Op enkele kilometers van Beauvais, herinnert de kleine kerk van Montmille aan een heel oude legende; namelijk deze van Saint-Lucien waarvan de geschiedenis verwant is met deze van Saint-Dénis. Te Montmille stierf hij in de 4de eeuw de marteldood met twee van zijn metgezellen; Maxien en Julien. Voor de Revolutie was de kerk een gedeelte van de priorij Saint-Maxien, die afhing van de abdij van Saint-Lucien van Beauvais. Dit gebouw is sterk gewijzigd geweest en heeft in de loop der tijden zijn beide zijbeuken verloren. De oprichting in klein kubisch metselverband herinnert aan de kerk van Beauvais met het Basse-Oeuvre en met het algemeen aspect van het gebouw, kan men veronderstellen dat het later opgericht is dan de algemeen aanvaarde 11de eeuw. Aan de buitenzijde is het vooral aan de noordelijke zijde van het schip waar men sporen terugvindt van de dichtgemetselde grote bogen na de afbraak van de zijbeuken. Deze rondbogen rusten op rechthoekige pijlers. De hoge vensters, zonder decor, zijn gesitueerd in de as van de bogen. Aan de westelijke gevel blijft enkel de puntgevelmuur bestaan die de centrale beuk van het schip afsluit. Een deur met linteel met daarboven een ontlastingsboog in rondboog, en een gecentreerd venster zijn in het midden met elkaar verbonden. De puntgevel zelf is onderlijnd door een dakgoot met modillons en is doorbroken met twee rijen van kleine driehoekige openingen, elk aanpalend met drie steendallen. Een Christus aan het kruis, van een latere periode, is gebeeldhouwd in het midden van het reliëf. Het transept is meer uitstekend wat echter niet het gevolg was van de afbraak van de zijbeuken. Het spoor van de opening naar de zijbeuk laat zich zien in de westelijke muur van de noordelijke arm. Verderop het transept verlengt zich het rechthoekige koor; heel erg verlicht door de twee niveaus van vensters aangelegd in de laatste travee waarbij het binnenste niveau overeenkomt met de crypte. Langs twee trappen kan men deze crypte bereiken, gelegen onder het koor. In de arm van het transept daalt men af in de lengte van de eerste travee van het koor; aan de zuidelijke arm is de toegang tot de trap genomen in een latere constructie. Een moderne klokkentoren verheft zich op de kruising van het transept. Aan de binnenzijde vormt het schip een éénbeukige kerk, verlicht door de hoge vensters. Noch het schip, noch het transept zijn ooit overwelfd geweest. De armen zijn doorbroken met een rondboogvenster, ook hoger gesitueerd aan iedere wand. Het einde van de zuidelijke arm is opengewerkt door twee vensters. De eenvoudige rondbogen isoleren de kruising van het transept. Het niet overwelfde koor moest oorspronkelijk overdekt zijn met ribgewelven daar Eugène Woilles, in de 19de eeuw de sporen hiervan heeft genoteerd. Hij houdt twee traveeën in, de eerste verlicht door twee vensters, de tweede door drie waarvan één in de as. Het enige versiersel huist in de hoekzuiltjes met daarop de kapitelen met een breed vlak gebladerte. Van het transept daalt men af naar de crypte, gebouwd onder de twee traveeën van het koor waarvan zij samengaat met de rechthoekige structuur. Zij is ook verdeeld in twee traveeën, gescheiden door twee half in de muur gemetselde pijlers in de zijmuren en door een gecentreerde gordelboog. Iedere travee is overwelfd met bogen; de eerste is naakt, de tweede verlicht door drie kleine bogen. In hun strengheid schrijven de kerk en de crypte van Montmille zich in als een gevolg van het Basse-Oeuvre bij het begin van de Romaanse kunst.
Bronnen : - Anne Prache in Île-de-France Romane; La Nuit des Temps 60, Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1983. - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975. - Fred Uhler in France Romane; Editions Ides et Calendes, Neuchâtel en Parijs 1957. - Marcel Durliat in l'Art Roman; Editions d'Art Lucien Mazenot, Paris 1982.