Raeren een oud dorp van pottenbakkers en steenhouwers, bevindt zich aan de voet van de Hoge Venen, in de oostelijke oostkantons, op de samenvloeiing van de Iter en de Periol. Met zijn oppervlakte van 7045 ha is het één van de meest uitgestrekte van de streek. Het is gelegen nabij de Duitse grens op ongeveer zo'n 10 km ten oosten van Eupen en zo'n 16 km ten westen van Aken. Raeren houdt een heel mooi kasteel in, welk nu als museum is ingericht voor een tentoonstelling van pottenbakken en andere specialiteiten van de streek.
Geschiedenis
De geschiedenis van het kasteel gaat terug naar de 15de eeuw en zijn bouw werd verricht in opdracht van de eerste gekende heer, Jean d'Alsemberg. Het is voor de eerste maal geciteerd in 1474 toen het afging van het kapittel van Onze-Lieve-Vrouw van Aken. In 1500 werd het domein gecontroleerd door Jean Krummel de Nechtersheim. Zijn dochter Anne, gehuwd met Jean de Lomont, erft het en in 1583 is de zoon van deze laatsten, bijgenaamd Philippe drossard de Walhorn, er de erfgenaam van. Hij werd uitgehuwelijkt aan Jeanne de Bock. Naar het schijnt zou hij het domein laten uitbreiden hebben en twee generaties van Lamont volgen hierop. Maar één van de erfgenamen gaat over tot het protestantisme en het kapittel Onze-Lieve-Vrouw van Aken weigert hierdoor de investituur. De kleinzoon van Philippe werd hierom verbannen van het domein. In de tweede helft van de 17de eeuw vond men aanknopingspunten in deze verstoorde geschiedenis; op dat moment is Elisabeth de Colyn (Beusdael) dame van Raeren. Zij was de dochter van Jeanne-Marie de Lomont en volgt er een eerherstel voor de domeinen van Raeren. Elisabeth treedt in het huwelijk met Charles-Melchior de Broich. Hun erfgename werd de zuster van Monsieur, Isabelle de Broich. Getrouwd met Jean-Gaspard Gilles, liet zij haar dochter, Catharine trouwen met Mathias de Flamige en kwam deze familie in Raeren. De Flamige hielden Raeren in hun bezit tot op 27 januari 1790. Op dat moment werd het verkocht aan Jean-Henri de Schwarzenberg maar niet voor lange tijd. Een Broich liet zijn afstamming gelden en het in zijn bezit gekomen domein, liet hij spoedig ten gelde maken aan baron Philippe de Witte de Lumminghe. Deze laatste behield Raeren slechts één jaar en verkocht het in 1791 aan Pierre-Joseph de Nys getrouwd met Anne-Thérèse van der Gracht. Hun afstammelingen behielden het kasteel tot in 1916 en verkochten het aan Aloïs Wilden. In 1921 verkocht deze zijn bezittingen door aan Joseph-Matthieu Reul die het in 1952 nog steeds bezat. Later werd het verkocht en werd het een heel gekend museum voor keramiek.
Beschrijving.
Het kasteel opgericht in breukstenen in kalksteen stelt de vorm voor van een brede donjon gezet op vijf traveeën en met twee verdiepingen en een half onder het hellend dak van leistenen. De hoeken van de westelijke gevel naar de ingang gericht, zijn vergezeld van twee uitstekende traptorentjes. De ene gaat tot net boven het dak en beëindigd zich op een afdak voorzien van kantelen. De andere is op de middenhoogte onderbroken en heeft ruimte aan een verdieping met een terras dat over de watergracht helt. Deze beide torens zouden in 1902 toegevoegd geweest zijn. De gevel uitkijkend naar het noorden en langs de straat loopt, is ook doorbroken met een watergracht. Hij strekt zich uit over zes traveeën maar stelt een onderbreking voor daar het om twee toegevoegde en verlengde gebouwen naar het oosten gaat. Deze werden nog verlengd met een omheiningsmuur. Met de toevoeging van deze beide elementen komt uit een kleine ronde toren het water. De binnenkoer is gevormd door lage gebouwen vroeger in dienst van de landbouw en op enkele hoeken afgewerkt door ronde torentjes voorzien van kantelen of overdekt met een dak in peperbus met zes zijden. Men betreedt de koer langs een mooie portaal in rondboog waarbij het fronton is begrensd met een steen met wapenschild en versierd met krulmotieven, kanonkogels en een vuurpot. De wapens zijn deze van de de Nys en van der Gracht. De vlakke muur telt nog cijfers met wapenschilden van "JB" voor de Bock en "FL" voor de Lomont. Bovenaan de ingangspoort vindt men nog een gegraveerde steen terug met het jaartal 1583.
Bronnen : - Châteaux-forts et Fortifications entre Meuse et Rhin; Les Editions de l'Octogone 2002.
De toren van Poulseur, "la Tour Reinardstein", situeert zich op een heuvel aan de rue d'Anthisnes en de rue du Vieux Château. Poulseur zelf is een dorp gelegen aan de Ourthe en is gefusioneerd met Comblain-au-Pont waar we in de omgeving de samenvloeiing van de Ourthe met de Ambléve aantreffen. Het dorp zelf situeert zich op ongeveer 25 km ten oosten van Luik en 6 km en westen van Comblain-au-Pont. Hieraan verbonden zou ook een legende bestaan "L'histoire des quatre fils Aymon les très nobles et très vaillants chevaliers". Laat deze legende ons aan geen andere denken van bij ons ?
Geschiedenis.
"Li vî tchéstè" of le "vieux château" zou opgericht zijn tussen 1292 en 1302 door Eustache II de Many. Het domein van de Many behoort aan de graaf van Limbourg. Om hun veiligheid te verzekeren willen de heren de Many ook leenmannen worden van de hertog van Luxemburg. Eustache II gaat aldus zijn terrein aan de hertog van Luxemburg aanbieden om er een toren op te richten. Het Luxemburgse versterkte kasteel wordt vervolgens een leen van het feodale hof van Stavelot. De toren gaat zijn naam ontlenen aan een kasteel uit de omgeving van Stavelot, genoemd Reinardstein, namelijk te Weismes gesitueerd. In 1388 wordt Jean de Weismes geciteerd als heer van Poulseur. Het geheel gaat heel vlug over van de ene naar de andere familie, steeds verkocht aan de meest biedende. Het is Alice Mottard die een huis laat oprichten aan de voet van de toren. Zij laat eveneens de muren verstevigen door het met beton te laten overdekken wat de staat van bewaring van het monument verklaart. De huidige eigenaar heeft stappen ondernomen en is begonnen met de restauratie van de toren. Ondanks een lange procedure om het gebouw als geklasseerd monument te laten erkennen, zijn de werken in maart 2010 begonnen en hierna zal de toren opnieuw bewoond worden door de huidige eigenaars.
Beschrijving.
Het bestaat uit een stevige vierkante donjon, aan drie zijden omringd door een kleine omheiningsmuur en aan de vier zijden door een diepe gracht. Dit ontwerp zou een gevorderd ontwerp zijn van het oude versterkte fort van Montfort, gesitueerd aan de andere oever van de Ourthe en afgebroken voor het hergebruik van de stenen. De eerste gekende heer was Makaire de Dammartin, 14de eeuw en was van de familie van Soheit, geallieerd met de La Marck. De vierkante toren bestaat uit breukstenen van lokale leistenen en hij beslaat een zestal verdiepingen. De dikte van de muren meet tussen de 1,85 tot 2,15 meter. De zijden beslaan zo'n 9 meter op 9,65 meter. Aan de westelijke zijde vinden we nog een erker terug, waarschijnlijk van een vroegere latrine. Een legende vertelt dat een onderaardse gang zou lopen van de site van de toren tot en met het vroegere kasteel van Montfort.
