Legende en traditie wijzen de stichting van het klooster van Soignies (Zinnik) aan de heilige Vincentius toe, sedert ongeveer de 7de eeuw. Het verdrag van Meersen in 870, vermeldt dat Soignies onder de abdijen aan Karel de Kale, koning van Frankrijk, wordt toegekend. Misschien onder invloed van de invallen van de Noormannen, heeft men op initiatief van Bruno van Keulen, de installatie van een kapittel van kanunniken toegewezen; deze treedt waarschijnlijk op vanaf het midden van de 10de eeuw maar men is zeker van zijn bestaan sedert het tweede gedeelte van de 11de eeuw. Het klooster neemt in omvang toe, genietend van de steun van de graven van Henegouwen. Geseculariseerd in de loop van de 13de eeuw, kende het monasterium verschillende bestemmingen in de loop der eeuwen, en de Sint-Vincentiuskerk werd rijk, in het bijzonder in de 17de eeuw. Een belangrijke restauratie vond plaats vanaf 1860 met het doel de verschillende toevoegingen van de 17de eeuw weg te laten en het opnieuw teruggeven van het middeleeuwse aspect van het gebouw.
Beschrijving.
De hedendaagse Sint-Vincentiuskerk van Soignies is een driebeukige kerk met slechts één transept en met de nadruk op de zware massa van de vieringstoren (foto 1). De aanwezigheid van een kruisingstoren is kenmerkend voor het Scheldegebied, terwijl de westertoren (foto 2) verwijst naar Maasromaanse invloeden. Het is dus duidelijk dat deze kerk tot stand kwam onder de invloed van beide cultuurgebieden in deze periode. De kerk overtreft met haar grootse opzet vele andere kerkelijke gebouwen in Henegouwen. De afmetingen zijn indrukwekkend. Het heeft een totale lengte van 78 meter, de lengte van het schip bedraagt 39 meter. De breedte van de drie beuken samen is 22,50 meter en met een breedte van het schip van 11 meter. De hoogte van het schip bedraagt 22 meter en met de vieringstoren erbij 62 meter. Een sterk gesloten massiviteit bekenmerkt de buitenarchitectuur. De torens hebben bijna volledig blinde gevels. De muurgeledingen zijn aan de buitenzijde heel eenvoudig (foto 3), met het interieur is bijzonder rijk. Een dergelijk project kon niet in enkele decennia verwezenlijkt worden maar is het resultaat van meerdere bouwcampagnes. De huidige aanvang van de bouw blijft onzeker maar sommigen men dat in een eerste fase, op het einde van de 10de eeuw gestart werd met de bouw van het koor, het transept (foto 12) en de vieringstoren. Anderen zijn ervan overtuigd dat de bouw van het oostelijke gedeelte niet begonnen werd voor het jaar 1000 en dat deze fase in de tweede helft van de 11de eeuw werd afgewerkt. De forse kruisingstoren (foto 4) getuigt van een invloed vanuit Noord-Frankrijk en Normandië, terwijl de eerste invloeden vanuit het zuiden pas vanaf de 11de eeuw zijn vast te stellen. Belangrijk is dat het koor reeds bij de afwerking ervan, in de loop van de 11de eeuw, overkluisd werd met een stenen graatgewelf met een overspanning van 11 meter en een dikte van 0,80 meter. De bouwmeesters hebben hier voor het eerst een dergelijk waagstuk aangedurfd. Het is dan ook één van de oudste gewelven met dergelijke afmetingen in ons land. De vierkante kruisingstoren was aanvankelijk een lantaarntoren, die boven de daken van de aanpalende vleugels van het koor, transept en schip aan iedere zijde verlicht was door drie vensters. Deze werden in 1622 dicht gestopt toen er een gewelf werd geslagen. Deze lantaarntoren werd geflankeerd door twee traptorens aan de oostzijde, in de hoeken gevormd door het koor en de transeptarmen. Dergelijke torenmassa's kwamen wel meer voor in het graafschap Vlaanderen zoals bij de kerken van de Sint-Baafsabdij in Gent, de Sint-Walburgakerk in Veurne, de