De kerk Saint-Paul situeert zich in de gemeente van Saint-Paul-lès-Dax. Het is een stopplaats voor de pelgrims komende van Tours naar Santiago de Compostella. De kerk is gebouwd op een heuvel, gekend voor het ontspringen van een bron. Omwille van haar Romaanse apsis van de 12de eeuw is de kerk het voorwerp geweest van een klassering bij Historische Monumenten in 1862. Zijn apsis die opgericht is rond 1120-1130 was verwant met een nog ouder schip welk in de 15de eeuw is vervangen door een Gotisch schip en deze in 1855 vervangen door het hedendaagse schip met collateralen in Neo-Gotische stijl. De constructie van de klokkentoren gaat terug tot de 14de of de 15de eeuw. Aanvankelijk was hij gescheiden van de kerk maar het huidige, grotere en uitgestrekter schip verbindt hem nu met de apsis, aldus creërende één enkel gebouw samengesteld uit verschillende periode.
De apsis.
Het binnenste decor is sober en wordt begrensd door een kroon van elf naakte nissen in een driehoekig plan en drie vensters met hun colonetten. Deze zijn verhoogd met kapitelen die de boogreeksen ondersteunen en versierd met sterren. Aan ieder vensters stellen zij een eigen beeldhouwwerk voor. De nissen gevormd door rondbogen en met voetringen getooid, vormen een reeks van banken rondom het altaar en een uitwerking die in overeenkomst moest zijn met de eerste functie van het gebouw; om verlichting te brengen en de genezing van de pelgrims naar Santiago de Compostella te bekomen, dit associërende met het geloof in het water vooral omdat de kerk gebouwd is op enkele meter van een bron. Aan de buitenzijde is de apsis opengewerkt met vierkante steunberen die zich met een waterlijst beëindigen en met een blinde boogreeks door colonetten gedragen en mooi versierde kapitelen. Het strekt zich uit rondom het halfrond en de rechte travee van het koor. Zijn rondbogen zijn met vier in aantal in het centrale gedeelte en drie aan iedere zijde. Zij zijn geprofileerd met een voetring tussen twee hollijsten die versierd zijn met een rij van staafvormige kanteelversiering. Een serie van bas-reliëfs met rijke en gevarieerde voorstellingen rust op deze boogreeks verhoogd met een dammotief in staafvormige kanteelversiering, hetzelfde als bij de drie vensters met hun zuilen, hun kapitelen en hun versierde boogreeksen met sterren. Monique Veaux merkt in haar boek op dat het Romaanse procedé van de fries in de bas-reliëfs uitzonderlijk is in Frankrijk en hier stelt zij zich samen met elf bas-reliëfs in witte marmer die zich opeenvolgen zoals de onderlijning van een paneel. In de loop der eeuwen heeft de versiering van de kerken een opgang gekend met de verbeelding van haar kunstenaars. Een bas-reliëf kan als een voorstelling verschijnen als beeld van een geschrift dat aan iedereen toestaat om een scène voor te stellen zelfs als men ze niet kan lezen of haar taal verschillend is van de geschreven taal. Deze voorstelling biedt een ontwikkelde blik en eveneens de essentiële verbeelding die hij bijdraagt tot de ontwikkeling van de intelligentie en zijn creaties. Kijkend naar de gekende symbolen zijn de voorstellingen van de kapitelen aan de kerk van Saint-Paul niet zo gestructureerd als haar bas-reliëfs die in het bijzonder bijbelse scènes voorstelt. De eerste doen een beroep op de vrije verbeelding van de beeldhouwers en deze die ze observeren terwijl de bas-reliëfs die bovenaan zijn geplaatst zich concentreren op de hemelse zaken die de bijbelse geschriften voorstellen met een veelvoud van beelden en scènes. De bas-reliëfs zijn met zorg geplaatst, om reden dat de fries die zij vormen, kan gelezen worden. In hun samenstelling zijn ze zelfs gecentreerd geweest om exact te passen in de cirkel rondom de apsis. Uitgezonderd deze bij welke het niet nodig was omwille van hun kleine omvang zoals bij de 4de en de 9de en deze die achter de rechthoek van de steunberen zijn geplaatst zoals de 3de en de 6de. De bas-reliëfs zijn van rechts naar links geplaatst volgend een orde waarin ze zich openbaren op de apsis van de kerk. Een lijst van aanduiding van de bas-reliëfs zoals ze aangeduid zijn door de vereniging van "Les amis du vieux Saint-Paul". 1 en 1B) Fabelachtige dieren beantwoordend aan de oproep van het vijfde en zesde trompetgeschal van de Apocalyps. 2) De Heilige Vrouwen aan het graf van Christus. 3) Drie Evangelisten. 4) Drie dieren. 5) Het Laatste Avondmaal. 6) De Judaskus - De arrestatie van Christus op de Olijfberg. 7) De Kruisiging. 8) Samson. 9) De Heilige Veronica. 10) De draak. 11) De Verrezen Christus, beeld van het Nieuwe Jeruzalem.
Deze fries begint met een voorstelling van dieren en in de loop van de gevarieerde voorstellingen, beëindigd het zich met de visie van het nieuwe Jeruzalem met de Apocalyps dat het eindpunt symboliseert, het waardige eindpunt of nog meer de overwinning. Zo ingewikkeld iedere voorstelling zou mogen zijn, is het toch mogelijk om vlug de betekenis te raden van het geheel van deze bas-reliëfs van de kerk Saint-Paul. Voor sommigen bootst de eerste scène zelfs een gevecht onder de dieren na. Maar hoe kan een dierengevecht leiden tot een waardig eindpunt ? Wie zou er bij dit gevecht voorgesteld worden ? Het antwoord "dier" komt van het Latijnse "anima" en musici weten dat de uitdrukking "con anima" betekent "met de ziel". Dit dierengevecht stelt eigenlijk deze voor van de ziel, deze van de geest van de mens die triomfeert. Zeven dieren zijn vooropgesteld en zelfs geconcentreerd op het eerst bas-reliëf. Daar de geest van de mens is geconcentreerd en hij zich bevindt in goede verhoudingen terwijl hij nood heeft aan de betekenis van spirituele zaken, zaken van hogerhand te begrijpen, die de bas-reliëfs van Saint-Paul voorstellen, ondersteunt het de vrije verbeelding, zijn creativiteit en hem een nieuwe wereld openbaart. De apsis omvat een grote verscheidenheid van onderwerpen bij de kapitelen met een oeuvre van minstens twee steenvariëteiten en met dekstukken in verschillende vormen die al dan niet zich beëindigen met vogelkoppen, palmetten, rankenversiering, gebladerte, bloemen, wijndruiven. Een beschrijving van de kapitelen weergegeven door de vereniging "Les amis du vieux Saint-Paul", van rechts naar links of van zuid naar noord. 1) Een soort van grote paarden met lange, gespleten poten. 2) Mannen die vrouwen vasthouden aan hun haren, geplaatst aan de hoeken van het kapiteellichaam. 3) Twee grote vogels die aan wijndruiven pikken. 4) Hybride dieren met een paardenkop en vogelpoten. 5) Twee pelikanen die hun borst opzetten. 6) Acanthusgebladerte. 7) Temmers steken hun handen in de muil van een leeuw. 8) Een gevecht tussen twee hyena's. 9) Twee leeuwenkoppen. Vanuit de muil van één onder hen komen poten tevoorschijn. 10) Dit kapiteellichaam is cilindrisch. Leeuwenkoppen laten hun manen hangen die zich krommen en door elkaar lopen. 11) Drie grote vogels die op de grond mooie druiven oppikken - heel mooi gedecoreerd. 12) Drie hyena's lopend van links naar rechts en zijn hetzelfde getrokken als deze op kapiteel acht. 13) Een komediespeler houdt zich in evenwicht op het hoofd en met de handen en laat aan zijn naakte voeten een zware bal rollen. Eveneens een personage die zit en een muzikant. 14) Twee acrobaten opgehangen aan de haren van een vrouw die hen op hun plaats houdt met haar voeten. Deze scène gelijkt op deze van de komediespelers. 15 en 16) Gebladerte. 17) Twee prooivogels, waarschijnlijk arenden en een kleinere vogel : Een raaf. 18) Een moderner kapiteel opgezet in de jaren '60 tijdens een restauratie. Het originele zou zich in het museum van Schone Kunsten bevinden van Agen. Het stelt een ineengestrengelde man en vrouw voor. 19) Gebladerte en vogelkoppen. 20) Drie vogels met een menselijke figuur, drie mensenhoofden en leeuwenwelpen. 21) Gestileerd Acanthusgebladerte.
De studie van deze realisaties bracht het bestaan van gelijkaardige onderwerpen aan het licht te Sorde-l'Abbaye, te Soubrigues maar in de Navarra op het portaal van Leyre en er wordt rekening gehouden dat deze beeldhouwers waarschijnlijk van Spanje kwamen en dat ze zich bijgevolg in een wereld vol symbolen leefden die hun vertrouwd waren. De restauratiewerken van de apsis hebben eveneens het bestaan van twee afdalende trappen die dichtgemetseld zijn, aan het licht gebracht. Deze bevonden zich links en rechts van het koor, op het niveau van de deuren. In de 19de eeuw zou men nog aan het kooreinde een oud reservoir zien, half dicht gemaakt, waar men sarcofagen had in geplaatst. Deze sarcofagen in wit marmer gaan terug tot de 5de eeuw tijdens de Merovingische periode. Eén van hen is versierd met kleine hoekzuilen en twee onder hen bevinden zich nu in het museum Borda te Dax.
Bronnen :
- Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975. - Monique Veaux in "A la découverte de Dax et de sa région" - Jean Cabanot in Gascogne Romane; Editions Zodiaque, La Nuit des Temps 2, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire - Raoul Deloffre et Jean Bonnefous in Eglises, châteaux et fortifications des Landes méridionales; Atlantica
De abdijkerk Saint-Pierre-et-Saint-Caprais te Mozac
Geschiedenis.
De abdij is waarschijnlijk gesticht in de 6de of de 7de eeuw, ten zuiden van het dorp Mozac, een ontwikkelend dorp dankzij de inplanting en uitstraling van zijn abdij. De abdij is opgericht geweest op een kunstmatig aangelegde heuvel, uit de periode van de Oudheid. Zo bezit de kerk in haar oudste delen bij de crypte en het Karolingisch westelijke portaal, hergebruikte imposten met voetring, grote stenen blokken met draaggaten en andere systemen afkomstig uit de Oudheid. De aanwezigheid van een Gallo-Romeins altaar in het klooster is in 1604 bevestigd. Dit marmeren altaar houdt een Latijnse inscriptie in daterende van de 2de of de 3de eeuw : GENIO ARVERNO SEXTUS ORGIUS SUAVIS AEDUS. Naar René Bouscayrol zou dit een bewijs zijn dat er zich een cultusplaats bevond ter ere van Genie Arverno waarvan de plaats te Mozac onbekend is. De site is eveneens gekozen omwille van de aanwezigheid van hydrografische elementen zoals de beken Ambène en Moulins Blancs, die de verdediging bevoordeeld en de mogelijkheid verschaft om twee molens te bouwen in de kloosteromsluiting. Het gebied van Mozac telde in de loop der eeuwen zo'n 17 watermolens. Het monasterium bevond zich eveneens in de omgeving van de handelsstad Riom en de doorgang van een oude Romeinse heirbaan tussen Augustonemetum en Avaricum die de economische ontwikkeling en zijn verbinding vergemakkelijkte. Naar een hagiograaf van de 17de eeuw die met de oude archieven van de abdij heeft gewerkt zou men met de oprichting kunnen teruggaan tot rond 533-535 als vooropgestelde datum door Calminius en zijn vrouw Namandia, de heiligen Calminus en Namadia dus. Calmin zou de gemeenschap verrijkt hebben met relieken van de heilige Petrus en de heilige Caprius van Agen. De relieken van de echtgenoten/stichters zijn sinds het einde van de 12de eeuw bewaard in een schrijn van email afkomstig uit de Limoges en die de grootste zou zijn in de wereld. In 764 geeft koning Pepijn de Korte of in 848 zou het eerder kunnen gaan om Pepijn II van Aquitanië, aan het monasterium de relieken van de heilige Austremone, de eerste bisschop en evangelist van de Auvergne. Het werd aldus een koninklijke abdij. De eerste koninklijke bescherming zou hernieuwd worden door opeenvolgende koningen zoals Filips I die de overdracht van de abdij van Mozac aan Cluny bevestigt in 1095; in 1169 bevestigt koning Lodewijk VII de Jonge de gunstvoordelen aan de abdij; in 1217 bevestigd Philippe II Auguste de voorgaande koninklijke charter; hetzelfde voor Lodewijk VIII in 1224 en Lodewijk IX de Heilige in 1269. Later zal deze koninklijke bescherming bevestigd worden door de aanwezigheid van de Lelie op het wapenschild van de abdij. De geconstateerde neergang van de religieuze gemeenschap in 1095 laat de abdij onder de voogdij komen van de abdij van Cluny. Op het moment van de komst van paus Urbanus II naar het concilie van Clermont, die er de 1ste kruistocht lanceert, schenkt de bisschop van de Auvergne, Durand, de abdij van Mozac aan deze van Cluny. Zoals Mozac is het een koninklijke abdij welk koning Filips I bevestigt in een charter, in hetzelfde jaar gedateerd. Mozac kan zijn belangrijkheid behouden daar zij de titel van abdij blijft dragen. In een bull van paus Urbanus II voegt hij Sint-Austremon aan Mozac de eerste rang toe zoals deze van Cluny. De abdij van Mozac blijft onder Cluny tot en met de opheffing van de orde met de Revolutie. Het hoogtepunt van de abdij wordt bereikt, enige tijd na de oprichting van de Romaanse kerk in 1165. Paus Alexander III vaardigt een bull uit met de bevestiging van de goederen en voordelen die al de afhankelijkheden opsomt van de abdij van Mozac. De eerste gekende onderhandeling tussen de stad Riom en de religieuze gemeenschap komt er in juli 1277 naar aanleiding van de rechten op drinkbaar water. Pierre de La Ferté, abt van Mozac, schenkt gedeeltelijk de exploitatie van de bron van "Dragonesha" te Saint-Genest-l'Enfant, nu Malauzat, aan de consuls van Riom om hun stad te bevoorraden. De transactie houdt 140 Tornooise ponden in, ten gunste van de abdij van Mozac. Een precieze datum is niet gekend maar te zien aan de architecturale stijl, kan men het begin van de constructie van de Romaanse abdijkerk inschatten bij het begin van de 12de eeuw, ook genoemd; Mozac II. Zij vervangt de eerste Preromaanse kerk waarvan nog het westelijke portaal en de crypte dateren. In 1477 en 1490 wordt de abdij getroffen door een reeks aardbevingen. Van de Preromaanse en Romaanse kerk bestaat nog enkel het schip met zijn 47 beroemde kapitelen, de noordelijke zijbeuk en de basis en de eerste verdieping van het Karolingische portaal. De rest zoals het koor, het transept, de zuidelijke zijbeuk, de kloostergang en de kloostergebouwen zijn gerestaureerd onder abt Raymond de Marcenat; Mozac III. Een nieuwe architecturale stijl, het Gotisch, is er gebruikt. De steen van Volvic is er gebruikt en vervangt er de oorspronkelijke kalksteen. De ingestorte Romaanse gedeelten met zijn kapitelen zijn hergebruikt in de nieuwe Gotische muren. Dit verklaart hoe het komt dat de Club Historique Mozacois sinds 1980, 32 Romaanse kapitelen heeft ontdekt die nu in het plaatselijke museum zijn tentoongesteld. Terwijl de abten normaal werden verkozen door een verenigde gemeenschap in een kapittel, introduceerde de hervorming van de commande een radicale hervorming in de zin van de leiding van de abdij. De abten werden direct verkozen door de koning. De commanditaire abten cumuleerden verschillende bisschoppelijke en abtelijke functies en zijn bijna altijd afwezig te Mozac. De echte leiding van de abdij komt toe aan een prior, de tweede in functie na de abt. Tussen 1516 en 1524 laat de eerste commanditaire abt, Claude Duprat, de kapittelzaal in een Gotische stijl vernieuwen. Hij beëindigt hiermee eigenlijk de laatste restauratiewerken ingezet door abt Raymond de Marcenat, als gevolg van de aardbevingen. In 1595 is de abdij het theater van een gewapend conflict. Koning Hendrik IV geeft aan de graaf van de Auvergne opdracht om de versterkingen te laten ontmantelen. Eigenlijk is de abdij en zijn fort, met medeweten van de monniken, bezet door de Ligue, als basis dienende tegen de stad Riom die getrouw aan de koning had beloofd op 05 april 1594. In 1644 hadden de broeders Recolleten het plan opgevat zich te installeren in de nabijheid van het dorp van Mozac. Zij ontvingen hiervoor de toestemming van de abt van Mozac, Camille de Neufville de Villeroy. Maar omwille van de onderhoudskost van deze gemeenschap voerden de consuls van Riom hiertegen oppositie. In een arrest van de Raad op datum van 26 juni 1644 verzet de stad Riom zich tegen het bouwen van een huis voor de broeders Recolleten in hun stad of voorsteden of in het dorp Mozac nog in de omgeving van voorgenoemde plaatsen. Op 02 juni 1644 kent de abdij een belangrijke hervorming sinds haar aansluiting tot de abdij van Cluny in 1095. Als gevolg van de fusie tussen de orde van Cluny en de kloosters van de Mauristen in 1635, wordt de hervorming van Saint-Maur in de abdij van Mozac opgelegd. De religieuzen van Mozac zijn een tijdje gescheiden in twee groepen tussen deze die hun monastieke leven zoals vroeger wilden verderzetten en deze die de hervorming van Saint-Maur aanvaardden. De hervorming verhindert echter de verflauwing van de discipline niet. In 1658 is een gerechtelijke procedure ingeleid tegen de prior, Blaise Rigoulet, beschuldigd van nicolaïsme, van geweld tegen de broeders, om niet meer aan de diensten deel te nemen, ed.... Hij zou bij verstek veroordeeld zijn, na een voortijdige hechtenis tot de galeien bij koninklijke orde. Op 23 juli 1665 komt er verandering in hun economische aard. De ontvangsten van de abdij worden dan verdeeld in drie tussen de commanditaire abt en de religieuze gemeenschap. Het derde deel wordt gebruikt om de lasten te betalen. De laatste grote werken zijn in 1741 beëindigd toen de religieuzen het vervangen van het plafond in hout van het schip door een schip nu overwelfd in steen, lieten aanbevelen. De werken werden toevertrouwd aan Jean Chalet, een meester steenhouwer van Riom. Op 27 juni 1783, na een zware storm, overspoelt een stortvloed de onmiddellijke omgeving van de abdij. Een watermolen ten zuiden van het grondgebied alsook verschillende delen van de muuromsluiting storten in. Een groot gedeelte van het grondgebied van Mozac is overspoeld en de oogst vernielt. De laatste acte van het religieuze leven te Mozac is getekend op 28 maart 1790. De laatste zeven monniken moeten het monasterium verlaten dat weldra parochiekerk wordt voor de gemeente van Mozac. Als gevolg van het vertrek van de monniken wordt het grootste gedeelte van de kloostergebouwen en hun eigendommen binnen de eerste omsluiting van het klooster, verkocht voor een totaal bedrag van 71 200 ponden ten titel van nationaal goed aan Gaspard Antoine Verny, voorzitter van het hof van beroep te Riom, die er zijn verblijf van maakt. De kerk, met het presbyterium tegen de zuidelijke gevel van het transept inhoudende de oude slaapzaal, ten twee derde van de kapittelzaal, en een deel van de stallen ten westen van de kerk, blijven eigendom van de gemeente. De abdijkerk wordt parochiekerk. De gebouwen zijn aan de gemeente toegekomen. De rest van de gebouwen waaronder de zuidelijke gevel met de eetzaal en keukens, alsook de eigendom van de abdij, ongeveer 4 hectare waarbij 2/3 van het klooster, zijn verkocht als nationaal goed aan Gaspard Antoine Verny in 1792. Het private gedeelte blijft een verblijf, niet toegankelijk voor het publiek tot en met december 2007 toen de gemeenteraad van Mozac de ontvangst van het geheel van deze eigendommen stemde. Aldus wordt het patrimonium van de abdij van Mozac sedert 1792 opnieuw verenigd.
