De kerk van Trucy is een constructie van de 12de eeuw dat een schip met vier traveeën inhoudt, een vals transept met lage kruisbeuken waarop twee afgeronde kapellen zijn geënt, en een koor samengesteld uit een rechte travee met een apsis in halfrond. Het gebouw heeft echter veranderingen ondergaan in 1720 met muren van het koor die opgehoogd geweest zijn. Echter zijn deze verdwenen en zijn haar oorspronkelijke vormen opnieuw vastgelegd geweest. De klokkentoren bevindt zich aan de zuidelijke buitenzijde van het schip en de schijn aanneemt van een kruising. Deze klokkentoren is echter een bescheiden constructie met afdak. De pijlers van het schip zijn eenvoudige rechthoekige massieven die enkel pijlers bezitten aan de enige kant van de collaterale. De terugvallen laten zich op drie imposten versierd met palmetten, aan de derde noordelijke pijler; met strepen, aan de eerste noordelijke pijler; met geplooide lintvormige versieringen, aan de tweede zuidelijke pijler, of met soorten van grote bloemen met vier bladen ingeschreven in de rechthoeken, aan de tweede pijler in het noorden. De grote bogen zijn in rondboog, hun cilinder is weinig inspringend door overeenkomst met de dikte van de muur. De hoogte van de totaal vlakke gootmuren is op iedere zijde doorbroken door vier vensters in rondboog, waarvan de afwatering zeer ingesneden is. Een plafond in hout overdekt de hoofdbeuk. De collateralen zijn verdeeld in traveeën door de diafragmabogen die rusten op de voorafgaande vermelde pijlers en op andere half in de muur gemetselde zuilen in de buitenste muren. De helling van het dak rust direct op het ingesneden hellend vlak van deze bogen, volgend een geregeld hernomen procedé in deze regio. De diafragmaboog versnijdt een pseudo-kruising die zoals de pijlers van het schip rusten op eenvoudige imposten. Deze zijn merkwaardig genoeg versierd met muziekinstrumenten met verlengde snaarinstrumenten. De musicus is enkel gesuggereerd door een hand en een gezicht. De pijlers zijn er ingewikkelder; zij stellen er twee bijgevoegde zuilen voor. Daar de kruisbeuken niet reiken aan de hoogte van de centrale travee, is deze verlicht op zijn twee zijdelingse zijden door twee kleine vensters in rondboog. Aan de twee armen ontvangen zij het licht dankzij een venster vastgelegd in hun westelijke muur. De apsis die getooid is met een halfkoepel, verlichten drie rondbogen het geheel en de onderzijde is versierd met rechthoekige nissen begrensd met zuiltjes steunend op een kroonwerk. De rechte travee die het geheel voorafgaat, is overdekt met een tongewelf. De absidiolen zijn voorzien op dezelfde manier maar zij zijn enkel verlicht door één enkele boog en zijn voorzien van een lage boogreeks. De buitenzijde van het gebouw is verzorgd. Het portaal van de westelijke gevel is omkaderd met twee boogringen in rondboog, rijkelijk versierd met palmetten, met vegetarische of geometrische motieven en met andere verschillende onderwerpen. Het timpaan is versierd met op maat gemaakte stenen in loten. De kerk wordt via een andere ingang betreden, vastgelegd in de tweede travee van de zuidelijke collaterale. Zijn boogronding is versierd met strepen, met palmetten en met gevarieerde motieven waarbij enkelen hergebruikt zijn. Een klein portaal heeft vroeger deze ingang getooid waarbij de kapitelen zijn versierd met gebladerte en een snoet. Met zijn vensters waarbij de draagmuur is versierd met zuiltjes vormt de apsis een deel van goede kwaliteit. Deze was oorspronkelijk opgehoogd geweest in 1720 maar de restauratie na de Groote Oorlog heeft zijn oorspronkelijke samenstellingen hersteld. Op het niveau van de grondmuur zijn de steunberen rechthoekig maar bovenaan met een decoratieve rij, vormt het een band die loopt op het niveau van de drempel van de vensters. Zij veranderen zich in bundels van drie zuiltjes waarbij de kapitelen steunen op een brede kroonlijst. De dakgoot is met mijterbogen rustend op modillons