Een castrum bestaande uit een houten donjon, "Garde Chemin" genaamd, verschijnt voor de eerste maal in 1056 in de teksten van de abdij van Baume-les-Messieurs. Abt Odon heeft het voor de helft, twee eeuwen later aan Jean de Chalon, graaf van Bourgondië. Deze laatste laat op enige afstand van de oude versterking, een massieve donjon in steen bouwen. Le Pin is dooe huwelijk overgedragen aan de heren van Vienne in 1334. Etienne du Pin, schildknaap van Huguenin de Vienne, laat in 1364 de omheining met torens bijbouwen. In januari 1444 doet Guillaume d Vaudray, heer van Courlans, de ontvangst van het kasteel, bourg, heerlijkheden en bijbehoren van Le Pin. Met de oprichting van de verblijven heeft hij het kasteel het aspect zoals we het nog tot op de dag van vandaag kennen. In 1477, bij de dood van Karel de Stoute, hertog van Bourgondië, valt de Franse koning, Lodewijk XI, de Bourgondische bezittingen aan. Om de bezittingen van Maria van Bourgondië te verdedigen, brengt Guillaume het kasteel in staat van verdediging met het gebruik van vuurwapens. In 1595 verklaart Hendrik IV de oorlog aan Spanje en dringt de Franché-Comté binnen. In juli is Le Pin bezet door Franse troepen. Met de definitieve verovering van de Franché-Comté door de Franse kroon is de ontmanteling van het fort bevolen met de afbraak van de oostelijke vestingsmuren. In de 18de eeuw is het kasteel nog enkel een landgoed waar met het verbouwen van wijnbouw wordt begonnen na 1585. Tussen 1923 en 1933 onderneemt de familie de Watteville de restauratie van het kasteel.
Beschrijving.
Het kasteel verheft zich op een lichte helling van de heuvels in de Jura op enkele kilometers van Lons-le-Saunier. Het kasteel is samengesteld met een grote donjon, aan de zuidwestelijke hoek, en een polygonale ommuring geflankeerd met vijf halfronde torens waarvan er twee geopend zijn aan de heuvelengte, aan de oostelijke flank van de omheining. Een rondgang liep gans rond op de gevelmuren. De verblijven die in de 20ste eeuw gerestaureerd werden, steunen zich aan de westelijke gevels. Men betreedt het kasteel langs een overdekte ingang, vroeger voorzien van een ophaalbrug en in de zuidelijke gevel doorbroken. Deze ingang is geflankeerd door een enorme rechthoekige woontoren met een hoogte van 22 meter en van vijf verdiepingen voorzien. Een binnenste traptoren bedient de vijf verdiepingen. Het verblijf van de heer situeert zich op de tweede verdieping. De grote zaal met monumentaal haardvuur uit de 17de eeuw, grenst aan de kapel, verlicht door een drievuldigheidsvenster. Een rondgang overdekt met machicoulis op kraagstenen en hoektorentjes bezetten de bovenste verdieping. De verblijven verlicht door vensters met tussendeeltje, laat zich op twee verdiepingen zien, bediend door een traptoren aan de zuidelijke hoek. Tussen de donjon en de verblijven verheft zich het deel waar de huisbewaarder verblijft, een deel dat in de 20ste eeuw op een neo-middeleeuwse manier gerestaureerd werd.
Bronnen : - Salch Charles-Laurent in Dictionnaire des Châteaux et des Fortifications du Moyen Age en France; Editions Publitotal Strasbourg 1979. - Raymond Ritter in Châteaux, Donjons et Places Fortes; Librairie Larousse - Paris 1953 - Salch Charles-Laurent in Atlas des Châteaux Forts en France; Editions Publitotal Strasbourg 1977. - J-F. Fino in Forteresses de la France Médiévale; Editions A. et J. Picard Paris 1970. - Pierre Barbier in La France Féodale; tome I, Châteaux-Forts et Eglises Fortifiées, Les Presses Bretonnes Saint-Brieuc 1968.