Sint-Hermeskerk in Ronse en bij de kerken in Mesen en Dudzele (foto 5). Maar geen enkele is bewaard gebleven. Met het afwerken van het oostelijke gedeelte, waarschijnlijk in de tweede helft van de 11de eeuw, begon men met het optrekken van het schip en de zijbeuken (foto 6). Eerst de benedenverdieping, tijdens een tweede bouwcampagne de tribunes boven de zijbeuken en het verhoogde gedeelte van het schip met de dakbedekkingen en afgewerkt rond het midden van de 12de eeuw. Het dak van het schip heeft een grotere helling, van 47°, dan bij het koor en het transept met 40°. Onder het bestuur van graaf Boudewijn IV van Henegouwen, de Bouwer genoemd, die regeerde van 1120 tot 1171, werden de daken met lood belegd. Een geveltoren vervolledigde het geheel met twee zijdelingse traptorens, eerder naar Maasromaanse traditie zoals in Celles, Hastière en Fosses-la-Ville, die op het einde van de 13de eeuw sterk werden gewijzigd. De buitengevels (foto 7) opgericht in geelachtige zandsteen uit de groeven van Longpont bij Horrues, zijn nagenoeg naakt. Wel markeren steunberen de zijgevels van de beuken, wat in de Maasromaanse architectuur nooit voorkomt. De buitenvensters van de tribunes zijn gevat in rondboognissen, wat dan meer een kenmerk is voor de Maasromaanse kerken uit het begin van de 11de eeuw. Bijzonder merkwaardig is de aanwezigheid van de tribunes ( foto 8) boven de zijbeuken en de structuren van de wanden van het schip in drie zones. In België zijn er slechts twee Romaanse kerken met gaanderijen boven de zijbeuken; deze van Soignies en de Doornikse kathedraal. Wel zijn er enkele verdwenen met de Sint-Baafsabdij in Gent, de Sint-Donaaskerk te Brugge en de Sint-Walburgakerk te Veurne. Vermoedelijk waren er op deze tribunes altaren aanwezig en hadden ze dus een religieuze functie voor de individuele misvieringen van de kanunniken. Later werden deze ruimten als opslagplaats gebruikt. Tribunes wijzen ook op de macht en de status van een grote kapittelkerk, wat architecturaal beklemtoond werd. De scheibogen tussen het schip en de zijbeuken (foto 11) worden gedragen door afwisselend ronde zuilen en dikke bundelpijlers (foto 9) met een boeiend licht- en schaduwspel. De bundelpijlers zijn aan de binnenzijde van het schip voorzien van schalken, die ter hoogte van de tribunes barokke apostelfiguren dragen (foto 10), en overgaan in vlakke diensten tot aan de zoldering. Hoogstwaarschijnlijk was het de bedoeling geweest het schip te overwelven met drie graatgewelven en moesten de diensten de gordelbogen tussen de gewelfvlakken opvangen. Men had het koor reeds overkluisd maar blijkbaar heeft men die niet aangedurfd bij de middenbeuk. Wel gebeurde dit in 1681 maar bij de restauratiewerken rond 1900, onder leiding van de architecten A. Verhagen en H. Geirnaert uit Gent, werden de gewelven vervangen door een vlakke zoldering. De vorm van de bundelpijlers is niet volledig authentiek maar is het resultaat geweest van een restauratieingreep rond de eeuwwisseling. Tussen de bogen ter hoogte van de tribunes en de kleine bovenvensters is er een naakte zone. In de Doornikse kathedraal, in 1171 ingewijd, zal deze zone geritmeerd worden door een schijntriforium met een rijkere behandeling van de wanden van het middenschip.
Bronnen. - Barral i Altet X in Belgique Romane et Grand-Duché de Luxembourg; Editions Zodiaque "La Nuit des Temps" n° 71, Abbaye La Pierre-qui-Vire 1989. - Jacqueline Leclercq-Marx in L'Art Roman en Belgique; Editions J.M. Collet, Bruxelles 1997. - Jean-Pierre Esther en Geert Bekaert in België Romaans; Uitgeverij Hadewijch Antwerpen 1992. - André Courtens in Romaanse kunst in België. Architectuur, monumentale kunst. Brussel 1971.