Bronnen : - Châteaux-forts et Fortifications entre Meuse et Rhin; Les Editions de l'Octogone 2002
Anthisnes is een landelijke gemeente en situeert zich op zo'n 25 km ten zuidwesten van Luik. De gemeente telt ongeveer een 4000 tal inwoners en is voor 61% van zijn grondgebied gevormd door landbouwgronden en 26% door bossen. Het is gesitueerd in de Condroz en in de nabijheid van de vallei van de Ourthe. Anthisnes is ook gekend omwille van zijn "Procureurschap" of "Avouerie". Ik kan niet exact garanderen dat dit de juiste Nederlandse vertaling is maar is een term ingevoerd tijdens de Karolingische periode. Vroeger was "l'Avouerie" een beschermingstitel van een kerkelijk goed waarbij "l'Avoué" of "de Procureur?" geen bezitting had maar een instituut van militaire en juridische bescherming. Deze functie was voor iemand van hoge rang en onvereinigbaar met een adellijke titel.
Geschiedenis.
Aan de rand van de weg benadrukt het indrukwekkende architecturale geheel zich rond een donjon. De datum van zijn oprichting blijft in twijfel. Voor enkele historici zoals Thomas-Corbéal d'Antine zou het opgericht geweest zijn op het einde van de 13de eeuw. Voor anderen werd hij verheven einde 12de eeuw, begin 13de eeuw.
Beschrijving.
Met zijn vierkante plan, een hoogte van vijf verdiepingen, muren van onregelmatige kalksteen in breuksteen, en een dikte van ongeveer twee meter is de donjon van Anthisnes bijna nooit gewijzigd geweest in de loop der eeuwen. Bij zijn oprichting was het dak op twee zijden van steen. Men ziet hiervan nog de sporen zowel aan de binnenzijde als aan de noordelijke en zuidelijke muren. Na zijn in beslag name die hij onderging onder Jean de Bohême in 1334, werd de donjon verhoogd met kantelen onder een dak met vier zijden. Het hedendaagse dag in de stijl van Lodewijk XIII dateert van 1757; de gegraveerde balken van het gebinte bewijzen het. Het gelijkvloers is overdekt met een tongewelf en wordt bediend langs een poort, daterend van de 17de of de 18de eeuw, of misschien aangebracht met de recuperatieelementen van deze periode. Om de eerste verdieping te betreden neemt men de geheime trap uitgespaard in de dikte van de noordelijke muur. De oorspronkelijke toegang van de donjon was op de eerste verdieping. Deze gecentreerde poort langswaar men de donjon binnenging met behulp van een trap, is nog zichtbaar vanaf de koer. De vier bovenste verdiepingen waren spaarzaam verlicht langs de kleine bogen waarvan er enkele nu dichtgestopt zijn. Men kan nog aan de zijde van de kantelen en de schietgaten, de ingewerkte banken in het metselwerk zien, die dienst deden voor de wachters. De kelders waren toegankelijk onder de donjon in de richting van de herenboederij en langs de verdwenen voorposten op de genoemde plaats "Entre les murs".
Bronnen : - Châteaux-forts et Fortifications entre Meuse et Rhin; Les Editions de l'Octogone 2002.
Deze kerk was reeds in de Middeleeuwen versterkt. In het midden van de 13de eeuw, is men begonnen met het toevoegen van een indrukwekkende toren doorbroken met schietgaten en hij is toegevoegd geweest aan de noordelijke zijbeuk van de kerk. Rond 1345-1370 zijn de daken versterkt geweest en de top van de toren is bekroond geweest met een houten rondgang. Zoals de versterkte kerk Saint-Pierre van Bastogne, die dateert van het einde van de 14de eeuw, vormt de kerk van Theux de enige getuige in België van een aldus versterkte kerk. Het dak van het schip is op hetzelfde moment uitgebreid geweest met hoektorentjes. De muur rond de kerk was ook verdedigd met torentjes. Men moet het einde van de godsdienstoorlogen en de vredesverdragen bij het begin van de 18de eeuw afwachten om een deel van deze verdedigingsconstructies te zien verdwijnen. Nog één enkel element, opgericht in 1626 bevindt zich rechts in de vorm van een dubbele opening voor het kanongeschut.
Bronnen : - Pierre Barbier in La France Féodale; tome I Châteaux-forts et Eglises Fortifiées, les Presses Bretonnes - Saint-Brieuc 1968. - Barral i Altet X in Belgique Romane et Grand-Duché de Luxembourg; Editions "La Nuit des Temps" n° 71, Zodiaque, La Pierre-qui-Vire 1989. - Châteaux-forts et Fortifications entre Meuse et Rhin; Les Editions de l'Octogone 2002.
