiool en langs de kapel. Het plan is er ongebruikelijk en schijnt twee opeenvolgende fazen van oprichting te weerspiegelen. Een soort van nauw hokje waarvan het einde is gevormd door een half tongewelf, neemt een aanvang langs drie doorgangen geopend onder de passend samengestelde zware massieven, op de crypte. Deze crypte, overdekt met ribgewelven, is gevormd door een korte rechte travee beëindigd door een halfrond. De gewelven worden er ontvangen door vier pijlers op verheven sokkels en met imposten die het geheel verdelen in drie beuken. Twee kleine openingen, doorbroken in het halfrond, verlichten het geheel nauwelijks.
- Jean Dupont in Nivernais-Bourbonnais Roman; Editions Zodiaque, la Nuit des Temps 45, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1976 - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975.
De kerk Notre-Dame van Châtel-Montagne is door Dalmace de Châtel-Montagne rond 1081-1088 aan Cluny geschonken. Een copie van de acte van overdracht duidt de datum van stichting van de priorij aan, namelijk op 02 mei 1082. Deze schenking is bevestigd door twee broers van Dalmace. Dit heeft echter paus Urbanus II niet verhinderd om het bezit van de priorij aan de abdij van Cluny te bevestigen op 16 maart 1095. Deze schenking houdt eveneens de castrale kapel in alsook andere belangrijke bezittingen. De schenking heeft het mogelijk gemaakt dat er zich een kleine kloostergemeenschap ging vestigen. Een acte van 21 september 1131erkent de bisschop van Clermont, Aimery, die zijn akkoord gaf aan Pierre le Vénérable, abt van Cluny, dat de priorij van Châtel-Montagne de priester van Arfeuilles mag benoemen. De priorij is geïnstalleerd voor drie of vier monniken, bevestigd in 1270, 1295 en 1354. In 1331 wordt de priorij vermeld in de ontvangsten van tafelgoed bij de vrouwelijke priorij van Laveine, in de omgeving van Maringues. De 14de eeuw kenmerkt de terugval van de kleine vestigen zoals priorijen. De bezoekers van Cluny vermelden in 1354, 1386 en 1417 dat de kloostergebouwen in een slechte staat verkeren. In 1501 is de priorij van Laveine hervormd door de abt van Cluny, Jacques d'Amboise. De prior heeft aldus al zijn rechten over aan de priores, Gabrielle de Polignac, om de priorij tijdelijk te leiden. Er zijn nog steeds monniken in de priorij van Châtel-Montagne in 1679. Men weet niet goed in welke omstandigheden zij de priorij hebben verlaten. Toen er nog monniken in de priorij aanwezig waren vierden zij de mis aan het hoofdaltaar gesitueerd in de apsis. De missen voor de parochie gingen door aan het hoofdaltaar toegewijd aan Saint-Genest, geplaatst ten oosten van het schip. Toen de priorij werd verlaten, werden de missen van de parochie verplaatst naar het hoofdaltaar van de apsis. Het altaar toegewijd aan Saint-Genest werd tussen 1698 en 1702 vernield. Bij afwezigheid van documenten betreffende de oprichting en om toch een zekere wijze te kennen wat betreft de oprichting, zijn de verschillende etappes vastgelegd door Eugène Lefèvre-Pontalis in 1905. - De eerste fase van oprichting wat betreft het schip van de kerk, de collateralen en het transept zouden de laagste gedeelten teruggaan tot het begin van de 11de eeuw. - De hoge gedeelten van het schip, vanaf de valse tribune, de gewelven van de collateralen en het westelijke portaal, zouden opgericht zijn rond 1150. - De gewelven van het transept en het koor op het einde van de 12de eeuw. - Het zuidelijke ingangsportaal is opgericht in de 13de eeuw. Bernard Craplet betwijfelt deze geschiedenis en volgens hem zou de homogeniteit van het schip niet verantwoord zijn om de constructie van het schip in twee te delen. Zij zou volgens hem volledig opgericht zijn in 1100 en 1125. Het oudste gedeelte van de kerk zou het transept zijn dat zou opgericht zijn in de 11de eeuw en vervolgens gewijzigd bij het begin van de 13de eeuw. Het westelijke portaal zou vervolgens opgericht zijn bij het midden van de 12de eeuw, voor de oude westelijke gevel. In 1835 werd de eerste absidiool aan de noordelijke zijde afgebroken en vervangen door een rechthoekige kapel. In 1840 werd de kerk geklasseerd als Historisch Monument. Toen het zuidelijke zijportaal tot ruïne dreigde te vervallen wou de gemeente deze laten afbreken in 1850. De bevoegde minister gaf vervolgens opdracht aan architect Eugène Millet om een rapport over de staat van het gebouw op te maken in 1852. Het zuidelijke zijportaal werd in 1853 gereconstrueerd. De daken werden in 1864-1865 herdaan. Vervolgens zijn de restauratiewerken gerealiseerd door architect Georges Darcy tussen 1873 en 1876.
