De parochiale kerk Saint-Aubin, geïsoleerd op een helling dominerend de vallei van de Oudon, heeft vorige eeuw enorm geleden onder de ijver van de restaurateurs in de vorige eeuw. Zij zou te dateren zijn van de Karolingische periode. Zij gaat waarschijnlijk terug tot het einde van de 10de eeuw of gans begin 11de eeuw welke het zou verheffen tot één van de oudste onder de Normandische kerken. Het is één van de meest betekende door zijn oorsprong van de Romaanse architectuur in Normandië. Zijn plan is heel eenvoudig van opzet. Een rechthoekig schip met een eveneens rechthoekig koor. De klokkentoren telt drie verdiepingen en is aanpalend aan de zuidelijke muur van het koor. Het metselverband van de muren en de verheffing van de klokkentoren zijn van een belangrijke interesse. Aan de zijmuren, vooral aan de zuidelijke, bemerkt men de afwisseling van vijf tot zes modillons, min of meer kubisch, echter verloren gegaan in een dikke laag van mortel met drie rijen van vlakke bakstenen. Op de twee puntgevels van het schip vindt men anderzijds dezelfde afwisseling terug, een vervlochten metselverband analoog met deze van de kerken van Cravant (Indre-et-Loire) en van Monthou (Loire-et-Cher). De oude Romaanse vensters, onderlijnd met een drievoudige rij van bakstenen, zijn opnieuw doorstoken in de 18de eeuw en de westelijke ingang is misvormd op het einde van de 19de eeuw. De klokkentoren is heel recent, daar hij één van de oorspronkelijke vensters van het koor verstopt. Zijn naakte basis met zijn klein kubisch metselverband door de vlaksteen van baksteen, zoekt om de verhoudingen van het schip na te bootsen. Zijn drie verdiepingen op het vierkante plan geven een eerste weergave van de verheffing van Romaanse torens van de kleine kerken van de 11de eeuw zoals te Moyaux en te Quilly. Men noteert aan de westelijke zijde een gebeeldhouwde dakgoot van gebladerte van Preromaanse traditie, en op de tweede verdieping interessante kapitelen ondersteunend een zeer verwijd dekstuk, zoals te Orval (Calvados). Men heeft aan de oostelijke muur van deze klokkentoren een inscriptie in een lijst van overlijden van een zekere Ranoldus aangebracht, gestorven op de 7de februari. De paleografie zou kunnen toebehoren tot het begin van de Romaanse periode. Hij zou geboren zijn in de Gesta Francorum. De opvordering van de Franse nationaliteit die hij vooropstelt aan deze van de Normandische, pas goed bij het einde van de 10de eeuw. Het is goed mogelijk dat deze Ronaldus de ontwerpmeester van het gebouw was.
Tekst aan de oostelijke muur van de klokkentoren.
"VII ID(us) FEBR(ruarii) OBIIT RANOLDVS ILLE FVIT NATVS DE GESTA (sic) FRAN CORVM ANI MA EIVS REQVI ESCAT IN PACE AM(en) ILLE FEC(it) ISTAN (pour istam) ECCLESIA(m)"
"Le 7 des ides de février (7 février) est mort Ranoldus (Rainauld) Il naquit de la race des Francs. Que son âme repo se en paix Amen. Il a fait (ou fait faire) cette église."
Bronnen :
- Lucien Musset in Normandie Romane I; La Nuit des Temps 25, Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1967. - Thierry Leprévost in L'Epopée des Ducs de Pierre: Editions Charles Orlet, Condé-sur-Noireau 1988 - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975. - Fred Uhler in France Romane; Editions Ides et Calendes, Neuchâtel en Parijs 1957. - Marcel Durliat in l'Art Roman; Editions d'Art Lucien Mazenot, Paris 1982.
