Van
de eerste heren van Droizy verschijnen reeds in de 12de eeuw
documenten. Zij zijn de afstammelingen van een strenge familie op
militair vlak, met verschillende ridders maar waarvan het verleden heel
weinig gegevens heeft nagelaten. Men heeft nog enkele gegevens gevonden
in notariële documenten bij de verkoop van hoeves, vanaf de 13de eeuw
en om aldus op deze manier toch enige kennis te vergaren van de heren
van Droizy. De eerste gekende heer is Jean de Villesavoye, in de
tweede helft van de 13de eeuw. De familie waarvan hij afstamt is geheel
ongekend in de middeleeuwen. Hij stelt zich ten dienste van Filips de
Schone in zijn campagne tegen Aragon en zal hiervoor in 1288 vergoed
worden. Hij sterft in 1300. Zijn zoon Jean volgt hem op. Hij is
gekend om het feit van de oprichting van de kapel in zijn kasteel van
Droizy. Het is een heel vooraanstaande familie van heren maar de leden
ervan worden reizende ridders; allen dragen ze bijna de naam van Jean en
zijn zoon Jean de Droizy sterft in 1346 aan de zijde van Jan de Blinde,
graaf van Luxemburg en koning van Bohemen, in de slag van Crécy in
Ponthieu waar hij vocht voor Filips VI. Hij laat een weduwe na zonder
kinderen. 1346 is ook het jaar van het begin van de Honderdjarige
Oorlog; gedurende deze ganse periode van oorlog heeft de familie geen
enkele mannelijke nakomeling. De weduwe van Droizy trouwt onmiddellijk
na het overlijden van Jean met een heer van Coucy die haar ook geen
mannelijke nakomelingen zal schenken. Het kasteel gaat dus gedurende
deze ganse Honderdjarige Oorlog over in handen van vrouwen. Zo komt het
nog uit dat in de 15de eeuw met Etienne Vignole la Hire, een gezel van
Jeanne d'Arc, die Marguerite de Droizy huwt in 1436 maar haar ook geen
mannelijke nakomeling schenkt. Eén jaar na de dood van Etienne
Vignole huwt Marguerite de Droizy in 1444 met Jean de Courtenay. Jean
de Courtenay is van een grote Franse adellijke familie afkomstig daar
hij een nakomeling is van een jongere broer van Lodewijk VI en hij
vergroot het domein door het ontvangen van boerderijen. Hij doet heel
veel voor het domein waar hij om geeft maar kan enkel een vrouwelijke
nakomeling schenken. Met het begin van de 15de eeuw vangt een begin
aan van de neerhang van Droizy deze als vazal van Villesavoye die zich
te Muret les Crouttes bevindt. Op het einde van de 16de eeuw vormt het
kasteel zich langzaam om tot een herenboerderij. Het behoort tot het
einde van de 18de eeuw aan de familie de Villesavoye. In de 20ste eeuw
behoren de gronden tot Guillemot, vervolgens aan Thieffin, van Reims
afkomstig; ook de boerderij komt zonder nakomelingen te zitten. Zij is
dan opgekocht door een landbouwer, Paul Girod, burgemeester van Droizy
en senator, die het gebruikt als schuur voor het stallen van zijn
afgedankte landbouwmachines. Sedert 1980 is de heer Louis Bachoud er de
eigenaar van.
Beschrijving.