Beschrijving.
1) De binnenzijde.
Schip en zijbeuken : Het schip vormt met het westelijke massief een architecturaal en chronologisch geheel waarin gans de interesse van de kerk berust. Het schip meet binnenin 21,5 meter in de lengte, een breedte van 4,50 meter en een hoogte onder het gewelf van 12,60 meter. De benadrukking in vier traveeën is benadrukt door de ronde gordelbogen van het gewelf en de half in de muur ingewerkte zuilen die de gordelbogen ontvangen. Aan weerszijden is zij geflankeerd door zijbeuken met hierboven, valse tribunes. De hoge vensters verzekeren de lichtinval. De pijlers van het schip zijn vierkant en aan iedere zijde geflankeerd met een half ingewerkte ronde zuil, van het type van de Auvergne waarop een kapiteel rust. Aan de zijde van het schip verlengt een steunmuur de vierkante pijler tot het niveau van de valse tribunes en geeft de indruk dat de pijler zich volledig verlengt tot en met het gewelf. De half ingewerkte zuil aan deze zijde en zijn kapiteel ondersteunen er de gordelboog. Bij iedere travee loopt een grote rondboog van pijler naar pijler. Hierboven bevindt zich een rij van drie rondbogen zich openend in de leegte van de collaterale; de valse tribunes. Deze openingen zijn gescheiden door vierkante pijlers zonder versiering van het Bourgondische type. Hierboven loopt een rij van staafvormige kanteelversiering en scheidt een venster met aan weerskanten een blinde boog. Deze drie bogen zijn gesitueerd onmiddellijk onder de aanvang van het gewelf. Het tongewelf van het schip is versterkt door de ronde gordelbogen. Naar het oosten toe zet het schip zich verder door de kruising van het transept waarbij de ingang is gekenmerkt door een ribgewelf. In het westen is het schip begrensd aan zijn laagste gedeelte door wat resteert van de oorspronkelijke westelijke gevel. Een dichtgemaakte venster is nog zichtbaar in de zuidelijke zijbeuk. Zijn hoogste gedeelte zet zich verder met de tribune. Deze vormt de hoogste verdieping van het westelijke massief. Het transept : Het transept, verhoogd vanaf de muren van het transept van de oorspronkelijke kerk, paalt zijdelings slechts 80 cm aan de muren van het schip. De gewelven zijn verhoogd tot het niveau van de andere gewelven van het schip met transversale tongewelven aan de armen van het transept en met een koepel aan de kruising. De pijlers van het vierkant van het transept zijn enkel pijlers van de oorspronkelijke kerk die versterkt zijn. De twee pijlers gesitueerd in het oosten verlengen zich door de muur die de rechte travee van het koor van het deambulatorium verlengen. Op deze pijlers zijn zeer hoog de laatste gordingen van het schip en de gebroken bogen die het schip van de kruising scheiden ten westen, gezet die de kruising van het kooreinde ten oosten scheiden. Deze bogen van het vierkant bevinden zich op een ondieper dan deze van het tongewelf van het schip. Zij staan direct op de tamboer van een koepel zeer hoog indringend in de basis van de klokkentoren. Deze koepel is aan de vier hoeken gedragen door de kleine trompen. Aan zijn oostelijke basis is een klein venster doorbroken. De kruisbeuken van het transept die direct in het vierkant zijn ingewerkt, verlengen de collateralen. Zij zijn overwelfd met een tongewelf dat loodrecht staat op de as van de kerk, op