Op enkele kilometers van Beauvais, herinnert de kleine kerk van Montmille aan een heel oude legende; namelijk deze van Saint-Lucien waarvan de geschiedenis verwant is met deze van Saint-Dénis. Te Montmille stierf hij in de 4de eeuw de marteldood met twee van zijn metgezellen; Maxien en Julien. Voor de Revolutie was de kerk een gedeelte van de priorij Saint-Maxien, die afhing van de abdij van Saint-Lucien van Beauvais. Dit gebouw is sterk gewijzigd geweest en heeft in de loop der tijden zijn beide zijbeuken verloren. De oprichting in klein kubisch metselverband herinnert aan de kerk van Beauvais met het Basse-Oeuvre en met het algemeen aspect van het gebouw, kan men veronderstellen dat het later opgericht is dan de algemeen aanvaarde 11de eeuw. Aan de buitenzijde is het vooral aan de noordelijke zijde van het schip waar men sporen terugvindt van de dichtgemetselde grote bogen na de afbraak van de zijbeuken. Deze rondbogen rusten op rechthoekige pijlers. De hoge vensters, zonder decor, zijn gesitueerd in de as van de bogen. Aan de westelijke gevel blijft enkel de puntgevelmuur bestaan die de centrale beuk van het schip afsluit. Een deur met linteel met daarboven een ontlastingsboog in rondboog, en een gecentreerd venster zijn in het midden met elkaar verbonden. De puntgevel zelf is onderlijnd door een dakgoot met modillons en is doorbroken met twee rijen van kleine driehoekige openingen, elk aanpalend met drie steendallen. Een Christus aan het kruis, van een latere periode, is gebeeldhouwd in het midden van het reliëf. Het transept is meer uitstekend wat echter niet het gevolg was van de afbraak van de zijbeuken. Het spoor van de opening naar de zijbeuk laat zich zien in de westelijke muur van de noordelijke arm. Verderop het transept verlengt zich het rechthoekige koor; heel erg verlicht door de twee niveaus van vensters aangelegd in de laatste travee waarbij het binnenste niveau overeenkomt met de crypte. Langs twee trappen kan men deze crypte bereiken, gelegen onder het koor. In de arm van het transept daalt men af in de lengte van de eerste travee van het koor; aan de zuidelijke arm is de toegang tot de trap genomen in een latere constructie. Een moderne klokkentoren verheft zich op de kruising van het transept. Aan de binnenzijde vormt het schip een éénbeukige kerk, verlicht door de hoge vensters. Noch het schip, noch het transept zijn ooit overwelfd geweest. De armen zijn doorbroken met een rondboogvenster, ook hoger gesitueerd aan iedere wand. Het einde van de zuidelijke arm is opengewerkt door twee vensters. De eenvoudige rondbogen isoleren de kruising van het transept. Het niet overwelfde koor moest oorspronkelijk overdekt zijn met ribgewelven daar Eugène Woilles, in de 19de eeuw de sporen hiervan heeft genoteerd. Hij houdt twee traveeën in, de eerste verlicht door twee vensters, de tweede door drie waarvan één in de as. Het enige versiersel huist in de hoekzuiltjes met daarop de kapitelen met een breed vlak gebladerte. Van het transept daalt men af naar de crypte, gebouwd onder de twee traveeën van het koor waarvan zij samengaat met de rechthoekige structuur. Zij is ook verdeeld in twee traveeën, gescheiden door twee half in de muur gemetselde pijlers in de zijmuren en door een gecentreerde gordelboog. Iedere travee is overwelfd met bogen; de eerste is naakt, de tweede verlicht door drie kleine bogen. In hun strengheid schrijven de kerk en de crypte van Montmille zich in als een gevolg van het Basse-Oeuvre bij het begin van de Romaanse kunst.
Bronnen : - Anne Prache in Île-de-France Romane; La Nuit des Temps 60, Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1983. - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975. - Fred Uhler in France Romane; Editions Ides et Calendes, Neuchâtel en Parijs 1957. - Marcel Durliat in l'Art Roman; Editions d'Art Lucien Mazenot, Paris 1982.