Torenruïne bij de kerk Sint-Pieters-Banden van Dudzele
Het Westvlaamse Dudzele situeert zich in de omgeving van Lissewege en zo'n 10 km van Brugge. Op het kerkhof van de kerk van Sint-Pieters-Banden van Dudzele herinnert de torenruïne aan de vroegere driebeukige basicale kruiskerk uit de tweede helft van de 12de eeuw. Wat nog overblijft, is een deel van de zuidelijke flankeertoren van de westbouw, die sterke gelijkenissen vertoonde met die van de Sint-Pieterskerk in Ieper. Ruw veldstenen metselwerk, een sterke geslotenheid en trapsgewijze verjongende steunberen kenmerken deze architectuur. De massiviteit van het volumespel werd nog vermeerderd door een vierkante vieringstoren. Het bakstenen klokkentorentje bovenop de ruïne dateert van 1713.
Bronnen.
- F. De Smidt in De Romaansche kerkelijke bouwkunst in West-Vlaanderen; Gent 1940. - R. Lemaire in De Romaanse bouwkunst in de Nederlanden; Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Kunsten n° 6, Brussel 1952.
Het kasteel van Mousson is gesitueerd te Mousson in het departement van Meurthe-et-Moselle, in Lotharingen. Het werd tot in de 13de eeuw het versterkte fort en het verblijf van de graven van Mousson. Geplaatst op de top van de heuvel, kijkt het neer op de vallei van de Seille en de Moezel. Het heeft niet kunnen weerstaan aan de grillen van de natuur, de oorlogen en vooral niet aan kardinaal Richelieu.
Geschiedenis.
Op de top van de heuvel van Mousson, deze dagen bekroond met de indrukwekkende ruïnes van het kasteel van de middeleeuwen, bevond zich een versterkt fort, een dorp, een parochiale kerk en een castrale kapel Tijdens de late Oudheid bevond er zich reeds een fort; het Romeinse puin dat men er heeft terug gevonden, van verschillende perioden, hebben een versterkte nederzetting laten vermoeden, dat zich reeds op deze plaats bevond en naar men vermoedt is de naam gekomen van het Latijnse Monsio wat enkel een afkorting was van de primitieve naam van Mons Jovis. Reeds in de 11de eeuw speelt het kasteel van Mousson een belangrijke rol in de geschiedenis van de streek. Op Louis de Montbéliard volgt Thierry II, die de titel van graaf van Mousson draagt, van het huis van Bar waarmee hij verbonden is door het huwelijk van Louis met Sophie, dochter van Frédéric II. In 1113 komt keizer Hendrik V, die graaf Renaud I, de opvolger van Thierry gevangen heeft genomen, het kasteel van Mousson belegeren. De gravin Gillette, dochter van graaf Sigrid de Briey, was er ingesloten. Zij weerstond moedig aan de aanvallen van de keizerlijke troepen. Hendrik V liet vervolgens een galg plaatsen voor het kasteel en bedreigde de gravin om haar gemaal te laten opknopen als ze de plaats niet overgaf. Dezelfde nacht echter beviel Gillette van een zoon, de latere graaf Hugues, en in de ochtend liet ze mededelen aan de keizer dat er een nieuwe graaf van Bar was en dat hij met de oude graaf zijn zin mocht doen. De monarch, woedend, wou de graaf Renaud laten opknopen maar al de Heren die hem vergezelden, drongen er bij de keizer op aan in het voordeel van de gevangene, zodat deze het leven kon behouden. In 1492 woedde er een brand in het poedermagazijn van het kasteel van Mousson dat ongeveer volledig uitbrandde. Men richtte het opnieuw op en in 1567 gaf het kasteel asiel aan de prins de Condé en aan admiraal de Coligni. Het onderging tenslotte hetzelfde lot als alle andere versterkte plaatsen van Lotharingen en werd zo in 1670 door de Fransen afgebroken.