dezelfde hoogte dan het schip. Een bovenste oculus en vensters zijn in de 19de eeuw doorbroken geweest op de eindmuur van de kruisbeuken. Het venster aan de oostelijke muur van de zuidelijke kruisbeuk is nog origineel. Het deambulatorium : Een deambulatorium met vier straalkapellen omgordt een koor met halfkoepel waarvan het gewelf is verhoogd tot het niveau van het schip. Het kooreinde, met twee travee verhoogd ten opzichte van het transept, is gescheiden door de twee oostelijke pijlers van de kruising. Hij begint met een rechte koortravee. Deze paalt aan de rechte travee van de collateralen overwelfd met een half tongewelf. Zij gewelf is verhoogd geweest tot het niveau van het schip. Deze rechte travee dateert voor een groot gedeelte van de oorspronkelijke kerk. Op zicht is de scheiding versterkt door de twee gebroken oostelijke bogen van de kruising die zich direct op deze pijlers steunen. De terugval van de zijdelingse bogen laat zich door de half ingewerkte halfzuilen in de pijlers. Twee zware ronde zuilen kenmerken de scheiding tussen het rechte gedeelte van het koor en de apsis. Zij vergemakkelijken de aansluiting van de gewelven van de rechte gedeelten en de kromming van het deambulatorium met het tongewelf van de het ronde punt van het koor en de tongewelven tussen de zuilen. Het rondpunt van het kooreinde omsluitend het hoofdaltaar is omsloten door zes cilindrische zuilen met daarop kapitelen geplaatst. De pijlers en de zuilen zijn verenigd door de laag verheven bogen waarop de parabolische muur van de hoge apsis rust. Deze muur is met een halfkoepel overwelfd en gescheiden door zeven boogreeksen op colonetten waarvan de twee buitenste en de middelste een venster zijn. Aan de basis van de halfkoepel zijn dus drie vensters doorbroken, omkaderd en aanpalend met colonetten volgens de gebruikelijke gewoonte in de Auvergne. Zoals ook te Châtel-Montagne bevinden er zich twee blinde boogreeksen tussen twee vensters. Aan de ingang van het deambulatorium tov iedere zware cilindrische pijler, zijn twee paarsgewijze colonetten aangebracht op een voetmuurtje opgericht tegen de rondmuur met hierop een kapiteel met een gemeenschappelijk dekstuk. Zij ontvangen twee gordelbogen rustend op een uiteinde op de zware zuil, het andere uiteinde zich steunend op één van de twee paarsgewijze colonetten. Deze begrenzen aldus het einde van de rechte travee van het koor en het begin van de galerij. De galerij van Châtel-Montagne is overdekt met een eenvoudig doorlopend tongewelf die de verlenging van de cirkels van de bogen van het rondpunt en van de kapellen begrenst. De straalkapellen zijn met vier in aantal en het hoofdaltaar is toegewijd aan Notre-Dame volgens een gewoonte in de Auvergne. Elk van de straalkapellen bezit drie vensters. Vier colonetten ontvangen op hun dekstuk de openingsbogen van deze vensters. De openingsboog van de kapellen zijn eveneens gedragen op half in de muur gewerkte zuilen. Tussen iedere kapel is de muur eveneens geopend, tussen twee paarsgewijze colonetten, met een venster omkaderd met een boog op colonetten, wel hoger dan de vensters van de kapellen. Al deze vensters zijn geplaatst, zoals de half in de muur verwerkte colonetten die ze omkaderen, op een dakgoot die rond het koor loopt echter op één enkel niveau.
2) De buitenzijde.