Alhoewel veranderd van bestemming, is de kerk Saint-Pierre te Touques, één van de mooiste constructies van de Pays d'Auge. Zoals Saint-Thomas, waarvan de Romaanse restanten van bestemming veranderd zijn in de 19de eeuw, hing zij af van de bisschoppen van Lisieux. Het schip welk verkort werd in de 17de eeuw en zwaar gerestaureerd in de 19de eeuw, stelt grote rondbogen voor met dubbele cilinders terugvallend op de enorme cilindrische pijlers met zeer platte kapitelen. De kruising van het transept is het meest merkwaardige gedeelte. De zeer afgesleten kapitelen, door een brand, ontvangen de vier grote bogen met dubbele cilinders en die de lantaarntoren ondersteunen. Deze is vierkant op zijn eerste verdieping, achthoekig op de tweede en met een overgang verzekerd door vier oppervlakkige trompen. Het transept welk herwerkt is tijdens de Gotische periode, houdt twee gerestaureerde absidiolen in. Het koor, niet in de as in overeenkomst met het schip, wordt beëindigd door een vlak kooreinde. Het koor is overdekt met een tongewelf ondersteund door massieve gordelbogen. Deze oplossing is heel vreemd voor Normandië. Deze gordelboog is verbonden op een opvallende manier met half in de muur gemetselde zuilen welke heel dun zijn voor hun breedte. Het verschil wordt aangepast door twee naast elkaar geplaatste modillons met de kapitelen van de zuilen. De eerste travee van het koor is versierd met bogen en zijn gewelven dragen sporen van een geschilderd decor van de 13de eeuw. Saint-Pierre van Touques moet heelzeker uitzonderlijk zijn door zijn wijdte en zijn puurheid van de architecturale lijnen. De lage gedeelten moeten teruggaan tot het einde van de 11de eeuw. In deze periode werd Touques een belangrijke ontschepingshaven voor Engeland. Het werd gedomineerd door de versterkte hertogelijke verblijfplaats van Bonneville, vandaag herleid tot de staat van ruïne.
Bronnen :
- Lucien Musset in Normandie Romane I; La Nuit des Temps 25, Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1967. - Thierry Leprévost in L'Epopée des Ducs de Pierre: Editions Charles Orlet, Condé-sur-Noireau 1988 - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975. - Fred Uhler in France Romane; Editions Ides et Calendes, Neuchâtel en Parijs 1957. - Marcel Durliat in l'Art Roman; Editions d'Art Lucien Mazenot, Paris 1982.
Rond 1045 beslisten Hugues en Roger de Grand-Mesnil, machtige heren in het zuiden van het Pays de Auge, om een abdij te stichten te Norrey, niet ver van hun verblijf. Hun nonkel Guillaume Géré echter, die al twee maal op pelgrimstocht naar Jeruzalem was geweest, besliste om deze droge plaats op te geven ten voordele van het oude monasterium Saint-Evroul d'Ouche, waarvan zij weldra de restauratiekosten op zich namen. De monniken die zich te Norrey hadden gevestigd kwamen rond 1050 aan bij hun nieuwe abdij. De kerk Saint-Anne te Norrey bleef verder bestaan als parochiekerk, als afhankelijkheid van Saint-Evroul, tot en met de Revolutie. De kerk houdt een Romaans schip in met vier, niet overwelfde traveeën, met collateralen gebouwd in opus spicatum, een Romaans transept echter gewijzigd tijdens de Gotische periode, en een koor met vlak kooreinde daterende van de 13de eeuw. Het originele schip schijnt toe te behoren tot de eerste helft van de 11de eeuw, voor de aanvang van de Normandische stijl. Men vindt er afwisselende steunen terug van vierkante pijlers en cirkelvormige zuilen, deze rustend op grote rondbogen met eenvoudige, niet gemoluurde cilinders. Op de verdieping zijn de smalle Romaanse vensters dichtgestopt en vervangen door hoge Gotische vensters. Men bemerkt aan de derde travee rechts, een kapiteel met Ionische krullen van het archaïsche type. De klokkentoren die zich verheft op de kruising, rust op vier grote rondbogen. De half in de muur gemetselde zuilen die de triomfboog ondersteunen, hebben heel merkwaardige kapitelen met een verheven kapiteellichaam. Iemand draagt er een overlijdensakte van een klerk, genaamd Osbern (Scandinavische naam), toegewijd aan de zesde kalenderdag van juni, heel waarschijnlijk in de 11de eeuw. De zijmuren van het schip bewaren sporen van een interessant decor, geschilderd in de 12de eeuw, die het laatste kapittel nabootst. Men bemerkt aan de laatste travee links, de Aanbidding van de Maagden en rechts, de Intrede van Christus in Jeruzalem. De eerste laag is overschilderd geweest door Gotische fresco's, wel beschadigd.
