Op het kerkhof rondom de kerk werden talrijke Merovingische, Karolingische alsook van bij het begin van de Middeleeuwen, sarcofagen opgegraven waarvan er twee in de nabijheid van de kerk liggen opgesteld. Men bemerkt er eveneens een grafnis aan de basis van de klokkentoren in het zuiden. Deze massieve klokkentoren van 22 meter hoogte en doorbroken met schietgaten, werd in de 14de eeuw opgericht op hetzelfde moment dat de kerk werd vergroot en het schip verdedigbaar gemaakt. Deze hoge toren zou als model dienen voor de oprichting van deze van de kerk van Roquefort. Men bemerkt er platte steunberen om deze te ondersteunen terwijl een rechthoekig voorstuk tegen de klokkentoren aangebracht in het westen, de trap inhoudt die toegang verleende tot de rondgang die zich onder het vierkante dak van de dakpannen bevond. Het metselwerk is homogeen voor het geheel in middelmatig metselverband van witte en gele kalksteen en voorzien van merktekens van de steenhouwers. In het zuiden en het oosten bemerkt men kruisvormige schietgaten op middenhoogte en onder de rondgang een rij van kraagstenen aan dezelfde zijden, verwijzend naar de vroegere aanwezigheid van een torenomloop. Ten oosten van de klokkentorendonjon bemerkt men een halfronde absidiool van de 12de eeuw in op maat gemaakte blokken van kalksteen. Deze is doorbroken van een klein Romaans rondboogvenster. Een andere lage constructie die nu als sacristie dienst doet, is voorzien van een nauwe rechthoekige opening aan de oostelijke muur rechts. Dit gebouw is voor een groot deel opgericht in klein metselverband van breukstenen in zandsteen, met hoekstenen in groot metselverband eveneens in zandsteen. Het gaat waarschijnlijk om zandstenen van Mont-de-Marsan, die terug te vinden zijn aan de beek Buzet ten noordwesten van de kerk. Deze materialen zijn hoogst waarschijnlijk hergebruik van een oude Gallo-Romeinse villa. De villa van Mouneyres, ten noorden van de kerk die gedeeltelijk opgegraven werd op het einde van de vorige eeuw en mooie mozaïeken opleverde. Dit kleine gebouw, gebouwd met stenen in hergebruik, is eigenlijk het oudste gedeelte van de oorspronkelijke kerk, waarschijnlijk uit de 11de eeuw. Het overwelfde deel aan de binnenzijde was het kooreinde van het Romaanse heiligdom. Maar in de 14de eeuw, tesamen met de versterking van de kerk, heeft men het oostelijke deel van het oude schip in een koor gewijzigd en deze laatste vergroot. Terwijl het noordelijke deel is gebouwd in op maat gemaakte blokken, identiek aan het metselwerk van de andere delen, opgericht in de 14de eeuw, is de zuidelijke muur in plaveisel en breukstenen in klein metselverband, een hergebruik van de Gallo-Romeinse periode. In de lengte van het schip zijn twee vensters in flamboyante stijl geplaatst tussen de zware steunberen. Aan de binnenzijde bezitten de kruisgewelven, gewelfsleutels waarvan er één de heilige Petrus met tiara voorstelt. Het vlakke Gotische koor is versierd met een verguld retabel. De Romaanse absidiool heeft zijn halfkoepel behouden en toont een reeks van vier rijen staafvormige kanteelversiering alsook vier kapitelen versierd met gehistoriseerde taferelen. Het geheel is geverfd in wit terwijl de zuilen waar de kapitelen op rusten, in het geel zijn beschilderd.
Bronnen :
- Charles-Laurent Salch in Dictionnaire des Châteaux et des Fortifications du Moyen Âge en France; Editions Publitotal Strasbourg 1979. - Jean Cabanot in Gascogne Romane; Editions Zodiaque, La Nuit des Temps 2, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire - Raoul Deloffre et Jean Bonnefous in Eglises, châteaux et fortifications des Landes méridionales; Atlantica