Orrouy
is gesitueerd op enkele kilomters van Morienval en het
klokkentorenportaal zou volgens E. Lefèvre-Pontalis, overeen komen
met deze van de abdijkerk van Morienval (foto 1). De kerk van Orrouy is in de
16de eeuw sterk gewijzigd en de klokkentoren trekt hierdoor ook de meeste
aandacht voor wat betreft het Romaanse aspect. Het torenportaal staat
in de breedte van de hoofdbeuk van het schip (foto 2). De twee binnenste
niveaus zijn gestut met hoeksteunberen met uitsteeksels, die getemperd
worden door de waterlijsten (foto 3). Op het gelijkvloers opent zich een moderne
deur in korfboog; zij heeft uit op het overwelfde portaal met gebroken
tongewelf (foto 3). Twee grote gebroken bogen versterken de zijmuren. De
eerste verdieping is verlicht door twee kleine rondbogen met een
uitgesneden linteel (foto 4). De twee gemoluurde banden onderscheiden de
verschillende niveaus. De twee bovenste verdiepingen zijn geopend op
iedere zijde door twee paarsgewijze bogen genomen onder twee ronde
ontlastingsbogen (foto 4). De half in de muur gemetselde zuiltjes en de
geïsoleerde cilinders dragen de bogen, hun dekstukken zetten zich verder
in een band rond de klokkentoren en tooien de dunne zuiltjes geplaatst
aan de hoeken (foto 5). De ontlastingsbogen op de binnenste verdieping zijn
omhord met een gemoluurde band alsook stellen de bovenste bogen een
versierde band met een geplooide lintvormige versiering voor : Dit is
hun enigste verschil. De kapitelen zijn gebeeldhouwd met eierlijsten of
met vlakke brede bladeren (foto 6). Een dakgoot met modillons onderlijnen
de puntgevels en het afdak. Een venster in rondboog zonder versiering
is doorbroken in iedere puntgevel (foto 3). Deze twee bovenste verdiepingen zijn
werkelijk erg verwant met het laatste niveau van het
klokkentorenportaal van Morienval (foto 1) en het is mogelijk dat deze
oorspronkelijk een afdak had zoals te Orrouy.
Bronnen :
- Anne Prache in Île-de-France Romane; Editions Zodiaque La Nuit des Temps 60, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1983. - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995 - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg International, Paris 1985. - Aurelia Stapert in L'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975.
De
geschiedenis van de Romaanse kerk te Rhuis is niet gedocumenteerd door
oude teksten. Zij is gedateerd door vergelijking met andere naburige
kerken zoals deze van Morienval. Peilingen hebben uitgemaakt dat het
eerste koor kleiner was en met een plat kooreinde. Zij opende zich op
het hedendaagse schip, waarschijnlijk opgericht in het midden van de
11de eeuw. Men bemerkt in de muur van de gevel, lagen van metselwerk in
visgraatmotief. Het is aldus dat de klokkentoren opgericht is aan het
einde van de noordelijke beuk. in de 12de eeuw is de laatste travee van
de zuidelijke zijbeuk veranderd geweest. Een sacristie is opgericht geweest in het noorden, waarschijnlijk in de 18de eeuw, op de restanten van een oudere kapel. De
valse gewelven in hout waren bestreken met plaaster en waren opgesteld
in het schip; een afdak is hersteld geweest tijdens de
restauratiewerken. De vensters van de zijbeuken, welke vergroot zijn in
de 18de eeuw, zijn herdaan geweest in uitgestrektere verhoudingen.
Beschrijving.
De
gevel van de kerk is opgericht geweest in breuksteen (foto 1) met sporen van
lagen visgraadmotief. Twee vlakke en dunne steunberen verheffen zich
aan de verbinding van de zijbeuken en verdelen de muur in drie verticale
delen. Een band van staafvormige kanteelversiering onderlijnt
horizontaal de puntgevel (foto 2). Bovenaan is de as doorbroken met een kleine
rondboog, passend samengevoegd en naakt, in een gedeelte verborgen aan
de basis door de hoogte van het portaal. Deze vormt een soort van
uitstekend portaal, bekroond met een dakvenster. De twee posten vormen
massieve pijlers, bekroond met een half in de muur gemetselde zuil aan
de zijde van de deur. De kapitelen van deze zuiltjes zijn gebeeldhouwd
met palmetten. De dekstukken bekronen de pijlers; zij zijn geprofileerd
met een tablet op een versierde schuine kant van palmetten. Een grote
boog in rondvorm is aangespannen, onder een dakvenster, met een pijler
aan de andere. Zijn sluitstenen zijn gemoluurd op de buitenste zijde
met dunne voetringen, gescheiden door hollijsten. Het bovenste gedeelte
van het dakvenster is eenvoudigweg gemetseld met breukstenen. Op het
einde van de boog opent zich de deur. Zijn naakte en passend
samengevoegde posten ondersteunen een linteel gedaan met drie stenen.