Beschrijving.
Aan de derde pijler van het schip, rechts komende van het westen, aan de noordelijke zijde, op 2,39 hoogte bevindt zich een gegraveerde inscriptie in het Latijn die de naam van de stichter van de Romaanse kerk herinnert. BEGO DE LASTIC MILES FUNDATOR, Begon de Lastic, ridder, stichter. Als men de periode van het bestaan van Begon de Lastic kent, kan men met precisie de werken van Mozac II dateren tussen het einde van de 11de eeuw en het begin van de 12de eeuw.
1) De buitenzijde.
Het basicale plan van de Romaanse kerk Saint-Pierre en Saint-Caprais van Mozac, was in een latijns kruis met vier straalkapellen en een deambulatorium, identiek aan deze van het merendeel van de keren in de Auvergne tijdens dezelfde periode. Zijn afmetingen kwamen overeen met deze van Issoire. Het Romaanse kooreinde met de straalkapellen werd vervangen door een Gotisch kooreinde met drie zijden, ondersteund door drie weinig harmonieuze steunberen. De ingang bevindt zich aan de noordelijke zijde door een geopend portaal dat in de 19de eeuw werd herwerkt toen de kerk hervormd werd als parochiekerk. De omkadering dateert van 1802. De archivolt bovenaan, behoorde tot een Romaans portaal. Bovenaan staat geschreven : "Wanneer U deze kerk binnentreedt, richt dan uw blikken naar omhoog". De binnenzijde van het portaal en zijn ingang zijn Romaans gebleven. Het tympaan heeft een voorstelling met de afhaling van het kruis van Christus, uit een ongekende periode. Links verheft zich de klokkentoren met het portaal waarvan de basis dateert van de 9de eeuw. De eerste gebruikte stenen die werden gebruikt, zouden afkomstig zijn van een Gallo-Romeins gebouw. De eerste verdieping dateert van de 11de eeuw wanneer deze toren deel uitmaakte van het verdedigingssysteem van de abdij. Bovenaan de storen bevonden zich kantelen en zij diende eveneens als ingangspoort. De tweede verdieping dateert van de 15de eeuw. Raymond de Marcenat liet de kantelen verwijderen en veranderde de toren in een klokkentoren wanneer de kruising van de transepten werd afgebroken. De noordelijke gevel in een metselverband met uithollingen, dateert van de 12de eeuw. De toevoegingen in steen van Volvic zijn van de 15de eeuw. Bovenaan links bevinden zich restanten van een ontwerp tot reconstructie door architect Ruprich-Robert in de 19de eeuw met een verhoging tot het oude niveau. Zij toont ons de werkelijke hoogte van de kerk in de 12de eeuw. De zuidelijke zijde is een volledige herwerking van de 15de eeuw en geeft uit op de oude kloostergang waarvan er nog enkel twee Gotische bogen overblijven. De rest werd vernield na de Revolutie. De overdekte galerij werd afgebroken en men kan nog enkele kraagstenen of aansluitingsstukken onderscheiden. Andere deuren die uitgeven op de kloostergang, dragen de wapenschilden van de abten van Mozac zoals van Duprat en Marcenat. De deur geopend op de eerste travee, van de 15de eeuw, bezit een accoladeboog. Verbindend het zuidelijke transept met de kloostergang, nu dichtgemetseld, draagt de oude toegang een linteel van de 12de eeuw. Dit linteel genoemd "Eerbetoon" stelt de heilige Maagd in majesteit voor, gezeten voor een kathedraal en houdt het kind vast op de schoot. Zoals bij alle voorstellingen van een zwarte madonna in de Auvergne, zijn haar handen uitzonderlijk lang. Het kind bidt met zijn rechter hand en houdt een gesloten boek vaan zijn linkerzijde vast. Rechts van de Maagd bevinden zich de heilige Petrus met zijn sleutels, de heilige Austremon, tonende met de hand, Hugues de Semur, neef van de heilige Hugues de Semur en abt van Cluny en hem brengende eerbetoon. Hij is de enige die voorover buigt zonder naar de Maagd te kijken. Tussen hen bevindt zich een ongekend personage. Links bevinden zich de heilige Johannes, twee bisschoppen die het kruis vasthouden en nog een derde personage. De vraag hierbij gesteld is of zich tussen de ongekende personages niet de heilige Caprais of de heilige Calmin zouden bevinden terwijl men deze van de heilige Austremon kan onderscheiden !
2) De binnenzijde.
Het schip heeft een lengte van 50 meter bij 17 meter breedte met de zijbeuken en houdt zes traveeën in met ribgewelven. Het plafond dateert van 1741. De bogen rusten op de booglampen versierd met acanthusgebladerte. De pijlers zijn dun aan de zijde van het schip welke verschillende zaken kan aanduiden. Zo zouden er geen gordelbogen onder het oude gewelf geweest zijn en deze die centraal staan hadden geen kapitelen. De drie andere zijden hebben half in de muur geplaatste zuilen met kapitelen gezet op twee voetringen en gescheiden door een moluur. De pijlers zijn verbonden met rondbogen. De noordelijke zijde is niet gerestaureerd geweest en heeft zijn oorspronkelijke vensters behouden. De muur van de zuidelijke zijbeuk werd in de 15de eeuw herdaan, doorbroken van spitsboogvensters. Hij bezit zijkapellen waaronder deze die de relieken bewaard. De derde kapel, genoemd deze van de heilige Petrus, bezit een Gotisch wapenschild waaronder een inscriptie van 1480 de naam van de stichter aanduidt : Dom Guillaume Focaud, ter ere van de heilige Sebastian. Het koor en het transept welke gerealiseerd waren door abt Raymond de Marcenat, worden gescheiden door een oksaal. Op de kruising van het transept vindt men stallen terug gebeeldhouwd met steunblokjes daterende van 1410, door abt Philibert Archimbaud geïnstalleerd. De Karolingische crypte van de abdijkerk dateert van het bij het begin van de 10de eeuw wat inhoudt dat deze eigenlijk één van de oudste van de Auvergne zou zijn, samen met deze van de kathedraal van Clermont-Ferrand die van 946 dateert. Zij bezitten allebeide hetzelfde plan. Een centraal gedeelte verdeeld in drie kleine beuken of nissen omgord met een hele dikke muur. Tijdens deze periode was de bestemming van een crypte om relieken te bewaren van martelaren of heiligen. Het is in het centrale gedeelte dat zich een put bevindt. Hij heeft een diepte van twee meter met een omtrek van 60 cm. De noordelijke en zuidelijke muren houden hergebruikte stenen in van tijdens de Gallo-Romeinse periode en hebben een dikte van 2,40 meter. De gewelven zijn ondersteund door zuilen met kapitelen versierd met gebladerte die heelzeker in de 11de eeuw zijn vervangen. In de 12de eeuw werd tijdens de periode van de reconstructie van de Romaanse kerk, een deambulatorium met vier straalkapellen toegevoegd. De crypte werd gebruikt tot en met de 15de eeuw en werd hierna dichtgemaakt na de aardbeving die het Romaanse koor vernielde. Deze werd vervolgens gereconstrueerd in de Gotische stijl door Raymond de Marcenat. De crypte werd in 1616 gedeeltelijk vrijgemaakt om als grafkelder te dienen, door een Benedictijnse monnik, van oorsprong van Riom. In de vergetelijkheid geraakt werd zij opnieuw ontdekt in 1849 door architect Aymon Mallay die voor Violet-le-Duc werkte, de crypte vrijmaakte en ze restaureerde.
Bronnen :
- Bernard Craplet in Auvergne Romane; Editions Zodiaque, La Nuit des Temps 2, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire - Françoise Leriche-Andrieu in Itinéraires Romans en Auvergne; Editions Zodiaque, Les Travaux des Mois, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire - Jean Dupont in Nivernais-Bourbonnais Roman; Editions Zodiaque,La Nuit des Temps 45 Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1976 - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975.
De Heilige Vrouwen aan het graf van Christus
Soldaten aan het graf van Christus in slaap
Atlanten
De engel van de Apocalyps aan iedere hoek van de 4 windstreken
Petrus geketend in zijn cel wordt bevrijd door een engel
Jonas in de buik van de walvis
Mensaap met koord rond de hals
Twee tegenover elkaar staande griffoenen
Twee gevleugelde draken kijken van elkaar weg
Linteel aan de zuidelijke transeptarm genaamd "Eerbetoon"
De kerk Saint-Etienne van Franchesse is opgericht in twee opeenvolgende constructiecampagnes namelijk tijdens de eerste helft tot het einde van de 12de eeuw. De kerk Saint-Etienne stelt een onduidelijk schip voor met drie traveeën, overwelfd met een gebroken tongewelf, met collateralen en een uitstekend transept overeenkomend met een mooie apsis in halfrond en twee absidiolen. Het kooreinde, met vensters bovenaan versierd men een hoge rondboog, is van een grote elegantie. Een indrukwekkende klokkentoren met een onregelmatig langwerpig plan is aan de hoeken getemperd door dunne colonetten. Hij verheft zich op de kruising met twee verdiepingen met blinde boognissen en bogen met paarsgewijze colonetten. Aan de binnenzijde versiert een sobere boogreeks in rondboog en gescheiden door kleine bogen in mijtervorm, de apsis. De half in de muur gezette zuilen van de kruisvormige pijlers dragen de kapitelen met gebladerte, rankenversiering en vlechtwerk. Eén enkele biedt een kop van een monsters aan uitspuwend slangen met een mensenhoofd. Aan de hoge zuilen van het schip blijven enkele gefigureerde scènes spijtig genoeg onduidelijk.
Bronnen :
- Jean Dupont in Nivernais-Bourbonnais Roman; Editions Zodiaque, Abbeye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1976 - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975.
De kerk Saint-Pierre te Yzeure welke in de 9de eeuw is bevestigd als Augustijnenabdij, gaat rond 1150 over als priorij afhangende van de Benedictijnenabdij van Saint-Menoux. Zij hing aldus ook af van het diocees van Autun. Dit mooie gebouw dat zich nu verheft op een goed ontgonnen plaats, verleidt reeds diegene die de kerk nadert door de okerkleurige patina en de rijke samenhang van zijn gevel. Een mooi portaal opent zich in rondboog onder drie boogringen waarbij deze binnenin terugvalt op draagmuur, de andere op de zuilen. Een rij van staafvormige kanteelversiering omgordt het geheel. De decoratie van de kapitelen zijn er heel interessant. Links staat een personage recht in een dreigende houding, tussen twee borsten. Een andere personage met ver uit elkaar staande benen, de handen op de knieën en uitstekend zijn tong. Rechts bevinden zich griffoenen en tegenover elkaar staande fabelachtige dieren. Een klein mooi versierd portaal opent zich rechts van het voorgaande, onder een boogring in rondboog die de zuilen met kapitelen ontvangen. De kapitelen zijn versierd met vereenvoudigd gebladerte en menselijke gezichten uitspuwend het gebladerte. Boven deze portalen bevindt zich een schuin afgewerkte dakgoot versierd met ruiten en rustend op de modillons met monsterkoppen of dieren. Boven deze dakgoot staat een venster waarbij het archivolt zaagtanden draagt op de colonetten. Het uitgestrekte schip met vier traveeën, met grote gebroken bogen, is overwelfd met een gebroken tongewelf op gordingen. De gewelven van de collateralen zijn herdaan geweest. De half ingewerkte zuilen van de pijlers zijn bekroond met mooie kapitelen met een Bourgondische inspiratie, heel erg verwant met deze van Souvigny en Sainte-Menoux. Enkelen dragen te midden van het lofwerk, gezichten aan de hoeken waarbij twee lange ontrolde lintvormige versiering uitspuwen. Een andere is versierd met kleine nissen onder bogen versierd met parels aan het einde van de nerven. Aan de hoeken verschijnen mensengezichten. Het merendeel van de dekstukken zijn versierd met rijen van olijven. In de zijbeuken vallen de gordingen terug op de geribbelde pijlers met kapitelen versierd met eenvoudig gebladerte of rankenversiering identiek aan deze van het schip. Eén van de kapiteellichamen biedt een groep van vijf personages aan waarvan deze in het midden de arm naar de hemel verheft. De kruising van het transept is begrensd door zware kruisvormige pijlers zonder colonetten. De grote rondbogen, uitgezonderd deze die zich opent op de noordelijke kruisbeuk en waarbij de boog gebroken is, zijn er ontvangen door de imposten. Het koor met een rechte travee, overwelfd met een tongewelf, staat met het zuiden in verbinding met een absidiool beëindigd door een halfkoepel. De andere absidiool is vervangen geweest door een Gotische kapel. Men betreedt de crypte van de 11de eeuw langs trappen, die zich openen aan weerszijden van het koor, in de absidiool en langs de kapel. Het plan is er ongebruikelijk en schijnt twee opeenvolgende fazen van oprichting te weerspiegelen. Een soort van nauw hokje waarvan het einde is gevormd door een half tongewelf, neemt een aanvang langs drie doorgangen geopend onder de passend samengestelde zware massieven, op de crypte. Deze crypte, overdekt met ribgewelven, is gevormd door een korte rechte travee beëindigd door een halfrond. De gewelven worden er ontvangen door vier pijlers op verheven sokkels en met imposten die het geheel verdelen in drie beuken. Twee kleine openingen, doorbroken in het halfrond, verlichten het geheel nauwelijks.