Beschrijving.
Geplaatst op de top van de heuvel en omhord door muren van 10 meter hoogte en met 1,65 meter dikte, werd dit versterkte kasteel tot in de 13de eeuw de verblijfplaats van de graven van Mousson. De ingang bevond zich aan de oostelijke zijde langs de "Porte Haulte" en de "Porte Basse" waarbij de ophaalbruggen en de zware valhekken de toegang konden ontzeggen en in de nabijheid van deze bevond zich een portiershuis. De "Porte Haulte" was geflankeerd met twee massieve torens die dienden voor het verdedigen van de toegang tot het kasteel en waaraan een ophaalbrug was toegevoegd. De linkse toren noemde "Tour Mandeguerre" en deze rechts "Tour Loups". Twee enorme torens bekroonden het kasteel, in het westen in de richting van Pont-à-Mousson; de ene genoemd "Grosse Tour", de andere genaamd "Tour de la Grand' Salle". Allebei, van de vierkante vorm, waren overdekt met een bolvormig dak, heel ongewoon in de kastrale architectuur van de middeleeuwen, en doorbroken met enkele nauwe verticale openingen. Op de top, gans omringd met puntgevels, bevond zich een borstwering voorzien van kantelen en versierd met afgeronde punttorentjes, voorbestemd om de schildwachten onder te brengen. Bij deze vier torens moet men ook twee uitkijkposten rekenen; de "petit guet" en de "guet de costé". Al deze constructies alsook de rest van het kasteel waren overdekt met platte leistenen daken, komende van de bekende mijn van Atton. Deze elementen van overdekking waren de "middelen" om weerstand te kunnen bieden aan de krachtige winden die het hoge plateau in hun greep hadden. De verblijven voor de kasteelheer en zijn familie bevonden zich op de binnenste rondgang van de vestingmuren. Zij hielden verschillende ceremoniële -en hele ruime en mooi versierde gebruikszalen in met oa. "la chambre de Châtelain, Salle d'en bas, Longue Chambre".
Bronnen. - Salch Charles-Laurent in Dictionnaire des Châteaux et des Fortifications du Moyen Age en France; Editions Publitotal Strasbourg 1979. - Raymond Ritter in Châteaux, Donjons et Places Fortes; Librairie Larousse - Paris 1953 - Salch Charles-Laurent in Atlas des Châteaux Forts en France; Editions Publitotal Strasbourg 1977. - J-F. Fino in Forteresses de la France Médiévale; Editions A. et J. Picard Paris 1970. - Notice PA00106097, sur la base Mérimée, ministerie van Cultuur Frankrijk.
Het kasteel van Prény is een versterkt middeleeuws kasteel, gesitueerd in Prény, in het huidige departement van Meurthe-et-Moselle waarvan men over de oorsprong in het duister tast. Het vormde het laatste fort van de hertogen van Lotharingen tov de bisschoppen van Metz. Het was niet ver van het kasteel van Dieulouard gesitueerd dat toebehoorde aan de bisschoppen van Verdun en het kasteel van Mousson, een bezit van de hertogen vervolgens van de hertogen van Bar. Het kasteel werd als historische geklasseerd sedert 1862 door de afdeling "Monument historiques".
Geschiedenis.