De kleinste in trapeziumvorm is opgenomen in langere zijblokken. De
hoogte van de dekstukken vormt een inspringing, verder gezet door een
passend samengevoegde, ronde ontlastingsboog. Het timpaan is een
eenvoudig hergebruik van steenlagen van metselwerk. De eenvoud van
het decor, de volharding van breukstenen in het fronton, duidt aan dat
dit portaal met fronton zonder twijfel één van de meest oude van de
streek is. Lefèvre-Pontalis heeft geschreven dat zij de eerste zou
zijn, waarschijnlijk verwant aan de 12de eeuw. De twee buitenste
muren van de zijbeuken zijn modern (foto 3). In het zuiden is de laatste travee
uitkomend met steunberen en draagt een duidelijk waarneembaar dak. De
hoge vensters hebben hun oorspronkelijk aspect bewaard. Daarboven is
een dakgoot voorzien waarvan de tablet is gebeeldhouwd met een
ineengestrengeld motief voorzien van modillons (foto 4). De zuidelijke zijbeuk
beëindigt zich door een rechte muur. Een kleine boog in rondvorm is er
geopend. Het koor is verlicht door een andere rechte boog waarvan de
cirkel uitgesneden is in een linteel. De apsis (foto 5) is ondersteund door
vijf steunberen. De steunbeer in de as (foto 6) is korter dan de anderen en
beëindigd zich in een talud onder het venster. De drie vensters in
rondboog zijn omkaderd door twee rijen van sluitstenen en twee half in
de muur gemetselde zuilen (foto 7). De kapitelen zijn gebeeldhouwd met heel
eenvoudig gebladerte met krullen aan de hoek (foto 8), enkel in het zuiden
versierd met eierlijsten. Een ineengestrengeld motief loop onder de
dakgoot met de modillons (foto 9), onder het dak. In het noorden verheft zich
de sacristie tegen het koor (foto 6). De klokkentoren is gevestigd op de laatste
travee van de noordelijke zijbeuk. Hij houdt drie verdiepingen in (foto 10);
Zijn steunberen aan de hoek worden dunner aan de tweede verdieping en
houden op onder de derde welke is versierd met hoekzuiltjes (foto 13). De hoge
onderbouw is toegevoegd door rondboog op de drie zijden. De naakte
sluitstenen zijn overdaan met een rij van staafvormige kanteelversiering
en dragen op twee half in de muur gemetselde zuilen waarvan de
dekstukken zijn gegraveerd met lijnen. Een rij van staafvormige
kanteelversiering onderlijnt de tweede verdieping op het niveau waar
zich twee paarsgewijze bogen openen op iedere zijde (foto 11). Hun bogen zijn
vergelijkbaar met deze van de bogen van de eerste verdieping maar twee
aanpalende zuiltjes vormen een tussensteun. Deze bogen zijn meer
verheven en rechter. Zij herhalen zich op het laatste niveau waar de
staafvormige kanteelversiering met de omkadering van de bogen zich
verlengen rond de klokkentoren (foto12). Zijn geheel is heel homogeen. De
kapiteellichamen van de kapitelen stellen hoekkrullen voor en zijn
diepliggend gebeeldhouwd met palmetten, strepen of sterren. Deze
klokkentoren schijnt van dezelfde vorm te zijn als beide van Morienval
en zoals deze moet hij opgericht zijn in de tweede helft van de 11de
eeuw.
De kerk Saint-Gervais et Saint-Protais te Rhuis was echter gesloten vandaar geen tekst bij het interieur.
Bronnen :
- Anne Prache in Île-de-France Romane; Editions Zodiaque La Nuit des Temps 60, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1983. - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995 - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg International, Paris 1985. - Aurelia Stapert in L'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975.
De kerk Saint-Gervais van Pontpoint maakt deel uit van een groep van Romaanse kerken gebouwd aan het uiteinde van Verberie en van de vallei van de Oise. Zoals bij de kerk van Rhuis moet zij teruggaan naar de 11de eeuw maar zij is verschillende malen gewijzigd geweest. Zijn schip is hernomen geweest op het einde van de 12de eeuw. De twee oostelijke traveeën van de zuidelijke zijbeuk zijn overwelfd geweest in de 14de eeuw, op het moment dat de zijkapel was opgericht aan deze zijde. Een andere kapel, met twee traveeën, is toegevoegd ten oosten van de noordelijke zijbeuk in de 16de eeuw.