Schip en zijbeuken : Het schip en zijn zijbeuken zijn overdekt door twee te onderscheiden daken in Romeinse dakpannen. Het kroonwerk van de daken rust op klassieke modillons met krullen die zeker niet uitzonderlijk zijn in de architectuur van de Auvergne en zijn voor een groot deel gerestaureerd. Twee modillons met mensengezichten zijn bijna bovenaan het zuidelijke portaal gesitueerd. Op de verdieping van het schip vindt men, zoals aan de binnenzijde, een rij van boogreeksen terug in rondboog. Bij iedere travee die ondersteund is door een steunbeer, is een venster geflankeerd met twee blinde boogreeksen. De boog valt terug op eenvoudige pijlers, zonder enige versiering. De verdieping van de zijbeuk is doorbroken met vensters die deze zijbeuken verlichten. Aan de zuidelijke zijde onderscheidt men boven de boog van de vensters, enkele aanzetten van stenen die overeenkomen met de verhoging van de muur. Aan de noordelijke gevel zijn belangrijke restauratiewerken in de 19de eeuw uitgevoerd met een heldere steen. Geplaatst in overeenstemming met de zuilen van de zijbeuken en van het schip kenmerken de steunberen buitenaan de verdeling in traveeën op zijn twee verdiepingen. Het is met een rij van staafvormige kanteelversiering de enige versiering terug te vinden. Deze lopen rond de boog van de vensters van de zijbeuken en houden op, aan het niveau van de steunberen. Een puntgevel hoger dan de daken uitkomt, scheidt het schip en de zijbeuken van het westelijke massief. Het portaal : Het portaal houdt twee verdiepingen in. Op het gelijkvloers opent het westelijke massief zich naar de buitenzijde door drie bogen op zijn westelijke gevel en een boog aan iedere zijde. Hij is verdeeld in drie bogen van een travee, gescheiden door twee rondbogen. Onder het portaal opent zich een eenvoudige ingang, getooid met een dubbele rij van sluitringen zonder moluren en opent zich op het schip. Aan weerszijden van de deur, tussen de steunberen, is een ronde nis geplaatst waarbij de muur is gevormd door de oorspronkelijke gevel. Onderaan de nis, wordt de cirkel van de nis ondersteund door een draagmuurtje dat zijdelings twee hergebruikte colonetten draagt. Deze colonetten dragen kapitelen die misschien wel de oudste kunnen zijn van de kerk. Oorspronkelijk was het portaal een publieke plaats. Geregeld werden er huwelijken ingewijd, de heer kon van daaruit recht spreken of pelgrims konden er een onderkomen vinden. De bovenste verdieping opent zich op de binnenzijde, op het schip van de kerk, dooreen brede tussenboog. Op hetzelfde moment opgericht met de verhoging van het schip is de vloer van de tribune en zijn tongewelf verlengt deze van het schip. De zijbeuken, overwelfd met een half tongewelf, staan enkel in verbinding met deze tribune door twee bogen. Restanten van een oude beschildering met fresco's van gestileerd gebladerte verschijnen nog op deze bogen. De tribune had een religieuze functie. In de Karolingische traditie omsloot zij geregeld een kapel toegewijd aan de heilige Michel. Dit kan misschien ook het geval geweest zijn te Châtel-Montagne maar geen enkel bewijs kan het bevestigen. Het westelijke massief is misschien afgekeken van het Bourgondische model daar zij zich naar buiten opent op het gelijkvloers. Daarentegen is de tribune meer geopend naar het schip dan in Bourgondië waar de verbinding nauwer is, alsook in de Auvergne waar de opening is onderverdeeld door de boogreeksen. Het is één van de uitzonderlijkste westelijke gevel die de Auvergne bezit. Vier nauwe steunberen zijn geplaatst tegen de gevel die zij verdeeld in drie verticale banden. Zes rondbogen verenigen deze steunberen over twee verdiepingen met elk drie nissen. De twee centrale zijn de hoogste en de breedste. De zes nissen laten de muurgevel verschijnen van het westelijke massief waarin de vensters en deuren zijn doorbroken. Een rij van staafvormige kanteelversiering, de illusie weergevend van een draagbalk, schijnt verborgen te zijn door het plan van de steunberen en de boogringen. De zijdelingse openingen van de laagste verdieping zijn uit hun as. Alles schijnt de indruk te wekken van een tweede opengewerkte gevel, overeenkomstig met de reeds voordien aangezette gevel. Op het laagste niveau openen zich drie rondbogen, binnenin verdubbeld met lagere bogen in het vroegere plan van de gevel. De boog in het midden heeft een breedte die overeenkomt met deze van het schip. De zijdelingse bogen die minder verheven zijn, zijn in de verlenging van de zijbeuken. Enkel de drie nissen op de verdieping zijn