Het eerste kasteel van Prény werd opgericht op de gronden van de abdij Saint-Pierre-aux-Nonnains waarvan de hertog van Lotharingen de beschermheer was. Verder werd het toevertrouwd aan de getrouwen van de dynastie van Lotharingen waarbij de Conflans heren werden van Prény en het kasteel werd in de 12de eeuw de hoofdverblijfplaats van de hertogen van Lotharingen voor hun installatie in Nancy in 1298. Terwijl Mathieu I de Lorraine, hertog van 1139 tot 1176 was, werd het kasteel aangevallen door Etienne de Bar, bisschop van Metz die de bisschoppelijke stoel bezette van 1121 tot 1162. In 1207 werd het ingenomen en gedeeltelijk verwoest door de graaf van Bar, Thiébaut I. Opnieuw opgericht werd het een meesterlijk militair ontwerp en werd onneembaar tot en met de opkomst van de artillerie. De graven van Bar en hertogen van Lotharingen, verenigd in de 15de eeuw onder de vlag van Réne I d'Anjou, is zijn strategisch gebruik verminderd en zijn onderhoud slecht verzekerd door de geringe financiële bijdragen hiertoe van de hertogen. In 1437 is het kasteel bezet door een Bourgondisch garnizoen bij wijze van garantie voor het betalen van een losgeld opgedragen aan de hertog van Lotharingen aan de hertog van Bourgondië, Filips de Goede en net hetzelfde in 1473 maar dit maal aan Karel de Stoute om de vrije doortocht van zijn leger te garanderen. Maar in 1477 viel deze laatste het kasteel van Prény aan die de doorgang van zijn leger trachtte te verhinderen met kanongeschut. In 1632 is het kasteel en zijn arsenaal inhoudend een verouderde bewapening, bezet door de Franse troepen. Richelieu, de belangrijkste minister van koning Lodewijk XII, beveelt in 1636, denkend dat de kastelen in Lotharingen als steunpunt dienen voor de troepen van de hertog van Lotharingen die enkele successen kende op bepaalde terreinen, de ontmanteling van het kasteel. Het kasteel zal geen enkele militaire rol meer vervullen. In 1797 is het verkocht per opbod aan een burger van Nancy. Tijdens de Duitse bezetting van 1914-1918, schakelen de bezetters het in bij hun verdedigingssysteem daar het werd omringd door bunkers en diverse verdedigingsontwerpen. Om deze reden werden verschillende gedeelten vernield tijdens de bloedige gevechten van het Duitse leger tegen de Amerikanen in de maand november 1918, net voor de wapenstilstand.
Beschrijving.
Bij de heroprichting na de nederlaag van 1027 had het kasteel een omvang van om en bij de 3 hectaren zonder de slotgrachten, 170 meter in het noorden en het zuiden, en 185 meter naar het westen en oosten. Om zich meester te kunnen maken van het kasteel moesten de aanvallers de aangeplante doornen hagen en een rij van rotsen trachten voorbij te komen, vervolgens de gracht en de omheining van het kasteel, opnieuw een gracht aan de voet van de donjon, de omheining van de donjon en tenslotte de "Tour de Mandeguerre" die met een hoogte van 70 meter een werkelijke donjon binnen een donjon was. Dit ontwerp was als meesterwerk van de middeleeuwse militaire verdediging, onneembaar voor wie niet over een omvangrijk leger beschikte en enkel een belegering met het zicht op het uithongeren van het garnizoen. Maar het was te rekenen zonder de waterputten, de kelders en de voorraadschuren waarvan de "ville de Prény" zoals men het in de 15de eeuw noemde. In geval het fort verloren zou gaan, konden de bezetters nog steeds vluchten langs de ondergrondse gewelven die uitkwamen in het bos, te zeggen in de richting van Jaulny waar zich een ander steunpunt van de hertog van Lotharingen bevond. Ondanks de verschijning van het vuurwerk, kon men zich met geen enkel wapen dan met geweld, meester maken van het fort dat zelf met vuurmonden was uitgerust. Aldus zijn in 1617 en 1634, negen stukken artillerie vermeld in het arsenaal van het kasteel : Twee