De oude parochiekerk Notre-Dame van Malmy behoort tot één van de bijzonderste kerken door zijn perfectie. Het is een "schoolvoorbeeld" bestudeerd door vele kunsthistorici. De kerk wordt omgeven door een kerkhof, te midden van velden en is samengesteld uit een zware, vierkante toren op de kruising van het verdwenen transept. We bemerken een plat kooreinde doorbroken van drie vensters en verlicht hiermee het koor. Onder het dak van leistenen die de toren en het koor beschermd bemerken we de dakgoot met modillons gebeeldhouwd met strepen in de steen. De drie paarsgewijze bogen van de klokkentoren bestaat uit dubbele vensters gescheiden door een zuiltje. Aan de zijden van een venster, loodrecht op de klokkentoren vinden we maskers terug, steeds klaar om de duivel te laten vluchten met hun grote ogen. Drie grote rondbogen, echter dichtgestopt, tonen aan dat de collateralen zijn verdwenen. Het is ook het meest oude gedeelte van de kerk. Aan het westelijke portaal versiert een kruis het timpaan. De personages aan beide zijden zijn praktisch onherkenbaar. Een onregelmatige boog, gegraveerd met gebladerte, staat hier bovenop. De gehistoriseerde kapitelen stellen rechts drie honden voor met daaronder een bisschop met zijn kruis. Rechts biedt Eva de appel aan Adam aan. Onder de kruising van het transept bemerken we een mooie gewelfsleutel voorstellende een bloem. De kapitelen van de vier vierkante pijlers zijn gebeeldhouwd met mooie vegetarische motieven. Op het niveau van het koor bevindt zich dezelfde gewelfsleutel en dezelfde gebeeldhouwde versieringen. Dit gedeelte zou dateren van de 13de eeuw.
Bronnen :
- Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Anne Prache in Champagne Romane; Editions Zodiaque, La Nuit des Temps 55, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire
In de 12de eeuw stichtte Itier, graaf van Rethel, verschillende abdijen op zijn domeinen die hem toebehoorden. Aldus stichtte hij in 1128 te Monthermé met de aartsbisschop Renauld de Martigné de abdij van Laval-Dieu, in het Latijn, Vallis Dei, de vallei van God, voorbestemd voor de reguliere kanunniken van Premontré onder het patronaat van Saint-Remi. In 1629 is de abdij bij Frankrijk toegevoegd onder de soevereiniteit van Château-Regnault. De resterende Romaanse gedeelten van de abdijkerk zijn nog het koor met een vlak kooreinde welke versierd zijn met Lombardische banden. Hier vinden we nog het enige voorbeeld terug van Lombardische boogreeksen in de regio, welke kenmerkend zijn voor de eerste periode bij de Romaanse architectuur. De vierkante toren verheft zich op de oude kruising van het transept waarvan de transeptarmen verdwenen zijn. Het koor werd binnenin herdaan in de 17de eeuw. De toren werd tijdens de Klassieke periode eveneens herwerkt.
Bronnen :
- Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Anne Prache in Champagne Romane; Editions Zodiaque, La Nuit des Temps 55, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire