De Sint-Eleutheriuskerk te Esquelmes, in de omgeving van Pecq, is een vrij gaaf voorbeeld van een eenvoudige dorpskerk uit de 11de eeuw. Het volumespel is uiterst eenvoudig; een eenbeukig schip onder scherp tegeldak, met een 16de eeuwse dakruiter, een lager presbyterium met zwakkere dakhelling en een halfronde apsis. In 1851 verlengde men het schip westwaarts in dezelfde stijl. Kleine rechthoekige venstertjes verlichten het zaalkerkje, eenvoudiger kan het niet.
Bronnen :
- R. Lemaire in De Romaanse bouwkunst in de Nederlanden; Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Kunsten n° 6, Brussel 1952. - Barral i Altet X in Belgique Romane et Grand-Duché de Luxembourg; Editions "La Nuit des Temps" n° 71, Zodiaque, La Pierre-qui-Vire 1989. - Jacqueline Leclercq-Marx in L'Art Roman en Belgique; Editions J-M. Collet 1997.
De vrijstaande toren in het centrum van Dottignies, in de omgeving van Mouscron, is een overgebleven vieringstoren van de in 1913 gesloopte kerk. Sporen duiden nog de hoogte aan van de zadeldaken van het schip, transept en koor. De sterk herstelde galmgaten met vernieuwde deelzuiltjes steken in spitsboognissen, gevat tussen doorlopend lijstwerk, en zijn kenmerkend voor de overgangsstijl naar de Gotiek.
Bronnen :
- R. Lemaire in De Romaanse bouwkunst in de Nederlanden; Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Kunsten n° 6, Brussel 1952. - Barral i Altet X in Belgique Romane et Grand-Duché de Luxembourg; Editions "La Nuit des Temps" n° 71, Zodiaque, La Pierre-qui-Vire 1989. - Jacqueline Leclercq-Marx in L'Art Roman en Belgique; Editions J-M. Collet 1997.
De Sint-Jan-de-Doperkapel in Chièvres is één van de boeienste voorbeelden van kleinere bedehuizen uit de Romaanse periode in Henegouwen. Deze kapel werd gesticht door Eva van Chièvres ten gunste van de Hospitaalridders van Sint-Jan te Jeruzalem. De eenbeukige kapel is duidelijk het resultaat van twee bouwcampagnes. Het schip dateert uit het midden van de 12de eeuw en wordt verlicht door telkens twee smalle venstertjes in de zijgevels en twee lichtopeningen in de westgevel. Het herbouwde portaal heeft een dubbele omlijsting met regelmatig gehouwen natuursteenblokken terwijl het parament zelf nog heel onregelmatig is gemetseld. Het koor, dat even breed en diep is als het schip, is iets recenter en dateert van de tweede helft van de 12de eeuw. De buitengevels zijn wat meer versierd maar getuigen toch nog van een ver doorgedreven eenvoud. Spaarvelden met dubbele rondbogen, met in de as de bovenlichten, ritmeren de zijgevels, terwijl rondboognissen de drie bovenvensters in de oostgevel benadrukken. De bakstenen top van de eindgevel is een herstelling uit de 17de-18de eeuw. Beschadigd tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de kapel nadien door S. Brigode zorgvuldig gerestaureerd. Bescheiden van afmetingen, maar indrukwekkend door haar eenvoud.
Bronnen :
- R. Lemaire in De Romaanse bouwkunst in de Nederlanden; Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Kunsten n° 6, Brussel 1952. - Barral i Altet X in Belgique Romane et Grand-Duché de Luxembourg; Editions "La Nuit des Temps" n° 71, Zodiaque, La Pierre-qui-Vire 1989. - Jacqueline Leclercq-Marx in L'Art Roman en Belgique; Editions J-M. Collet 1997.
Het leprozenhuis, Chapelle de la Ladrerie, te Chièvres
Beschrijving.
In de omgeving van Chièvres bevindt zich de kapel van het leprozenhuis gesticht door Eva de Chièvres, in het midden van de 12de eeuw. In het midden van de noordgevel bevindt zich de ingangsdeur, benadrukt door een geprofileerde rondboog met een waterlijst en een onversierd boogveld. De drie bovenlichten in beide langsgevels steunen op een doorlopende waterlijst. Het lagere, veelzijdige koortje telt vijf smalle rondboogvenstertjes. Ze zitten hierbij verdiept in een rondboognis. Het parament is nog onregelmatig. Alleen de hoekblokken en de vensteromlijstingen zijn gemaakt van grotere, rechthoekige gehouwen stenen. Deze kapel werd in 1885 gerestaureerd door architect M. Vincent. In 1930 volgde een nieuwe herstellingsbeurt. In 1944 werd het eveneens beschadigd door een bombardement.
Bronnen :
- R. Lemaire in De Romaanse bouwkunst in de Nederlanden; Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Kunsten n° 6, Brussel 1952. - Barral i Altet X in Belgique Romane et Grand-Duché de Luxembourg; Editions "La Nuit
De Sint-Ursmaruskerk te Lobbes (foto 1) één van de zeldzame getuigenen van de preromaanse bouwkunst in België. Ondanks de ingrijpende restauratiewerken in de 19de eeuw dateren belangrijke delen uit de culture bloeiperiode van het prinsbisdom Luik. Vooral S. Brigode heeft tijdens opgravingen in de Tweede Wereldoorlog en de daaropvolgende herstellingswerken het gebouw grondig geanalyseerd en de ingewikkelde bouwgeschiedenis doorgrond. De stichting van de abdij klimt op tot in de Merovingische periode, ten tijde van de heiligen Landelin en Ursmarus. De eerste kerk, ingewijd door de H. Ursmarus in 697 werd verwoest bij de inval van de Noormannen in de tweede helft van de 9de eeuw. In de 10de en 11de eeuw kende de abdij een werkelijke bloeiperiode. In 863 telde men er niet minder dan 78 monniken. De juiste datering van de bouw van de tweede kerk is erg controversieel. Sommigen, zoals R. Lemaire en L.F. Genicot, zijn ervan overtuigd dat belangrijke delen van de huidige beuken omstreeks 823, het jaar waarin de elevatie van de relieken werd afgekondigd, tot stand kwamen. Indien dit juist is, dan zou dit de enige en dus hoogst merkwaardige bouwwerk zijn uit de Karolingische periode in het vroegere prinsbisdom Luik, daterend van de ver voor de expansie van de bouwactiviteiten onder het episcopaat van bisschop Notger in de tweede helft van de 10de eeuw. Andere specialisten menen dat de kerk ingewijd werd tussen 901 en 911, Barral i Altet, of in 920, S. Brigode. Onder Obuad (1078-1093), deken van het kapittel van de kanunniken, werd het koor uitgebreid boven een ruime crypte. In dezelfde bouwcampagne sloopte men de vroegere westertoren en bouwde men een nieuwe toren voor het portaal. Architect E. Carpentier uit Beloeil leidde in 1865 de restauratiewerken. Het buitenparement werd bijna volledig vernieuwd en een onromaanse spitse vieringstoren werd aan het gebouw toegevoegd, zodat de authenticiteit van de buitenarchitectuur sterk in vraag kan worden gesteld.