Beschrijving.
De oostelijke zijde is bezet door een modern portaal met daarboven drie vensters doorbroken in een rondboog. Twee andere bogen verlichten de uiteinden van de zijbeuken. Onder het portaal opent zich een gebroken ingang waarschijnlijk gezet tijdens de herneming van het schip op het einde van de 12de eeuw. Zijn drie boogringen, gemoluurd met voetringen en versierd met een kordon van sterren, dragen op zes, half in de muur aangebrachte zuilen waarvan de kapitelen zijn gebeeldhouwd met hogels. Het timpaan verdeelt zich in drie bogen, overdekt met rankenversiering van gebladerte. De lengte van de noordelijke zijde van het schip verdeelt zich in rondboogvensters van de zijbeuk en het schip onder een dakgoot van modillons. Een portaal in rondboog, zonder timpaan, is doorbroken in de muur van de zijbeuk. Hij is versierd met twee rijen van gebroken stokken die denken aan het westelijke portaal van Saint-Vaast-de-Longmont. Het zou dateren van de eerste helft van de 12de eeuw. Verderop strekt de noordelijke flamboyante kapel zich met de apsis uit in vijf zijden, versterkt door vier dikke steunberen, zonder uitsteeksel en beëindigd door een afwatering. De vijf hoge rondboogvensters zijn niet voorzien van een decor. Een dakgoot met modillons is geplaatst onder het dak. De klokkentoren is gebouwd tegen de zuidelijke flank van het koor. Zijn onderbouw is gedeeltelijk verborgen door een kleine rechthoekige toevoeging ten oosten en door de zuidelijke kapel van de 14de eeuw. Verderop de onderbouw verheffen zich drie niveaus met openingen, beëindigd door een korte piramide van steen zoals men kan bemerken aan de klokkentorens van Morienval, Rhuis en te Retheuil. De steunberen met uitsteeksels waren de hoeken en verminderen in een afwatering aan de voet van het laatste niveau, gedragen in terugval. De rijen van staafvormige kanteelversiering kenmerken de basis van de twee binnenste verdiepingen en gaan rond de steunberen. Deze twee verdiepingen zijn doorbroken van twee rondboogvensters aan iedere zijde : Deze van de eerste verdieping zijn gedeeltelijk afgesloten naar het zuiden door de zijkapel. De monoliete zuilen grenzen aan de openingen; hun kapitelen zijn gebeeldhouwd met krullen. De sluitstenen van de bogen zijn omringd door staafvormige kanteelversiering. Het laatste niveau is opgetrokken op eenzelfde manier maar de bogen zijn in aantal van drie op iedere zijde.
De kerk Saint-Gervais te Pontpoint was echter gesloten vandaar geen tekst bij het interieur.
Bronnen :
- Anne Prache in Île-de-France Romane; Editions Zodiaque La Nuit des Temps 60, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1983. - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995 - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg International, Paris 1985. - Aurelia Stapert in L'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975.
De kerk van Saint-Vaast-de-Longmont is in de nabijheid van Rhuis. Het gebied van de parochie heeft vooreerst deel uitgemaakt van het Karolingische domein van Verbrerie daarna is het in handen gekomen van de heren van Béthisy, van de familie le Bouteiller van Senlis, welke er nadien zijn rechten afstond aan de abdij van Châalis in 1204. De kerk is toegewijd aan Saint-Vaast, vallend onder de bevoegdheid van de bisschop van Soissons die de giften van het altaar afstond aan de abdij van Saint-Dénis in 1201 maar het gebouw is niet vermeld in de geschriften. De kerk schijnt opgericht in het begin van de 12de eeuw met één enkele beuk waarschijnlijk beëindigd door een koortravee en apsis in halfrond. In de loop van de tweede helft van de 12de eeuw is een zijbeuk toegevoegd geweest ten noorden van het schip alsook een oostelijk gerichte absidiool. Rond 1160 moet de oorspronkelijke apsis afgebroken zijn en minstens aan de rechte travee van het koor is een tweede travee toegevoegd geweest, overwelfd met ribben en een apsis eveneens overwelfd met ribben. Na de Honderdjarige Oorlog zijn er nog tal van wijzigingen aangebracht. De westelijke deur is hernomen geweest en de vensters zijn vergroot in het zuiden van het schip.