- Jean Dupont in Nivernais-Bourbonnais Roman; Editions Zodiaque, la Nuit des Temps 45, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1976 - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975.
De kerk Notre-Dame van Châtel-Montagne is door Dalmace de Châtel-Montagne rond 1081-1088 aan Cluny geschonken. Een copie van de acte van overdracht duidt de datum van stichting van de priorij aan, namelijk op 02 mei 1082. Deze schenking is bevestigd door twee broers van Dalmace. Dit heeft echter paus Urbanus II niet verhinderd om het bezit van de priorij aan de abdij van Cluny te bevestigen op 16 maart 1095. Deze schenking houdt eveneens de castrale kapel in alsook andere belangrijke bezittingen. De schenking heeft het mogelijk gemaakt dat er zich een kleine kloostergemeenschap ging vestigen. Een acte van 21 september 1131erkent de bisschop van Clermont, Aimery, die zijn akkoord gaf aan Pierre le Vénérable, abt van Cluny, dat de priorij van Châtel-Montagne de priester van Arfeuilles mag benoemen. De priorij is geïnstalleerd voor drie of vier monniken, bevestigd in 1270, 1295 en 1354. In 1331 wordt de priorij vermeld in de ontvangsten van tafelgoed bij de vrouwelijke priorij van Laveine, in de omgeving van Maringues. De 14de eeuw kenmerkt de terugval van de kleine vestigen zoals priorijen. De bezoekers van Cluny vermelden in 1354, 1386 en 1417 dat de kloostergebouwen in een slechte staat verkeren. In 1501 is de priorij van Laveine hervormd door de abt van Cluny, Jacques d'Amboise. De prior heeft aldus al zijn rechten over aan de priores, Gabrielle de Polignac, om de priorij tijdelijk te leiden. Er zijn nog steeds monniken in de priorij van Châtel-Montagne in 1679. Men weet niet goed in welke omstandigheden zij de priorij hebben verlaten. Toen er nog monniken in de priorij aanwezig waren vierden zij de mis aan het hoofdaltaar gesitueerd in de apsis. De missen voor de parochie gingen door aan het hoofdaltaar toegewijd aan Saint-Genest, geplaatst ten oosten van het schip. Toen de priorij werd verlaten, werden de missen van de parochie verplaatst naar het hoofdaltaar van de apsis. Het altaar toegewijd aan Saint-Genest werd tussen 1698 en 1702 vernield. Bij afwezigheid van documenten betreffende de oprichting en om toch een zekere wijze te kennen wat betreft de oprichting, zijn de verschillende etappes vastgelegd door Eugène Lefèvre-Pontalis in 1905. - De eerste fase van oprichting wat betreft het schip van de kerk, de collateralen en het transept zouden de laagste gedeelten teruggaan tot het begin van de 11de eeuw. - De hoge gedeelten van het schip, vanaf de valse tribune, de gewelven van de collateralen en het westelijke portaal, zouden opgericht zijn rond 1150. - De gewelven van het transept en het koor op het einde van de 12de eeuw. - Het zuidelijke ingangsportaal is opgericht in de 13de eeuw. Bernard Craplet betwijfelt deze geschiedenis en volgens hem zou de homogeniteit van het schip niet verantwoord zijn om de constructie van het schip in twee te delen. Zij zou volgens hem volledig opgericht zijn in 1100 en 1125. Het oudste gedeelte van de kerk zou het transept zijn dat zou opgericht zijn in de 11de eeuw en vervolgens gewijzigd bij het begin van de 13de eeuw. Het westelijke portaal zou vervolgens opgericht zijn bij het midden van de 12de eeuw, voor de oude westelijke gevel. In 1835 werd de eerste absidiool aan de noordelijke zijde afgebroken en vervangen door een rechthoekige kapel. In 1840 werd de kerk geklasseerd als Historisch Monument. Toen het zuidelijke zijportaal tot ruïne dreigde te vervallen wou de gemeente deze laten afbreken in 1850. De bevoegde minister gaf vervolgens opdracht aan architect Eugène Millet om een rapport over de staat van het gebouw op te maken in 1852. Het zuidelijke zijportaal werd in 1853 gereconstrueerd. De daken werden in 1864-1865 herdaan. Vervolgens zijn de restauratiewerken gerealiseerd door architect Georges Darcy tussen 1873 en 1876.
Beschrijving.
1) De binnenzijde.
Schip en zijbeuken : Het schip vormt met het westelijke massief een architecturaal en chronologisch geheel waarin gans de interesse van de kerk berust. Het schip meet binnenin 21,5 meter in de lengte, een breedte van 4,50 meter en een hoogte onder het gewelf van 12,60 meter. De benadrukking in vier traveeën is benadrukt door de ronde gordelbogen van het gewelf en de half in de muur ingewerkte zuilen die de gordelbogen ontvangen. Aan weerszijden is zij geflankeerd door zijbeuken met hierboven, valse tribunes. De hoge vensters verzekeren de lichtinval. De pijlers van het schip zijn vierkant en aan iedere zijde geflankeerd met een half ingewerkte ronde zuil, van het type van de Auvergne waarop een kapiteel rust. Aan de zijde van het schip verlengt een steunmuur de vierkante pijler tot het niveau van de valse tribunes en geeft de indruk dat de pijler zich volledig verlengt tot en met het gewelf. De half ingewerkte zuil aan deze zijde en zijn kapiteel ondersteunen er de gordelboog. Bij iedere travee loopt een grote rondboog van pijler naar pijler. Hierboven bevindt zich een rij van drie rondbogen zich openend in de leegte van de collaterale; de valse tribunes. Deze openingen zijn gescheiden door vierkante pijlers zonder versiering van het Bourgondische type. Hierboven loopt een rij van staafvormige kanteelversiering en scheidt een venster met aan weerskanten een blinde boog. Deze drie bogen zijn gesitueerd onmiddellijk onder de aanvang van het gewelf. Het tongewelf van het schip is versterkt door de ronde gordelbogen. Naar het oosten toe zet het schip zich verder door de kruising van het transept waarbij de ingang is gekenmerkt door een ribgewelf. In het westen is het schip begrensd aan zijn laagste gedeelte door wat resteert van de oorspronkelijke westelijke gevel. Een dichtgemaakte venster is nog zichtbaar in de zuidelijke zijbeuk. Zijn hoogste gedeelte zet zich verder met de tribune. Deze vormt de hoogste verdieping van het westelijke massief. Het transept : Het transept, verhoogd vanaf de muren van het transept van de oorspronkelijke kerk, paalt zijdelings slechts 80 cm aan de muren van het schip. De gewelven zijn verhoogd tot het niveau van de andere gewelven van het schip met transversale tongewelven aan de armen van het transept en met een koepel aan de kruising. De pijlers van het vierkant van het transept zijn enkel pijlers van de oorspronkelijke kerk die versterkt zijn. De twee pijlers gesitueerd in het oosten verlengen zich door de muur die de rechte travee van het koor van het deambulatorium verlengen. Op deze pijlers zijn zeer hoog de laatste gordingen van het schip en de gebroken bogen die het schip van de kruising scheiden ten westen, gezet die de kruising van het kooreinde ten oosten scheiden. Deze bogen van het vierkant bevinden zich op een ondieper dan deze van het tongewelf van het schip. Zij staan direct op de tamboer van een koepel zeer hoog indringend in de basis van de klokkentoren. Deze koepel is aan de vier hoeken gedragen door de kleine trompen. Aan zijn oostelijke basis is een klein venster doorbroken. De kruisbeuken van het transept die direct in het vierkant zijn ingewerkt, verlengen de collateralen. Zij zijn overwelfd met een tongewelf dat loodrecht staat op de as van de kerk, op dezelfde hoogte dan het schip. Een bovenste oculus en vensters zijn in de 19de eeuw doorbroken geweest op de eindmuur van de kruisbeuken. Het venster aan de oostelijke muur van de zuidelijke kruisbeuk is nog origineel. Het deambulatorium : Een deambulatorium met vier straalkapellen omgordt een koor met halfkoepel waarvan het gewelf is verhoogd tot het niveau van het schip. Het kooreinde, met twee travee verhoogd ten opzichte van het transept, is gescheiden door de twee oostelijke pijlers van de kruising. Hij begint met een rechte koortravee. Deze paalt aan de rechte travee van de collateralen overwelfd met een half tongewelf. Zij gewelf is verhoogd geweest tot het niveau van het schip. Deze rechte travee dateert voor een groot gedeelte van de oorspronkelijke kerk. Op zicht is de scheiding versterkt door de twee gebroken oostelijke bogen van de kruising die zich direct op deze pijlers steunen. De terugval van de zijdelingse bogen laat zich door de half ingewerkte halfzuilen in de pijlers. Twee zware ronde zuilen kenmerken de scheiding tussen het rechte gedeelte van het koor en de apsis. Zij vergemakkelijken de aansluiting van de gewelven van de rechte gedeelten en de kromming van het deambulatorium met het tongewelf van de het ronde punt van het koor en de tongewelven tussen de zuilen. Het rondpunt van het kooreinde omsluitend het hoofdaltaar is omsloten door zes cilindrische zuilen met daarop kapitelen geplaatst. De pijlers en de zuilen zijn verenigd door de laag verheven bogen waarop de parabolische muur van de hoge apsis rust. Deze muur is met een halfkoepel overwelfd en gescheiden door zeven boogreeksen op colonetten waarvan de twee buitenste en de middelste een venster zijn. Aan de basis van de halfkoepel zijn dus drie vensters doorbroken, omkaderd en aanpalend met colonetten volgens de gebruikelijke gewoonte in de Auvergne. Zoals ook te Châtel-Montagne bevinden er zich twee blinde boogreeksen tussen twee vensters. Aan de ingang van het deambulatorium tov iedere zware cilindrische pijler, zijn twee paarsgewijze colonetten aangebracht op een voetmuurtje opgericht tegen de rondmuur met hierop een kapiteel met een gemeenschappelijk dekstuk. Zij ontvangen twee gordelbogen rustend op een uiteinde op de zware zuil, het andere uiteinde zich steunend op één van de twee paarsgewijze colonetten. Deze begrenzen aldus het einde van de rechte travee van het koor en het begin van de galerij. De galerij van Châtel-Montagne is overdekt met een eenvoudig doorlopend tongewelf die de verlenging van de cirkels van de bogen van het rondpunt en van de kapellen begrenst. De straalkapellen zijn met vier in aantal en het hoofdaltaar is toegewijd aan Notre-Dame volgens een gewoonte in de Auvergne. Elk van de straalkapellen bezit drie vensters. Vier colonetten ontvangen op hun dekstuk de openingsbogen van deze vensters. De openingsboog van de kapellen zijn eveneens gedragen op half in de muur gewerkte zuilen. Tussen iedere kapel is de muur eveneens geopend, tussen twee paarsgewijze colonetten, met een venster omkaderd met een boog op colonetten, wel hoger dan de vensters van de kapellen. Al deze vensters zijn geplaatst, zoals de half in de muur verwerkte colonetten die ze omkaderen, op een dakgoot die rond het koor loopt echter op één enkel niveau.
2) De buitenzijde.