en bovenaan, onder het dak, loopt een fries versierd met monsters en palmetten of een rankenversiering. Deze mijterbogen vindt men terug in de kapel van de Tempeliers te Laôn, in het schip van Vaux-sous-Laôn, te Presles en te Montchâlons. Het hellend vlak van de puntgevel van de zuidelijke kruisbeuk zijn versierd met soorten van vlakke gezichten. Aan de binnenzijde van de kerk bewaart men enkele restanten van de gevelversiering langs de dakgoot. Een polygonaal torentje staat bovenop de eerste travee van de noordelijke zijbeuk nabij de hoek gevormd door de gootmuur van het schip en de gevel. De collateralen zijn nu overdekt met eterniet, de rest van de overdekking is gedaan met kleine pannen, uitgezonderd de klokkentoren is in leisteen. Ondanks de strengheid van de structuur en van het zeer ruwe karakter van enkele kapitelen moet deze kerk dateren van de eerste helft van de 12de eeuw, de apsis en het decor van de westelijke gevel kenmerkend het einde van de opbouw. Het gebouw werd in de loop van de Groote Oorlog vernield en zij is sterk gerestaureerd geweest in de jaren hierop volgend door de hoofdarchitect van de Historische Monumenten, Trouvelot.
Beeldhouwwerk.
Op één van de twee kapitelen van de noordwestelijke pijler van de valse kruising zijn twee personages te voet gefigureerd. Zij zijn gekleed met een bliaud en houden elk in hun hand een bijl met dubbele snede, tussen hen geplaatst. De ruwheid van de muziekinstrumenten gebeeldhouwd op de impost van de boog verbindend het schip met de kruising waar zij verschijnen met een vastgehouden hand en gescheiden door een menselijk hoofd. Volgens E. Fleury zouden deze beeldhouwwerken dateren van de 9de of de 10de eeuw en hergebruikt zijn in het huidige gebouw. Deze synthese is vandaag tegengesproken, door de andere kapitelen van dit gedeelte van de kerk. Hun opgericht gebladerte, hun lofwerk, hun palmetten waarbij de stengels de mond van het menselijk gezicht verlaten zijn typisch voor de eerste helft van de 12de eeuw. De structuur van deze kapitelen is perfect samenhangend met het metselwerk. In het schip hebben de imposten van dezelfde periode een decor van strepen ontvangen, met geplooide banden, bloemen met vier blaadjes, ingeschreven in de viervoeters en de palmetten, dus de gewone motieven. De westelijke gevel van de kerk bezit het meest rijkelijk versierd portaal van de regio. De beeldhouwkunst is er buitengewoon ontplooid op de boogringen. Ongeveer al de motieven komen overeen met de sluitring en zijn samengesteld om straalsgewijze reden. Palmetten en opgericht of vermengd met staarten, horden of viervoeters. Een diabolische snoet slikt een mens in. Gevarieerde personages die een streng georganiseerd geheel voorstellen maar vol met fantasie tot in het detail alsook een vrouw met het gezicht naar onderen en de benen omsloten. De impost die deze moluur ontvangt, is versierd met een gegolfde stengel, geanimeerd met opgerold gebladerte en verlengt zich in een band in de lengte van de gevel. De kapitelen bovenaan de colonetten van de voetmuren hebben een decor van dezelfde natuur. De soepelheid van het model van de personages en van de dieren, de decoratieve rijkheid van het gebladerte, hun nerveuze en brutale trekking, hun regelmatigheid zijn vooral openbarende karakters van het midden van de 12de eeuw en vinden perfect hun plaats in de beeldhouwkunst van het Ile-de-France. Een uitgestrekt zijdelings portaal en de kapitelen van de colonetten die de vensters en de steunberen van het koor omsluiten volgens een samenstelling die we terugvinden te Bruyères, vervolledigen het decor.
Bronnen :
- Raymond Oursel in Nord Roman ; La Nuit des Temps 76, Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1988. - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975. - Fred Uhler in France Romane; Editions Ides et Calendes, Neuchâtel en Parijs 1957. - Marcel Durliat in l'Art Roman; Editions d'Art Lucien Mazenot, Paris 1982.