Een
kasteel is er opgericht in de 12de eeuw door de heren van Droizy die er
blijven over beschikken tot de 14de eeuw. Van het versterkte kasteel
blijven er nu nog steunberen, de omheining van de 15de eeuw, een deel
van de galerij en de binnenste omheining van het kasteel van de 15de
eeuw, een deel van de kapel van de 15de eeuw en de donjon; deze is
cilindervormig en heeft een militair karakter. Hij is opgericht geweest
in de 12de eeuw met een hoogte tot 22 meter en in de 14de eeuw nog
verder opgehoogd tot 24,50 meter. Van de 14de eeuw dateert eveneens de
toren van de latrines, in cilindervorm toegevoegd met 2,60 meter de
zijde en 14,50 meter hoog en stond in dienst voor de eerste en tweede
verdieping. Deze latrines werd verlucht langs twee rechthoekige
vensters. In de 15de eeuw bouwde men een terras aan en de buitenste
omheining; een terras dat meer welstand toonde dan de donjon. De donjon
heeft een diameter van 11,50 meter aan de buitenzijde en zijn muren
hebben een dikte van 2,50 meter. Binnenin blijft er ongeveer 6 meter
over of ongeveer 36 m² bewoning per verdieping. In de 12de eeuw
stelde het zich samen met een gelijkvloers verdedigd door een
ploertendoder. Dit gelijkvloers was een overwelfde zaal die diende als
eetplaats voor de wacht of waar de dienaars en het vrouwvolk waren
verenigd. Zijn hoogte was om en nabij de 5 meter. Op de eerste
verdieping, enkel toegankelijk langs de buitenzijde en langs een houten
trap met vervolgens een houten balkon, bevond zich de ruimte voor de
heer en zijn familie met een hele mooi schoorsteen waarvan men nog
restanten ziet; het was een schoorsteen met oven waar men het brood kon
bakken. Deze schoorsteen van de eerste verdieping was enkel
toegankelijk langs de buitenzijde. Deze zaal was goed verlicht en had
een rechte plankenvloer. De bogen geopend naar het oosten en het westen
waren voorzien van trappen, uitgewerkt langs de binnenzijde in de dikte
van de muur toestaand om hier te rusten of te lezen bij het daglicht.
De ingang van dit deel bevond zich in het noorden. Een hokje door het
schietgat hield de ploertendoder in die de ingang tot het gelijkvloers
beschermde. Dezelfde samenstelling vind men terug op de tweede
verdieping met de grote schoorsteen, de gang leidend naar de latrines.
De bovenste plankenvloer was hier het houtwerk van het dak bedekt met
leisteen. Boven de tweede verdieping kwam men uit op de rondgang op een
hoogte van 22 meter. Deze was verdedigd door een borstwering met
kantelen en een beveiligingsmuur. In de 14de eeuw is hij gewijzigd
geweest met een ophoging van 2,50 meter door het hergebruik van de
rondgang van de 12de eeuw. Vier wachttorentjes zijn op deze plaats
bijgewerkt ; Drie verdedigend de oostelijke overwelfde ingang waarvan er
één een galerij verdedigde waar zich de watervoorraad bevond en nu
ingewerkt in de aanpassing van de 15de eeuw; de andere de ploertendoder
van het gelijkvloers. Het hoogste wachttorentje, deze in het noorden,
verdedigde de ingangen van de eerste en tweede verdieping. Het dak van
de donjon is gewijzigd geweest in een dak met binnenin een terras, dus
de zaal op de derde verdieping was een open zaal die toegang gaf tot de
rondgang van de 12de eeuw vervolgens tot de trappen die toegang gaven
tot de rondgang van de 14de eeuw en vervolgens om tot een wachttorentje
te komen. Het is een donjon naar de gewoonte van deze periode met dus
het overwegend militaire aspect van de 12de tot de 15de eeuw. Men vindt
er schietgaten in een kruispunt, wachttorentjes, de restanten van
waterspuwers terug maar de residentiële functie van de donjon
overheerste op het militaire aspect.
Bronnen :
-
Charles-Laurent Salch in Dictionnaire des Châteaux et des
Fortifications du Moyen Âge en France; Editions Publitotal Strasbourg
1979. - Charles-Laurent Salch in Atlas des Châteaux-Forts en France; Editions Publitotal Strasbourg 1977. - J-F. Fino in Forteresses de la France Médiévale; Editions A. et J Picard Paris 1970. - André Châtelain in Châteaux-Forts, image de pierre des guerres médiévales; Editions Rempart Descléé de Brouwer Paris 1990. - André Châtelain in L'Evolution des Châteaux-Forts dans la France au Moyen Âge; Editions Publitotal Strasbourg 1988. - Jacques Gardelles in Le Château Féodal dans l'histoire médiévale; Editions Publitotal Strasbourg 1988. - Jean Mesqui in Châteaux Forts et Fortifications en France; Flammartion 1997. - Raymond Ritter in Châteaux, Donjons et Places Fortes, L'architecture militaire Française; Editions Larousse Paris 1957.
