De kerk Saint-Paul situeert zich in de gemeente van Saint-Paul-lès-Dax. Het is een stopplaats voor de pelgrims komende van Tours naar Santiago de Compostella. De kerk is gebouwd op een heuvel, gekend voor het ontspringen van een bron. Omwille van haar Romaanse apsis van de 12de eeuw is de kerk het voorwerp geweest van een klassering bij Historische Monumenten in 1862. Zijn apsis die opgericht is rond 1120-1130 was verwant met een nog ouder schip welk in de 15de eeuw is vervangen door een Gotisch schip en deze in 1855 vervangen door het hedendaagse schip met collateralen in Neo-Gotische stijl. De constructie van de klokkentoren gaat terug tot de 14de of de 15de eeuw. Aanvankelijk was hij gescheiden van de kerk maar het huidige, grotere en uitgestrekter schip verbindt hem nu met de apsis, aldus creërende één enkel gebouw samengesteld uit verschillende periode.
De apsis.
Het binnenste decor is sober en wordt begrensd door een kroon van elf naakte nissen in een driehoekig plan en drie vensters met hun colonetten. Deze zijn verhoogd met kapitelen die de boogreeksen ondersteunen en versierd met sterren. Aan ieder vensters stellen zij een eigen beeldhouwwerk voor. De nissen gevormd door rondbogen en met voetringen getooid, vormen een reeks van banken rondom het altaar en een uitwerking die in overeenkomst moest zijn met de eerste functie van het gebouw; om verlichting te brengen en de genezing van de pelgrims naar Santiago de Compostella te bekomen, dit associërende met het geloof in het water vooral omdat de kerk gebouwd is op enkele meter van een bron. Aan de buitenzijde is de apsis opengewerkt met vierkante steunberen die zich met een waterlijst beëindigen en met een blinde boogreeks door colonetten gedragen en mooi versierde kapitelen. Het strekt zich uit rondom het halfrond en de rechte travee van het koor. Zijn rondbogen zijn met vier in aantal in het centrale gedeelte en drie aan iedere zijde. Zij zijn geprofileerd met een voetring tussen twee hollijsten die versierd zijn met een rij van staafvormige kanteelversiering. Een serie van bas-reliëfs met rijke en gevarieerde voorstellingen rust op deze boogreeks verhoogd met een dammotief in staafvormige kanteelversiering, hetzelfde als bij de drie vensters met hun zuilen, hun kapitelen en hun versierde boogreeksen met sterren. Monique Veaux merkt in haar boek op dat het Romaanse procedé van de fries in de bas-reliëfs uitzonderlijk is in Frankrijk en hier stelt zij zich samen met elf bas-reliëfs in witte marmer die zich opeenvolgen zoals de onderlijning van een paneel. In de loop der eeuwen heeft de versiering van de kerken een opgang gekend met de verbeelding van haar kunstenaars. Een bas-reliëf kan als een voorstelling verschijnen als beeld van een geschrift dat aan iedereen toestaat om een scène voor te stellen zelfs als men ze niet kan lezen of haar taal verschillend is van de geschreven taal. Deze voorstelling biedt een ontwikkelde blik en eveneens de essentiële verbeelding die hij bijdraagt tot de ontwikkeling van de intelligentie en zijn creaties. Kijkend naar de gekende symbolen zijn de voorstellingen van de kapitelen aan de kerk van Saint-Paul niet zo gestructureerd als haar bas-reliëfs die in het bijzonder bijbelse scènes voorstelt. De eerste doen een beroep op de vrije verbeelding van de beeldhouwers en deze die ze observeren terwijl de bas-reliëfs die bovenaan zijn geplaatst zich concentreren op de hemelse zaken die de bijbelse geschriften voorstellen met een veelvoud van beelden en scènes. De bas-reliëfs zijn met zorg geplaatst, om reden dat de fries die zij vormen, kan gelezen worden. In hun samenstelling zijn ze zelfs gecentreerd geweest om exact te passen in de cirkel rondom de apsis. Uitgezonderd deze bij welke het niet nodig was omwille van hun kleine omvang zoals bij de 4de en de 9de en deze die achter de rechthoek van de steunberen zijn geplaatst zoals de 3de en de 6de. De bas-reliëfs zijn van rechts naar links geplaatst volgend een orde waarin ze zich openbaren op de apsis van de kerk. Een lijst van aanduiding van de bas-reliëfs zoals ze aangeduid zijn door de vereniging van "Les amis du vieux Saint-Paul". 