Het Benedictijnenklooster van Hesse werd waarschijnlijk gesticht op de niet leenroerige grond van de graven van Eguisheim-Dagsburg (Dabo) en verkregen het in 1225, na de dood van de laatste opvolger, door de bisschop van Metz, welke het omvormde in een leengoed.Na de onverwachte vernielingen rond 1277 en het begin van de 14de eeuw verlieten de monniken de abdij in 1442 en stelden het ter beschikking van de graven van Leiningen welke het toevertrouwden in 1447 aan het collegiale kapittel van Sarrebourg.Priorij geworden werd het in 1494 geplaatst onder de bescherming van Lotharingen, vervolgens in 1576 een afhankelijkheid geworden van de abdij van Haut-Seille en werd uiteindelijk ontbonden tijdens de periode van de Revolutie.De slechte staat van bewaring waarin de abdijkerk zich bevond op het einde van de 18de eeuw verplichtte de afbraak van twee traveeën van het schip.De hedendaagse kerk stelt bijgevolg enkel een fragment van de mooie eenvoudige architectuur.
Dit oud gebouw was opgericht geweest rond 1200 volgens een kruisvormig plan, vertrekkende van het koor welk een centrale apsis inhield voorafgegaan van een rechte travee en een transept met twee absidiolen, allebei overwelfd.Er blijft de dag van vandaag nog enkel het koor over zonder zijn noordelijke apsis, het transept ontdaan van zijn noordelijke kruisbeuk en de eerste travee van het koor; op het niveau van de eerste travee is enkel de noordelijke zijbeuk bewaard.Enkel het koor en het transept zijn nog de originele gedeelten, daterend van de Romaanse periode alsook het schip reeds met zijn verschillende elementen met invloed van een ontluikende Gotische stijl.
Beschrijving.
Oorspronkelijk stelde de kerk een basicaal plan voor met drie beuken van drie traveeën en een transept, in het oosten beëindigd door drie apsissen : Een halfronde absidiool in het noorden, heropgericht in de 19de eeuw, in het zuiden een vijfzijdige apsis, en een centrale apsis van twee traveeën waarvan de ene recht, de andere halfvormig en in hoefijzervorm. De Romaanse gedeelten zijn bewaard gebleven in het koor en in het transept terwijl het schip reeds het begin van de Gotische architectuur aankondigd zoals eveneens in de noordelijke arm van het transept en de toren die hierop staat. De interesse bij deze kerk gaat vanzelfsprekend vooral uit naar de Romaanse gedeelten van de kerk. Het koor is in een bijzondere verfijnde vorm, het staat in verbinding met het transept langs een gebroken boog met vijf cilinders waarvan de booglijsten afwisselend zijn gevormd met torische en schuin toelopende vormen. De centrale booglijst is versierd met een motief in de vorm van een omgekeerde V. Deze boog valt terug op de hoge dekstukken met kubische kapitelen gemoluurd. Het profiel van de dekstukken is gevormd met een opeenvolging van banden, voetringen, hollijsten, voetringen en hollijsten. Zij staan boven de kubische kapitelen als imposten met uitstekende abacus, kenmerkend voor de late 12de eeuw. Hun basissen zijn versierd met klauwen van plantaardige vormen. Drie rondboogvensters verlichten deze ruimte. De zuidelijke arm van het transept, overwelfd met kruisribben, is geanimeerd in zijn laagste gedeelten, op de zuidelijke en westelijke wanden door een serie van boogreeksen. Deze boogreeksen rusten op een klein muurtje en de bassisen van de colonetten hebben een Attisch profiel. Dit type van decor is veel voorkomend in de late Romaanse architectuur. Hier is het gebeeldhouwde decor bijzonder overvloedig aanwezig en van een heel grote kwaliteit. Men bemerkt de alomtegenwoordigheid van diamantpunten eveneens kenmerkend voor de late 12de eeuw. Een horizontale gebeeldhouwde moluur loopt bovenaan deze diamantpunten en stelt een serie van palmetten voor waarin echte en verzonnen dieren verschijnen alsook menselijke maskers. De haartooi en de baard van deze laatste zijn van een merkwaardige bijzonderheid. Zij zijn verdeeld in zones en stellen parallelle groeven voor. Men vindt dit in het bijzonder terug op de hoofden versierend de kapitelen van de kerk te Frielendorf van bij het begin van de 12de eeuw, en nog op de kapitelen van de kapel Sankt Nicolas van de kathedraal van Friburg opgericht tussen 1200 en 1210. Aan de buitenzijde is men verbaasd door de kwaliteit van het metselwerk. De maatstenen in middelmatig en groot metselverband met heel regelmatige aanzetten z ijn met hele fijne toevoegingen samengesteld. De puntgevel van de zuidelijke arm van het transept bewaardt nog zijn Romaans decor met een serie van staafvormige kanteelversiering en met rondbogen. De zuidelijke zijapsis heeft vijf wanden waarvan twee zijn opengewerkt door de cirkelvormige vensters. De basis van de muur is bijzonder hoog en stelt een talus voor waarop Attische basissen van lisenen zijn geplaatst. Deze laatsten, gemoluurd aan de zijden, verlengt zich door een terugval aan de top van iedere wand en vormen tenslotte een soort van Grieks motief. Onderaan de hoge gemoluurde dakgoot die het dak draagt, loopt een motief van zaagtanding, een motief opnieuw heel frequent voorkomend in de late Romaanse versiering. Het decor van de centrale apsis is vergelijkbaar maar het ontwikkelt zich op drie niveaus. Deze onderaan herneemt het motief van de zuidelijke apsis terwijl het bovenste register is onderlijnd met boogreeksen die de lisenen verbinden. De kerk van Hesse is een merkwaardig gebouw dat getuigt van de introductie van enkele decoratieve elementen, typisch Duits, op het grondgebied van Lotharingen. Hier geldt vooral de buitengewone schoonheid en de grote afwisseling van gebeeldhouwde decors.