Het
kleine dorp Toulouse-le-Château is gesitueerd op zo'n 10-tal km ten
oosten van Poligny en zo'n 20-tal km ten noorden van Lons-le-Saunier.
Op de heuvels die in Toulouse-le-Château overdekt zijn met wijngaarden
ontwaart men deze ruïne, op vrijwel het hoogste gedeelte van het dorp in
de onmiddellijke omgeving van de kerk.
Geschiedenis.
Van deze plaats, Toulouse-le-Château zijn heel weinig gegevens terug te vinden. Echter
in 1477 bij de dood van Karel de Stoute, hertog van Bourgondië,
ontstond er heel wat rivaliteit in de streek tussen de verschillende
heren onderling. De troepen van Lodewijk XI, koning van Frankrijk,
vallen op dit moment ook de Franché-Comté binnen en vernielen talrijke
dorpen en verschillende kastelen zoals deze van Toulouse-le-Château. De gemeente neemt echter pas in 1938 de naam aan van Toulouse-le-Château. De ruïne is vrij te bezichtigen.
Beschrijving.
Het
is een gebroken ruïne, welke het voordeel heeft dat men deze aan de
binnenzijde beter kan ontdekken. Vooreerst heeft deze woontoren, een
vierkante donjon, nogal bescheiden afmetingen. De dikte van de muren
verraadt echter een oude oorsprong (foto 1). In het laagste gedeelte is er een
opening verwijzend naar een venster met linteel (foto 2 ). Dit
bescheiden venster bevond zich waarschijnlijk niet in het woongedeelte
van de heer. Rechts bemerken we een soort van opening in de muur (foto 3), die
het idee laat veronderstellen van een soort van lavabo doorlopend naar
een gat rechts onderaan. De venster bovenaan is mooier en houdt het
restant in van een zitbank (foto 4). De boog hierboven doet vermoeden van de
romaanse periode. Er is geen enkele trap merkbaar, uitgespaard in
de muur, enkel en alleen de kraagstenen laten de indeling per verdieping
zien. Zoals het in veel gevallen de gewoonte was bij dit soort
woontorens, kon men de woontoren betreden vanop de eerste of tweede
verdieping door middel van een ladder. Of misschien was hieraan ooit een
traptoren toegevoegd. De bescheidenheid van deze ruïne valt hierdoor
nogmaals op.
Bronnen. -
Salch Charles-Laurent in Dictionnaire des Châteaux et des
Fortifications du Moyen Age en France; Editions Publitotal Strasbourg
1979. - Raymond Ritter in Châteaux, Donjons et Places Fortes; Librairie Larousse - Paris 1953 - Salch Charles-Laurent in Atlas des Châteaux Forts en France; Editions Publitotal Strasbourg 1977. - J-F. Fino in Forteresses de la France Médiévale; Editions A. et J. Picard Paris 1970.
Fagnolles Het kleine dorp van Fagnolle situeert zich op zo'n 15 km ten zuiden van Philippeville waarmee het gefusionneerd werd en zo'n 30 km ten zuidwesten van Dinant.
Geschiedenis.
Waarschijnlijk is de constructie van dit waterkasteel begonnen in de 13de eeuw door Hugues I de Remigny. De oudste vermelding zou teruggaan tot 1249. Het grootste gedeelte kwam echter tot stand in de 14de eeuw. Door huwelijk ging het geheel over naar de familie d'Enghien. Met de oorlog tussen Karel V, koning van Spanje en Hendrik II, koning van Frankrijk, werd de burcht belegerd en in 1555 werd ze gedeeltelijk afgebroken door Willem van Oranje (de Zwijger). Begin 17de eeuw worden de prinsen de Ligne er eigenaar van. In 1649 wordt het kasteel verlaten en vervalt ze stilaan tot ruïne. Deze ruïne is op dit moment in privé bezit. Ze kende reeds een restauratiecampagne voor 2006. Het was de bedoeling om het geheel gedeeltelijk een nieuwe bestemming te geven als restaurant, feestzaal en brasserie. Recentelijk werd deze verkocht aan een zweeds zakenman, Rold Nordstrom, die er waarschijnlijk een nieuwe bestemming zal aan geven.