Folleville is gebouwd op de plaats van een oud legerkamp van Julius Cesar na de inname van Bratuspance. De overwinnaars installeerden zich in het militaire kamp voortbestemd voor de bewaking van talrijke belangrijke wegen die liepen naar de hoofdplaats van de Abiens en naar Santerre. De gekende weg "Agrippa", die van Lyon naar Boulogne liep, kwam hier net voorbij. Deze plaats werd achtereenvolgens verwoest in 276 door Barbaren die de Rijn hadden overgestoken, in 406 door de Vandalen en in 450 door de Hunnen. In de 9de eeuw verwoesten de Vikings de ganse regio en in 1358 met de Jacqueries die Folleville in brand staken waarbij de kerk en het kasteel nog enkel in ruïnes achterbleef. Het kasteel is heropgericht geweest op het einde van de 14de eeuw. Tijdens de Honderdjarige Oorlog heeft het goed stand gehouden. Van 1429 tot 1439 werd het bezet door aanhangers van Karel VII, koning van Frankrijk. Het werd in 1440 belegerd door de Engelsen onder leiding van Sommers en de gekende Talbot. Na enkele dagen weerstand gaf het fort zich tenslotte over. Drie jaar later werd het opnieuw veroverd door de Fransen. Filips de Goede, hertog van Bourgondië, maakte er zich tenslotte meester van en stelde aan de schepenbank van Amiens voor om het fort af te breken daar dit bedreigend was voor de inwoners van Amiens. Nadat er tenslotte een grote som was betaald, brak de hertog zijn kamp op en keerde terug naar zijn gebieden. Tijdens de opstand van de Ligue in 1589 bezetten dezen het kasteel. In de omgeving vond een veldslag plaats onder leiding van Hendrik IV, koning van Frankrijk, maar zonder echt resultaat en kon in 1592 niet verhinderen dat Rouen werd belegerd door Spaanse troepen. In 1636 maakte de Duitse cavalerie van het keizerlijke leger zich meester van Corbie en beginnen er wandaden net zoals in de omgeving van Folleville. Vier koningen van Frankrijk verbleven op het kasteel van Folleville met Lodewijk XI in 1477, Karel VIII in 1492, Frans I en Hendrik II alsook zijn zuster Marguerite die gekomen was voor de doop van een zoon van Louis de Lannoy in 1548. Anne de Bretagne verbleef er ook verschillende malen. Het was tijdens het bezoek van Frans I te Folleville dat de inwoners van Amiens, samengekomen in het kasteel, werd geïnformeerd over de vrede die zou getekend worden met Karel V in 1544. Filips de Goede, hertog van Bourgondië, alsook zijn zoon, Karel de Stoute verbleven op het kasteel. Deze laatste plunderde de omgeving na de belegering van Beauvais en liet tussen Folleville en La Falaise het kamp optrekken van zijn leger. 80 000 manschappen waren hierbij betrokken en zijn uitrusting nam meer dan 20 km in beslag; zij waren in het bezit van een enorme buit, verkregen door de plunderingen in de omgeving. De heerlijkheid van Folleville, reeds sedert de 9de of 10de eeuw in het bezit van de heren van Folleville, ging door het huwelijk van Jeanne de Folleville met Antoine de Poix, over naar de familie van Poix-Sechelles. Hun dochter Jeanne huwde in 1478 met Raoul de Lannoy, een adellijke familie afkomstig van Vlaanderen. Een familie die diende onder Lodewijk XI, Karel VIII en Lodewijk XII voor wie hij gouverneur was te Genua en stierf in 1513 te Folleville. Zijn kleinzoon Louis werd een fanatieke aanhanger van het protestantisme en ondanks de verordeningen van de koning, installeerde hij in het koor van de kerk een preekstoel. Louis de Lannoy huwde met Anne de Viéville en hadden beiden een reeds dochters waarvan de oudste Marie huwde met Antoine de Silly in 1572 die aldus Heer van Folleville werd. Hun dochter Françoise Marguerite, één van de meest vooruitstrevende dames van hun tijd, droeg door haar huwelijk met Philippe Emmanuel het kasteel over aan de familie de Gondi en hun oudste zoon, Pierre en broer van de gekende kardinaal van Retz, verkocht in 1634 de gronden van Folleville aan Charles de Séricourt en ging aldus over naar de nakomelingen van deze waarbij de laatste in lijn Marie Michelle, dochter van Charles Tirnoléon de Séricourt, het geheel liet overgaan door haar huwelijk met Joseph Augustiti de Mailly, Maarschalk van Frankrijk, aan de familie Mailly-Haucourt. Deze werd echter op 23 maart 1793 te Arras onthoofd op order van Joseph Lebon. Joseph Augustiti liet ook het kasteel afbreken steen per steen in 1777 om deze stenen te gebruiken bij de oprichting van een nieuw verblijf te Mailly-Raineval. Hun zoon, de hertog van Mailly, werd de laatste Heer van Folleville, stierf in 1792 en werd begraven in de kerk naast zijn moeder, onder het graf van Raoul de Lannoy. Na de Revolutie ging het kasteel nog over aan verschillende eigenaren tot het tenslotte eigendom werd van "le Syndicat intercommunal d'Ailly-sur-Noye.