Bronnen :
- Hans-Günther Marschall, Rainer Slotta in Lorraine Romane, collection La Nuit des Temps 61, Editions Zodiaque 1984. - Suzanne Braun in Art Roman en Lorraine : Architecture et sculpture, Metz 2005.
Een Galloromeinse Cité en welvarend in de middeleeuwen, vervolgens geruïneerd en genoemd "Chaourse la déconfiture", naar de veelvuldige aanvallen, plunderingen, platbranden en in 867 door Karel de Dikke aan de abdij van Saint-Dénis overgedragen.
Een mooie samengestelde kerk (foto 1), met een koor en gotisch schip, een romaanse klokkentoren (foto 2) op de kruising van het transept (foto 3), een versterkte donjon van de 16de eeuw en in westelijke richting en een zuidelijk flamboyant merkwaardig portaal (foto 4), ondanks de verschillende vernielingen toegebracht tijdens de Revolutie, met dan daarboven nog een wapenschild door twee griffoenen ondersteund. Op een vermoedelijke Karolingische basis is de romaanse klokkentoren kenmerkend, in het noorden als in het zuiden, door een dakgoot met mensvormige kraagstenen op het gelijkvloers met daarboven twee verdiepingen, de eerste met paarsgewijze bogen, typisch voor de 12de eeuw, de tweede met drievoudige vensters (foto 5).
Van de aangebrachte versterkingen in de 15de eeuw, door de Honderdjarige Oorlog, bestaat niets meer. Eugène Brucelle stelde met zekerheid vast dat de westelijke zijde van de 16de eeuw was, dus met een klein stevig vierkant op één enkele verdieping geflankeerd met twee cirkelvormige torentjes (foto 6). Deze van rechts verbergt lager de ingang van een ondergrondse vluchtgang, vandaag dichtgestopt, die de verbinding verzekerde met het Karolingische paleis, vandaag vernield, op een afstand van ongeveer 200 meter. Aan de voet van deze zuidwestelijke toren heeft men recentelijk een beeld van de heilige Paulus (foto 7) boven gehaald, nu in zijn buitenste originele nis terug gezet. De noordwestelijke toren, met drie boven elkaar gestelde verdiepingen, draagt de naam van Saint-Claude (foto 8).
Het mooie houtsnijwerk op 57 meter, in het koor, zijn van de stijl Louis XV. Een schitterend barokke hoofdaltaar met baldakijn met zes zuilen in het rode marmer van Rance, met daarboven vergulde Korintische kapitelen, versiert het koor (foto 9). Dit monument werd aangeboden door Lodewijk XV als herinnering van de gastvrijheid die de abdij van Val-Saint-Pierre hem aanbood. Op dit altaar een tabernakel van 1788, rond een verticale as, met drie zijden (kruis, monstrans en kelk). De bevloering van het koor werd teruggekocht in 1793 tijdens de verkoop van de goederen van Val-Saint-Pierre.
Te midden van het meubilair, is er nog een lessenaar, een mooie stoel om te prediken waarbij de statuten van de vier Evangelisten helaas gestolen geweest zijn, de doopfonteinen (foto 10) die misschien een hergebruik zouden zijn van een druïden offersteen en een vlecht die nog getuigen van de invloed van de Tempeliers in de omgeving ttz te Montcornet. Vooral in de noordelijke zijbeuk van het koor zijn de kleine vensters in grijsachtige en zilvergele kleur, zeldzaam voorkomend in de regio (foto 11). Merkwaardig genoeg is de toevoeging van een zijbeuk in spitsboog in het zuiden vreemd aan de voorgaande romaanse bogen van het schip (foto 12).
De kerk is geopend iedere namiddag tot 18u00. De sleutels kan men bekomen bij monsieur Brucelle, 3 rue Transversale of bij madame Lance.
Bronnen :
- Charles-Laurent Salch in Dictionnaire des Châteaux et des Fortifications du Moyen Âge en France; Editions Publitotal Strasbourg 1979. - Charles-Laurent Salch in Atlas des Châteaux-Forts en France; Editions Publitotal Strasbourg 1977. - J-F. Fino in Forteresses de la France Médiévale; Editions A. et J Picard Paris 1970.