1 en 1B) Fabelachtige dieren beantwoordend aan de oproep van het vijfde en zesde trompetgeschal van de Apocalyps. 2) De Heilige Vrouwen aan het graf van Christus. 3) Drie Evangelisten. 4) Drie dieren. 5) Het Laatste Avondmaal. 6) De Judaskus - De arrestatie van Christus op de Olijfberg. 7) De Kruisiging. 8) Samson. 9) De Heilige Veronica. 10) De draak. 11) De Verrezen Christus, beeld van het Nieuwe Jeruzalem.
Deze fries begint met een voorstelling van dieren en in de loop van de gevarieerde voorstellingen, beëindigd het zich met de visie van het nieuwe Jeruzalem met de Apocalyps dat het eindpunt symboliseert, het waardige eindpunt of nog meer de overwinning. Zo ingewikkeld iedere voorstelling zou mogen zijn, is het toch mogelijk om vlug de betekenis te raden van het geheel van deze bas-reliëfs van de kerk Saint-Paul. Voor sommigen bootst de eerste scène zelfs een gevecht onder de dieren na. Maar hoe kan een dierengevecht leiden tot een waardig eindpunt ? Wie zou er bij dit gevecht voorgesteld worden ? Het antwoord "dier" komt van het Latijnse "anima" en musici weten dat de uitdrukking "con anima" betekent "met de ziel". Dit dierengevecht stelt eigenlijk deze voor van de ziel, deze van de geest van de mens die triomfeert. Zeven dieren zijn vooropgesteld en zelfs geconcentreerd op het eerst bas-reliëf. Daar de geest van de mens is geconcentreerd en hij zich bevindt in goede verhoudingen terwijl hij nood heeft aan de betekenis van spirituele zaken, zaken van hogerhand te begrijpen, die de bas-reliëfs van Saint-Paul voorstellen, ondersteunt het de vrije verbeelding, zijn creativiteit en hem een nieuwe wereld openbaart. De apsis omvat een grote verscheidenheid van onderwerpen bij de kapitelen met een oeuvre van minstens twee steenvariëteiten en met dekstukken in verschillende vormen die al dan niet zich beëindigen met vogelkoppen, palmetten, rankenversiering, gebladerte, bloemen, wijndruiven. Een beschrijving van de kapitelen weergegeven door de vereniging "Les amis du vieux Saint-Paul", van rechts naar links of van zuid naar noord. 1) Een soort van grote paarden met lange, gespleten poten. 2) Mannen die vrouwen vasthouden aan hun haren, geplaatst aan de hoeken van het kapiteellichaam. 3) Twee grote vogels die aan wijndruiven pikken. 4) Hybride dieren met een paardenkop en vogelpoten. 5) Twee pelikanen die hun borst opzetten. 6) Acanthusgebladerte. 7) Temmers steken hun handen in de muil van een leeuw. 8) Een gevecht tussen twee hyena's. 9) Twee leeuwenkoppen. Vanuit de muil van één onder hen komen poten tevoorschijn. 10) Dit kapiteellichaam is cilindrisch. Leeuwenkoppen laten hun manen hangen die zich krommen en door elkaar lopen. 11) Drie grote vogels die op de grond mooie druiven oppikken - heel mooi gedecoreerd. 12) Drie hyena's lopend van links naar rechts en zijn hetzelfde getrokken als deze op kapiteel acht. 13) Een komediespeler houdt zich in evenwicht op het hoofd en met de handen en laat aan zijn naakte voeten een zware bal rollen. Eveneens een personage die zit en een muzikant. 14) Twee acrobaten opgehangen aan de haren van een vrouw die hen op hun plaats houdt met haar voeten. Deze scène gelijkt op deze van de komediespelers. 15 en 16) Gebladerte. 17) Twee prooivogels, waarschijnlijk arenden en een kleinere vogel : Een raaf. 18) Een moderner kapiteel opgezet in de jaren '60 tijdens een restauratie. Het originele zou zich in het museum van Schone Kunsten bevinden van Agen. Het stelt een ineengestrengelde man en vrouw voor. 19) Gebladerte en vogelkoppen. 20) Drie vogels met een menselijke figuur, drie mensenhoofden en leeuwenwelpen. 21) Gestileerd Acanthusgebladerte.