Deze plaats was reeds bezet tijdens de Romeinse periode daar in 1895 een Gallo-Romeins kerkhof werd ontdekt. Een
meer oudere benoeming voor Picquigny vinden we terug onder Pinkini,
Pinkinei, Pecquigny en in 942 wordt het vermeldt als Pinquigniacum en
onder namen van Pinconii Castrum in 1066 en Pinchiniacum in 1110. Na
de nederlaag van de Hunnen te Lihons-en-Santerre vluchtten de inwoners
van Amiens, die de barbaren een doorgang hadden gegeven, zich terug in
het kasteel van Picquigny, om zich te kunnen beschutten tegen de woede
van Dagobert, die het kasteel heeft komen belegeren. Op 17 december
942 hadden Arnoul, graaf van Vlaanderen en Guillaume Longue Epée, hertog
van Normandië, een ontmoeting te Picquigny, om te onderhandelen over
vrede. Ze trokken er zich terug op een klein eiland in de Somme waarbij
ze hun wapens achterlieten op de oevers. Toen de onderhandelingen ten
einde waren, vertrok Guillaume maar Arnould riep hem terug en niets
vermoedend kwam hij terug om er gedood te worden in een hinderlaag. Reeds in de 13de eeuw had de plaats het statuut van een gemeente met een schepenbank. Bij
het begin van de 14de eeuw stelde het domein van de heren van Picquigny
zich samen in twee verschillende domeinen : Het ene , ingeplant aan
beide oevers van de Somme, de waardigheid van Amiens en het andere ten
noorden van de Somme, samenstellend uit de beschermheren van de abdij
van Corbie. Deze laatsten hielden het dmv een afvaardiging van de abdij
en hadden het recht om een eigen munt te slaan. In 1307 werden de
Tempeliers, allen aangehouden op dezelfde dag in het baljuwschap van
Amiens in opdracht van Filips de Schone, koning van Frankrijk, opgesloten
in de kerkers van het kasteel van Picquigny, toen een indrukwekkend
fort. Op 29 augustus 1475 heeft Lodewijk XI door het Verdrag van
Picquigny, met Edouard IV, door middel van een jaarlijkse som van 50 000
gouden ecu's, een verdrag gesloten die een einde maakte aan de
Honderdjarige Oorlog. In november 1498 staat de Heer Charles d'Ailly,
door middel van Jean d'Ardres, baljuw te Picquigny, aan de bewoners toe
om de verplichting af te kopen, om naar de verplichte oven te gaan om
er hun brood te bakken, tegen 2 pond 6 deniers per huishouden. In
augustus 1547 staat Hendrik II, koning van Frankrijk, een markt toe op
iedere tweede maandag van de maand, om de inwoners te helpen die het
slachtoffer geworden waren van een grote brand. Op 14 juli 1595
dienen Picquigny en zijn burcht als vluchtplaats voor het overgebleven
Franse leger dat hulp gaan bieden was aan Doullens, in opdracht van de
hertog van Bouillon, de graaf van Saint-Pol en de hertog van Nevers,
verslagen door de Spaanse generaal de hertog van Fuentes. In januari 1630 krijgen we het vastleggen van een markt op iedere woensdag van de week. In
de 19de eeuw krijgen we er de passage van Victor Hugo die de ganse
Somme afreist. In zijn "Misérables Fauchelevant" vermeldt hij zichzelf
te Picquigny. Met de Eerste Wereldoorlog loopt het kasteel ernstige
schade op door de mortierinslagen. Toch blijven de ruïnes indrukwekkend
en worden ze meermaals verstevigd. Ieder jaar gaat hier nu in de maand
augustus ook een middeleeuws festival door die heel wat bezoekers
aantrekt. Het beheer hiervan en het kasteel is vastgelegd tussen het Office de Tourisme en de vereniging "Rempart".