Schip en zijbeuken : Het schip en zijn zijbeuken zijn overdekt door twee te onderscheiden daken in Romeinse dakpannen. Het kroonwerk van de daken rust op klassieke modillons met krullen die zeker niet uitzonderlijk zijn in de architectuur van de Auvergne en zijn voor een groot deel gerestaureerd. Twee modillons met mensengezichten zijn bijna bovenaan het zuidelijke portaal gesitueerd. Op de verdieping van het schip vindt men, zoals aan de binnenzijde, een rij van boogreeksen terug in rondboog. Bij iedere travee die ondersteund is door een steunbeer, is een venster geflankeerd met twee blinde boogreeksen. De boog valt terug op eenvoudige pijlers, zonder enige versiering. De verdieping van de zijbeuk is doorbroken met vensters die deze zijbeuken verlichten. Aan de zuidelijke zijde onderscheidt men boven de boog van de vensters, enkele aanzetten van stenen die overeenkomen met de verhoging van de muur. Aan de noordelijke gevel zijn belangrijke restauratiewerken in de 19de eeuw uitgevoerd met een heldere steen. Geplaatst in overeenstemming met de zuilen van de zijbeuken en van het schip kenmerken de steunberen buitenaan de verdeling in traveeën op zijn twee verdiepingen. Het is met een rij van staafvormige kanteelversiering de enige versiering terug te vinden. Deze lopen rond de boog van de vensters van de zijbeuken en houden op, aan het niveau van de steunberen. Een puntgevel hoger dan de daken uitkomt, scheidt het schip en de zijbeuken van het westelijke massief. Het portaal : Het portaal houdt twee verdiepingen in. Op het gelijkvloers opent het westelijke massief zich naar de buitenzijde door drie bogen op zijn westelijke gevel en een boog aan iedere zijde. Hij is verdeeld in drie bogen van een travee, gescheiden door twee rondbogen. Onder het portaal opent zich een eenvoudige ingang, getooid met een dubbele rij van sluitringen zonder moluren en opent zich op het schip. Aan weerszijden van de deur, tussen de steunberen, is een ronde nis geplaatst waarbij de muur is gevormd door de oorspronkelijke gevel. Onderaan de nis, wordt de cirkel van de nis ondersteund door een draagmuurtje dat zijdelings twee hergebruikte colonetten draagt. Deze colonetten dragen kapitelen die misschien wel de oudste kunnen zijn van de kerk. Oorspronkelijk was het portaal een publieke plaats. Geregeld werden er huwelijken ingewijd, de heer kon van daaruit recht spreken of pelgrims konden er een onderkomen vinden. De bovenste verdieping opent zich op de binnenzijde, op het schip van de kerk, dooreen brede tussenboog. Op hetzelfde moment opgericht met de verhoging van het schip is de vloer van de tribune en zijn tongewelf verlengt deze van het schip. De zijbeuken, overwelfd met een half tongewelf, staan enkel in verbinding met deze tribune door twee bogen. Restanten van een oude beschildering met fresco's van gestileerd gebladerte verschijnen nog op deze bogen. De tribune had een religieuze functie. In de Karolingische traditie omsloot zij geregeld een kapel toegewijd aan de heilige Michel. Dit kan misschien ook het geval geweest zijn te Châtel-Montagne maar geen enkel bewijs kan het bevestigen. Het westelijke massief is misschien afgekeken van het Bourgondische model daar zij zich naar buiten opent op het gelijkvloers. Daarentegen is de tribune meer geopend naar het schip dan in Bourgondië waar de verbinding nauwer is, alsook in de Auvergne waar de opening is onderverdeeld door de boogreeksen. Het is één van de uitzonderlijkste westelijke gevel die de Auvergne bezit. Vier nauwe steunberen zijn geplaatst tegen de gevel die zij verdeeld in drie verticale banden. Zes rondbogen verenigen deze steunberen over twee verdiepingen met elk drie nissen. De twee centrale zijn de hoogste en de breedste. De zes nissen laten de muurgevel verschijnen van het westelijke massief waarin de vensters en deuren zijn doorbroken. Een rij van staafvormige kanteelversiering, de illusie weergevend van een draagbalk, schijnt verborgen te zijn door het plan van de steunberen en de boogringen. De zijdelingse openingen van de laagste verdieping zijn uit hun as. Alles schijnt de indruk te wekken van een tweede opengewerkte gevel, overeenkomstig met de reeds voordien aangezette gevel. Op het laagste niveau openen zich drie rondbogen, binnenin verdubbeld met lagere bogen in het vroegere plan van de gevel. De boog in het midden heeft een breedte die overeenkomt met deze van het schip. De zijdelingse bogen die minder verheven zijn, zijn in de verlenging van de zijbeuken. Enkel de drie nissen op de verdieping zijn versierd. De middelste nis is opengewerkt door twee vensters ingeschreven onder twee bogen gedragen door de colonetten die rusten op een rij met staafvormige kanteelversiering die de illusie wekken van een draagbalk. In het bovenste gedeelte van de middelste nis is een derde boog met boogring die rust op een verderzettende cordon, onderlijnd met een eenvoudig staaf verdergezet door de cordons. Bij elke zijnis rust een venster met boog op een schijnbare draagbalk. Rustend op een voortgezette horizontale cordon verlichten twee blinde bogen een puntgevel op zijn centraal gedeelte met daarboven een antefix. De gevel van Notre-Dame van Châtel-Montagne met zijn brap zou deze van de kathedraal van Puy hebben beïnvloed. Transept : Aan de buitenzijde is de zuidelijke puntgevel van het transept ontsierd geweest door de restauraties van de 19de eeuw die verantwoordelijk is voor een mat aspect zonder enig reliëf. Hij beantwoordt zijdelings in zijn hoogste gedeelte aan de interpretatie van de romantici aan de Romaanse stijl van de 19de eeuw. Een rij van staafvormige kanteelversiering herinnert aan de reeks van de zuidelijke gevel en loopt rond de lage venster. In zijn hoogste gedeelte, onder het horloge, is een ronde oculus getrokken langs de treden van de traptoren. Hij is eveneens omgord met een cirkel van staafvormige kanteelversiering. De nieuwe sacristie die de basis van deze puntgevel verbergt is van hetzelfde massieve ontwerp. De noordelijke puntgevel is gedeeltelijk verborgen door een torentje dat toegang heeft tot de klokkentoren, eveneens daterend van de 19de eeuw. Ontsierend maar onontbeerlijk vervangt zij de houten trap die oorspronkelijk werd gebruikt. Koor en kooreinde : De rechte travee van het koor en van het deambulatorium zijn toegevoegd aan het transept. Hetzelfde als aan de binnenzijde zijn ze nog versierd met een venster nog met enige andere versiering. Hun daken zijn vastgelegd op het niveau van deze van het schip en de zijbeuken. Zij palen aan een puntgevel met daarop een antefix. Zijdelings palen deze aan steunberen, die gecreëerd zijn tijdens de restauratie van de 19de eeuw. Meer naar het oosten bevindt zich de halfkoepel van het koor aan zijn recht gedeelte versierd met twee blinde bogen verenigd door een colonet, vervolgens aan zijn rond gedeelte met drie bogen. Als versiering vindt men er steunberen terug opvullend de ruimte tussen de vensters van de straalkapellen en een rij van staafvormige kanteelversiering omgordend het koor, langs de vensters bovenaan doorlopend in een kromming. Lager vinden we het dak van de galerij terug op de muren waarop de halfcirkelvormige daken van de straalkapellen zich steunen. Tussen elk van deze kapellen opent zich één van de vensters van het deambulatorium. De drie bogen die geopend zijn op iedere kapel, zijn gescheiden door eenvoudige schuin aflopende steunberen. Deze etagering van de daken doet sterk denken aan de kerken in de Auvergne maar dit model was zich geleidelijk aan het verspreiden in Frankrijk sinds de 11de eeuw. De constructie van het koor van Châtel-Montagne is vrij laat toen al de Romaanse technieken perfect gekend waren. De constructie is dan ook heel verzorgd en van kwaliteit. De steunberen, de vensters van het deambulatorium met dezelfde maat als deze van de kapellen, kondigen reeds de overgang naar de Gotiek aan. De klokkentoren : De klokkentoren staat op het vierkant van het transept en is opgericht naar het type in de Bourbonnais en Bourgondië. Men onderscheidt er drie verdiepingen. De benedenverdieping omsluit de koepel van het transept met zijn klein venstertje, geopend op het oosten. Hij vormt de ondersteuning, net uitstekend boven de daken. Bij de middelste verdieping zijn de boogreeksen blind en wat breder dat de bovenste verdieping. Hij is gedeeltelijk bezet door de top van de koepel. Aan de bovenste verdieping die de klokken inhoudt, zijn de boogreeksen verborgen door de galmborden. De benedenverdieping van de klokkentoren alsook de westelijke zijde zijn in vol metselverband zonder enige decoratie buiten de twee geprofileerde banden in de vorm van een waterlijst scheidend de drie verdiepingen. Daarboven loopt een goot van modillons onder het dak. De twee bovenste verdiepingen zijn aan de zuidelijke, oostelijke en noordelijke zijde op dezelfde manier getrokken. Half in de muur gezette colonetten versieren de vier hoeken en het midden van de drie zijden. Aan weerszijden van de tussenzuil is iedere zijde versierd met paarsgewijze rondbogen terugvallend op een middenzuil met kapiteel.
Bronnen :
- Bernard Craplet in Auvergne Romane; Editions Zodiaque, La Nuit des Temps 2, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire - Françoise Leriche-Andrieu in Itinéraires Romans en Auvergne; Editions Zodiaque, Les Travaux des Mois, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire - Jean Dupont in Nivernais-Bourbonnais Roman; Editions Zodiaque,La Nuit des Temps 45 Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1976 - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975.
De kerk Notre-Dame van Huriel was een oude priorij afhangende van de abdij van Déols in de Berry en is gesitueerd aan één van de uiteinden van het dorp. Opgericht in een onregelmatig metselverband biedt zij een streng aspect aan dat de sobere patina van het materiaal benadrukt. Het gebouw, begonnen rond het einde van de 11de eeuw is slechts gedeeltelijk verwant met het plan van Saint-Désiré in de onmiddellijke omgeving. Men vindt er twee absidiolen terug op de kruisbeuken van het transept ingewerkt, de kleine sacristieën aangebracht tussen de absidiolen en het koor. Een koepel op pendentieven verheft zich boven de kruising. Een brede portaalgalerij van drie transversale traveeën met herdane ribgewelven gaat de gevel vooraf en opent zich in het westen en in het zuiden op grote rondbogen. Op dit portaal staat een uitgebreide tribune aan de gevel verlicht door vensters van het type Limousin, en opent zich op het schip eveneens door drie rondbogen. Men betreedt deze tribune langs hoge toegevoegde treden, aan de binnenzijde langs de zijmuren van het schip. De tweede tribune die zich ook hier bevindt, is opgericht geweest in de 19de eeuw. Het schip zelf is overdekt met een houten plafond, voorzien van collateralen en in het bijzonder zonder versiering. Zij is verlicht door de vensters zonder karaktertrekken. Zij staat in verbinding met de kruisbeuken van het transept door nauwe aangebrachte doorgangen zoals bij enkele kerken in de Berry, tussen de noordelijke en de zuidelijke muren en de pijlers van het vierkant. Deze, die de grote rondbogen begrenzen met een indrukwekkende verheffing worden, steunen op de pendentieven, een achthoekige verdieping waarbij iedere wand is versierd met boogreeksen terugvallend op de colonetten en waarop de koepel rust. Twee van deze boogreeksen zijn geopend in de as. De kruisbeuken met een tongewelf overwelfd, stellen twee ongelijke traveeën voor die een dubbele gording scheidt. De rechte travee van het koor, eveneens overwelfd met een tongewelf, zet zich verder langs een apsis in halfrond, dat verlicht wordt door drie vensters van het type Limousin. Twee kleine oculi zijn bovenaan doorbroken met een halfkoepel. De twee absidiolen, nabij het koor, zijn voorzien van een rechte travee. De heel gevarieerde versiering is begrensd met kapitelen van de half in de muur ingewerkte zuilen in het vierkant en de colonetten van de vensters. Deze zijn versierd met palmetten, met lofwerk, met nauw verbonden gebladerte, met dieren en moeilijk te onderscheiden personages, een ridder op zijn paard en een groep personages waarbij er één is gezeten op de grond, met de armen naar de hemel verheven. Aan de ingang van het koor bevinden zich de restanten van een prachtige Romaanse grill in gesmeed ijzer waarvan de spiraalmotieven met aanhechtingen in een collier, zijn verwant met deze met vreemde wezens aan de koorgrill; Saint-Aventin in de Haute-Garonne, eveneens van dezelfde periode. We vinden deze eveneens terug te Conques in de Aveyron, Saint-Arneuf van Billom in de Puy-de-Dôme, de abdij van Morigny in de Seine-et-Oise, Iguacel in de Aragon. Aan de buitenzijde is vooral het kooreinde heel interessant, wel wat overstelpt door de getrapte massa van de achthoekige klokkentoren, aan iedere zijde versierd met een dubbele boogreeks, in het midden rustend op een enige zuil. Een brede puntgevel versierd met een kruis met Paaslam domineert de apsis waarvan de vensters zijn omgord door een ononderbroken rij van staafvormige kanteelversiering die over de platte steunberen springen en zich op de absidiolen verderzet. Men bemerkt, te midden de kapitelen met gebladerte, de vensters en een bescheiden decor van drinkende vogels uit dezelfde beker. Onder de daken loopt een dakgoot van modillons met krullen waar motieven als damversiering, dierenhoofden en menselijke maskers verschijnen. Rond het schip en langs de muren van het transept loopt een gerestaureerde rij van staafvormige kanteelversiering. De doopfontein van de kerk is eveneens Romaans en stelt een sober decor voor van reptielen en vogels. Aan het andere uiteinde van het dorp verheft zich een mooie Romaanse donjon van een verdwenen feodaal fort. Opgericht in de 12de eeuw door de heren van Humbaud op een vierkant plan wat uniek schijnt te zijn in de streek. Deze donjon heeft zijn vier verdiepingen behouden die op iedere zijde door vier krachtige steunberen wordt gestut.
Bronnen :
- Jean Dupont in Nivernais-Bourbonnais Roman; Editions Zodiaque, Abbeye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1976 - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975.
De kerk Sainte-Trinité biedt een heel eenvoudig plan met een unieke beuk met drie traveeën overwelfd met een gebroken tongewelf, verlengd met een recht koor zich beëindigend in een halfkoepel met daarnaast nog twee absidiolen waarvan deze rechts zijn structuur en zijn gewelf dat zijn oorspronkelijke ribben heeft behouden. Het is op de rechte travee van deze absidiool dat zich de mooie vierkante klokkentoren verheft met twee verdiepingen. De eerste verdieping is op iedere zijde versierd met drie bogen in mijtervorm op de colonetten gedragen. De tweede is opengewerkt met twee openingen onder een gemeenschappelijke rondboog. De stenen spits is van een latere periode. De gordingen van het schip vallen op iedere zijde terug op de ingegroefde pijlers met kapitelen versierd met gebladerte en palmetten. Aan de zijmuren schrijven zich grote gebroken bogen in, door een rondboog versneden en onder iedere is een nauw venster doorbroken. Het portaal opent zich tussen twee zware platte steunberen in een massief met een puntgevel rustend op de korte en brede ingegroefde pilasters waarvan de enorme kapitelen terzelfdertijd de archivolt in rondboog ontvangen. Deze onderlijnt een rij van staafvormige kanteelversiering. Een voortgezette voetring komt tussen de eerste boogring en het timpaan tussen. Het linteel met een versiering van dammotief en dakpansgewijze plaatsing draagt eveneens een glorie in amandelvorm waarbij de Christus is verdwenen en door twee aartsengelen wordt ondersteund in een hoogmoedige houding. Achter deze maken zich kleine bogen met colonetten los waarbij onder ieder van hen een lamp hangt. Een gesloten nisgewelf in mijtervorm staat boven de amandel en omsluit de inscriptie : + PENAS REDDO MALIS PREMIA DONO BONIS, herinnerend dat Christus ook de almachtige rechter is. Op het linteel onderlijnt de zin : CUNCTA DEUS FECI HOMO FACTUS CUNCTA REFECI +, de identiteit van de goddelijke Schepping en deze God heeft de mens gemaakt. Andere inscripties duiden de aartsengelen aan : MICAEL, RAFAEL, en geven de naam van de auteur van dit ontwerp : NATALIS ME FECIT - Noël heeft het gemaakt. De invloed van de Auvergne en meer nog de invloed van het portaal van Sainte-Foy van Conques is hier heel evident.
Bronnen :
- Jean Dupont in Nivernais-Bourbonnais Roman; Editions Zodiaque, Abbeye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1976 - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975.
De kerk van Agonges is gebouwd op een centrale heuvel, in het midden van een aangelegde heuvel door de mens als observatiepost of verdedigingsheuvel. Tot en met de Revolutie hing Agonges af van het diocees van Bourges en was het in bezit van de abdij van Saint-Menoux. In 1138 is deze parochie voor de eerste maal vermeld onder het patronaat "Sanctae Mariae de Agongis". Gebouwd op het einde van de 12de eeuw, begin 13de eeuw behoort zij tot een Romaanse overgangsstijl. Zij is nog Romaans door haar algemeen plan, de versiering van haar portalen en haar kapitelen, haar nauwe openingen in rondboog, haar apsis en absidiolen overwelfd in halfkoepel en is zij Gotisch door haar overwelving. Gebouwd op de kruising van drie diocesen, namelijk van Bourges, Autun en Clermont, heeft deze constructie de invloed ondergaan van de scholen van de Bourgogne, Auvergne en Berry.
Beschrijving.
De buitenste muren stellen een mengeling voor van maatstenen en breukstenen met gevarieerde kleuren overgaande van grijs en wit naar rood en geel. De stenen met een grijze of een rode tint zijn zandstenen uit de omgeving, de anderen zijn kalkstenen van de vallei van de Allier. De zuidelijke poort is doorbroken van een heel uitstekend fronton, overdekt met een waterlijst waarbij het kroonwerk is ondersteund met modillons van gebeeldhouwde hoofden met krullen. De boog is omkaderd met drie archivolten in een lichte gebroken boog die aan weerszijden drie zuilen ontvangen waarbij de voetring is afgeplat en de kapitelen heel eenvoudig versierd met schubben, met gebladerte of gezichten. Het westelijke portaal is niet uitstekend op het fronton. De steunmuren zijn versierd met een half in de muur ingewerkte zuil tussen twee parelversieringen en naar binnen toe omkaderd met een zuil met Romaanse basis en kapitelen met gebladerte. De noordelijke muur van het schip draagt de sporen van een deur met een gebroken boog, nu echter dichtgemaakt. Bovenaan deze oude deur ziet men nog kraagstenen. Het is waarschijnlijk een verwijzing naar een oude kapel. Een rij van staafvormige kanteelversiering loopt rond de apsis en loopt eveneens bovenaan de vensters. De muur van deze apsis is ondersteund door twee platte steunberen. De puntgevels van het lage transept schijnen opgehoogd geweest te zijn tijdens een niet gekende periode. De gaten van de voetringen zijn nog zichtbaar in de noordelijke puntgevel en de noordelijke muur. De modillons aan de apsis zijn gedaan met eenvoudige krullen, deze van het schip zijn enkel gegroefd. De sacristie, een oude kapel die waarschijnlijk in de 15de eeuw is opgericht, stelt minder ruwe kruisribben voor dan deze van het schip en deze heeft meer uitstekende steunberen. De klokkentoren, in een Bourgondisch Romaanse stijl, verheft zich aan de zijde van het schip. Zijn bovenste gedeelte stelt aan iedere zijde, drie verdiepingen van boogreeksen of vensters voor. Blinde boogreeksen gevormd met drie rondbogen en vier vensters op de bovenste verdieping, door twee eenvoudige zuilen en twee paarsgewijze zuilen gescheiden. De oostelijke zijde stelt enkel twee verdiepingen van bogen voor en de noordelijke één enkele. De zuidelijke zijde van de klokkentoren stelt onder de boogreeksen, een serie van gebeeldhouwde maatstenen voor met bas-reliëfs van een zeer gekend ontwerp : Personages blazend op een hoorn, lopende honden en dieren. De stijl van dit beeldhouwwerk doet denken aan deze van personages en dieren die figureren op de bogen van het transept en op enkele kapitelen. De voorstelling van deze stukken dierenmotief, van oorsprong oosters, zou verwant kunnen zijn met de verwijdering van de bisschoppelijke macht en meer nog met de mogelijkheid om een boodschap over te maken. De kerk bestaat uit een schip met vier traveeën en met een transept overwelfd met ribben die zich openen op een apsis van hetzelfde plan, met een kapel die de zuidelijke arm van het transept verlengd en met een vierkante klokkentoren ingeplant aan de zuidelijke zijde. De apsis, overwelfd in halfkoepel, is binnenin versierd met een boogreeks op colonetten samengesteld uit drie rondbogen waaronder zich de vensters openen en die de kleine bogen in mijtervorm scheiden. Dit type van boogreeksen in mijter, vindt men terug te Bagneux, Montilly, Franchesse, Louroux en Chateloy. Op de interne zijde van elk van de bogen van het transept vinden we versierde sluitstenen terug met 16 figuren versierd. Zij stellen gezichten voor van tegen over elkaar gestelde monsters, dieren voor, van in elkaar gehurkte personen of op de rug. De kapitelen zijn de meest interessante : In elkaar gestrengeld gebladerte, mensenhoofden en wild, dansende personages. Wij hebben dus ingewijden, slapend op de grond, doortrokken van zijn aards en dierlijke deel dat zich opnieuw opricht om de hemel op te wachten.