Beschrijving
De driebeukige kerk, met een middenbeuk van 8 m breed en 25 m lang, heeft twee lage transepten (foto 2) . De viering wordt verlicht door twee kleinere rondboogvensters boven de beide daken van het oosttransept, een karakteristieke architecturale vorm die vooral de Maasromaanse bouwkunst van de 11de eeuw kenmerkt zoals te Celles, Hastières, Sclayn en Nijvel. Het westelijke transept heeft zijn oorspronkelijke volume verloren. Boven de westelijke travee verrees een monumentale toren, voorafgegaan door een uitgebouwd, hoog portaalgebouw geflankeerd door twee torens (foto 3). De buitengevels, opgetrokken in bruine zandsteen van de streek in onregelmatig metselverband, zijn uitermate sober gehouden. Er is geen enkele vorm van versiering aanwezig bij de oudste gedeelten. De rondboogvensters zijn de enige elementen die het ruwe metselwerk doorbreken (foto 4). Vooral het evenwichtige volumespel met afwisselend horizontale en verticale elementen, verleende het geheel aanvankelijk een bijzondere architecturale kracht. S. Brigode heeft aan de hand van een perspectieftekening het vroege volumespel weergegeven. De zware westertoren verdween in de 11de eeuw. Toen bouwde men de nog bestaande toren op de plaats van het vroegere portaalgebouw. Het lagere koor werd vervangen door een nieuwe oostpartij, met een nok die even hoog is als het schip (foto 5). De drie gevels van het rechthoekige koor zijn geleed door hoge en smalle spaarvelden die bovenaan zijn afgesloten door twee of drie rondboogjes, een versieringswijze die rond 1080-1090 een zeer verspreide toepassing genoot in het Maasgebied. Het interieur wordt gekenmerkt door een verdeling van de verschillende vlak overzolderde ruimten, gescheiden door diafragmabogen, kenmerkend voor de Maasromaanse architectuur zoals te Nijvel het geval is. De grote scheibogen tussen schip en zijbeuken rusten op zware pijlers met doorlopende imposten (foto 6). De oostelijke travee is opgesplist door een rechthoekige pijler en twee zuilen, die vier kleinere rondboogjes dragen (foto 7). Het is niet uitgesloten dat dit afwisselend systeem van de pijlers en zuilen ook in de twee overige traveeën voorkwam. Maar door de harde restauratie van 1865 is dit nog moeilijk te achterhalen. Het is één van de vroegste voorbeelden van de steunenwissel in ons land. Een afwisseling van pijlers en zuilen kwam ook voor in de voormalige abdij van Sint-Baafs te Gent, gebouwd op het einde van de 10de en het begin van de 11de eeuw, ingewijd in 1067, vooral in functie van de geleding van de tribunes boven de zijbeuken. De voorbeelden van steunenwissel in het Rijnland en Noord-Frankrijk komen ook meestal voor in combinatie met tribunes. Was het in Lobbes ook de bedoeling om tribunes aan te leggen boven de zijbeuken ? Latere voorbeelden van de toepassing van steunenwissel in het Maasgebied hebben eerder te maken met de intentie om de middenbeuk te overwelven, zoals in Saint-Séverin-en-Condroz. De crypte (foto 8) dateert van het einde van de 11de eeuw en is toegankelijk langs twee twee zijgaanderijen naast het koor. Ze telt drie beuken en vijf traveeën : De graatgewelven rusten op zuilen die in de 16de eeuw de vroegere pijlers hebben vervangen (foto 9). Het is één van de grootste crypten in de Maasstreek. Na de beschadigingen bij een bombardement in 1944 heeft S. Brigode in de zijmuren van het koor, bogen met zuiltjes met kubuskapitelen vrijgemaakt (foto 10). Dit zijn nog de enige oorspronkelijke kubuskapitelen in de gehele Maasromaanse architectuur, alle andere werden bij latere restauraties vernieuwd. Ondanks de latere wijzigingen en de harde 19de eeuwse restauratie is de Sint-Urmaruskerk in Lobbes een uitzonderlijke getuigenis van de Karolingische architectuur in ons land, met bewaarde delen die ofwel gebouwd zijn in de 9de eeuw, ofwel in de eerste helft van de 10de eeuw volgens oudere tradities. Bovendien is het de oudste nog gestaande basilicale kerk in de Nederlanden.