versierd. De middelste nis is opengewerkt door twee vensters ingeschreven onder twee bogen gedragen door de colonetten die rusten op een rij met staafvormige kanteelversiering die de illusie wekken van een draagbalk. In het bovenste gedeelte van de middelste nis is een derde boog met boogring die rust op een verderzettende cordon, onderlijnd met een eenvoudig staaf verdergezet door de cordons. Bij elke zijnis rust een venster met boog op een schijnbare draagbalk. Rustend op een voortgezette horizontale cordon verlichten twee blinde bogen een puntgevel op zijn centraal gedeelte met daarboven een antefix. De gevel van Notre-Dame van Châtel-Montagne met zijn brap zou deze van de kathedraal van Puy hebben beïnvloed. Transept : Aan de buitenzijde is de zuidelijke puntgevel van het transept ontsierd geweest door de restauraties van de 19de eeuw die verantwoordelijk is voor een mat aspect zonder enig reliëf. Hij beantwoordt zijdelings in zijn hoogste gedeelte aan de interpretatie van de romantici aan de Romaanse stijl van de 19de eeuw. Een rij van staafvormige kanteelversiering herinnert aan de reeks van de zuidelijke gevel en loopt rond de lage venster. In zijn hoogste gedeelte, onder het horloge, is een ronde oculus getrokken langs de treden van de traptoren. Hij is eveneens omgord met een cirkel van staafvormige kanteelversiering. De nieuwe sacristie die de basis van deze puntgevel verbergt is van hetzelfde massieve ontwerp. De noordelijke puntgevel is gedeeltelijk verborgen door een torentje dat toegang heeft tot de klokkentoren, eveneens daterend van de 19de eeuw. Ontsierend maar onontbeerlijk vervangt zij de houten trap die oorspronkelijk werd gebruikt. Koor en kooreinde : De rechte travee van het koor en van het deambulatorium zijn toegevoegd aan het transept. Hetzelfde als aan de binnenzijde zijn ze nog versierd met een venster nog met enige andere versiering. Hun daken zijn vastgelegd op het niveau van deze van het schip en de zijbeuken. Zij palen aan een puntgevel met daarop een antefix. Zijdelings palen deze aan steunberen, die gecreëerd zijn tijdens de restauratie van de 19de eeuw. Meer naar het oosten bevindt zich de halfkoepel van het koor aan zijn recht gedeelte versierd met twee blinde bogen verenigd door een colonet, vervolgens aan zijn rond gedeelte met drie bogen. Als versiering vindt men er steunberen terug opvullend de ruimte tussen de vensters van de straalkapellen en een rij van staafvormige kanteelversiering omgordend het koor, langs de vensters bovenaan doorlopend in een kromming. Lager vinden we het dak van de galerij terug op de muren waarop de halfcirkelvormige daken van de straalkapellen zich steunen. Tussen elk van deze kapellen opent zich één van de vensters van het deambulatorium. De drie bogen die geopend zijn op iedere kapel, zijn gescheiden door eenvoudige schuin aflopende steunberen. Deze etagering van de daken doet sterk denken aan de kerken in de Auvergne maar dit model was zich geleidelijk aan het verspreiden in Frankrijk sinds de 11de eeuw. De constructie van het koor van Châtel-Montagne is vrij laat toen al de Romaanse technieken perfect gekend waren. De constructie is dan ook heel verzorgd en van kwaliteit. De steunberen, de vensters van het deambulatorium met dezelfde maat als deze van de kapellen, kondigen reeds de overgang naar de Gotiek aan. De klokkentoren : De klokkentoren staat op het vierkant van het transept en is opgericht naar het type in de Bourbonnais en Bourgondië. Men onderscheidt er drie verdiepingen. De benedenverdieping omsluit de koepel van het transept met zijn klein venstertje, geopend op het oosten. Hij vormt de ondersteuning, net uitstekend boven de daken. Bij de middelste verdieping zijn de boogreeksen blind en wat breder dat de bovenste verdieping. Hij is gedeeltelijk bezet door de top van de koepel. Aan de bovenste verdieping die de klokken inhoudt, zijn de boogreeksen verborgen door de galmborden. De benedenverdieping van de klokkentoren alsook de westelijke zijde zijn in vol metselverband zonder enige decoratie buiten de twee geprofileerde banden in de vorm van een waterlijst scheidend de drie verdiepingen. Daarboven loopt een goot van modillons onder het dak. De twee bovenste verdiepingen zijn aan de zuidelijke, oostelijke en noordelijke zijde op dezelfde manier getrokken. Half in de muur gezette colonetten versieren de vier hoeken en het midden van de drie zijden. Aan weerszijden van de tussenzuil is iedere zijde versierd met paarsgewijze rondbogen terugvallend op een middenzuil met kapiteel.