De studie van deze realisaties bracht het bestaan van gelijkaardige onderwerpen aan het licht te Sorde-l'Abbaye, te Soubrigues maar in de Navarra op het portaal van Leyre en er wordt rekening gehouden dat deze beeldhouwers waarschijnlijk van Spanje kwamen en dat ze zich bijgevolg in een wereld vol symbolen leefden die hun vertrouwd waren. De restauratiewerken van de apsis hebben eveneens het bestaan van twee afdalende trappen die dichtgemetseld zijn, aan het licht gebracht. Deze bevonden zich links en rechts van het koor, op het niveau van de deuren. In de 19de eeuw zou men nog aan het kooreinde een oud reservoir zien, half dicht gemaakt, waar men sarcofagen had in geplaatst. Deze sarcofagen in wit marmer gaan terug tot de 5de eeuw tijdens de Merovingische periode. Eén van hen is versierd met kleine hoekzuilen en twee onder hen bevinden zich nu in het museum Borda te Dax.
Bronnen :
- Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975. - Monique Veaux in "A la découverte de Dax et de sa région" - Jean Cabanot in Gascogne Romane; Editions Zodiaque, La Nuit des Temps 2, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire - Raoul Deloffre et Jean Bonnefous in Eglises, châteaux et fortifications des Landes méridionales; Atlantica
De abdijkerk Saint-Pierre-et-Saint-Caprais te Mozac
Geschiedenis.
De abdij is waarschijnlijk gesticht in de 6de of de 7de eeuw, ten zuiden van het dorp Mozac, een ontwikkelend dorp dankzij de inplanting en uitstraling van zijn abdij. De abdij is opgericht geweest op een kunstmatig aangelegde heuvel, uit de periode van de Oudheid. Zo bezit de kerk in haar oudste delen bij de crypte en het Karolingisch westelijke portaal, hergebruikte imposten met voetring, grote stenen blokken met draaggaten en andere systemen afkomstig uit de Oudheid. De aanwezigheid van een Gallo-Romeins altaar in het klooster is in 1604 bevestigd. Dit marmeren altaar houdt een Latijnse inscriptie in daterende van de 2de of de 3de eeuw : GENIO ARVERNO SEXTUS ORGIUS SUAVIS AEDUS. Naar René Bouscayrol zou dit een bewijs zijn dat er zich een cultusplaats bevond ter ere van Genie Arverno waarvan de plaats te Mozac onbekend is. De site is eveneens gekozen omwille van de aanwezigheid van hydrografische elementen zoals de beken Ambène en Moulins Blancs, die de verdediging bevoordeeld en de mogelijkheid verschaft om twee molens te bouwen in de kloosteromsluiting. Het gebied van Mozac telde in de loop der eeuwen zo'n 17 watermolens. Het monasterium bevond zich eveneens in de omgeving van de handelsstad Riom en de doorgang van een oude Romeinse heirbaan tussen Augustonemetum en Avaricum die de economische ontwikkeling en zijn verbinding vergemakkelijkte. Naar een hagiograaf van de 17de eeuw die met de oude archieven van de abdij heeft gewerkt zou men met de oprichting kunnen teruggaan tot rond 533-535 als vooropgestelde datum door Calminius en zijn vrouw Namandia, de heiligen Calminus en Namadia dus. Calmin zou de gemeenschap verrijkt hebben met relieken van de heilige Petrus en de heilige Caprius van Agen. De relieken van de echtgenoten/stichters zijn sinds het einde van de 12de eeuw bewaard in een schrijn van email afkomstig uit de Limoges en die de grootste zou zijn in de wereld. In 764 geeft koning Pepijn de Korte of in 848 zou het eerder kunnen gaan om Pepijn II van Aquitanië, aan het monasterium de relieken van