De kerk Saint-Pierre de Génens te Montréal-du-Gers
Beschrijving.
De ruïnes van deze kerk bevinden zich in een eikenbos geïsoleerd op ongeveer 1,5 km ten zuiden van Montréal op de rechteroever van de Auzone. In een document gedateerd van het jaar 680 schenken een rijke landeigenaar met de naam van Nizezius en zijn vrouw, Ermentrude, hun uitgestrekte domeinen aan de monniken van de abdij van Moissac : In pago Elesano, alias villas nostrae Genengus, geïdentificeerd als Génens. Overblijfselen uit de Oudheid zijn opnieuw gebruikt geweest in de kerk, waarschijnlijk behoorden deze toe aan een oude Gallo-Romeinse villa in de omgeving. In de 11de eeuw bestond de kerk van Génens reeds daar rond 1096-1118, een zekere Sanctiol de Filartique of zijn weduwe, de kerk van Génens toevertrouwd aan Sainte-Marie van Auch. Hun zoon, Odon, was kanunnik te Sainte-Marie van Auch. Tijdens de Godsdienstoorlogen leed de kerk onder de plunderingen en de verwoestingen van de troepen van Montgomery. In 1577 beschreef de pastoor van Génens ze als beschadigd en totaal verlaten. Maar op het einde van de 16de eeuw herstelde een nieuwe rector de cultus in deze kerk en zal zich doorzetten tot en met de Revolutie. Spijtig genoeg besliste op 04 juli 1813 de kerkfabriek van Montréal dat de kerk van Génens onbruikbaar is door haar ligging en haar ouderdom. Men gebruikt de dakpannen, het houtwerk en het gewelf voor de herstelling van de parochiekerk van Montréal. Op 01 juli 1817 beslist dezelfde kerkfabriek de verkoop van het gebouw dat aangekocht werd door de familie Montaut. Het is daardoor dat de markies Louis Maribon-Montaut wordt begraven in het koor van de kerk op 27 mei 1842. Op dit moment is het de Vereniging van monumenten in de Armagnac die eigenaar is van de restanten van de kerk. Deze privé-onderneming heeft tot doel om het gebouw te bewaren en in het beste geval het te restaureren. Men heeft op dit moment reeds het dak van de apsis hersteld en verstevigd. Het regelmatige plan van deze kerk is gevormd van twee bij elkaar gezette rechthoeken. De grootste vormt het smalle schip met een breedte van 6,10 meter van drie traveeën met een lengte van 16,10 meter, verdeeld door de pilasters op steunmuren. De kerk heeft geen dak, noch gewelven en in de zuidwestelijke hoek bevond zich oorspronkelijk een klokkentoren, die afgebroken is. In de dikte van de muur uitgewerkt, bestaat er een vierkant trapje welke tot de toegang diende tot de afgebroken klokkentoren. Bovenaan bemerkt men nog restanten van de deur die zich opende op de hoeken. Ter hoogte van de tweede travee opent zich een oude ingang aan de zuidelijke zijde. Bovenaan de vlakke steunmuur van de deur bevinden zich imposten versierd met rozenversiering of palmetten. Bovenaan omgorden drie boogringen waarbij de bovenste boogring is versierd met een kabelmotief, een timpaan voorzien van een mooie christogram in marmer, verwant met de ouderdom van de kerk. De marmeren plaat is waarschijnlijk een hergebruikt deel. Aan de twee uiteinden, zowel links als rechts, zijn de letters SCS P geplaatst welk de patroonheilige van de kerk, de heilige Petrus, bedoelt. Bovenaan nog figureert een inscriptie : VERE NON EST HIC ALIVD NISI DOMVS DEI ET PORTA SC CELI, een tekst afkomstig uit Genesius. Het rechthoekige kooreinde met een breedte van 4,35 meter en een diepte van 6,50 meter, is overdekt met een tongewelf en in de hoogte verdeeld, volgens drie niveau's, door de dakgoten onderlijnd met bollen. Aan de basis steunen zich twee boogreeksen aan de hoeken van de naakte pijlers en in het midden op een kapiteel en een marmeren zuil, welke hergebruikte elementen zijn. Men bemerkt symmetrisch aan de zijden twee dezelfde marmeren zuilen en twee kapitelen, die het midden van de zijdelingse bogen bezetten. Het geheel rust op een stenen bank welke zou dateren uit de late Oudheid. De kapitelen zouden afkomstig zijn van Korintische kapitelen met acanthusgebladerte. De twee vensters in rondboog, in het zuiden en het oosten, zijn doorbroken op het tussenliggende niveau van de apsis. Deze in het oosten staat in de centrale as van de apsis en heeft een sterke insprong. Bovenaan deze opening bevindt zich een oculus, eveneens sterk inspringend, en bezet het derde niveau onder het tongewelf. Men bemerkt eveneens de aanwezigheid van twee belangrijke steunberen aan de rechter hoek die vroeger de klokkentoren stabiliseerde en in het noordwesten een andere boog die overeenkwam met de binnenste pijlers terwijl dunne steunberen de buitenste muren van het schip stutten.
Bronnen :
- Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975. - Monique Veaux in "A la découverte de Dax et de sa région" - Jean Cabanot in Gascogne Romane; Editions Zodiaque, La Nuit des Temps 50, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire - Raoul Deloffre et Jean Bonnefous in Eglises, châteaux et fortifications Gers occidental; Atlantica