Bronnen :
- Bernard Craplet in Auvergne Romane; Editions Zodiaque, La Nuit des Temps 2, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire - Françoise Leriche-Andrieu in Itinéraires Romans en Auvergne; Editions Zodiaque, Les Travaux des Mois, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire - Jean Dupont in Nivernais-Bourbonnais Roman; Editions Zodiaque,La Nuit des Temps 45 Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1976 - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975.
De kerk Notre-Dame van Huriel was een oude priorij afhangende van de abdij van Déols in de Berry en is gesitueerd aan één van de uiteinden van het dorp. Opgericht in een onregelmatig metselverband biedt zij een streng aspect aan dat de sobere patina van het materiaal benadrukt. Het gebouw, begonnen rond het einde van de 11de eeuw is slechts gedeeltelijk verwant met het plan van Saint-Désiré in de onmiddellijke omgeving. Men vindt er twee absidiolen terug op de kruisbeuken van het transept ingewerkt, de kleine sacristieën aangebracht tussen de absidiolen en het koor. Een koepel op pendentieven verheft zich boven de kruising. Een brede portaalgalerij van drie transversale traveeën met herdane ribgewelven gaat de gevel vooraf en opent zich in het westen en in het zuiden op grote rondbogen. Op dit portaal staat een uitgebreide tribune aan de gevel verlicht door vensters van het type Limousin, en opent zich op het schip eveneens door drie rondbogen. Men betreedt deze tribune langs hoge toegevoegde treden, aan de binnenzijde langs de zijmuren van het schip. De tweede tribune die zich ook hier bevindt, is opgericht geweest in de 19de eeuw. Het schip zelf is overdekt met een houten plafond, voorzien van collateralen en in het bijzonder zonder versiering. Zij is verlicht door de vensters zonder karaktertrekken. Zij staat in verbinding met de kruisbeuken van het transept door nauwe aangebrachte doorgangen zoals bij enkele kerken in de Berry, tussen de noordelijke en de zuidelijke muren en de pijlers van het vierkant. Deze, die de grote rondbogen begrenzen met een indrukwekkende verheffing worden, steunen op de pendentieven, een achthoekige verdieping waarbij iedere wand is versierd met boogreeksen terugvallend op de colonetten en waarop de koepel rust. Twee van deze boogreeksen zijn geopend in de as. De kruisbeuken met een tongewelf overwelfd, stellen twee ongelijke traveeën voor die een dubbele gording scheidt. De rechte travee van het koor, eveneens overwelfd met een tongewelf, zet zich verder langs een apsis in halfrond, dat verlicht wordt door drie vensters van het type Limousin. Twee kleine oculi zijn bovenaan doorbroken met een halfkoepel. De twee absidiolen, nabij het koor, zijn voorzien van een rechte travee. De heel gevarieerde versiering is begrensd met kapitelen van de half in de muur ingewerkte zuilen in het vierkant en de colonetten van de vensters. Deze zijn versierd met palmetten, met lofwerk, met nauw verbonden gebladerte, met dieren en moeilijk te onderscheiden personages, een ridder op zijn paard en een groep personages waarbij er één is gezeten op de grond, met de armen naar de hemel verheven. Aan de ingang van het koor bevinden zich de restanten van een prachtige Romaanse grill in gesmeed ijzer waarvan de spiraalmotieven met aanhechtingen in een collier, zijn verwant met deze met vreemde wezens aan de koorgrill; Saint-Aventin in de Haute-Garonne, eveneens van dezelfde periode. We vinden deze eveneens terug te Conques in de Aveyron, Saint-Arneuf van Billom in de Puy-de-Dôme, de abdij van Morigny in de Seine-et-Oise, Iguacel in de Aragon. Aan de buitenzijde is vooral het kooreinde heel interessant, wel wat overstelpt door de getrapte massa van de achthoekige klokkentoren, aan iedere zijde versierd met een dubbele boogreeks, in het midden rustend op een enige zuil. Een brede puntgevel versierd met een kruis met Paaslam domineert de apsis waarvan de vensters zijn omgord door een ononderbroken rij van staafvormige kanteelversiering die over de platte steunberen springen en zich op de absidiolen verderzet. Men bemerkt, te midden de kapitelen met gebladerte, de vensters en een bescheiden decor van drinkende vogels uit dezelfde beker. Onder de daken loopt een dakgoot van modillons met krullen waar motieven als damversiering, dierenhoofden en menselijke maskers verschijnen. Rond het schip en langs de muren van het transept loopt een gerestaureerde rij van staafvormige kanteelversiering. De doopfontein van de kerk is eveneens Romaans en stelt een sober decor voor van reptielen en vogels. Aan het andere uiteinde van het dorp verheft zich een mooie Romaanse donjon van een verdwenen feodaal fort. Opgericht in de 12de eeuw door de heren van Humbaud op een vierkant plan wat uniek schijnt te zijn in de streek. Deze donjon heeft zijn vier verdiepingen behouden die op iedere zijde door vier krachtige steunberen wordt gestut.