de heilige Austremone, de eerste bisschop en evangelist van de Auvergne. Het werd aldus een koninklijke abdij. De eerste koninklijke bescherming zou hernieuwd worden door opeenvolgende koningen zoals Filips I die de overdracht van de abdij van Mozac aan Cluny bevestigt in 1095; in 1169 bevestigt koning Lodewijk VII de Jonge de gunstvoordelen aan de abdij; in 1217 bevestigd Philippe II Auguste de voorgaande koninklijke charter; hetzelfde voor Lodewijk VIII in 1224 en Lodewijk IX de Heilige in 1269. Later zal deze koninklijke bescherming bevestigd worden door de aanwezigheid van de Lelie op het wapenschild van de abdij. De geconstateerde neergang van de religieuze gemeenschap in 1095 laat de abdij onder de voogdij komen van de abdij van Cluny. Op het moment van de komst van paus Urbanus II naar het concilie van Clermont, die er de 1ste kruistocht lanceert, schenkt de bisschop van de Auvergne, Durand, de abdij van Mozac aan deze van Cluny. Zoals Mozac is het een koninklijke abdij welk koning Filips I bevestigt in een charter, in hetzelfde jaar gedateerd. Mozac kan zijn belangrijkheid behouden daar zij de titel van abdij blijft dragen. In een bull van paus Urbanus II voegt hij Sint-Austremon aan Mozac de eerste rang toe zoals deze van Cluny. De abdij van Mozac blijft onder Cluny tot en met de opheffing van de orde met de Revolutie. Het hoogtepunt van de abdij wordt bereikt, enige tijd na de oprichting van de Romaanse kerk in 1165. Paus Alexander III vaardigt een bull uit met de bevestiging van de goederen en voordelen die al de afhankelijkheden opsomt van de abdij van Mozac. De eerste gekende onderhandeling tussen de stad Riom en de religieuze gemeenschap komt er in juli 1277 naar aanleiding van de rechten op drinkbaar water. Pierre de La Ferté, abt van Mozac, schenkt gedeeltelijk de exploitatie van de bron van "Dragonesha" te Saint-Genest-l'Enfant, nu Malauzat, aan de consuls van Riom om hun stad te bevoorraden. De transactie houdt 140 Tornooise ponden in, ten gunste van de abdij van Mozac. Een precieze datum is niet gekend maar te zien aan de architecturale stijl, kan men het begin van de constructie van de Romaanse abdijkerk inschatten bij het begin van de 12de eeuw, ook genoemd; Mozac II. Zij vervangt de eerste Preromaanse kerk waarvan nog het westelijke portaal en de crypte dateren. In 1477 en 1490 wordt de abdij getroffen door een reeks aardbevingen. Van de Preromaanse en Romaanse kerk bestaat nog enkel het schip met zijn 47 beroemde kapitelen, de noordelijke zijbeuk en de basis en de eerste verdieping van het Karolingische portaal. De rest zoals het koor, het transept, de zuidelijke zijbeuk, de kloostergang en de kloostergebouwen zijn gerestaureerd onder abt Raymond de Marcenat; Mozac III. Een nieuwe architecturale stijl, het Gotisch, is er gebruikt. De steen van Volvic is er gebruikt en vervangt er de oorspronkelijke kalksteen. De ingestorte Romaanse gedeelten met zijn kapitelen zijn hergebruikt in de nieuwe Gotische muren. Dit verklaart hoe het komt dat de Club Historique Mozacois sinds 1980, 32 Romaanse kapitelen heeft ontdekt die nu in het plaatselijke museum zijn tentoongesteld. Terwijl de abten normaal werden verkozen door een verenigde gemeenschap in een kapittel, introduceerde de hervorming van de commande een radicale hervorming in de zin van de leiding van de abdij. De abten werden direct