Beschrijving.
De plattegrond van het kasteel is in de vorm van een savoyard-vierkant wat betekent dat de plattegrond een vierkant is met op de hoeken, rond, uitspringende hoektorens. Het geheel werd grotendeels opgetrokken in kalksteen en de best bewaarde toren is de zuidertoren. De ingang bevond zich aan de zuid-oostelijke flank waar je in de toren nog schietgaten kan terugvinden. De gevels verdedigd door korte en langwerpige schietgaten hebben openingen die veel schade hebben opgelopen door de tand des tijds maar eveneens sporen van erkers zijn er nog aan te treffen. De schietgaten in de hoektoren hebben wel een merkwaardig langwerpige grote. Binnenin het kasteel kan men de sporen terugvinden van de gestarte restauratiecampagne welke echter nooit voltooid werd. Men kan er eigenlijk spreken over een ware chaos waarbij het moeilijk wordt om de oorspronkelijke delen nog te ontwaren tussen de gedeeltelijke verbouwingen en het aangebrachte puin. Aan de overkant van de slotgracht stond op het einde van de 15de eeuw, een poortgebouw. Verder naar buiten moest er nog een tweede slotgracht bestaan hebben.
Het kasteel van Crupet is gelegen in het kleine dorpje Crupet, op ongeveer 12 km ten noorden van Dinant en zo'n 10 km ten zuiden van Namen. Het maakt deel uit van de gemeente Assesse. Het dorpje is gekend om zijn culinaire hoogstandjes en zijn forellenkwekerij. Ook het kasteel behoort tot de toeristische attracties doch het is in privé-bezit en niet te bezoeken.
.Geschiedenis.
De oorsprong zou teruggaan tot de 11de of de 12de eeuw volgens sommige auteurs maar meer waarschijnlijker tot de eerste helft van de 13de eeuw afleidend naar zijn architectuur. De heerlijkheid van Crupet is reeds vermeld in 1278 terwijl de eerste vermelding van een gebouw (mannoir de Cripeit) dateert van 1304. Oorspronkelijk vinden we op de site enkel een machtige toren terug omringd met diepe grachten afhangend van de graaf van Luxemburg, waarbij spoedig ook andere gebouwen worden aan toegevoegd. In de 14de eeuw wordt het versterkte domein overgedragen aan de prinsbisschop van Luik. In 1549 gaat het over in handen van de familie Carondelet die aan de donjon een verdieping in uitstek toevoegen overdekt met een dak in de vorm van een piramide. Vervolgens worden er gebouwen aan toegevoegd vormend de basse-cour en verandert de plaats in een versterkte hoeve. In 1629 of 1669 gaat volgens de bronnen de eigendom over aan de familie de Mérode; door erfenis en door huwelijk komt het tenslotte in handen van de familie van de graaf van Thiennes en vervolgens aan de familie van de markies de la Boëssière. Lange tijd verlaten geweest, is het kasteel in 1925 opgekocht geweest door architect Adrian Blomme die het opnieuw in staat van bewoning brengt. Volgens de laatst beschikbare gegevens, na een gesprek met een aantal inwoners, is het kasteel nog steeds in handen van nazaten van A. Blomme.
Beschrijving.
De woontoren is omgeven door een grote vijver, nog verwijzend naar de grachten van voorafgaande periode. Het is voorafgegaan door een brug met drie bogen die eertijds een ophaalbrug moest inhouden. Zouden de rechthoekige sporen misschien nog een overblijfsel hiervan zijn ? Het beschikt ook over een erker boven het water welk waarschijnlijk de latrine zou kunnen zijn. De kleine ronde toren zal waarschijnlijk een traptorentje zijn. Als men eenmaal vooraan achter de struiken gaat, ontdekt men nog een versterkte muur waarbij men een versterkte ingang ontdekt met nauwe spleten van een vroegere ophaalbrug. Bovenaan de ingang moesten de kraagstenen een klassieke erker ondersteunen.