Beschrijving.
De westelijke gevel is versierd met een groot portaal in de as van het schip, uitstekend gebouwd zoals een aantal portaals in de regio, en deze getooid met een fronton. De deur zelf, in de diepte van het portaal, is herdaan geweest in de 16de eeuw in een korfboog met daarboven met een soort accolade. Het weinig diep gelegen portaal is breed met vier grote bogen in verderzettende rondvorm, zonder een breuk tussen de steunmuren en de archivolten. Deze vier bogen zijn gebeeldhouwd met diamantpunten per snede en met stokken op de buitenste zijde, die een geometrisch effect veroorzaken met een zeer grote rijkheid, te meer daar de boorden opgehoogd zijn met een diepe gegraveerde lijn. De stijgende buitenzijden van het portaal zijn versierd met twee half in de muur gemetselde zuiltjes, welke beantwoorden aan een omkaderingsboog onderlijnd met een zwaar voetstuk en aanpalend met lintvormige, geparelde en gekruiste versiering. Gans het geheel, fronton inbegrepen, is met zorg op maat gemaakt. De geometrische motieven doen denken aan een Normandische invloed maar de verzettende omkaderingen en het fronton zijn meer lokaal gericht. De plastiek van de vormen en het metselverband dragen bij om dit portaal te situeren in de eerste helft van de 12de eeuw. Een klein stenen kruis staat boven op het fronton. Daarboven openen zich drie kleine vensters in rondboog waarvan de soberheid zich laat merken. Aan de zuidelijke zijde, met de gewijzigde vensters, zien we aan de resten van de dakgoot de modillons waarvan het tablet is versierd met zaagtanden en met geplooide versieringen. Ook de klokkentoren met de zware steunberen aan het binnenste gedeelte valt op. Hij is gedragen op de eerste rechte travee van het koor welk een rondboogvenster verlicht en begrensd is met zuiltjes met daarboven een gemoluurde band die in verbinding staat met de kromming van de sluitstenen. Een andere rondboog, zonder versiering, opent zich daarboven. De eerste verdieping is onderlijnd met een versierde band van staafvormige kanteelversiering. Het houdt drie dichtgemetselde bogen in; drie aan de oostelijke zijde, twee naar het zuiden. Deze twee bogen dragen een zware op maat gemaakte zuil in het midden en twee fijne, omhordt met staafvormige kanteelversiering. De dekstukken van de zuilen verlengen zich tot en met de hoekzuilen. Het laatste niveau is onderlijnd met een kabelmotief. Hij is verstoken van steunberen, maar de hoekzuiltjes verheffen zich daarboven met een rij van staafvormige kanteelversiering welk zich verderzet op de dekstukken. Iedere zijde is doorbroken met twee, brede bogen in rondvorm, omhordt met staafvormige kanteelversiering. Zoals aan het twee niveau is er een passend samengevoegde zuil in het midden en twee zuiltjes aan de zijden. De bogen zijn bovendien onderverdeeld in twee kleine bogen gedragen door een tussenzuil. De bovenste dakgoot, eveneens versierd met staafvormige kanteelversiering, draagt op de gebeeldhouwde modillons van maskers. Daarboven verheft zich een spits in steen met acht zijden, versierd met dakpansgewijze plaatsing. Vier kleine, driehoekige piramiden bezetten de hoeken geplaatst aan de basis van de spits. Het decor van de twee bovenste verdiepingen verdient eveneens de aandacht. Op de twee passend samengevoegde, zware zuilen bevinden zich brede en gedrongen kapitelen. De eerste is gebeeldhouwd met gezichten aan de hoeken, verlengd door twee arenden aan iedere voorafgaande zijde. De eerste stelt een verlengd dier (paard?) voor, in volle galop, het gezicht aan de andere hoek, de opgerolde krulvormige staart in de tegenovergestelde hoek. De zuilen van de twee verdiepingen zijn gegraveerd met gevarieerde strepen, koordvormig, met gebroken stokken. Eén van hen, op het laatste niveau, is uitgehold met geruite motieven. De kapitelen zijn ook gebeeldhouwd met geometrische motieven, met gezichten en kleine personages met uitgespreide armen en benen. Op alle kapiteellichamen zijn de motieven zeer schematisch en getrokken in een arm reliëf. De apsis voegt zich onhandig in bij de klokkentoren en schijnt achteraf opgericht te zijn. Zij is begrensd met steunberen zonder de zware uitstek. Zij is verlicht door vijf vensters waarvan er twee overeenkomen met een rechte travee. Zijn vijf bogen in rondvorm hebben geen volledig decor in tegenstelling tot de gemoluurde band rond het buitenwelfvlak van de bogen. In het noorden is de apsis begrensd met een minder diepe absidiool, welke de noordelijke zijbeuk van het schip beëindigd. Zij is verlicht door twee vensters waarvan de bogen met twee cilinders, zijn omringd met een moluur en dragen op twee zuiltjes. Een rij van staafvormige kanteelversiering snijdt in met de steun van de vensters en gaat rond de steunberen. Terwijl de hoofdapsis is bekroond met een eenvoudige band, bezit de noordelijke absidiool een dakgoot naar de vorm van Beauvais, met kleine boogjes, opnieuw besneden met ondergeschikte bogen. De noordelijke muur van de kerk bezit niet dezelfde eigenschappen.