verkozen door de koning. De commanditaire abten cumuleerden verschillende bisschoppelijke en abtelijke functies en zijn bijna altijd afwezig te Mozac. De echte leiding van de abdij komt toe aan een prior, de tweede in functie na de abt. Tussen 1516 en 1524 laat de eerste commanditaire abt, Claude Duprat, de kapittelzaal in een Gotische stijl vernieuwen. Hij beëindigt hiermee eigenlijk de laatste restauratiewerken ingezet door abt Raymond de Marcenat, als gevolg van de aardbevingen. In 1595 is de abdij het theater van een gewapend conflict. Koning Hendrik IV geeft aan de graaf van de Auvergne opdracht om de versterkingen te laten ontmantelen. Eigenlijk is de abdij en zijn fort, met medeweten van de monniken, bezet door de Ligue, als basis dienende tegen de stad Riom die getrouw aan de koning had beloofd op 05 april 1594. In 1644 hadden de broeders Recolleten het plan opgevat zich te installeren in de nabijheid van het dorp van Mozac. Zij ontvingen hiervoor de toestemming van de abt van Mozac, Camille de Neufville de Villeroy. Maar omwille van de onderhoudskost van deze gemeenschap voerden de consuls van Riom hiertegen oppositie. In een arrest van de Raad op datum van 26 juni 1644 verzet de stad Riom zich tegen het bouwen van een huis voor de broeders Recolleten in hun stad of voorsteden of in het dorp Mozac nog in de omgeving van voorgenoemde plaatsen. Op 02 juni 1644 kent de abdij een belangrijke hervorming sinds haar aansluiting tot de abdij van Cluny in 1095. Als gevolg van de fusie tussen de orde van Cluny en de kloosters van de Mauristen in 1635, wordt de hervorming van Saint-Maur in de abdij van Mozac opgelegd. De religieuzen van Mozac zijn een tijdje gescheiden in twee groepen tussen deze die hun monastieke leven zoals vroeger wilden verderzetten en deze die de hervorming van Saint-Maur aanvaardden. De hervorming verhindert echter de verflauwing van de discipline niet. In 1658 is een gerechtelijke procedure ingeleid tegen de prior, Blaise Rigoulet, beschuldigd van nicolaïsme, van geweld tegen de broeders, om niet meer aan de diensten deel te nemen, ed.... Hij zou bij verstek veroordeeld zijn, na een voortijdige hechtenis tot de galeien bij koninklijke orde. Op 23 juli 1665 komt er verandering in hun economische aard. De ontvangsten van de abdij worden dan verdeeld in drie tussen de commanditaire abt en de religieuze gemeenschap. Het derde deel wordt gebruikt om de lasten te betalen. De laatste grote werken zijn in 1741 beëindigd toen de religieuzen het vervangen van het plafond in hout van het schip door een schip nu overwelfd in steen, lieten aanbevelen. De werken werden toevertrouwd aan Jean Chalet, een meester steenhouwer van Riom. Op 27 juni 1783, na een zware storm, overspoelt een stortvloed de onmiddellijke omgeving van de abdij. Een watermolen ten zuiden van het grondgebied alsook verschillende delen van de muuromsluiting storten in. Een groot gedeelte van het grondgebied van Mozac is overspoeld en de oogst vernielt. De laatste acte van het religieuze leven te Mozac is getekend op 28 maart 1790. De laatste zeven monniken moeten het monasterium verlaten dat weldra parochiekerk wordt voor de gemeente van Mozac. Als gevolg van het vertrek van de monniken wordt het grootste gedeelte van de kloostergebouwen en hun eigendommen binnen de eerste omsluiting van het klooster, verkocht voor een totaal