Bronnen :
- X. Barral i Altet; Belgique romane; Edition zodiaque, La Nuit des Temps 71, abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-vire (Yonne) 1989. - Geert Bekaert en Jean-Pierre Esther; België Romaans, Uitgeverij Hadewijck Antwerpen 1992. - André Courtens en Jean Roubier; Romaanse kunst in België, Uitgeverij Vokaer Brussel 1971
Legende en traditie wijzen de stichting van het klooster van Soignies (Zinnik) aan de heilige Vincentius toe, sedert ongeveer de 7de eeuw. Het verdrag van Meersen in 870, vermeldt dat Soignies onder de abdijen aan Karel de Kale, koning van Frankrijk, wordt toegekend. Misschien onder invloed van de invallen van de Noormannen, heeft men op initiatief van Bruno van Keulen, de installatie van een kapittel van kanunniken toegewezen; deze treedt waarschijnlijk op vanaf het midden van de 10de eeuw maar men is zeker van zijn bestaan sedert het tweede gedeelte van de 11de eeuw. Het klooster neemt in omvang toe, genietend van de steun van de graven van Henegouwen. Geseculariseerd in de loop van de 13de eeuw, kende het monasterium verschillende bestemmingen in de loop der eeuwen, en de Sint-Vincentiuskerk werd rijk, in het bijzonder in de 17de eeuw. Een belangrijke restauratie vond plaats vanaf 1860 met het doel de verschillende toevoegingen van de 17de eeuw weg te laten en het opnieuw teruggeven van het middeleeuwse aspect van het gebouw.
Beschrijving.
De hedendaagse Sint-Vincentiuskerk van Soignies is een driebeukige kerk met slechts één transept en met de nadruk op de zware massa van de vieringstoren (foto 1). De aanwezigheid van een kruisingstoren is kenmerkend voor het Scheldegebied, terwijl de westertoren (foto 2) verwijst naar Maasromaanse invloeden. Het is dus duidelijk dat deze kerk tot stand kwam onder de invloed van beide cultuurgebieden in deze periode. De kerk overtreft met haar grootse opzet vele andere kerkelijke gebouwen in Henegouwen. De afmetingen zijn indrukwekkend. Het heeft een totale lengte van 78 meter, de lengte van het schip bedraagt 39 meter. De breedte van de drie beuken samen is 22,50 meter en met een breedte van het schip van 11 meter. De hoogte van het schip bedraagt 22 meter en met de vieringstoren erbij 62 meter. Een sterk gesloten massiviteit bekenmerkt de buitenarchitectuur. De torens hebben bijna volledig blinde gevels. De muurgeledingen zijn aan de buitenzijde heel eenvoudig (foto 3), met het interieur is bijzonder rijk. Een dergelijk project kon niet in enkele decennia verwezenlijkt worden maar is het resultaat van meerdere bouwcampagnes. De huidige aanvang van de bouw blijft onzeker maar sommigen men dat in een eerste fase, op het einde van de 10de eeuw gestart werd met de bouw van het koor, het transept (foto 12) en de vieringstoren. Anderen zijn ervan overtuigd dat de bouw van het oostelijke gedeelte niet begonnen werd voor het jaar 1000 en dat deze fase in de tweede helft van de 11de eeuw werd afgewerkt. De forse kruisingstoren (foto 4) getuigt van een invloed vanuit Noord-Frankrijk en Normandië, terwijl de eerste invloeden vanuit het zuiden pas vanaf de 11de eeuw zijn vast te stellen. Belangrijk is dat het koor reeds bij de afwerking ervan, in de loop van de 11de eeuw, overkluisd werd met een stenen graatgewelf met een overspanning van 11 meter en een dikte van 0,80 meter. De bouwmeesters hebben hier voor het eerst een dergelijk waagstuk aangedurfd. Het is dan ook één van de oudste gewelven met dergelijke afmetingen in ons land. De vierkante kruisingstoren was aanvankelijk een lantaarntoren, die boven de daken van de aanpalende vleugels van het koor, transept en schip aan iedere zijde verlicht was door drie vensters. Deze werden in 1622 dicht gestopt toen er een gewelf werd geslagen. Deze lantaarntoren werd geflankeerd door twee traptorens aan de oostzijde, in de hoeken gevormd door het koor en de