De kerk Saint-Vaast te Saint-Vaast-le-Longmont was echter gesloten vandaar ook geen tekst bij het interieur.
Bronnen :
- Anne Prache in Île-de-France Romane; Editions Zodiaque La Nuit des Temps 60, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1983. - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995 - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg International, Paris 1985. - Aurelia Stapert in L'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975.
De abdij van de Benedictinessen van Morienval is waarschijnlijk gesticht in de loop van de 9de eeuw, daar de akte van Karel de Eenvoudige, gedateerd in 920, herinnert aan de giften overeengekomen tussen het monasterium en Karel de Kale, koning van Frankrijk. In 1122 overhandigen dienaars van het diocees Sées in Normandië, de relieken van Saint-Annobert, een heilige uit de 8ste eeuw, aan de abdij. Over de bouw van de abdijkerk zelf, zijn weinig teksten. Zij moet gebouwd geweest zijn in het midden van de 11de eeuw. Zijn klokkentorenportaal, voor de twee bovenste verdiepingen, schijnt te dateren van het begin van de 12de eeuw. Een soort afgeronde kooromgang welke de torens ondersteunt van het koor en niet in verbinding staan met het transept, is vervolgens toegevoegd aan de apsis. Men heeft de constructie een verbinding willen geven met de inbreng van de relieken van Saint-Annobert maar het is enkel een steun aan het kooreinde op het glooiende terrein. De rechte travee van het koor is later overwelfd, waarschijnlijk voorafgaand aan het midden van de 12de eeuw. Een kapel is toegevoegd geweest op het einde van de noordelijke arm in de 13de eeuw en achteraf het gewelf van de apsis herdaan in Gotische stijl. Vanaf 1625 heeft de abdis Anne II de Foucault het zware werk laten verrichten. Aan weerszijden van het klokkentorenportaal liet zij twee traveeën oprichten welke de toegang van de kerk hebben veranderd in een gevel voor de centrale toren en de zijbeuken. Zij heeft trouwens een groot portaal laten openen aan de noordelijke collaterale. Ook het schip is overwelfd met kruisribben en heeft zij de zuidelijke zijbeuk laten ondermetselen. Het kruisgewelf van het transept dateert van 1652. De zuidelijke arm is veranderd geweest door de oprichting van een sacristie aan het einde ervan. De abdij werd tenslotte opgegeven in 1745. De kerk, parochiekerk geworden, is opnieuw gewijzigd geweest door de restauratiewerken geleid onder leiding van Selmersheim rond 1878 en van 1900 tot 1903. De opgravingen van 1900 hebben aangetoond dat het oorspronkelijke kooreinde op het niveau van de twee torens was. Deze flankeerden de centrale apsis in terugval; twee minder diepe absidiolen gaven direct uit op de uiteinden van de arm van het transept. Selmersheim heeft de ribgewelven van de apsis vervangen door een halfkoepel. Hij heeft zo ook de noordelijke zijbeuk van het schip gereconstrueerd. Het geheel van de kerk is dus sterk veranderd geweest in de 12de, 17de en aan het einde van de 19de eeuw. Beschrijving.