bedrag van 71 200 ponden ten titel van nationaal goed aan Gaspard Antoine Verny, voorzitter van het hof van beroep te Riom, die er zijn verblijf van maakt. De kerk, met het presbyterium tegen de zuidelijke gevel van het transept inhoudende de oude slaapzaal, ten twee derde van de kapittelzaal, en een deel van de stallen ten westen van de kerk, blijven eigendom van de gemeente. De abdijkerk wordt parochiekerk. De gebouwen zijn aan de gemeente toegekomen. De rest van de gebouwen waaronder de zuidelijke gevel met de eetzaal en keukens, alsook de eigendom van de abdij, ongeveer 4 hectare waarbij 2/3 van het klooster, zijn verkocht als nationaal goed aan Gaspard Antoine Verny in 1792. Het private gedeelte blijft een verblijf, niet toegankelijk voor het publiek tot en met december 2007 toen de gemeenteraad van Mozac de ontvangst van het geheel van deze eigendommen stemde. Aldus wordt het patrimonium van de abdij van Mozac sedert 1792 opnieuw verenigd.
Beschrijving.
Aan de derde pijler van het schip, rechts komende van het westen, aan de noordelijke zijde, op 2,39 hoogte bevindt zich een gegraveerde inscriptie in het Latijn die de naam van de stichter van de Romaanse kerk herinnert. BEGO DE LASTIC MILES FUNDATOR, Begon de Lastic, ridder, stichter. Als men de periode van het bestaan van Begon de Lastic kent, kan men met precisie de werken van Mozac II dateren tussen het einde van de 11de eeuw en het begin van de 12de eeuw.
1) De buitenzijde.
Het basicale plan van de Romaanse kerk Saint-Pierre en Saint-Caprais van Mozac, was in een latijns kruis met vier straalkapellen en een deambulatorium, identiek aan deze van het merendeel van de keren in de Auvergne tijdens dezelfde periode. Zijn afmetingen kwamen overeen met deze van Issoire. Het Romaanse kooreinde met de straalkapellen werd vervangen door een Gotisch kooreinde met drie zijden, ondersteund door drie weinig harmonieuze steunberen. De ingang bevindt zich aan de noordelijke zijde door een geopend portaal dat in de 19de eeuw werd herwerkt toen de kerk hervormd werd als parochiekerk. De omkadering dateert van 1802. De archivolt bovenaan, behoorde tot een Romaans portaal. Bovenaan staat geschreven : "Wanneer U deze kerk binnentreedt, richt dan uw blikken naar omhoog". De binnenzijde van het portaal en zijn ingang zijn Romaans gebleven. Het tympaan heeft een voorstelling met de afhaling van het kruis van Christus, uit een ongekende periode. Links verheft zich de klokkentoren met het portaal waarvan de basis dateert van de 9de eeuw. De eerste gebruikte stenen die werden gebruikt, zouden afkomstig zijn van een Gallo-Romeins gebouw. De eerste verdieping dateert van de 11de eeuw wanneer deze toren deel uitmaakte van het verdedigingssysteem van de abdij. Bovenaan de storen bevonden zich kantelen en zij diende eveneens als ingangspoort. De tweede verdieping dateert van de 15de eeuw. Raymond de Marcenat liet de kantelen verwijderen en veranderde de toren in een klokkentoren wanneer de kruising van de transepten werd afgebroken. De noordelijke gevel in een metselverband met uithollingen, dateert van de 12de eeuw. De toevoegingen in steen van Volvic zijn van de 15de eeuw. Bovenaan links bevinden zich restanten van een ontwerp tot reconstructie door architect Ruprich-Robert in de 19de eeuw met een verhoging tot het oude niveau. Zij toont ons de werkelijke hoogte van de kerk in