Bronnen :
- Lucien Musset in Normandie Romane I; La Nuit des Temps 25, Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1967. - Thierry Leprévost in L'Epopée des Ducs de Pierre: Editions Charles Orlet, Condé-sur-Noireau 1988 - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975. - Fred Uhler in France Romane; Editions Ides et Calendes, Neuchâtel en Parijs 1957. - Marcel Durliat in l'Art Roman; Editions d'Art Lucien Mazenot, Paris 1982.
Het kleine kerkje van Dubrec, toegewijd aan Saint-Germain, is nogal sterk veranderd geweest in de 18de eeuw. Maar aan zijn noordelijke zijde richt zich één van de mooiste klokkentorens op van de Basse-Normandie, verwant met deze van Tamerville in de Cotentin. De klokkentoren dateert van het begin van de 12de eeuw. Op een vierkante massieve onderbouw met twee verdiepingen, verheft zich een achthoekige toren met drie verdiepingen, op de vier zijden doorbroken met rechte, paarsgewijze bogen. Een dakgoot van modillons bevindt zich onderaan het dak. Het dak in kegelvorm is van het ronde plan. Het metselwerk met zijn roze mortel is een aspect van eigenheid dat het in de loop der eeuwen bewaard heeft.
Bronnen :
- Lucien Musset in Normandie Romane I; La Nuit des Temps 25, Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1967. - Thierry Leprévost in L'Epopée des Ducs de Pierre: Editions Charles Orlet, Condé-sur-Noireau 1988 - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975. - Fred Uhler in France Romane; Editions Ides et Calendes, Neuchâtel en Parijs 1957. - Marcel Durliat in l'Art Roman; Editions d'Art Lucien Mazenot, Paris 1982.
In het dorp van Jort, als opvolger van een Gallo-Romeins dorpje, gesticht aan de doorgang van de Dives, bezet de kerk Saint-Gervais, waar men ook Merovingische sarcofagen terugvindt, een plaats op de helling van een heuveltje. De kerk is een mooi voorbeeld van de Normandische stijl van het einde van de 12de eeuw. De westelijke gevel is strak gemaakt met platte steunberen en is doorbroken van een breed portaal waarvan de drievoudige archivolt is versierd met uitgeholde sterren en is nog volledig Romaans. Het schip is reeds een Gotisch gedeelte met zijn bogen waar twee ribben elkaar kruisen terugvallend op cilindervormige pijlers maar de triomfboog behoudt een Romaans decor en de zuidelijke zijmuur is opgericht in opus spicatum. Het koor met vlak kooreinde is enkel overwelfd en dateert van het begin van de 13de eeuw. Dit gebouw met een mooie verheffing moet het ontwerp geweest zijn van de religieuzen van Saint-Désir van Lisieux die er de dienst onderhielden.
Bronnen :
- Lucien Musset in Normandie Romane I; La Nuit des Temps 25, Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1967. - Thierry Leprévost in L'Epopée des Ducs de Pierre: Editions Charles Orlet, Condé-sur-Noireau 1988 - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975. - Fred Uhler in France Romane; Editions Ides et Calendes, Neuchâtel en Parijs 1957. - Marcel Durliat in l'Art Roman; Editions d'Art Lucien Mazenot, Paris 1982.
De parochiale kerk verheft zich op een charmante site, in de nabijheid van een kasteel van de 17de en 18de eeuw. Het schip met een eenvoudige rechthoekige beuk en niet overwelfd is Romaans. Men heeft het echter moeten stukken in de 16de eeuw met massieve steunberen. Het koor dat rechts, lichtjes gestut is, is gevormd met twee vierkante traveeën die zich beëindigen met een vlak kooreinde. De ribgewelven zijn er reeds aangezet bij de oprichting van het gebouw maar de geest van het decor is nog volledig Romaans. De gordelbogen zijn gemoluurd met een dubbele voetring en vallen terug op de kapitelen met een mooie opbouw waarvan het kapiteellichaam is versierd met één of twee rijen van gestileerde bladeren. De algemene indruk is deze van een extreme strakheid. Enkele overeenkomsten herinneren aan het koor van Breuil en Mézidon. Een kapel van de toenmalige heren van de 16de eeuw is toegevoegd aan de eerste travee van dit koor. Rechts van de westelijke gevel richt zich een mooie Romaanse toren op, voorafgaand aan het schip. Zijn onderste verdieping is naakt. Aan het tweede niveau is een kijkgat; aan de derde zijn er echter twee toegevoegd. Aan de vierde verdieping vinden we een grote rondboog terug waar zich twee vensters inschrijven maar gescheiden door een monoliete zuil. Op de bovenste verdieping zijn twee paarsgewijze bogen onder een recht linteel. Deze klokkentoren heeft een spits in leisteen en moet dateren van rond de 11de eeuw, voordat de kerk een afhankelijkheid werd van de abdij van Joyenval. Hébertot stelt zonder twijfel één van de eerste toepassingen toe voor een gewone plattelandskerk.
Bronnen :
- Lucien Musset in Normandie Romane I; La Nuit des Temps 25, Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1967. - Thierry Leprévost in L'Epopée des Ducs de Pierre: Editions Charles Orlet, Condé-sur-Noireau 1988 - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975. - Fred Uhler in France Romane; Editions Ides et Calendes, Neuchâtel en Parijs 1957. - Marcel Durliat in l'Art Roman; Editions d'Art Lucien Mazenot, Paris 1982.
Na de betreurenswaardige herstellingswerken van de 19de eeuw, blijft de parochiale kerk Notre-Dame van Beaumais, in de nabijheid van Falaise, een grote interesse behouden. Zijn schip is herdaan geweest. Enkel een Romaanse poort is behouden in de zuidelijke muur en is verplaatst in de 19de eeuw. Een archivolt versierd met uitgeholde sterren, met een kabel en met een drievoudige voetring omsluit een merkwaardig timpaan. Dit is samengesteld uit grote boogringen gebeeldhouwd met uitgeholde sterren en met kleine kubische elementen versierd met sterren van diverse vormen. Boven op dit timpaan draagt een monoliet linteel, tussen de rijen van staafvormige kanteelversiering en sterren, een dubbele rankenversiering dat een kleine slang uitspuwt. Dit decor behoudt zijn Preromaanse herinnering of van de vroege Romaanse periode. De dubbele rankenversiering bootst enkele Karolingische motieven na van Evrecy. De gebeeldhouwde kubus, analoog met deze in de gevel van Rucqueville, herinnert aan de bewerking in serie van gebeeldhouwde elementen in zandsteen, een andere Preromaanse traditie. De orde van de kubussen is ingrijpend veranderd geweest door de restaurateur Ruprich Robert. De vierkante klokkentoren die zich opricht aan het zuidwestelijke uiteinde van het schip, houdt drie verdiepingen in. Deze onderaan, strak gemaakt met vlakke steunberen en voorzien van grote ontlastingsbogen, is naakt. De twee bovenste verdiepingen stellen aan de hoeken, een half in de muur gemetselde halfzuil voor. Drie niet gemoluurde naakte bogen, gescheiden