Bronnen :
- Jean Dupont in Nivernais-Bourbonnais Roman; Editions Zodiaque, Abbeye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1976 - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975.
Opgericht in de tweede helft van de 12de eeuw, op de plaats van een oude Romeinse tempel toegewijd aan Appolon, was de kerk Saint-Georges oorspronkelijk enkel een eenvoudige abdijkapel van "les Dames de Saint-Menoux". Het is pas in de 17de eeuw dat zij parochiekerk wordt en werd aldus de zetel van een belangrijke dekenij van het diocees van Bourges waarvan 47 parochies afhingen. Zij kwam in het bezit van een belangrijke reliek van "het Heilig Kruis" en "een doorn van de Doornenkroon van Christus" in 1287 meegebracht door Robert, de broer van de Heilige Lodewijk IX, en echtgenote van Beatrice, edeldame van Bourbon, en laatste erfgename van de lijn van de heren van Bourbon. Deze relieken zijn gespaard gebleven en kunnen ontsnappen aan de verwoestingen van de Revolutie, in 1793. Het plan van de oorspronkelijke kapel was deze van een Latijns kruis met een weinig uitstekend transept. Zij hield drie beuken in, het schip werd er geflankeerd door twee zijkapellen in de vorm van absidiolen, beide toegewijd aan Sainte-Trinité en Notre-Dame. Het koor was lichtjes naar links verbogen zoals bij vele kerken met dit plan opgericht tijdens deze periode verwijzend naar het hoofd van Christus dat lichtjes naar links afhing op het kruis. In de 15de eeuw werden de zijbeuken verlengd en op het niveau van de derde travee werden twee zijkapellen opgericht in Gotische stijl vormend een soort van vals transept aan de oorspronkelijke kapellen. Deze rechts, in het zuiden, dateert waarschijnlijk van bij het begin van de 15de eeuw. De kapel rechts dateert van een periode achteraf aan de eerste kapel. Sedert 12 juli 1791 is zij de kapel van het Heilig Kruis geworden, nadat de gemeente de relieken, tot dan bewaard in de Heilige Kapel van het kasteel, had overgebracht. Tussen 1845 en 1851 werden belangrijke vergrotings- en herstellingswerken uitgevoerd onder leiding van M. Esmonnot, architect bij het departement van de Allier. De kapellen in de vorm van een absidiool verdwenen toen echter. De kerk werd verlengd met een nieuw diepliggend koor, van twee traveeën voorafgegaan en omgord van een deambulatorium geflankeerd door drie straalkapellen. Tussen 1871 en 1880 werden de armen van het transept verlengd met twee kapellen van het halfronde plan; de kapel de la Sainte-Vierge in 1872 en de kapel du Sacre-Coeur in 1879. In 1732 werd de oorspronkelijke kapel officieel de parochiekerk als gevolg van een verzoek van klassering van de kerk Saint-Germain door de aartsbisschop van Bourges, kardinaal de la Rouchefoucaud. Het was reeds geruime tijd dat diensten en plechtigheden doorgingen in deze kapel; in 1635 vond er de eerste doop plaats en in 1645 de eerste begrafenis.
Beschrijving.
De poort opgericht in een diepe uitstek tov de as van het schip, is gevormd door vier archivolten die acht half in de muur geplaatste colonetten ontvangt en waarvan de kapitelen zijn versierd met gebladerte, geometrische versieringen en mensenhoofden in de stijl die men eveneens ziet te Souvigny. Twee andere, vollere zuilen zijn half ingewerkt in de gevel met daarop kapitelen versierd met dezelfde motieven. De boogring van de buitenste archivolt is versierd met stafwerk. De constructie van het portaal samengesteld met vier gegroefde zuilen bekroond met kapitelen met acanthusgebladerte vanwaar de boogringen vertrekken versierd met eivormige versiering, palmetten, lintvormige versieringen van parels duidt aan dat het meesterwerk is beïnvloed door de architectuur van de Bourgondische school, reeds uitgewerkt in de basiliek van Souvigny. Het oude timpaan in steen heeft plaats moeten maken voor een figuratie in hout van de heilige George die de draak verslaat. Het bovenste gedeelte van de helling van de frontongevel wordt ondersteund door een ruwe dakgoot, deze ondersteund van negen modillons gevormd met gezichten waarbij deze aan de uiteinden in een relatief goede staat verkeren. Bij de 28 andere, gezet onder de dakgoot en in de muren van de zijbeuken, vindt men nog enkele gezichten terug en nog enkele andere met een ontwerp van plaatselijke inspiratie. De vensters van de gevels zijn in rondboog, omgord met een rij van staafvormige kanteelversiering. De klokkentoren werd ernstig beschadigd door een blikseminslag in 1754, en vervolgens afgebroken tijdens de Revolutie en kreeg pas een restauratie bij het begin van de 19de eeuw. Het was pas in 1865 dat hij werd gereconstrueerd met twee verdiepingen van boogreeksen van het Bourgondische plan. Hij houdt twee verdiepingen in van paarsgewijze vensters, gezet onder een grote boog. De torenspits is aan zijn basis omgord van vier torentjes. Hij is gezet op een koepel van acht zijden, geplaats op de kruising, aan de binnenzijde van de kerk die op vier trompen rust en deze rusten op versieringen van wolven en rammen. Binnenin aan het schip met de zijbeuken bemerkt men de karaktertrekken van de Bourgondische stijl. De middenbeuk is overwelfd met een gebroken tongewelf of kruisribben onderbroken door de rondbogen van de kruising. Het schip wordt van de zijbeuken gescheiden door grote bogen, de zijbeuken worden overwelfd door ribgewelven. De grote bogen rusten op kruisvormige pijlers geflankeerd met half in de muur gezette zuilen waarbij de basissen zijn ondersteund door een grote voetring. Geplaatst onder de versierde dekstukken of eenvoudigweg ingegroefd met een hollijst die zich verlengd, in de lengte van het schip, zijn verschillende van de kapitelen in een ruwe vorm gehakt maar andere zijn bekleed met waterplanten, merktekens of interessante scènes. In tegenstelling tot de Bourgondische invloed die de kerk kenmerkt, behoren de kapitelen eerder tot het ontwerp van de Auvergne : Kapitelen versierd met symmetrische of opgerolde rankenversiering, met vogels, met waterplanten en kapitelen met personages. De kerk hield oorspronkelijk 66 kapitelen in. Enkelen onder hen verdwenen tijdens de vergrotingswerken van de kerk. Nu vinden we er nog een 50-tal terug. Enkelen zijn gebeeldhouwd, anderen geverfd. Negen zijn kapitelen met personages met een typische stijl van de Auvergne.
Bronnen :
- Jean Dupont in Nivernais-Bourbonnais Roman; Editions Zodiaque, Abbeye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1976 - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975.
Gesitueerd halverwege tussen Moulins en Bourbon-l'Archambault bezit Saint-Menoux een merkwaardige kerk. Menoux of Menulfe, een Ierse bisschop, werd in de 7de eeuw geboren. Van Ierland wendde hij zich naar Groot-Brittanië, dan naar Amorique en vervolgens naar Quimper waar hij priester werd gewijd en vervolgens bisschop. Op zijn terugweg van een reis naar Rome kwam hij totaal uitgeput en ziek aan in het kleine dorpje van Mailly-sur-Rose waar hij halt hield om opnieuw op krachten te komen. Het is daar dat hij op 12 juli overleed, het jaar blijkt ongekend. Vooraleer zijn laatste adem uit te blazen, vroeg hij om zich te laten begraven te Saint-Germain. Zijn graf werd een pelgrimsoord, sinds zijn dienaar Blaise, een gat maakte in de sarcofaag van Saint-Menoux, om aldus er zijn hoofd te kunnen insteken, om dichter bij zijn geliefde meester te kunnen komen die hij zo vereerde. Later werd er een monasterium opgericht om Saint-Menoux te kunnen vereren. In de 11de eeuw werden zijn relieken overgebracht naar een kerk die voor zijn nagedachtenis werd opgericht. Zij werd de abdijkerk van een Benedictijnenklooster. In de 11de eeuw herwerkte men het transept en men richtte er het huidige kooreinde op. Het schip en de zijbeuken werden in de 15de eeuw binnenin hernomen. In de 16de eeuw reconstrueerde men de kloostergang en gedeeltelijk de kerk. Met de Revolutie werden de gebouwen afgebroken en een storm van 1806 vernielde de klokkentoren. De kerk werd gered door het klassement als historisch monument in 1836. Men kan in de narthex nog een sarcofaag bemerken waarin een gat werd gemaakt. Het zou om de werkelijke sarcofaag gaan van Saint-Menoux, welke Blaise maakte. Daarnaast deze van Blaise. De sarcofaag werd vervangen door een meer aanvaardbare voor de bezoeken die talrijker werden. Men kan hierin de heilige nog ontwaren wanneer de vensters open zijn gemaakt. Deze is gesitueerd in het koor, achter het altaar.
Beschrijving.
De gevel is deze van de 11de eeuw met enkele fragmenten van het oorspronkelijke kleine metselverband. Achteraan verheft zich de puntgevel van het schip van een oculus doorbroken. De noordelijke steunberen zijn van de 15de eeuw terwijl deze in het zuiden de overblijfselen zijn van de kloostergang van het einde van de Gotische periode. Het kooreinde verdeelt zich in straalkapellen gestut met steunbeer-zuilen met kapitelen versierd van gebladerte. Modillons van gezichten en rijen van staafvormige kanteelversiering versieren het geheel. Op de versierde klokkentoren van de 13de eeuw staat nu een modern dak, de stenen spits was bij het einde van de 19de eeuw ingestort. Het plan van de kerk houdt een rechthoek in met een lengte van 62 meter en een breedte van 16 meter met straakkapellen ingewerkt op het kooreinde die de apsis omringt. Het oudste gedeelte van de kerk, welk dateert van de 11de eeuw, vormt de narthex die een uitgestrekte zaal vormt in trapezium verdeeld in drie beuken van drie traveeën door de zuilen passend samengesteld met een tamboer. De versiering van de kapitelen is eenvoudig met tegen over elkaar gestelde leeuwen en gebogen uiteinden van varentakken. Bovenaan de boogreeksen wordt een rij van staafvormige kanteelversiering ondersteund door modillons. Het plan volgt twee verschuivingen, ook de reden waarom het niet recht is. Het is ook hier dat men de Merovingische sarcofagen terugvindt en de doopfont van de 12de eeuw. Aanpalend aan de narthex van de 12de eeuw volgt het schip dat hernomen is in de 15de eeuw en voorzien van ribgewelven. Het schip is verdeeld in drie beuken van elk drie traveeën. De noordelijke zijbeuk heeft zijn oorspronkelijk tongewelf behouden, in rondboog op gordingen. Het transept dateert van het einde van de 12de eeuw en van het begin van de 13de eeuw. De architectuur van de kruising bevestigt de penetratie van de Gotische kunst met kruisgewelven gelanceerd op een heel verheven niveau, een kruisversiering met maskers en met dubbele paarsgewijze knoppen onder ontlastingsbogen. Er wordt verteld dat verschillende ondergrondse ruimten lopen onder het schip. Eén van hen komt uit aan de trap aan de binnenzijde van één van de centrale pijlers. Het koor dat dateert van rond 1150 is in kalksteen van middelmatig metselverband. De Romaanse architectuur met een Bourgondische invloed komt hier tot uiting met de uitstraling van zijn verhoudingen en de pracht van zijn versieringen. Het plan is dit van de grote Romaanse gebouwen met enkele originele elementen, een halfronde apsis, omkaderd met een deambulatorium, op zes straalkapellen geopend en van twee rechte traveeën voorafgegaan en een kapel in de as. De opwaartse verschijning is getemperd door een versierde fries van brede Griekse parels en een rij van eivormige versiering. Bij de aanvang van het gewelf bemerkt men damversiering. De verschuivingen, het water, de bodemgesteldheid en een schoorsteen zijn er aanwezig. De kapitelen zijn hier erg sprekend. Zij zijn van een Bourgondische stijl en stellen verschillende thema's voor waaronder griffoenen die van dezelfde beker drinken.
Bronnen :
- Jean Dupont in Nivernais-Bourbonnais Roman; Editions Zodiaque, Abbeye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1976 - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975.
De naam van Baugy heeft een Gallische oorsprong en zou komen van Borua, betekend een moerassig terrein of van de naam van een hoofd van een dorp, Balbius genaamd, de vrome in het Latijn. Balgiacum ontwikkelt zich tijdens de Gallo-Romeinse periode dankzij zijn ligging aan een oude verbindingsweg en zijn haven op de Loire. De eerste vermelding van Pagus Balbiacensis verschijnt in een charter van de 6de eeuw, vervolgens als dorp Balgicaco in 756 geciteerd in een charter van de abdij van Saint-Benoît-sur-Loire. De kerk werd opgericht in de tweede helft van de 11de eeuw en in 1088 doet Geoffroy II de Semur, broer van de abt van Cluny, een schenking aan de priorij van Cluny, aan de dames van Marcigny-sur-Loire van Baugy. De kerk werd toegewijd aan Saint-Pons. Deze heilige werd geboren te Rome uit een aristocratische familie van senatoren, in de tweede helft van de 3de eeuw. In 235 bekeerde hij zich tot het christendom en na de dood van zijn ouders, gaf hij al zijn bezittingen aan de armen en wijdde zich volledig aan zijn geloof, waarbij hij keizer Filippus bekeerde. Toen keizer Valerianus aan de macht kwam, hernamen de vervolgingen en Pons zocht bescherming en een onderkomen nabij Nice, te Cimiez maar werd toch aangehouden. Nadat hij geweigerd had zijn geloof te verzaken, stierf hij in 249 de marteldood. Volgens de legende weerstond hij aan verschillende martelingen maar werd tenslotte onthoofd op 14 juni 249, nu zijn feestdag.
Beschrijving.
1) De buitenzijde. De kerk Saint-Pons van Baugy is één van de oudste in de Brionnais. Tijdens de godsdienstoorlogen van de 16de eeuw bleef zij gespaard maar in de 19de eeuw ondernam men gebrekkige restauraties. Alhoewel de beschilderingen niet tot de beste behoren, bleven deze echter gespaard. Zij werd opgericht in klein metselverband van kalksteen. De klokkentoren van het vierkante plan is getooid met een spits in leisteen. Op het niveau van de klokkenverdieping is hij doorbroken op iedere zijde van twee bogen waarbij de paarsgewijze vensters zijn omkaderd door een archivolt in rondboog. Aan het westelijke portaal bevindt zich een naakt timpaan omkaderd door een eenvoudige archivolt in rondboog terugvallend op twee zijdelingse colonetten met gebeeldhouwde kapitelen versiert. Links bevindt zich een kapiteel met gebladerte, met Chelidoine, het symbool van de toegang tot het licht. Op het rechter kapiteel vinden we twee musicerende dieren terug. Een konijn, als symbool van de vruchtbaarheid van Moeder Aarde, blazend op de hoorn. Een varken in de oude Keltische traditie, de druïde, spelend op een citer en een ezel als symbool voor de openbaring, speelt op een vedel. De instrumenten zelf zijn de symbolen van de maat van het universum en de harmonische verandering.
2) De binnenzijde. De binnenzijde is van een eenvoudig plan met archaïsche trekken. De kerk stelt zich samen met een schip, zonder zijbeuken en oorspronkelijk overdekt met een vlakke zoldering in hout, met een koortravee en een halfrond koor met apsis. De vensters in rondboog die het schip verlichten zijn ook van een archaïsche makelij die heel nauw en diep inspringend naar de binnenzijde zijn. De koortravee staat in verbinding met schip en de apsis door twee grote rondbogen met een dubbele gording terugvallend op de steunpilasters. Een geschilderd inwijdingskruis is nog zichtbaar. De kapitelen zijn er voor het merendeel in gebladerte en men vindt er hier de vooruitgang in terug van eenvoudig gebladerte met bloemen tot gebladerte met fruit. Ongeveer halverwege het schip vindt men een kapiteel terug met een man die uit het gebladerte tevoorschijn komt, op zoek naar het licht dat binnenvalt. Een kapiteel aan de kruising stelt gebladerte voor met wijnranken en wijndruiven. De struik is het symbool voor eeuwigheid maar ook voor het onderricht door de geest. Hij maakt de verbinding tussen de aarde en de hemel. De wijnstruik, een heilig plant bij de Grieken, is het symbool van de heropstanding, van de inleidende kennis en de toegang tot het spirituele. Een ander kapiteel toont twee tov elkaar gestelde leeuwen die hun poten plaatsen in een kop waaruit gebladerte ontspringt. De leeuw is het symbool voor de kracht en de macht, het kan hier ook de woede en de trots voorstellen. De palm zal de verandering en het evenwicht symboliseren. Bovenaan de dieren, bijna aan de hemel, bloeit een bloem. De apsis is overwelfd in een halfkoepel. Zij is doorbroken van vijf vensters omkaderd door een reeks bogen terugvallend op de colonetten met gebeeldhouwde kapitelen. Ditmaal geven de kapitelen ontluikend gebladerte weer, zich openend tot het centrum van het koor. Aan iedere zijde van het koor bevinden zich kapitelen met arenden met ontplooide vleugels. De arend is de wachtpost aan de ingang van de tempel. Hij toont de weg en verheft zich tot de hemel. Hij is het spirituele tegenbeeld van de tijdelijke aardse macht van de leeuw.
Bronnen :
- Herve Oursel in Bourgogne Romane; La Nuit des Temps 1, Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1986; 8ste éditie. - Raymond Oursel in Itinéraires romanes en Bourgogne; Les travaux des mois 11, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1977 - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975. - Sapin C., Arnaud C. et Berry W., Bourgogne Romane, Dijon, 2006. - Nicolas H., Eglises Romanes du Brionnais, La Taillanderie, 2000.
De kerk Saint-Pierre et Saint-Benoît te Perrecy-les-Forges
Geschiedenis.
De site van Perrecy is merkwaardig omwille van zijn oudheid. Op het einde van de Merovingische periode ontving de broer van Karel Martel, Childebrand, rond 736 de gronden van Perrecy. Zijn erfgenaam, de graaf Eccart, zag zich met zijn domeinen van Perrecy rond 836, het bezit bevestigd door Pepijn II, koning van Aquitanië, met toestemming van de Karolingische koning, Lodewijk de Vrome. Het was rond 840 dat graaf Eccart de eerste priorij zou gesticht hebben van Perrecy die in 876 zou toegevoegd worden aan de bekende abdij van Fleury-sur-Loire die bij het begin van de 8ste eeuw de relieken van de heilige Benedictus zou ontvangen hebben. De priorij van Perrecy is dus één van de oudste monasteria van de regio, van dezelfde periode als Charlieu in 872 en Anzy-le-Duc in 876. Tijdens de Karolingische periode vestigde de grote abdij van Fleury-sur-Loire er een priorij. Dit werd heel belangrijk daar zij als vluchtoord zou kunnen dienen ingeval van een inval van de Noormannen. Dankzij de talrijke schenkingen in de 10de en 11de eeuw ontwikkelde het monasterium van Perrecy zich en werd de tweede belangrijkste in de congregatie van Saint-Benoît-sur-Loire. Rond 1020-1030 onderneemt de prior Rad de oprichting van een grotere en mooiere kerk. Deze kerk van de eerste helft van de 11de eeuw houdt een schip in, overdekt met een vlak plafond die in verbinding stond met de zijbeuken door de tussenliggende grote bogen die terugvallen op eenvoudige vierkante pijlers voorzien van imposten en van gebeeldhouwde kapitelen. Deze architectuur van de Karolingische stijl, streng en heel bescheiden, vindt men eveneens terug in de kerk Saint-Nazaire van Bourbon-Lancy die in dezelfde periode in de invloedssfeer van Cluny kwam, rond 1030. Zoals deze van Bourbon-Lancy hield de kerk van Perrecy oorspronkelijk, een uitstekend transept in en overwelfd in steen. De kruising van het transept begrensd door vier grote rondbogen is heel merkwaardig : Overdekt met een achthoekige koepel op trompen die rust op een tamboer in een vierkante vorm, op iedere zijde doorbroken met elegante paarsgewijze bogen, gescheiden door een smalle colonet van herbruikt Gallo-Romeins marmer. Oorspronkelijk was het kooreinde van Perrecy ingedeeld volgens een Benedictijns plan namelijk een centrale apsis geflankeerd door vier gelijke absidiolen. Men vindt dit plan nog terug bij de kerken van Saint-Nazaire van Bourbon-Lancy, Anzy-le-Duc en Charlieu. Het kooreinde van Perrecy is totaal veranderd in de 14de eeuw. De huidige apsis heeft drie vlakke wanden, voorafgegaan van een travee overwelfd met ribben en zijdelings geflankeerd met twee kapellen van het vierkante plan die de Romaanse halfronde absidiolen hebben vervangen. Aan het uiteinde van de noordelijke kruisbeuk is de sacristie eveneens van tijdens de Gotische periode. In 1095 heeft men de linker vleugel van het transept herbouwd als gevolg van een instorting van het gewelf. Het koor is volledig hertekend tijdens de Gotische periode. In de 15de eeuw gaat de priorij van Perrecy over naar het regime van de commende en raakt in verval. De kerk met drie beuken wordt gewijzigd terwijl de noordelijke zijbeuk verdwijnt alsook de grote bogen in de 16de eeuw. Tijdens zijn hoogtepunt op het einde van de 13de eeuw, telde het monasterium van Perrecy een twintigtal monniken. In 1695 zijn er nog drie ! Ondanks een herneming op het einde van de 17de eeuw, begin 18de eeuw, onder invloed van prior Dom Berrier, raakt het monasterium opnieuw in verval en eindigt met de opheffing in 1789. De kloostergebouwen aan de rechterflank van de kerk worden afgebroken en al de bezittingen van het monasterium worden aan het Klein Seminarie van Autun en aan het Hospitaal van Dijon geschonken. De kerk wordt tenslotte omgevormd tot parochiekerk onder het dubbele patronaat van Saint-Pierre en Saint-Benoît. De kerk is ontsnapt aan de afbraak en is nu na een restauratie, gerealiseerd op het einde van de 19de eeuw door Selmersheim, architect van de dienst Historische Monumenten. Deze heeft het prachtige portaal van de 12de eeuw behouden.
Nartex of portaal.
Het voorportaal of narthex van de kerk van Perrecy-les-Forges, dat in de jaren 1120-1130 is opgericht, heeft één van de meesterwerken ontvangen van de Romaanse kunst in Bourgondië. Dit voorpaal is merkwaardig door zijn architectuur en de schoonheid van zijn gebeeldhouwd decor. Het houdt zes compartimenten in, verdeeld in twee traveeën van ongelijke lengte. Deze compartimenten staan in verbinding met elkaar door grote rondbogen die terugvallen op halfzuilen met gebeeldhouwde kapitelen. Het portaal vormt het meesterwerk dat iedere bezoeker zijn aandacht trekt. In het timpaan van het portaal is Christus in majesteit voorgesteld in een mandorla omkaderd door twee engelen met ontplooide vleugels. Dit streng en prachtig meesterwerk stelt met grootsheid de Apocalyps voor en de Christus bij het Laatste Oordeel. Op het linteel figureren de taferelen van het Lijden van Christus. De tuin van Gethsemani, de Arrestatie, het verschijnen voor de opperpriester en het verloochenen van Petrus. Met de kapitelen van de zuilen die het portaal omkaderen, is dit gebeeldhouwd geheel, zeker verwant met de Brionnais en is een werkelijk meesterwerk van de Romaanse beeldhouwkunst in het zuiden van Bourgondië.
Bronnen :
- Herve Oursel in Bourgogne Romane; La Nuit des Temps 1, Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1986; 8ste éditie. - Raymond Oursel in Itinéraires romanes en Bourgogne; Les travaux des mois 11, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1977 - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975. - Sapin C., Arnaud C. et Berry W., Bourgogne Romane, Dijon, 2006. - Nicolas H., Eglises Romanes du Brionnais, La Taillanderie, 2000.
Kooreinde met uitstekend transept van de kerk te Perrecy
Uitstekend transept
Klokkentoren
Boogreeksen van de klokkentoren
Het voorportaal of narthex
Halfronde bogen met kruisgewelf in narthex
Centrale gedeelte van de narthex
Boogreeksen bovenop het portaal met timpaan
Half ingewerkte zuilen bij de vierkante pijlers
Portaal met timpaan en kapitelen van de zijdelingse colonetten
Christus in majesteit in mandorla begrensd met twee engelen met ontvouwde vleugels
Jezus met de apostelen in de tuin van Gethsemani en de kus van Judas
De verloochening van Petrus
Kraagsteen : Engel met schild
Kapitelen van de zijdelings colonetten van het timpaan
Kapiteel met tov elkaar gestelde olifanten
Schip met zuidelijke zijbeuk en bogen op vierkante pijlers met imposten
Achthoekige koepel op trompen rustend op een tamboer met vier hoeken en aan iedere zijde doorbroken met paarsgewijze bogen door een colonet gescheiden
De kerk Saint-Pierre-aux-Liens te Varennes-l'Arconce
Geschiedenis.
Etymologisch duidt het woord 'Varenne', een plaats aan, waarschijnlijk dicht bij het water (war = water). Het patronaat van Saint-Pierre-aux-Liens duidt de oudheidkundige hoogte aan van deze parochie welke tijdens de Gallo-Romeinse of Merovingische periode gesticht zou zijn. De naam van 'Varenne' is voor de eerste maal vermeld in 976. Het betekent dus een villa welke afhing van het territorium van Briant. Naar een charter van Cluny van de 11de eeuw vermeldt men dat een Benedictijnenpriorij werd gesticht in 1045 door de heilige Odillon en dat in 1094 de kerk en de priorij werden gegeven aan het monasterium van Marcigny door Artaud de Briant. De gebouwen werden tijdens de periode van de godsdienstoorlogen in de 16de eeuw verwoest. De kerk ging over al parochiekerk. In de 19de eeuw werden er verschillende restauraties uitgevoerd. In 1889 werd de kerk geklasseerd als historisch monument. In de 20ste eeuw werden nog verschillende restauraties uitgevoerd, in 1966, 1972 en 1996. De kerk bevindt zich nog steeds in een slechte staat.
Beschrijving.
1) De binnenzijde. De kerk van Varenne l'Arconce houdt een hoofdbeuk in met drie traveeën en geflankeerd door twee zijbeuken, een sterk uitstekend transept en een halfronde apsis, voorafgegaan door een koortravee. Het schip staat in verbinding met de twee zijbeuken door grote bogen van het gebroken profiel. De pijlers zijn van het kruisvormig plan en begrensd met half in de muur gezette zuilen op drie zijden. Het schip, de kruisbeuken van het transept en de travee van het koor zijn overwelfd in een gebroken tongewelf. Een koepel op trompen domineert de kruising van het transept. De omtrek van de apsis, met daarop een halfkoepel, is versierd door een serie van vijf bogen in rondvorm terugvallend op zuilen met gebeeldhouwde kapitelen. Deze kerk, voorzien van hoge vensters boven op de grote bogen, is onduidelijk tot het schip. De verlichting is gegeven door licht inspringende vensters van de zijbeuken, de armen van het transept en het koor. De kapitelen van het schip en van de kruising zijn van een meer ruwe vervaardiging.
2) De buitenzijde. De kerk heeft een aspect van een robuust en ruw geheel. De gevel, zorgvuldig samengesteld, houdt een centraal licht uitstekend voorgebouw in. Boven op het centrale portaal bevindt zich een niet gebeeldhouwd timpaan, omkaderd door een archivolt met verschillende booglijsten gevormd met grote voetringen omhuld door een rij van staafvormige kanteelversiering. Boven op het portaal, een tweede horizontaler register, wordt dit begrensd door twee uitstekende dakgoten en versierd met fijne zuiltjes en met gekanaliseerde pilasters. Deze omkaderen een centraal sterk inspringend venster. Op het derde niveau opent zich een nieuwe inspringend venster welke de kapconstructie verlicht. Robuust zoals de rest van het schip is de klokkentoren van het vierkante plan, gesitueerd boven op de kruising van het transept. Hij bestaat uit twee verdiepingen met bogen en daarop een dak van vier zijden. De bovenste verdieping is herdaan geweest op het einde van de 19de eeuw, in Romaanse stijl, door architect Selmersheim. Iedere verdieping is versterkt met half in de muur gezette zuiltjes welke een analogie geven met enkele van de naburige klokkentorens van Paray-le-Monial, Vareilles en Saint-Laurent-en-Brionnais. Aan het zuidelijke timpaan ontdekt men een beeldhouwwerk voorstellende een mystiek Paaslam met het kruis welke de verwantschap met Cluny herinnert.
Bronnen :
- Herve Oursel in Bourgogne Romane; La Nuit des Temps 1, Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1986; 8ste éditie. - Raymond Oursel in Itinéraires romanes en Bourgogne; Les travaux des mois 11, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1977 - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975. - Sapin C., Arnaud C. et Berry W., Bourgogne Romane, Dijon, 2006. - Nicolas H., Eglises Romanes du Brionnais, La Taillanderie, 2000.
Algemeen zicht op de kerk
Voorgevel van de kerk
Het fronton van de voorgevel
Transept, klokkentoren en kooreinde met apsis
Klokkentoren met bogen
Zuidelijk portaal van de kerk
Timpaan van zuidelijk fronton met Paaslam en Kruis
De kerk Saint-Paul te Châteauneuf, onder het patronaat van het heiligen Petrus en Paulus, is één van de mooiste Romaanse kerken in de Brionnais, gebouwd in de 12de eeuw. De kerk Saint-Paul behoorde tot het diocees van Mâcon en het aartsdekenschap van Beaujeu. Zij was tot de collatie van het kapittel Saint-Paul van Lyon. Châteauneuf was een koninklijk burggraafschap gesitueerd in het rechtsgebied van het baljuwschap van Mâcon.
Beschrijving.
1)De binnenzijde. De kerk van Châteauneuf bestaat uit drie beuken met een niet uitstekend transept. Het koor wordt beëindigd door een halfronde apsis en geflankeerd door twee inspringende absidiolen. Het schip houdt drie traveeën in met een tongewelf door twee gebroken gordelbogen. De hoge vensters zijn omgeven met uitgestrekte en versierde archivolten terugvallend op zuilen. De vensters zijn inspringend onder het tongewelf en zij geven een eerder gebruikte schikking weer zoals bij de kerk van de monniken te Charlieu. De uitzonderlijke hoogte van de vensters met 12 meter, heeft het schip een sierlijke indruk. De collateralen schijnen zeer recht door het resultaat van hun verheffing. Het schip staat in verbinding met de collateralen door de grote bogen in gebroken rondboog welke opgehoogd zijn in de 15de eeuw. De pijlers van het vierkante plan stellen op drie zijden in de muur vastgezette zuilen voor. De kruising van het schip is overwelfd onder de klokkentoren, door een koepel met acht zijden, verlicht door vier rondboogvensters. Deze schikking is heel zeldzaam in de Brionnais. De apsis is verlicht door drie vensters in rondboog en versierd door vijf bogen terugvallend op pijlers en zuilen met gebeeldhouwde kapitelen.