lange vuurstukken op wielen geplaatst, wel verouderd twee middelmatig gesmolten stukken waarvan de rijstukken niets waard waren; en kleine kanonnen welke men in de 15de en 16de eeuw "klauwieren" noemde, hetzij twee zware klauwieren op rijtuigen gezet en drie klauwieren op paardrijtuigen. Drie haakbussen met ijzeren haken, 33 haakbussen met gesmede haken, 300 ijzeren ballen, 400 kleinere, 300 pond poeder voor de haakbussen, 700 pond poeder voor de kanonnen, 500 pond loden balletjes en 12 staanders voor haakbussen waren ondergebracht in de "Tour du Magasin" voor de wapens. Vooraleer het kasteel binnen te treden moest de bezoeker langs het westen een bewaakte brug voorbij komen in de eerste toren van het "Petit-Huix" omkaderd door de toren van de "Petit-Huix" in het noorden en de "Tour l'Abbé" in het zuiden. Vervolgens kwam hij op de "Boulevard du Baille", in het noorden beschermd door een omheining met in het midden de "Tour d'Enfer" en in het zuiden door de zware muur. Deze boulevard eindigde in het westen door de "Demy-rond". Vervolgens kwam de vreemdeling in het kasteel langs de "Grande Porte", op iedere zijde beschermd door de muren doorbroken met schietgaten. Verder gaand langs het westen kon hij de gebouwen "Grand Corps" van de wachten, "d'Artillerie" en de kapel aan de zware muur toegevoegd, bemerken. Het huis van de kasteelheer bevond zich in het westen tov de "Tour du Colombier". De westelijke gevel aan de voet vanwaar zich de grote gracht uitstrekte, was versterkt in het noorden als het zuiden door de "Tour l'Abbé", de "Tour du Colombier" en de kleine toren genaamd "la Sentinelle" en de "Tour Malgalle" die zijn naam kreeg van een familie van metselaars waaraan hertog René zijn kalkoven had te danken. In het zuidwesten beheerste de "Tour le Haut-toit" de kleine ingangspoort op de grote gracht. De zuidelijke omheining was verdedigd door de "Tour basse de la Pouilleuse" en in het zuidoosten door de "Tour de la Héville" waarvan de wacht was toegedragen geweest door Jehan de La Héville. De bezoeker kon vervolgens de donjon binnen treden langs twee poorten : In het zuiden langs de "Porte basse", in het noorden langs de overwelfde ingang van de donjon waarbij men een kleine brug moest overschrijden die in 1504 enkele kleine herstellingen moest ondergaan door de metselaars en houtbewerkers wonende te Prény. De westelijke gevel van de donjon was beschermd door de gracht van de donjon. De "Tour Mandeguerre" waarin zich bovenaan een zware klok bevond waarvan de wachters bij het naderen van een vijand zich bedienden om alzo de bevolking van de omliggende dorpen te verwittigen. Aan iedere zijde van deze beschermden twee torentjes de omheining. In het noorden was de donjon bewaakt door de "Tour du Magasin", in het noordoosten door de "Tour de la Charbonnière" en tenslotte in het zuiden door de "Tour des Moynes". Al deze constructies spreidden zich uit van de 12de tot 17de eeuw en werden een symbool van soevereiniteit van de hertog van Lotharingen tot en met de ontmanteling van het kasteel in 1363. "Priny" was de oorlogskreet van de legers van de hertogen van Lotharingen. Op het toernooi van Chauvency in 1285 lanceerden volgens Jacques Bretel, twee ridders deze wapenkreet.
Bronnen. - Salch Charles-Laurent in Dictionnaire des Châteaux et des Fortifications du Moyen Age en France; Editions Publitotal Strasbourg 1979. - Salch Charles-Laurent in Atlas des villes et villages fortifiés en France début du Ve siècle à la fin du XVe siècle, Editions Publitotal Strasbourg 1978. - Salch Charles-Laurent in Atlas des Châteaux Forts en France; Editions Publitotal Strasbourg 1977. - J-F. Fino in Forteresses de la France Médiévale; Editions A. et J. Picard Paris 1970. - Notice PA00106353, sur la base Mérimée, ministerie van Cultuur Frankrijk.