transeptarmen. Dergelijke torenmassa's kwamen wel meer voor in het graafschap Vlaanderen zoals bij de kerken van de Sint-Baafsabdij in Gent, de Sint-Walburgakerk in Veurne, de Sint-Hermeskerk in Ronse en bij de kerken in Mesen en Dudzele (foto 5). Maar geen enkele is bewaard gebleven. Met het afwerken van het oostelijke gedeelte, waarschijnlijk in de tweede helft van de 11de eeuw, begon men met het optrekken van het schip en de zijbeuken (foto 6). Eerst de benedenverdieping, tijdens een tweede bouwcampagne de tribunes boven de zijbeuken en het verhoogde gedeelte van het schip met de dakbedekkingen en afgewerkt rond het midden van de 12de eeuw. Het dak van het schip heeft een grotere helling, van 47°, dan bij het koor en het transept met 40°. Onder het bestuur van graaf Boudewijn IV van Henegouwen, de Bouwer genoemd, die regeerde van 1120 tot 1171, werden de daken met lood belegd. Een geveltoren vervolledigde het geheel met twee zijdelingse traptorens, eerder naar Maasromaanse traditie zoals in Celles, Hastière en Fosses-la-Ville, die op het einde van de 13de eeuw sterk werden gewijzigd. De buitengevels (foto 7) opgericht in geelachtige zandsteen uit de groeven van Longpont bij Horrues, zijn nagenoeg naakt. Wel markeren steunberen de zijgevels van de beuken, wat in de Maasromaanse architectuur nooit voorkomt. De buitenvensters van de tribunes zijn gevat in rondboognissen, wat dan meer een kenmerk is voor de Maasromaanse kerken uit het begin van de 11de eeuw. Bijzonder merkwaardig is de aanwezigheid van de tribunes ( foto 8) boven de zijbeuken en de structuren van de wanden van het schip in drie zones. In België zijn er slechts twee Romaanse kerken met gaanderijen boven de zijbeuken; deze van Soignies en de Doornikse kathedraal. Wel zijn er enkele verdwenen met de Sint-Baafsabdij in Gent, de Sint-Donaaskerk te Brugge en de Sint-Walburgakerk te Veurne. Vermoedelijk waren er op deze tribunes altaren aanwezig en hadden ze dus een religieuze functie voor de individuele misvieringen van de kanunniken. Later werden deze ruimten als opslagplaats gebruikt. Tribunes wijzen ook op de macht en de status van een grote kapittelkerk, wat architecturaal beklemtoond werd. De scheibogen tussen het schip en de zijbeuken (foto 11) worden gedragen door afwisselend ronde zuilen en dikke bundelpijlers (foto 9) met een boeiend licht- en schaduwspel. De bundelpijlers zijn aan de binnenzijde van het schip voorzien van schalken, die ter hoogte van de tribunes barokke apostelfiguren dragen (foto 10), en overgaan in vlakke diensten tot aan de zoldering. Hoogstwaarschijnlijk was het de bedoeling geweest het schip te overwelven met drie graatgewelven en moesten de diensten de gordelbogen tussen de gewelfvlakken opvangen. Men had het koor reeds overkluisd maar blijkbaar heeft men die niet aangedurfd bij de middenbeuk. Wel gebeurde dit in 1681 maar bij de restauratiewerken rond 1900, onder leiding van de architecten A. Verhagen en H. Geirnaert uit Gent, werden de gewelven vervangen door een vlakke zoldering. De vorm van de bundelpijlers is niet volledig authentiek maar is het resultaat geweest van een restauratieingreep rond de eeuwwisseling. Tussen de bogen ter hoogte van de tribunes en de kleine bovenvensters is er een naakte zone. In de Doornikse kathedraal, in 1171 ingewijd, zal deze zone geritmeerd worden door een schijntriforium met een rijkere behandeling van de wanden van het middenschip.
Bronnen. - Barral i Altet X in Belgique Romane et Grand-Duché de Luxembourg; Editions Zodiaque "La Nuit des Temps" n° 71, Abbaye La Pierre-qui-Vire 1989. - Jacqueline Leclercq-Marx in L'Art Roman en Belgique; Editions J.M. Collet, Bruxelles 1997. - Jean-Pierre Esther en Geert Bekaert in België Romaans; Uitgeverij Hadewijch Antwerpen 1992. - André Courtens in Romaanse kunst in België. Architectuur, monumentale kunst. Brussel 1971.