Het oudste kende deel van de kerk werd ontdekt door opgravingen geleid in 1907. Het was een gebouw met een schip met een breedte van 10 meter maar de lengte is ongekend. Zij werd ontdekt met een lengte van 18 meter waarbij de oostelijke delen dienen bijgerekend te worden zoals een rechthoekig schip. Dit heel vage ontwerp van het jaar 1000 heeft ongetwijfeld zijn invloed gehad op kleinere gebouwen die geen contact hadden met Rome en waarbij de traditie van een apsis niet gekend was. Het werd de regel in het oorspronkelijke landelijke ontwerp. Rond het jaar 1000/102 is een toren ingeplant in het westelijke volume van het schip en diende als basis voor de klokkentoren van de 12de eeuw die wij vandaag zien. Rond het midden van de eeuw is het volume van het oostelijke deel hernomen. Een halfronde apsis en twee collateralen zijn aangebracht terwijl een transept met twee oostelijke gerichte kapellen gebouwd is tussen die nieuwe sanctuarium en het oude schip. Eens dit ontwerp afgewerkt, wordt het oude schip rond het einde van de 11de eeuw gewijzigd door een nieuw. Zij houdt een middenbeuk in herleid tot 7,60 meter, gemeten van de eerste travee, en twee zijbeuken die een interne lengte hebben van 15,45 meter, eveneens vanaf de eerste breedte. Gehinderd door de westelijke toren wordt het ontwerp begrensd met drie traveeën. Op het einde van de 11de eeuw zijn enkel de apsis, het rechter gedeelte, de twee collateralen en de oostelijk gerichte kapellen overwelfd in halfkoepel, de andere in een tongewelf. Het transept en het schip zijn overdekt met een vlak houten plafond en de traveeën van de zijbeuken zijn gekenmerkt door de diafragmabogen. De zuidelijke zijbeuk is nog steeds in deze staat. Begin 12de eeuw zijn twee toren geplaatst op de collateralen van het schip. Reeds overwelfd, zijn deze in staat om de last te dragen. In het noorden verloopt alles naar wens maar in het zuiden waar het terrein sterk wisselend is, stort het nieuwe deel in en neemt in zijn val een groot gedeelte van de zijbeuk mee. Bij de herneming gebruikt men nieuwe funderingen die als effect hebben dit gedeelte van het gebouw te krom te trekken. In de loop van dezelfde campagne, rond 1100/1115, zijn de traveeën van de noordelijke zijbeuk uitgewerkt met ribgewelven. Het zuidelijke gedeelte van het schip, hellend dat de ongerustheid verwekt, wordt niet gewijzigd. In 1125 stort de apsis, aangetast door de val van de zuidelijke toren, op zijn beurt in. Zij is heel vlug vervangen door het halfrond met de kooromgang dat wij nu kunnen zien. Het is een vernieuwend ontwerp in zijn tijd en van een heel grote interesse hierdoor. De funderingen zijn krachtiger en de kooromgang is versneden in vier omgeven kapellen die relatief nauw zijn met een afmeting van 1,65 meter van de as van het halfrond tot aan de omringende muur. De pijlers zijn nauwer en om centrumwaartse druk te verhinderen, heeft de architect voor ribgewelven gekozen. Maar het plan heeft weinig voordeel en de ribben die de druk dienen te ondergaan, riskeren om in te storten. Om risico's te vermijden neemt de architect die nieuwe procedé van in Normandië aan en welk zich verspreidt in het Île-de-France : De kruisribben. De ontwerpmeester was waarschijnlijk de eerste om dit soort aan te wenden op een kooromgang; het is in alle geval het oudste ontwerp van dit genre dat bewaard is gebleven. Deze kooromgang voegt zich toe op het volume van de collateralen zonder verbinden. Deze laatste dragen nu de westelijke torens en niemand durft het aan dit te wijzigen. Het sanctuarium ontving een halfkoepel van ribben voorzien, dat was het advies van de restaurateurs vorige eeuw terwijl het tongewelf van het rechter gedeelte werd afgebroken om plaats te maken voor een gewelf met kruisribben. Rond 1135 zou de overwelving voltooid zijn. De gebouw was op dit moment afgewerkt zoals wij het vandaag kunnen bemerken.
Bronnen :
- Anne Prache in Île-de-France Romane; Editions Zodiaque La Nuit des Temps 60, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1983. - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995 - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg International, Paris 1985. - Aurelia Stapert in L'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975