2) De buitenzijde. De klokkentoren van het vierkante plan verheft zich op de kruising van het transept. De twee bovenste verdiepingen zijn doorbroken van rondbogen en omkaderd door zuilen waarvan de kapitelen rijkelijk zijn versierd. Viollet-le-Duc is de mening aangedaan dat het een originele Romaanse klokkentoren is van de Bourgogne. De hoofdgevel, met een mooie schikking, is doorbroken van drie rondboogvensters. Boven op het portaal staat een dubbele archivolt eveneens in rondboog welke een niet versierd timpaan omkaderd. Daar tegenover staat dat boven op een zijportaal een gebeeldhouwd linteel staat van de 11de eeuw, welke de twaalf apostelen voorstelt onder de vorm van kleine personages rechtop en zich bevindend aan de binnenzijde van de kleine bogen. Dit beeldhouwwerk stelt ongeveer dit voor dat men kan bemerken op het oude timpaan van Charlieu. De heel uitstekende dakgoot is gemoluurd. De oude gedeelten zijn gestut door de gebeeldhouwde modillons, enkele zijn versierd met glimlachende gezichten, ook vergelijkbaar met deze die men kan bemerken aan het koor van de naburige kerk van Saint-Maurice-de-Châteauneuf.
Bronnen :
- Herve Oursel in Bourgogne Romane; La Nuit des Temps 1, Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1986; 8ste éditie. - Raymond Oursel in Itinéraires romanes en Bourgogne; Les travaux des mois 11, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1977 - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975. - Sapin C., Arnaud C. et Berry W., Bourgogne Romane, Dijon, 2006. - Nicolas H., Eglises Romanes du Brionnais, La Taillanderie, 2000.
Kerk van de Heilige Drievuldigheid, het Heilig Kruis en Onze-Lieve-Vrouw van Anzy-le-Duc
Geschiedenis.
Het dorp van Anzy is de site waar zich in de 9de eeuw het verblijf van Letbalt of Letbalde zich bevond en van zijn vrouw Altaric of Altasie van Poitiers. In 876 had het koppel een schenking gedaan van hun domein aan de machtige abdij Saint-Martin van Autun. Een Benedictijnenpriorij werd er vervolgens opgericht rond 880 onder leiding van de monnik Hugues de Poitiers, die de eerste abt van het monasterium werd. Een eerste kerk werd er gebouwd, toegewijd aan de Heilige Drievuldigheid, het Heilig Kruis, de Moeder Gods en de heilige Maagd Maria en omgord met een hospitaal en monastieke gebouwen. Na de dood van de abt in 930 ontwikkelde er zich een cultus voor Saint-Hugues van Anzy, versterkt door de veelvuldige mirakelen. Zijn relieken werden in 1001 opgebaard en een nieuw graf opgericht voor de heilige. Na de plechtige overbrenging van het lichaam en het tweede concilie van Ans in 1025, verkreef de priorij nieuwe middelen en een parochiekerk werd er opgericht in verschillende stadia, tot en met het begin van de 12de eeuw. Het nog bestaande heiligdom werd nu van het westen naar het oosten uitgebreid, de priorij werd vergroot en veranderd in een volledig monasterium, dit alles verdedigd door een omheining met torens. Het verging het monasterium goed tot het einde van de Middeleeuwen. Een eerste verval begon met de plunderingen met de doortocht van de Engelsen in de 14de eeuw, de Hugenoten in 1576 en de Ligue in 1594. De spits van de klokkentoren was afgebrand door de inslag van de bliksem in 1652. Het monasterium werd geseculariseerd na de Revolutie, de crypte en de priorijgebouwen werd in 1791 verkocht, andere gebouwen afgebroken. De kerk werd in 1818 een parochiekerk, na de afbraak van de oude parochiekerk. Zij werd als historisch monument geklasseerd in 1851. Tijdens deze periode zijn de fresco's in het koor ontdekt, vrijgemaakt in 1854-1855 en in 1857 gerestaureerd. Na verschillende restauraties heeft de kerk nu haar pracht en luister van weleer teruggevonden.
Beschrijving.
Goed bewaard in haar geheel, biedt zij een ontwikkeld plan aan met een schip en zijbeuken, een diep transept en een koor met een centrale apsis omringd met vijf absidiolen. Onder het koor opent zich een crypte die het oudste gedeelte van het gebouw is. Het koor en een deel van het transept dateren van de jaren 1025-1050, terwijl het schip werd opgericht op het einde van de 11de eeuw en waarschijnlijk beëindigd bij het begin van de 12de eeuw.
1) De buitenzijde. De buitenzijde van de kerk vertoont een metselverband in vergulde kalksteen uit de Brionnais. De kerk wordt gedomineerd door een prachtige achthoekige klokkentoren met drie verdiepingen met paarsgewijze bogen onder archivolten en boogreeksen. Hij dateert van bij het einde van de oprichting van het gebouw in de 12de eeuw en stelt een buitengewone bevalligheid voor, niet te evenaren in Bourgondië. De traveeën van het schip zijn geritmeerd door steunbeerpijlers en met een serie van kleine gebeeldhouwde modillons van sirenes, duivels, monsters, ridders of gebladerte. Het kooreinde, met zijn regelmatig verdeelde apsissen, dat omgord is met de constructies van de oude priorij, is moeilijk van de buitenzijde waar te nemen. De gevel van de kerk stelt een ingangsportaal voor onder een grote boog met colonetten en kapitelen. Dit westelijke portaal is het eerste van de befaamde gebeeldhouwde gehelen van de priorij dat oorspronkelijk twee andere gehistoriseerde portalen bezat. Zijn decor, beschadigd tijdens de Revolutie, stelt de Hemelvaart van Christus voor. Het werd gebeeldhouwd door kunstenaars van Cluny bij het begin van de 12de eeuw in een heel typische stijl voor deze periode van de Bourgondische Romaanse kunst, ter vergelijken met het westelijke portaal van Charlieu en dit van Montceaux-l'Etoile. Het timpaan stelt Christus voor in majesteit voor in zijn mandorla, omringd met twee aanbiddende engelen, terwijl het linteel is bevolkt door de twaalf apostelen en de heilige Maagd Maria. De twee kleine kraagstenen die het ondersteunen zijn bezet met atlanten waarbij er één is vergezeld met een musicerende ezel. De boogringen en de vier heel erg beschadigde kapitelen die het portaal omringen, zijn versierd met de 24 ouderlingen van het Laatste Oordeel, met hun bekers en citer. Enkele priorijgebouwen bevinden zich nog aan de zuidelijke zijde van de kerk, rond een centraal binnenplein. Het logement van de prior en enkele gebouwen van de 16de-17de eeuw zijn vandaag privébezit. De omwalling van het monasterium van de 12de eeuw, omgorden nog steeds de plaats. De toren van de prior, een zware vierkante hoektoren, stelt Romaanse bogen voor met colonetten. Merkwaardiger nog is het portaal van de priorij dat zich opent in de zuidelijke omheining. Dit latere portaal dan dit van de kerk, dateert van de jaren 1140-1150. Zijn origineel decor wordt toegewijd aan het atelier van de beeldhouwers van het portaal van Neuilly-en-Donjon waarvan de stijl is beïnvloed door Gislerbertus van Autun. Recentelijk gerestaureerd is zijn timpaan gebeeldhouwd met de Aanbidding van de Driekoningen en de Zondeval van Adam en Eva in de appel bijtend. Het linteel toont het Laatste Oordeel met de scheiding van de Rechtvaardigen en de Verdoemden, het geëerde Jeruzalem van het Paradijs, en de duivel van de verdoemden met een monsterlijke slang. Men bemerkt er ook twee gehistoriseerde kapitelen, dieren op de kraagstenen en het reliëf van ridders rechts. Een derde timpaan, genoemd het timpaan van Arcy, bevindt zich nu in het musée du Hiéron, te Paray-le-Monial. Dit minder gekende beeldhouwwerk behoorde tot de oude ingang aan de westelijke zijde van de omheining van de priorij. Ontmanteld tijdens de Revolutie, is het portaal opnieuw opgezet in het museum waar het nu de hoofdzaal siert. Daterende van de jaren 1125-1130, verschilt zijn stijl van de andere beeldhouwwerken van Anzy. Het timpaan toont nog de Hemelvaart, met de Christus in glorie in een mandorla, biddend en dragend het boek, tussen twee engelen. Men ziet er nog de tekens van de polychromie. Het linteel stelt een heel vreemde scène voor : De Heilige Maagd Maria wiegend het Kind Jezus. Zij is geflankeerd door vier heiligen; Mozes, Petrus, Paulus en Etienne en door vier heilige vrouwen. De boogringen met gebladerte, de profeten op de kapitelen en de kraagstenen vervolledigen een andere schat van het Romaanse beeldhouwwerk van Anzy.
2) De binnenzijde. Het schip is een prototype van de Romaanse architectuur in Bourgondië. De vijf traveeën, verheven op twee verdiepingen met grote boogreeksen en hoge vensters, zijn overwelfd met ribben op gordelbogen met dubbele gordel. De kruisvormige pijlers met half in de muur ingewerkte zuilen scheiden het schip van de zijbeuken, overwelfd met ribben op gordingen. Daterend van het einde van de 11de eeuw, is het één van de oudste typisch Bourgondische modellen, verspreid in het diocees van Autun, in de omgeving van Avallon en zelfs hernomen bij de grote basiliek van Vézelay. Het transept bezit muren die ouder zijn dan de gewelven, de centrale koepel en de tongewelven op de kruisbeuken. Het opent zich op twee absidiolen en op het koor, samengesteld met een rechte travee met tongewelf, met een centrale apsis en twee andere absidiolen. De apsis is versierd met boogringen en verlengd door een vijfde kleine absidiool zoals het geval was te Charlieu. Het koor dateert van 1025-1050 en zijn plan, genoemd Benedictijns, is ontnomen aan de basiliek van Cluny II. Het altaar draagt nog een inscriptie van de 11de eeuw betreffende de wijding van de kerk. In de apsissen van het koor bevinden zich Romaanse fresco's. De fresco's dateren van de 12de eeuw en werden in 1850 ontdekt. In de halfkoepel van de apsis is een andere Hemelvaart geschilderd op een blauwgroene achtergrond met de Christus in zijn mandorla tussen twee engelen. Daaronder bevinden zich de apostelen en de drie heilige vrouwen en nog lager onder de boogreeksen van de apsis bemerkt men de stichters Letbald en Altaric, aanbiedende hun schenkingen. Nog vele andere bijbelse scènes zijn geschilderd onder de vorm van fresco's in de absidiool verlengend de apsis en de twee zijdelingse absidiolen. Zo zien we het leven van de heilige Benedictus, het leven van de heilige Maur, de verschijning van de heilige Germanus aan de heilige Benedictus, het martelaarschap van Johannes de Doper en het leven van de heilige Johannes de Evangelist. De crypte onder het koor, waarschijnlijk van begin 11de eeuw, is het oudste gedeelte van de kerk. Enkelen denken dat zij zou kunnen dateren van de Karolingische periode bij de stichting van de priorij. Het is een ruimte in een archaïsche stijl van hetzelfde plan als het koor. De ribgewelven rusten op de zuilen zonder beeldhouwwerk. Het is de enige crypte in de Brionnais. Men vereerde er het graf van Saint-Hugues. Enkele overblijfselen van fresco's zijn er nog waarneembaar. Het schip en het koor tellen 40 Romaanse kapitelen, versierd met historische scènes, met fabeldieren alsook vegetarische motieven. De kapitelen van het schip, van de jaren 1100, hebben de invloed van Cluny ondergaan. Enkele kapitelen van het koor zijn nog ouder. Al deze kapitelen zijn mooie voorbeelden van het ontstaan van de monumentale beeldhouwkunst in Bourgondië. De talrijke kapitelen hebben als model gediend voor anderen in de regio, vooral voor Gourdon, Bois-Sainte-Marie, Tournus en ook Vézelay.
Bronnen :
- Herve Oursel in Bourgogne Romane; La Nuit des Temps 1, Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1986; 8ste éditie. - Raymond Oursel in Itinéraires romanes en Bourgogne; Les travaux des mois 11, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1977 - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975. - Sapin C., Arnaud C. et Berry W., Bourgogne Romane, Dijon, 2006. - Nicolas H., Eglises Romanes du Brionnais, La Taillanderie, 2000.
Kerk met kooreinde, transept en klokkentoren
Klokkentoren
Westelijk portaal van de kerk
Boogring :De Ouderlingen van de Apocalyps
Kraagsteen : Atlant met musicerende ezel
Portaal van de omheining van de priorij
Het timpaan van Arzy
Engel van het timpaan
Heiligen van het linteel
Kapiteel
Verheffing van het schip
Koor
Fresco in het koor met Christus in majesteit in mandorla en de apostelen
Crypte
Kapiteel in het schip : Gevecht van de Ouderlingen
De kerk Sainte-Marguerite te Sainte-Marguerite-sur-Mer
Beschrijving.
Deze kerk aan zee in het Pays de Caux geniet volgens de archeologen over een sterk overschatte reputatie. Zij heeft tal van verkeerde restauraties ondergaan in de laatste eeuw dat men niet meer weet wat er nog origineel is aan de kerk. Vroeger genoemd Chévremont en afhangend van de abdij van Saint-Victor-en-Caux, verheft zij zich aan een pittoreske route van Dieppe naar Fécamp. In haar huidige staat, houdt zij een schip in met vier traveeën geflankeerd met collateralen, een niet uitstekend transept en een korte apsis in de verlenging van de hoofdbeuk. Om terug te gaan tot de Romaanse periode moet men zich beperken tot de achterkant van de westelijke gevel, de linker verheffing van het schip en een gedeelte van de aangrenzende collaterale en tenslotte de apsis. De rest behoort tot een modernere periode, deze van de 16de eeuw. De westelijke gevel is herwerkt geweest in 1827 waardoor heel weinig van de oorspronkelijke Romaanse samenstellingen, bewaard is gebleven. De noordelijke zijde van het schip telt vandaag aan iedere travee, grote omringde boogreeksen voor met twee sluitringen in witte kalksteen, aangebracht rond 1860-1880. De uitgeholde zaagtandfries die de binnenste cilinder versiert, is het restant van een oude samenstelling of een imitatie van "la Trinité van Caen". Een voetring merkt de basis van de bovenste verdieping die per travee, drie boogreeksen telt, waarbij enkel deze van het midden, overeenkomt met de zeer schuin verwijde boog. Deze boogreeksen zijn omringd met voetringen die terugvallen op de korte colonetten door de tussenkomst van kapitelen met hogels. De pijlers zijn cilindervormig en geflankeerd met vier halve zuilen gestut door de steunpilasters; al deze kapitelen zijn herdaan geweest in de 19de eeuw. Een gewelf in plaaster heeft de plaats ingenomen van het oorspronkelijke plafond. De samenstellingen van de hoge verdieping draaien zich naar de keerzijde van de gevel, die bezet is door vijf boogreeksen waarbij enkel deze van het midden geopend is. Deze trekking zou nog origineel moeten zijn. Ondanks zijn buitenste, sterk gedrongen aspect is de apsis opnieuw verhoogd geweest in 1827. Zij is strak gemaakt door drie vlakke steunberen toegevoegd met hoge colonetten zoals te Boscherville aan de muren van het schip. Zij was oorspronkelijk doorbroken met sterk vernauwde vensters. Bovenaan de niet versierde steunmuur met een band met dubbel schuin afgewerkte delen, varieert het decor volgens de wanden. In het zuiden zijn drie boogreeksen, deze van het midden meer verheven zoals bij de hoge gedeelten van het schip. In het oosten en het noorden zijn het meer ruwe boogreeksen met scherpe hoeken die elkaar kruisen om de gebroken bogen te doen uitkomen, zoals bij de klokkentoren van Avremesnil, in de onmiddellijke omgeving. De dakgoot van het dak is in kwadrant. In het koor vindt men eveneens het enige Romaanse altaar opzoeken, daterende van het einde van de 12de eeuw, dat in het Pays de Caux is bewaard gebleven. Het is een rechthoekige, beschilderde tafel, naar voor ondersteund door vijf halve colonetten met kapitelen, versierd met lofwerk en gebladerte.
Bronnen :
- Lucien Musset in Normandie Romane II; La Nuit des Temps 41, Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1983. - Thierry Leprévost in L'Epopée des Ducs de Pierre: Editions Charles Orlet, Condé-sur-Noireau 1988 - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975. - Fred Uhler in France Romane; Editions Ides et Calendes, Neuchâtel en Parijs 1957. - Marcel Durliat in l'Art Roman; Editions d'Art Lucien Mazenot, Paris 1982.