Beschrijving. - La Porte de
la Barbacane. Het is deze die de toegang toestond tot het middendeel
en het hoogste gedeelte van het fort langs de zuidelijke zijde. Zij is
uitgerust met twee openingen, naast elkaar waarbij ieder zijn eigen
ophaalbrug had. Deze links in een Gotische boog is breder, de brug voor
de karren, en de andere links in rondboog, voor de voetgangers. Het
is langs deze enige poort dat te Picquigny de passage tussen Amiens en
Abbeville ging. De manschappen van de heer konden aldus perfect de
doorgang controleren en de doorgangsrechten innen. - La Porte du
Gard. Deze opent zich aan de westelijke zijde en gaf toegang aan het
laagste gedeelte aan de binnenzijde van de omwallingen en aan de
collegiale. Doordat zij afgelegen was van de gracht, was hij
aangebracht in een versterking van de omwalling, en was zijzelf enkel
voorzien van een valhek, zonder ophaalbrug. Zij komt vandaag uit op het
dodenmonument, opgericht als een rondpunt in het midden van de straat.
Twee wapenschilden versieren bovenaan de ingang in een Gotische boog.
Bronnen :
-
Charles-Laurent Salch in Dictionnaire des Châteaux et des
Fortifications du Moyen Âge en France; Editions Publitotal Strasbourg
1979. - Charles-Laurent Salch in Atlas des Châteaux-Forts en France; Editions Publitotal Strasbourg 1977. - J-F. Fino in Forteresses de la France Médiévale; Editions A. et J Picard Paris 1970. - André Châtelain in Châteaux-Forts, image de pierre des guerres médiévales; Editions Rempart Descléé de Brouwer Paris 1990. - Jean Mesqui in Châteaux Forts et Fortifications en France; Flammartion 1997.
In
het Leven van de Heilige Radégone, vastgelegd door de schrijver
Fortunat, verschijnt Péronne voor de eerste maal als koninklijke stad,
Perunna urbem regiam, in de tweede helft van de 6de eeuw. Een
achterkleinzoon van Karel de Grote is graaf van Péronne, reeds in de
eerste helft van de 9de eeuw. Een Karolingisch paleis is eveneens
vermeld tijdens deze periode. Koning Karel de Kale ontmoet er zijn
broer, keizer Lotharius in 849. Het castrum van Péronne is reeds
vermeld in het jaar 900. Deze plaats behoorde toe aan de machtige
graven van Vermandois. Na enige tijd te zijn opgesloten in
Château-Thierry, interneert graaf Herbert II de Vermandois zijn
koninklijke gevangene, Karel de Eenvoudige, in het kasteel van Péronne.
De onttroonde koning overlijdt er in 929. Péronne maakt hierna het
voorwerp uit van een strijd tussen de graaf Herbert II de Vermandois, de
graaf der Franken Eudes le Grand, een voorvader van de Capetingers, en
de koningen van Frankrijk. Kroonprins Lodewijk, de latere Lodewijk
VI maakt zich meester van Péronne in 1102 en vertrouwt het beheer toe
aan zijn oom Herbert, vrouw van Adéle de Vermandois, de laatste
erfgename in de Karolingische lijn van de machtige graven van
Vermandois. In 1185, na drie jaar van hevige strijd voor de erfenis
van Elisabeth de Vermandois, komt het aan Philippe II Auguste toe,
dankzij de uitvoering van het verdrag afgesloten met de graaf van
Vlaanderen, Filips van de Elzas en hierbij in het bezit te komen van het
grootste gedeelte van de Vermandois met de steden als Amiens en
Péronne. Perona wordt aldus ingeschreven in het register der lenen, in
de Scripta de feodis, een lijst van al de bezittingen van de Capetinger
tussen 1206 en 1210. Philippe II Auguste neemt heel vlug het besluit om
de stad te versterken en reconstrueert het kasteel volgens de
standaardmodellen van zijn architecten. In 1209 staat hij een aantal
privileges toe aan de stad. Péronne blijft in de Franse invloedssfeer
tot en met 1435, wanneer Karel VII het overdraagt volgens het verdrag
van Arras aan Filips de Goede, hertog van Bourgondië. Het is in dit
kasteel dat de beruchte ontmoeting plaats vond tussen Lodewijk XI,
koning van Frankrijk en Karel de Stoute, hertog van Bourgondië in 1468.