Bronnen :
- Jean Dupont in Nivernais-Bourbonnais Roman; Editions Zodiaque, Abbeye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1976 - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975.
De kerk Sainte-Trinité biedt een heel eenvoudig plan met een unieke beuk met drie traveeën overwelfd met een gebroken tongewelf, verlengd met een recht koor zich beëindigend in een halfkoepel met daarnaast nog twee absidiolen waarvan deze rechts zijn structuur en zijn gewelf dat zijn oorspronkelijke ribben heeft behouden. Het is op de rechte travee van deze absidiool dat zich de mooie vierkante klokkentoren verheft met twee verdiepingen. De eerste verdieping is op iedere zijde versierd met drie bogen in mijtervorm op de colonetten gedragen. De tweede is opengewerkt met twee openingen onder een gemeenschappelijke rondboog. De stenen spits is van een latere periode. De gordingen van het schip vallen op iedere zijde terug op de ingegroefde pijlers met kapitelen versierd met gebladerte en palmetten. Aan de zijmuren schrijven zich grote gebroken bogen in, door een rondboog versneden en onder iedere is een nauw venster doorbroken. Het portaal opent zich tussen twee zware platte steunberen in een massief met een puntgevel rustend op de korte en brede ingegroefde pilasters waarvan de enorme kapitelen terzelfdertijd de archivolt in rondboog ontvangen. Deze onderlijnt een rij van staafvormige kanteelversiering. Een voortgezette voetring komt tussen de eerste boogring en het timpaan tussen. Het linteel met een versiering van dammotief en dakpansgewijze plaatsing draagt eveneens een glorie in amandelvorm waarbij de Christus is verdwenen en door twee aartsengelen wordt ondersteund in een hoogmoedige houding. Achter deze maken zich kleine bogen met colonetten los waarbij onder ieder van hen een lamp hangt. Een gesloten nisgewelf in mijtervorm staat boven de amandel en omsluit de inscriptie : + PENAS REDDO MALIS PREMIA DONO BONIS, herinnerend dat Christus ook de almachtige rechter is. Op het linteel onderlijnt de zin : CUNCTA DEUS FECI HOMO FACTUS CUNCTA REFECI +, de identiteit van de goddelijke Schepping en deze God heeft de mens gemaakt. Andere inscripties duiden de aartsengelen aan : MICAEL, RAFAEL, en geven de naam van de auteur van dit ontwerp : NATALIS ME FECIT - Noël heeft het gemaakt. De invloed van de Auvergne en meer nog de invloed van het portaal van Sainte-Foy van Conques is hier heel evident.
Bronnen :
- Jean Dupont in Nivernais-Bourbonnais Roman; Editions Zodiaque, Abbeye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1976 - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975.
De kerk van Agonges is gebouwd op een centrale heuvel, in het midden van een aangelegde heuvel door de mens als observatiepost of verdedigingsheuvel. Tot en met de Revolutie hing Agonges af van het diocees van Bourges en was het in bezit van de abdij van Saint-Menoux. In 1138 is deze parochie voor de eerste maal vermeld onder het patronaat "Sanctae Mariae de Agongis". Gebouwd op het einde van de 12de eeuw, begin 13de eeuw behoort zij tot een Romaanse overgangsstijl. Zij is nog Romaans door haar algemeen plan, de versiering van haar portalen en haar kapitelen, haar nauwe openingen in rondboog, haar apsis en absidiolen overwelfd in halfkoepel en is zij Gotisch door haar overwelving. Gebouwd op de kruising van drie diocesen, namelijk van Bourges, Autun en Clermont, heeft deze constructie de invloed ondergaan van de scholen van de Bourgogne, Auvergne en Berry.