De kerk van Semur-en-Brionnais, gebouwd in de 12de eeuw, is één van de laatste Romaanse kerken van de Brionnais. De kerk was toegewijd aan de Heilige Hilarius, die leefde in de 4de eeuw. Semur is afkomstig van de vroegere Latijnse term Sinemurus en later in 879 omgevormd tot Senmurus. Het is een oude naam welke etymologisch onbekend is. Senemurus schijnt te verwijzen naar een citadel welke was gesitueerd op een weg en werd later de hoofdplaats in de Brionnais. Voor het jaar duizend was Semur-en-Brionnais een heerlijkheid van de graven van Châlons dat later zijn eigen baronnen had. De meest belangrijke vertegenwoordiger van de heren van Semur, was de heilige Hugo, bouwer van één van de meest voorname abdijen in het Christendom, Cluny. Semur werd de zetel van een onafhankelijke parochie, in een charter bekrachtigd. De kerk werd voor de eerste maal geplunderd door de Engelsen in 1364, onder de prins van Wales, de Zwarte Prins, en in brand gestoken. Later nogmaals door de Hugenoten in 1576. Het hoogste gedeelte van het gewelf welk verwoest was, werd hernomen, eerst met een gewelf van houten panelen, later in de 19de eeuw in steen.
Beschrijving.
1) De binnenzijde. De kerk van Semur-en-Brionnais houdt een schip in met vier traveeën geflankeerd door twee collateralen, een licht uitstekend transept en verlengd met een apsis en twee halfronde absidiolen, door een koortravee voorafgegaan. Het schip staat in verbinding met de twee collateralen door lange gebroken rondbogen. De gebroken boog vindt men terug in alle delen van de kerk zoals te Paray-le-Monial, Cluny en Autun. De invloed van Cluny is merkbaar door de drie opgehoogde traveeën. Tussen het niveau van de bogen en de hoge vensters waar het een triforium vormt rond de travee en de elegante versierde galerij, heeft het enkel een decoratieve functie. De kruisvormige pijlers hebben aan de zijde van de travee, gegroefde pijlers in de stijl van Cluny. De armen van het transept hebben gebroken tongewelven en het transept is opgehoofd met een achthoekige koepel op trompen en is versierd onder de koepel met bogen. De eerste drie traveeën zijn overdekt met ronde korfbogen welke herdaan geweest zijn in het begin van de 19de eeuw. Boven de westelijke doorgang is een elegante, met kraagstenen voorziene galerij. Het is een identieke reproductie van het portaal van de abdij van Cluny.
2) De buitenzijde. De voorzijde van de kerk houdt drie verticale onderdelen in met een langzaam uitstekend gebouw met een lange oculus gezet in het bovenste gedeelte. Boven een het rijk versierde westelijke portaal, bevindt zich een archivolt met drie achter elkaar liggende banden versierd met figuurzaagwerk, gedraaide randen en rijkelijk versierde steunen op de smalle zuilen en zijpijlers. Het beeldhouwwerk op het timpaan, van een eerder massieve stijl, stelt de Christus in majesteit voor omringd door twee engelen met opgevouwen vleugels en de symbolen van de vier Evangelisten. Op het linteel is een episode voorgesteld van het leven van de heilige Hilarius, bisschop van Poitiers tijdens het Concilie van Séleucie in 359. De heilige Hilarius, strijdend tegen het arianisme, is neergezeten voorgesteld op de grond tussen de Vaders van het Concilie, zittende in hun zetels. Rechts is de dood van antipaus Leo voorgesteld, hoofd van het Concilie en verdediger van de Ariaanse ketterij. Twee open zijportalen aan de kant van de zijbeuken, in mindere mate aan de zuidelijke deur, is een timpaan versierd met een enkelvoudig kruis. Bovenop de noordelijke deur bevindt zich een linteel versierd met roze vensters en een timpaan met drie in één punt samenkomende einden. Zijn archivolten en zijn pijlers zijn versierd met verschillende motieven : Gedraaide randen, eieren versierd met ribben, blokvormige versiering en roze vensters. Het koor lijkt harmonieus samengesteld. De twee absidiolen bevinden zich rond de hoofdapsis en zijn geflankeerd door twee steunberen met een aflopend vlak. De puntgevel van de inspringende muur, aan de westelijke zijde, heeft een ingezette oculus met een dubbele boog. De achthoekige klokkentoren, bovenaan de kruising van het transept, houdt twee verdiepingen in. Op de benedenverdieping zijn er aan iedere zijde twee blinde openingen met rondgevormde archivolten met een middenpijler en twee smalle zuilen. Op de bovenste verdieping zijn de openingen opengewerkt. Een puntvormige archivolt splitst zich op in drie bogen rustend op een smalle zuil met kapitelen, op iedere zijde van een halfronde bezette opening.
Bronnen :
- Herve Oursel in Bourgogne Romane; La Nuit des Temps 1, Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1986; 8ste éditie. - Raymond Oursel in Itinéraires romanes en Bourgogne; Les travaux des mois 11, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1977 - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975. - Sapin C., Arnaud C. et Berry W., Bourgogne Romane, Dijon, 2006.
De parochie van Uchizy werd aan de abdij van Tournus gegeven in 878 door koning Lodewijk de Stamelaar. Een priorij toegewijd aan Saint-Pierre werd er al gevolg ingericht, bevestigd door een charter daterende van 1059. De Romaanse kerk werd opgericht op het einde van de 11de eeuw onder invloed van Tournus. De priorij werd herwerkt in de 14de eeuw. In de 16de eeuw werd de kerk versterkt, de periode van de Ligue wanneer de klokkentoren werd verhoogd met een defensieve verdieping en de zuidelijke zijbeuk werd begiftigd met een rondgang. In de 17de eeuw is de kerk gedecoreerd met fresco's. Het kasteel van de oude priorij werd verwoest door een brand tijdens de Revolutie van 1789. In de 19de eeuw werd de kerk gerestaureerd en in 1913 geklasseerd als historisch monument. In 1997 brachten de opgravingen sarcofagen aan het licht van de hoge Middeleeuwen en metselwerk van een oudere kerk. Het binnenste gedeelte van de kerk is volledig gerestaureerd in 2011-2012.
Beschrijving.
De kerk die volledig Romaans is, gaat terug tot het einde van de 11de eeuw. Zijn plan stelt zich samen met een schip van vier traveeën met zijbeuken, een uitstekend transept zich openend op twee oostelijke gerichte absidiolen en met een diep koor gevolgd door een halfrond apsis. Oorspronkelijk was er geen westelijke gevel daar de gebouwen van de priorij aan de westelijke zijde aanpaalden. De toegang tot de kerk laat zich langs twee portalen aan de noordelijke en zuidelijke flank van het schip.
1) Buitenzijde. Aan de buitenzijde van het schip bemerkt men de verheffing van het schip met twee verdiepingen met bogen en platte steunberen aan de noordelijke zijde. In het zuiden is de kerk volledig herwerkt geweest daar de vensters vergroot geweest zijn, de muren zijn er verhoogd en een torentje is er in de 19de eeuw aan toegevoegd. De kruisbeuken van het transept hebben puntgevels met Romaanse friezen en Gotische bogen. Het kooreinde met een mooi metselverband is bedekt met dakpannen. De kerk is gedomineerd door een hoge vierkante klokkentoren die op de kruising van het transept staat. Met vijf verdiepingen is het één van de meest indrukwekkende Romaanse klokkentorens van de regio. De eerste verdieping is verlicht met blinde boogreeksen en de twee opent zich door eenvoudige bogen. De middelste verdieping is opengewerkt met paarsgewijze bogen met colonetten, pilasters en gebeeldhouwde kapitelen. Een fries van gebroken staven scheidt het met dubbele bogen met imposten van de vierde verdieping. De bovenste verdieping met zijn defensieve uitstraling werd toegevoegd in de 16de eeuw. De kerk bezit twee Romaanse portalen. De zuidelijke portaal als hoofdingang bevindt zich onder een galerij. Heel erg herwerkt zijn de basissen van de zuilen. Het noordelijke portaal is interessanter. Omkaderd door een voorste gedeelte met pijlers en kraagstenen, stelt het een versierde archivolt voor, versierd met linten van versierde eierlijsten.
2) Binnenzijde. Aan de binnenzijde is de architectuur getrapt en steviger, niet voorzien van kapitelen of ander gebeeldhouwd decor zoals te Tournus. Men bemerkt er een groot verschil tussen het hoge en lichtrijke schip en het lage transept met dikke muren. Het schip is overwelfd door een gebroken tongewelf op gordingen met daaronder kruisvormige pijlers en eenvoudige imposten. De hoge vensters, in het zuiden dichtgestopt, bezetten de bovenste verdieping bovenaan de boogreeksen. De zijbeuken hebben gewelven ontvangen van gebroken gordingen rustend op de pijlers. Het transversale booggewelf aan de ingang in het zuiden en de ribgewelven in het noorden. Het transept is van het schip gescheiden door rondbogen, van een heel eenvoudige stijl. De kruising is overwelfd door een overlangs tongewelf en de kruisbeuken zijn overwelfd met transversale booggewelven. De kruisbeuken openen zich op de absidiolen en op nauwe boogreeksen die in verbinding staan met de zijbeuken. Het koor is overwelfd met een gebroken tongewelf en de apsis in halfkoepel en is ontdaan van ieder Romaans decor. Het geschilderde decor van het koor en van het transept is van de 19de eeuw, met uitzondering van de fresco's van de 17de eeuw met een kardinaal en met een monnik in de zuidelijke kruisbeuk. De gebouwen van de oude priorij flankeren de kerk aan de westelijke zijde. De oude school die de donjon van de oude priorij was, gaat terug tot de 14de eeuw en bewaart nog oude fresco's en overdekkingen. Het is nu in privé-bezit.
Bronnen :
- Herve Oursel in Bourgogne Romane; La Nuit des Temps 1, Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1986; 8ste éditie. - Raymond Oursel in Itinéraires romanes en Bourgogne; Les travaux des mois 11, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1977 - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975. - Sapin C., Arnaud C. et Berry W., Bourgogne Romane, Dijon, 2006.
De kerk Saint-Pierre te Uchizy
Noordelijke zijde
Kooreinde
Apsis
Vierkante vieringstoren
Romaans decor van de vieringstoren
Paarsgewijze bogen op de vierde verdieping van de klokkentoren
Noordelijk portaal
Binnenzicht op het schip
Verheffing van het schip
Noordelijke zijbeuk
Zuidelijke zijbeuk
Transept
Kruisbeuk
Koor
17de eeuwse fresco's
Romaanse kooreinde en vierkante klokkentoren op de viering van het transept
Brancedunum was een Gallo-Romeins oppidum. Een Merovingische bezetting gaat terug tot de 6de eeuw en is bevestigd door de gevonden opgravingen van de sarcofagen in de nabijheid van de kerk. De heerlijkheid van Brancion gaat terug tot de 9de of de 10de eeuw en zijn kasteel is vermeld in 944. De kerk Saint-Pierre is voor de eerste maal vermeld in 964 in een charter van Cluny. De huidige kerk werd opgericht bij het begin van de 12de eeuw door de heren van Brancion. Zij hing af van het kapittel van Saint-Victor van Châlons volgens een bull van paus, Alexander III, gedateerd van 1180. Het was de parochiekerk van de gemeenschap waarbij de belangrijkheid van de kerk tijdens deze periode wordt bevestigd. De kerk bewaard een praalgraf van Jocerand III van Brancion, één van de laatste heren, in 1250 te Mansourah in het Oosten gestorven. De kerk werd versierd met fresco's in het derde kwart van de 13de eeuw toen Brancion in de handen van de Bourgondische hertogen was overgegaan. Later werd de kerk een eenvoudige afhankelijkheid van Martailly. Zij was sedert lange tijd in een slechte staat vooral door de vochtigheid. Een gordelboog van het schip was volgens een schrijven in 1834 ingestort. In 1864 werd de kerk als historisch monument geklasseerd. De restauraties begonnen in de 20ste eeuw. Andere stabiliseringswerken werden nog 2000 uitgevoerd.
Beschrijving.
De kerk is nog volledig Romaans en verbazingwekkend homogeen. De oprichting is heel verzorgd in kleine breukstenen van kalksteen en toont de manier van het bouwen rond 1100 uitgaande van de bouwwerken van Cluny III. De constructie is echter extreem ontdaan van decor dat er bijna niet meer bestaande is. Men kan de kerk dateren van bij het begin van de 12de eeuw, waarschijnlijk van voor 1130 alhoewel veel auteurs zouden ze toewijden aan het midden of zelfs het einde van deze eeuw. Haar plan is heel eenvoudig. Een schip met vijf traveeën en zijbeuken gevolgd door een uitstekend transept zich openend op twee absidiolen en op een koor met een rechte travee en met een apsis. Buitenaan is de kerk sober en harmonieus en is gedaan in een mooi okerkleurig metselverband. De westelijke gevel, uitgevend op een uitkijkpunt voor de kerk, stelt een puntgevel voor met drie bogen en een eenvoudig portaal met een dubbele gebroken boog in een rechthoekige en uitstekend voordeel. Het schip waarbij het dak van leisteenpannen van het centrale gedeelte hoger is als deze van de zijbeuken, is geritmeerd door inspringende bogen en door platte steunberen. Een klein portaal opent zich aan de laatste travee van de zuidelijke zijbeuk. De puntgevels van het transept zijn bescheiden versierd met een dakgoot van kraagstenen tussen de platte steunberen. De klokkentoren staat op het onregelmatig langwerpig massief van de kruising. Hij is buitengewoon eenvoudig met een kleine boog per zijde tussen de uitstekende banden en getooid met een gemetselde spitstoren. Het koor heeft een dakgoot van kraagstenen en de apsis is gesteund door steunberen. De binnenzijde, ontdaan van de bepleistering, is gedaan in een reeds meer rustieke stijl door het gebruik van een gebroken boog. Het tongewelf op vier gordelbogen valt terug op de eenvoudige imposten van de vierkante pijlers. De bogen zijn in een gebroken profiel. Men vindt wel verschillen terug tussen de traveeën zoals de kraagstenen in de oostelijke traveeën die misschien een voorlopige overdekking steunden tijdens de constructie. De nauwe zijbeuken hebben een vergelijkbare overwelving ontvangen; een half tongewelf op gordingen aan de eerste traveeën, een tongewelf op gordingen aan de noordoostelijke en een inleidend tongewelf aan de zuidoostelijke. De gordelbogen van de oostelijke traveeën vallen terug op de pijlers en in het zuiden kenmerkt een stenen bank de muur. Het transept stelt een hoge koepel voor tussen de kleine zijdelingse gebroken bogen die het onregelmatig langwerpig massief ondersteunen. De gebroken bogen met dubbele gording geeft op het schip en het koor uit. De heel lage kruisbeuken zijn overwelfd met een tongewelf. Zij openen zich op de absidiolen en op de zijbeuken door de nauwe gebroken bogen. De travee van het koor met gebroken tongewelf geeft uit op de apsis met een gebroken halfkoepel die benadrukt is door de drie gerestaureerde bogen. De binnenzijde is ongeveer volledig ontdaan van Romaanse elementen met uitzondering van de twee gebeeldhouwde imposten in het schip. De eerste, ondersteunend de grote boog in het noordwesten, toont twee verminkte busten van biddende figuren. De tweede onder het gewelf van de zuidelijke zijde van het schip stelt monsters voor men een staart in slangenfiguur. Het praalgraf van de heer Jocerand III van de 13de eeuw, is in de laatste travee van de noordelijke zijbeuk bewaard. In de zuidelijke absidiool treft men nog gebeeldhouwde stenen, een doopvont, graftegels op de grond en glasramen van 2003 aan.
Bronnen :
- Herve Oursel in Bourgogne Romane; La Nuit des Temps 1, Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1986; 8ste éditie. - Raymond Oursel in Itinéraires romanes en Bourgogne; Les travaux des mois 11, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1977 - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975.
Kerk Saint-Pierre te Brancion
Klokkkentoren met transept
Klokkentoren
Apsis met zuidelijke absidiool
Lichtopening in apsis
Schip
Plafond met gebroken tongewelf
Koor
Zuidelijke zijbeuk met praalgraf
Zicht op traveeën met vierkante pijlers
Koepelgewelf op trompen
Praalgraf van Jocerand III
beschadigd beeldhouwwerk van biddende figuren met opgegeven handen