Deze laatste had er de Franse koning uitgenodigd om er de talrijke
geschillen tussen beide heersers te komen uitpraten. De reden die
Lodewijk XI, een intelligente en voorzichtige heerser, hiertoe doen
besluiten hebben om zich zonder daadwerkelijke oplossingen te haasten en
zich over te leveren aan Karel de Stoute, blijven tot de dag van
vandaag vreemd. In zijn dagboek vermeldt Philippe de Commynes wat hij
denkt over deze houding. "Een grote dwaasheid is het van de koning om
zich te onderwerpen aan de macht van de andere, zeker wanneer ze met
elkaar in oorlog zijn of ze elkaar negeren". Van zodra koning Lodewijk
XI was aangekomen te Péronne liet Karel de Stoute de soeverein gevangen
nemen daar het nieuws gekomen was van een nieuwe opstand te Luik en
aangestookt door een dienaar van Lodewijk XI. De opsluiting in het
kasteel duurde maar enkele dagen maar de hertog van Bourgondië
profiteerde hiervan om bij Lodewijk XI een aantal toegevingen af te
dwingen hierdoor versterkend zijn macht in zijn gebied. De vernederde
koning kwam vrij op 02 november. Hij zou een tiental jaren later wraak
nemen na de dood van Karel de Stoute in 1477 toen hij Péronne terugnam
en definitief de Bourgondische staat versloeg. Péronne zou zijn
defensief karakter echter niet verliezen. In de 16de eeuw zijn de
versterkingen vervolledigd. De Duitse keizer, Karel V, de voornaamste
tegenstander van Frans I, koning van Frankrijk, belegerde de stad in
1536 gedurende één maand. Door deze heldhaftige daad kregen de bewoners
en het garnizoen van Péronne een koninklijke erkenning. De stad
Péronne leed ook enorm tijdens de Eerste Wereldoorlog. Een
geschiedkundig museum over de Eerste Wereldoorlog, la Grande Guerre
zoals de Fransen zeggen, is in het kasteel ondergebracht om deze
tragische gebeurtenissen te laten herinneren en te bewaren.
Beschrijving.
Van
het kasteel opgericht onder Philippe II Auguste, blijft vandaag enkel
nog de zuidwestelijke voorgevel over (foto 1). Vier mooie ronde torens met een
diameter van 9 meter (foto 2), waarvan er twee de ingangspoort (foto 3) vormen, wisselen
de omheiningsmuren af. Zij zijn doorbroken met verschillende smalle en
lange schietgaten (foto 4). Enkele onder hen zijn achteraf opnieuw hersteld
tijdens de Eerste Wereldoorlog. Men bracht eveneens in de 16de eeuw
ronde schietgaten met daarboven een kruisvormige ronding (foto 5)(voor het zicht
en het laten ontsnappen van de kruitdampen) voor het geschut aan (foto 6). De
basissen van deze ronde torens zijn voorzien van een volle taluud (foto 7) en
kenmerken een lichte uitstek. Zij beschikken binnenin over twee
verdiepingen voorzien van kruisgewelven. Het geheel is opgericht in een
klein regelmatig metselverband in maatstenen. De ingang is
vastgezet, volgens het schema van de architectuur van Philippe Auguste,
tussen twee ronde torens (foto 8). Zij was verdedigd door een ploertendoder ( foto 9) en
versperd door een dubbel valhek (foto 10, 11 en 12). Deze samenstelling, kenmerkend voor de
architectuur van het begin van de 13de eeuw, vindt men ook terug in het
kasteel van Dourdan, eveneens gebouwd in opdracht van Philippe Auguste. Opgravingen
hebber ervoor gezorgd om het oorspronkelijke plan van het kasteel vast
te leggen. Het ging om een zeshoek begrensd aan iedere hoek met een
ronde toren en gedomineerd door een donjon. Deze laatste werd gebouwd
in opdracht van de koning voor de som van 2000 ponden. Hij moest de
klassieke structuur bezitten van de grote ronde torens (structuur
Philippiennes) waarvan de koning zijn domein voorzag zoals te Chinon,
Gisors, Vernon, Villeneuve-sur-Yonne, Villeneuve-sur-Avre, Lillebonne,
Rouen, ed... Hij voorzag 80 ponden voor het onderhoud van de site en
meer dan 1900 ponden voor de bouw van de muren en de torens, de
uitdieping van de grachten en de installatie van een ophaalbrug. Er
bestond waarschijnlijk ook een omloop op de top van het metselwerk zoals
het gebruikelijk was in deze periode. De plaats heeft verschillende
wijzigingen ondergaan in de loop der tijden, in het bijzonder in de 16de
en de 17de eeuw. Maar de beschietingen in de periode van 1914 - 1918
hebben een groot gedeelte van deze wijzigingen laten verdwijnen en het
middeleeuwse fort vervormd.