Wierde
ligt ten zuidoosten van Namen op de weg naar Ciney, Marche en wanneer
men er voorbij rijdt langs de E411 ligt het wat verscholen achter een
scherm van bomen en heuvels. Wierde is in het bezit van een ruime kerk gebouwd in leisteen die de aandacht trekt omwille van zijn zuiver Romaans aspect. Deze
kerk is samengesteld uit drie beuken met een westertoren (foto 1), een vierkante
toren die buitenaan is doorbroken met rondboogvensters (foto 2) en verschillende
openingen in de vorm van schietgaten (foto 3). Bij het naderen van de kerk valt
deze gedrongen zware westertoren onmiddellijk op, die vroeger dienst
deed als donjon voor de heren van Wierde. De toren heeft een grote van
ongeveer 20 meter. Het is dus een typische burchtkerk zoals we er
verschillende aantreffen in de Condroz en inde Ardennen. Het schip
wordt beëindigd door een vierkant koor, de linker zijbeuk door een
kleine halfronde apsis (foto 4). Een sacristie heeft aan de rechter zijbeuk de
oorspronkelijke apsis vervangen. De rechter zijbeuk (foto 5) is buitenaan
versierd met vijf boogreeksen waarbij het bovenste gedeelte modern is en
omkaderd met halfronde vensters. In de eerste van deze boogreeksen
heeft men de hedendaagse ingangspoort uitgewerkt, op dezelfde plaats
waar zich vroeger een portaal bevond waarvan men nog sporen kan
terugvinden in de muur. De andere zijbeuk vertoont niet dezelfde
karaktereigenschappen (foto 6). Men bemerkt er enkel de halfronde vensters die
de oorspronkelijke kleinere vensters hebben vervangen die van dezelfde
periode waren als de rest van het gebouw. Men treft er nog de sporen
aan van een dichtgemetselde deur waarvan het bovenste linteel een
driehoekig, in mijtervorm, fronton (foto 7) vormt. Dit soort van deuren was in
het streek van Namen een bijzonderheid welk men nog in verschillende
andere oude constructies aantreft. De linker apsis is versierd zoals te
Hamerenne met een grote boog waarbij de boog is samengesteld in de
smaak van de 12de eeuw. Men noemt deze ook wel Lombardische bogen (foto 8). De
centrale apsis stelt verschillende rondvensters voor, vroeger
dichtgestopt maar met de restauratie terug werden opengemaakt. Dit was
eveneens het geval met het kleine rondboogvenstertje in de nog
resterende apsis links. Het bovenste gedeelte van de kerk is doorbroken
met aan iedere zijde vijf vensters met een bescheiden afmeting ook in
rondboog en verstoken van iedere versiering. Als men zich baseert op
de enkele zeldzame geschreven documenten over de periode van de
oprichting, bemerken we dat de kerk opgericht is in 1194. Men kan uit
deze documenten eveneens opmaken dat de eerste pastoor een zekere
Géronsart was, en er drie altaren aanwezig waren. Buiten dit in het
schip was deze in de linker zijbeuk toegewijd aan OLV Rozenkrans en deze
in de rechterbeuk aan de heilige Petrus. De kerk werd in de jaren '90 van de 20ste eeuw gerestaureerd door architect R. Bastin.
Bronnen. -
Barral i Altet X in Belgique Romane et Grand-Duché de Luxembourg;
Editions Zodiaque "La Nuit des Temps" n° 71, Abbaye La Pierre-qui-Vire
1989. - Jacqueline Leclercq-Marx in L'Art Roman en Belgique; Editions J.M. Collet, Bruxelles 1997. - Jean-Pierre Esther en Geert Bekaert in België Romaans; Uitgeverij Hadewijch Antwerpen 1992. - André Courtens in Romaanse kunst in België. Architectuur, monumentale kunst. Brussel 1971.