door pijlers van het rechthoekige type meet drie bogen waarvan een opening, gescheiden door zuiltjes en versierd met een moluur. Het dak welke deze toren siert, is modern. Het koor met vlak kooreinde, geeft zowel aan de binnenzijde als aan de buitenzijde, een voortgezet decor weer van lage boogreeksen, met meer ruimte en gedeeltelijk herwerkt tijdens de Gotische periode. Men noteert verschillende kapitelen aan de buitenzijde van het kooreinde. Onder de hoekkrullen en steeds met palmetten, is hun kapiteellichaam versiert met een soort van vlak reliëfkantwerk dat zich steeds verlengt op de stijlband. Anderen hebben motieven van vlechtwerk. De formule van dit soort is niet uitzonderlijk in midden Normandië. Men vindt het meer gevormd terug aan de parochiale kerk van Saint-Gervais te Courcy. Het is waarschijnlijk dat Beaumais behoort tot het begin van de 12de eeuw, een periode waarin een lid van een adellijke familie van deze plaats, een uitstekende Engelse carrière vervulde en uiteindelijk bisschop van Londen werd in 1108. Aan de binnenzijde van de ingang, langs een poort van de 15de eeuw, noteert men sporen van Gotische fresco's met een triomfboog.
Bronnen :
- Lucien Musset in Normandie Romane I; La Nuit des Temps 25, Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1967. - Thierry Leprévost in L'Epopée des Ducs de Pierre: Editions Charles Orlet, Condé-sur-Noireau 1988 - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975. - Fred Uhler in France Romane; Editions Ides et Calendes, Neuchâtel en Parijs 1957. - Marcel Durliat in l'Art Roman; Editions d'Art Lucien Mazenot, Paris 1982.
Aan de achterkant van Mont-Casiny, nabij Deauville, bevindt zich de pittoreske ruïne van de kerk van Saint-Arnoult, opgegeven sedert de Revolutie. Het was een dubbel gebouw, de helft kapel van een priorij behorende tot de Cluniaczensabdij van Longpont, in het diocees van Parijs, en de andere helft dienst doend als parochiekerk. Enkel de oude priorijkapel is Romaans en gaat terug tot de 11de eeuw, een periode toen de vesting werd gesticht. Zijn verhouding is eenvoudig, ook voor een groot gedeelte gedaan door de sterke helling van het terrein. Het koor, waartoe het zich beperkt, met twee rechthoekige traveeën is gescheiden aan de buitenzijde door vlakke steunberen en enkel in het noorden verlicht door rechte vensters met sterke insprong onder een monoliet linteel. De noordelijke muur en de oostelijke helft van de zuidelijke muur zijn binnenin versierd met lage bogen terugvallend op de korte zuilen met kapitelen getooid met eenvoudige krullen. Het kooreinde is vlak. Onder dit koor is een crypte, voor een groot deel gesitueerd onder de vloer. Zijn tongewelf, een rariteit in Normandië, is versterkt door massieve gordingen van het vierkante type. In zijn laatste staat moest het dienen als ossuarium. Men betreedt het enkel langs de buitenzijde. De parochiale kerk heeft enkele wanden van Romaanse muren in opus spicatum maar zijn doorbroken en het decor dateert van de 15de en de 16de eeuw. De klokkentoren heeft een Romaanse basis maar is sterk gewijzigd in de 18de eeuw. Een fontein voor de pelgrims bevindt zich ten noorden van de ruïnes.
Bronnen :
- Lucien Musset in Normandie Romane I; La Nuit des Temps 25, Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1967. - Thierry Leprévost in L'Epopée des Ducs de Pierre: Editions Charles Orlet, Condé-sur-Noireau 1988 - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975. - Fred Uhler in France Romane; Editions Ides et Calendes, Neuchâtel en Parijs 1957. - Marcel Durliat in l'Art Roman; Editions d'Art Lucien Mazenot, Paris 1982.