Bronnen :
-
Charles-Laurent Salch in Dictionnaire des Châteaux et des
Fortifications du Moyen Âge en France; Editions Publitotal Strasbourg
1979. - Charles-Laurent Salch in Atlas des Châteaux-Forts en France; Editions Publitotal Strasbourg 1977. - J-F. Fino in Forteresses de la France Médiévale; Editions A. et J Picard Paris 1970. - André Châtelain in Châteaux-Forts, image de pierre des guerres médiévales; Editions Rempart Descléé de Brouwer Paris 1990. - Jean Mesqui in Châteaux Forts et Fortifications en France; Flammartion 1997.
In
de nabijheid van de Romaanse kerk vinden we de uitgebrande ruïne terug
van Berzy-le-Sec, een ruïne in een vierkante omheining van 40 meter op
50 meter gevormd met uitgebrande gebouwen rond een koer samengesteld.
Het oostelijke deel werd opnieuw opgericht in de 16de eeuw en is nog in
heel goed staat terwijl deze in het noorden gans verdwenen is. De
hoeken waren geflankeerd met torentjes op steunberen.
Men gaat er binnen langs een uitstekende torenpoort omkaderd met zware
steunberen die de ingewerkte torentjes omkaderen met een bekroning van
schietgaten.
Tussen de gleuven van de armen van de ophaalbrug is een nis waarop drie
wapenschilden staan. Het geavanceerde massief is geplaatst tegen een
poort beschermd door een schietgat, versperd met een valhek waarbij men
de gleuven kan ontwaren en waarachter de doorgang is overwelfd met een
gebroken tongewelf. Tussen de twee poorten is een ruimte aangebracht om
als knuppel te dienen.
Men vindt er ook een kapel bij uitstek in de muren, overwelfd met
kruisribben waarbij de vensters in het breed geopend zijn aan de zijde
van de grachten en waaraan de rol is toegewezen als symbolische
beschermer van de ingang.
Het geheel is in mooi metselverband, de kalksteen is er zorgvuldig
toegevoegd in regelmatige beddingen. De oorspronkelijke vensters van
het oostelijke gebouw zijn rechthoekig maar daarboven met blinde bogen
vormend de vensters in een samenkomst van de kruisgewelven met het
versierde timpaan. Later zijn de muren doorbroken geweest met grote
rechthoekige vensters.
Van de basse-cour die het kasteel verlengd aan de zijde van het plateau
blijft er niets over dan enkele sobere restanten en zijn plaats is op
dit moment bezet door een lange loods in metaal.
Rond 1445 koopt Pierre de Louvain de heerlijkheid en het opgerichte
kasteel en brengt er veranderingen aan. Dit blijft bewoond tot en met
1918; het moment wanneer het ernstige beschadigingen oploopt,
toegeschreven aan de bombardementen en volledig uitbrandt.
Naar enkele
auteurs kon het meest oude gedeelte dateren van de 14de eeuw. Volgens
Jean Mesqui dateerde het geheel van de 15de eeuw met uitzondering van de
wijzigingen van de 16de eeuw.
Nota :
Tot op dit moment heb ik omtrent Berzy-le-Sec heel weinig informatie
kunnen terugvinden, aanpassingen zullen later nog zeker volgen. Wie
omtrent Berzy-le-Sec meer informatie zou bezitten is dit ten zeerste
welkom.
Bronnen :
-
Charles-Laurent Salch in Dictionnaire des Châteaux et des
Fortifications du Moyen Âge en France; Editions Publitotal Strasbourg
1979. - Charles-Laurent Salch in Atlas des Châteaux-Forts en France; Editions Publitotal Strasbourg 1977. - J-F. Fino in Forteresses de la France Médiévale; Editions A. et J Picard Paris 1970. - André Châtelain in Châteaux-Forts, image de pierre des guerres médiévales; Editions Rempart Descléé de Brouwer Paris 1990. - Jean Mesqui in Châteaux Forts et Fortifications en France; Flammartion 1997.