de 12de eeuw. De zuidelijke zijde is een volledige herwerking van de 15de eeuw en geeft uit op de oude kloostergang waarvan er nog enkel twee Gotische bogen overblijven. De rest werd vernield na de Revolutie. De overdekte galerij werd afgebroken en men kan nog enkele kraagstenen of aansluitingsstukken onderscheiden. Andere deuren die uitgeven op de kloostergang, dragen de wapenschilden van de abten van Mozac zoals van Duprat en Marcenat. De deur geopend op de eerste travee, van de 15de eeuw, bezit een accoladeboog. Verbindend het zuidelijke transept met de kloostergang, nu dichtgemetseld, draagt de oude toegang een linteel van de 12de eeuw. Dit linteel genoemd "Eerbetoon" stelt de heilige Maagd in majesteit voor, gezeten voor een kathedraal en houdt het kind vast op de schoot. Zoals bij alle voorstellingen van een zwarte madonna in de Auvergne, zijn haar handen uitzonderlijk lang. Het kind bidt met zijn rechter hand en houdt een gesloten boek vaan zijn linkerzijde vast. Rechts van de Maagd bevinden zich de heilige Petrus met zijn sleutels, de heilige Austremon, tonende met de hand, Hugues de Semur, neef van de heilige Hugues de Semur en abt van Cluny en hem brengende eerbetoon. Hij is de enige die voorover buigt zonder naar de Maagd te kijken. Tussen hen bevindt zich een ongekend personage. Links bevinden zich de heilige Johannes, twee bisschoppen die het kruis vasthouden en nog een derde personage. De vraag hierbij gesteld is of zich tussen de ongekende personages niet de heilige Caprais of de heilige Calmin zouden bevinden terwijl men deze van de heilige Austremon kan onderscheiden !
2) De binnenzijde.
Het schip heeft een lengte van 50 meter bij 17 meter breedte met de zijbeuken en houdt zes traveeën in met ribgewelven. Het plafond dateert van 1741. De bogen rusten op de booglampen versierd met acanthusgebladerte. De pijlers zijn dun aan de zijde van het schip welke verschillende zaken kan aanduiden. Zo zouden er geen gordelbogen onder het oude gewelf geweest zijn en deze die centraal staan hadden geen kapitelen. De drie andere zijden hebben half in de muur geplaatste zuilen met kapitelen gezet op twee voetringen en gescheiden door een moluur. De pijlers zijn verbonden met rondbogen. De noordelijke zijde is niet gerestaureerd geweest en heeft zijn oorspronkelijke vensters behouden. De muur van de zuidelijke zijbeuk werd in de 15de eeuw herdaan, doorbroken van spitsboogvensters. Hij bezit zijkapellen waaronder deze die de relieken bewaard. De derde kapel, genoemd deze van de heilige Petrus, bezit een Gotisch wapenschild waaronder een inscriptie van 1480 de naam van de stichter aanduidt : Dom Guillaume Focaud, ter ere van de heilige Sebastian. Het koor en het transept welke gerealiseerd waren door abt Raymond de Marcenat, worden gescheiden door een oksaal. Op de kruising van het transept vindt men stallen terug gebeeldhouwd met steunblokjes daterende van 1410, door abt Philibert Archimbaud geïnstalleerd. De Karolingische crypte van de abdijkerk dateert van het bij het begin van de 10de eeuw wat inhoudt dat deze eigenlijk één van de oudste van de Auvergne zou zijn, samen met deze van de kathedraal van Clermont-Ferrand die van 946 dateert. Zij bezitten allebeide hetzelfde plan. Een centraal gedeelte verdeeld in drie kleine beuken of nissen omgord met een hele dikke muur. Tijdens deze periode was de bestemming