Beschrijving.
De buitenste muren stellen een mengeling voor van maatstenen en breukstenen met gevarieerde kleuren overgaande van grijs en wit naar rood en geel. De stenen met een grijze of een rode tint zijn zandstenen uit de omgeving, de anderen zijn kalkstenen van de vallei van de Allier. De zuidelijke poort is doorbroken van een heel uitstekend fronton, overdekt met een waterlijst waarbij het kroonwerk is ondersteund met modillons van gebeeldhouwde hoofden met krullen. De boog is omkaderd met drie archivolten in een lichte gebroken boog die aan weerszijden drie zuilen ontvangen waarbij de voetring is afgeplat en de kapitelen heel eenvoudig versierd met schubben, met gebladerte of gezichten. Het westelijke portaal is niet uitstekend op het fronton. De steunmuren zijn versierd met een half in de muur ingewerkte zuil tussen twee parelversieringen en naar binnen toe omkaderd met een zuil met Romaanse basis en kapitelen met gebladerte. De noordelijke muur van het schip draagt de sporen van een deur met een gebroken boog, nu echter dichtgemaakt. Bovenaan deze oude deur ziet men nog kraagstenen. Het is waarschijnlijk een verwijzing naar een oude kapel. Een rij van staafvormige kanteelversiering loopt rond de apsis en loopt eveneens bovenaan de vensters. De muur van deze apsis is ondersteund door twee platte steunberen. De puntgevels van het lage transept schijnen opgehoogd geweest te zijn tijdens een niet gekende periode. De gaten van de voetringen zijn nog zichtbaar in de noordelijke puntgevel en de noordelijke muur. De modillons aan de apsis zijn gedaan met eenvoudige krullen, deze van het schip zijn enkel gegroefd. De sacristie, een oude kapel die waarschijnlijk in de 15de eeuw is opgericht, stelt minder ruwe kruisribben voor dan deze van het schip en deze heeft meer uitstekende steunberen. De klokkentoren, in een Bourgondisch Romaanse stijl, verheft zich aan de zijde van het schip. Zijn bovenste gedeelte stelt aan iedere zijde, drie verdiepingen van boogreeksen of vensters voor. Blinde boogreeksen gevormd met drie rondbogen en vier vensters op de bovenste verdieping, door twee eenvoudige zuilen en twee paarsgewijze zuilen gescheiden. De oostelijke zijde stelt enkel twee verdiepingen van bogen voor en de noordelijke één enkele. De zuidelijke zijde van de klokkentoren stelt onder de boogreeksen, een serie van gebeeldhouwde maatstenen voor met bas-reliëfs van een zeer gekend ontwerp : Personages blazend op een hoorn, lopende honden en dieren. De stijl van dit beeldhouwwerk doet denken aan deze van personages en dieren die figureren op de bogen van het transept en op enkele kapitelen. De voorstelling van deze stukken dierenmotief, van oorsprong oosters, zou verwant kunnen zijn met de verwijdering van de bisschoppelijke macht en meer nog met de mogelijkheid om een boodschap over te maken. De kerk bestaat uit een schip met vier traveeën en met een transept overwelfd met ribben die zich openen op een apsis van hetzelfde plan, met een kapel die de zuidelijke arm van het transept verlengd en met een vierkante klokkentoren ingeplant aan de zuidelijke zijde. De apsis, overwelfd in halfkoepel, is binnenin versierd met een boogreeks op colonetten samengesteld uit drie rondbogen waaronder zich de vensters openen en die de kleine bogen in mijtervorm scheiden. Dit type van boogreeksen in mijter, vindt men terug te Bagneux, Montilly, Franchesse, Louroux en Chateloy. Op de interne zijde van elk van de bogen van het transept vinden we versierde sluitstenen terug met 16 figuren versierd. Zij stellen gezichten voor van tegen over elkaar gestelde monsters, dieren voor, van in elkaar gehurkte personen of op de rug. De kapitelen zijn de meest interessante : In elkaar gestrengeld gebladerte, mensenhoofden en wild, dansende personages. Wij hebben dus ingewijden, slapend op de grond, doortrokken van zijn aards en dierlijke deel dat zich opnieuw opricht om de hemel op te wachten.
Bronnen :
- Jean Dupont in Nivernais-Bourbonnais Roman; Editions Zodiaque, Abbeye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1976 - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975.