van een crypte om relieken te bewaren van martelaren of heiligen. Het is in het centrale gedeelte dat zich een put bevindt. Hij heeft een diepte van twee meter met een omtrek van 60 cm. De noordelijke en zuidelijke muren houden hergebruikte stenen in van tijdens de Gallo-Romeinse periode en hebben een dikte van 2,40 meter. De gewelven zijn ondersteund door zuilen met kapitelen versierd met gebladerte die heelzeker in de 11de eeuw zijn vervangen. In de 12de eeuw werd tijdens de periode van de reconstructie van de Romaanse kerk, een deambulatorium met vier straalkapellen toegevoegd. De crypte werd gebruikt tot en met de 15de eeuw en werd hierna dichtgemaakt na de aardbeving die het Romaanse koor vernielde. Deze werd vervolgens gereconstrueerd in de Gotische stijl door Raymond de Marcenat. De crypte werd in 1616 gedeeltelijk vrijgemaakt om als grafkelder te dienen, door een Benedictijnse monnik, van oorsprong van Riom. In de vergetelijkheid geraakt werd zij opnieuw ontdekt in 1849 door architect Aymon Mallay die voor Violet-le-Duc werkte, de crypte vrijmaakte en ze restaureerde.
Bronnen :
- Bernard Craplet in Auvergne Romane; Editions Zodiaque, La Nuit des Temps 2, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire - Françoise Leriche-Andrieu in Itinéraires Romans en Auvergne; Editions Zodiaque, Les Travaux des Mois, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire - Jean Dupont in Nivernais-Bourbonnais Roman; Editions Zodiaque,La Nuit des Temps 45 Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1976 - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975.
De Heilige Vrouwen aan het graf van Christus
Soldaten aan het graf van Christus in slaap
Atlanten
De engel van de Apocalyps aan iedere hoek van de 4 windstreken
Petrus geketend in zijn cel wordt bevrijd door een engel
Jonas in de buik van de walvis
Mensaap met koord rond de hals
Twee tegenover elkaar staande griffoenen
Twee gevleugelde draken kijken van elkaar weg
Linteel aan de zuidelijke transeptarm genaamd "Eerbetoon"
De kerk Saint-Etienne van Franchesse is opgericht in twee opeenvolgende constructiecampagnes namelijk tijdens de eerste helft tot het einde van de 12de eeuw. De kerk Saint-Etienne stelt een onduidelijk schip voor met drie traveeën, overwelfd met een gebroken tongewelf, met collateralen en een uitstekend transept overeenkomend met een mooie apsis in halfrond en twee absidiolen. Het kooreinde, met vensters bovenaan versierd men een hoge rondboog, is van een grote elegantie. Een indrukwekkende klokkentoren met een onregelmatig langwerpig plan is aan de hoeken getemperd door dunne colonetten. Hij verheft zich op de kruising met twee verdiepingen met blinde boognissen en bogen met paarsgewijze colonetten. Aan de binnenzijde versiert een sobere boogreeks in rondboog en gescheiden door kleine bogen in mijtervorm, de apsis. De half in de muur gezette zuilen van de kruisvormige pijlers dragen de kapitelen met gebladerte, rankenversiering en vlechtwerk. Eén enkele biedt een kop van een monsters aan uitspuwend slangen met een mensenhoofd. Aan de hoge zuilen van het schip blijven enkele gefigureerde scènes spijtig genoeg onduidelijk.
Bronnen :
- Jean Dupont in Nivernais-Bourbonnais Roman; Editions Zodiaque, Abbeye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1976 - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975.