Vomécourt was het centrum van een uitgestrekte parochie waartoe verschillende parochies uit de omgeving bijhoorden.Wij bezitten geen historische gegevens over de oprichting van de kerk.
Het gebouw van de Middeleeuwen is ongeveer helemaal bewaard; de gewijzigde of verdwenen elementen schijnen zich gemakkelijk te laten restaureren. De kerk van Vomécourt is een basicaal gebouw met pijlers die drie beuken inhoudt, vijf grote bogen, een vlakke overdekking, een transept, een rechte travee van het koor, een halfronde apsis en bijapsissen voorafgegaan van hun rechte travee.Boven op de kruising van het transept verheft zich een gedrongen toren zonder een buitenste verdeling waarvan de klokkenverdieping voortkomt uit de Middeleeuwen.
In de 18de eeuw werden de tweede en de vijfde pijler van de hoofdbeuk afgebroken en de bogen op twee traveeën gespannen.De cilinders van de eerste en van de derde pijler werden opnieuw besneden van het soort dat boven op het niveau van de vloer een achtvormig gedeelte voorstelt tot en met de hoogte van de imposten welke hun oorspronkelijk vierkant plan hebben behouden.Het transept is overdekt met gewelven in gekruiste spitsbogen (de noordelijke arm bezit vandaag een vlakke overdekking maar het vertrek van de nerven van het gewelf blijft bestaan); de rechte travee van het koor en de absidiolen zijn overdekt met een tongewelf, de apsissen met een halfkoepel.De nerven van de kruising van het transept bekleden de vorm van een voetring met een kleine tromp alsook deze van de zuidelijke arm van het transept zijn van een polygonaal plan en zijn voortgezet met een sluitsteen.De muraalbogen zijn voorgesteld in de kruising van het transept, maar ontbreken in de arm van het transept.De noordelijke absidiool en zijn rechte travee zijn afgebroken geweest.
Beschrijving.
De kerk van Vomécourt bestaat uit een schip en twee zijbeuken met vijf traveeën, vlak overwelfd, een uitstekend transept, in het oosten geopend met twee halfronde absidiolen voorafgegaan door een rechte travee en een toren die zich verheft op de kruising. Het bijzonder brede schip verheft zich op twee verdiepingen (foto 1). De grote rondbogen vallen terug op de pijlers in groot metselverband waarvan de basissen niet zichtbaar zijn. De imposten zijn schuin afgewerkt en stellen een heel mooi gebeeldhouwd decor voor (foto 2), in dun toelopend reliëf met iedere keer versierd met verschillende motieven : Men bemerkt er onder andere palmetten, heel kenmerkend die men geregeld terugvindt in de kerken van de Elzas, zoals bij de kapitelen in het voorste gedeelte van het schip in Marmoutier (foto 3). Men bemerkt er eveneens de terugval van de grote bogen op de pijlers met behulp van kraagstenen (foto 4)(één enkele steen waarbij de hoogte is uitgehakt in een schuine rand en die de gemeenschappelijke terugval van twee bogen ontvangt). Deze techniek komt men enkel in de Romaanse architectuur tegen met het begin van de 12de eeuw. Bovenaan de grote bogen, en zonder een scheiding door een gemoluurde band, bevindt zich het niveau van de rondboogvensters, één per travee. Deze vensters zijn nu dicht gestopt. De zijbeuken hebben eveneens een vlakke overwelving en hebben traveeën van het vierkante plan. Zij waren oorspronkelijk opengewerkt door kleine rondboogvensters waarvan er nog twee bestaan maar aan de noordelijke muur zijn ze dicht gemaakt. Deze vensters zijn door grote bogen vervangen na 1737. Het transept heeft armen van hetzelfde plan als de kruising. Dit laatste is overwelfd met kruisribben in de vorm van zware voetringen die schuin afgesneden terugvallen op de hoeken. Dit type van overwelving is geheel identiek aan deze zoals bij het schip van de kerk van Rosheim, in de Elzas (foto 5). De kruising is begrensd door gordelbogen en schildbogen (foto 6) en met twee cilinders die terugvallen op de versierde schuin afgewerkte imposten met een prachtig gebeeldhouwd decor, vergelijkbaar met de imposten van het schip en inhoudend geometrische en vegetarische motieven (foto 7). Deze staan op vierkante pijlers en met terugvallen geplaatst op de schuin afgewerkte basissen. De noordelijke arm van het transept is ook overwelfd maar het kruisgewelf dat het overdekte is vervangen geweest. Het gewelf van de zuidelijke arm is verdwenen en vervangen door een vlak plafond. De oorspronkelijke gewelven van deze beide transeptarmen was gevormd met kruisribben waar we nog kleine terugvallen zien in de hoeken om de terugval van de overdekking te ontvangen. Hun impost is geprofileerd met een opeenvolging van banden, voetringen en hollijsten. Dit profieltype verschijnt pas in het Romaanse decor vanaf de jaren 1150 en vinden we terug op de dekstukken van de kapitelen van het schip van Sainte-Foy te Sélestat in de Elzas rond 1160-1170. Het hoge gedeelte van de oostelijke muren van de transeptarmen was open gewerkt door een rondboogvenster, nu dicht gestopt en verborgen in de hoeken van de zijbeuken. Identieke vensters moesten de zijmuren openwerken maar zij werden vervangen door de grote, waarschijnlijk in de 18de eeuw. De hoofdapsis is voorafgegaan van een rechte travee van het onregelmatig langwerpige plan (foto 7) dat overdekt is met een tongewelf. Een schuin afgewerkte kordon scheidt de hoge gedeelten van het gewelf. Deze kordon zet zich verder op imposten van de gordelboog die de halfronde apsis voorafgaat. Deze laatste, overwelfd in halfkoepel, was oorspronkelijk opengewerkt in zijn laagste gedeelten, onder de kordon, door drie rondboogvensters. Deze zijn tijdens een recentere periode verbreed geweest. Het halfrond is verticaal verdeeld in zeven delen (foto 8) door de half ingewerkte colonetten, op een randbank gezet en daarboven met kapitelen in de vorm van een afgeknotte kegel versierd met gebeeldhouwde motieven. Men vindt hier gevariëerde vegetarische motieven terug van hetzelfde type als deze die de imposten van het schip en de kruising versieren maar men ziet er ook een klein personage vasthoudend twee stammen. Het zou hier gaan om een gestileerde voorstelling van Samson vastgrijpend de zuilen van de tempel. Een voorstelling van hetzelfde type ziet men op de gebeeldhouwde fries van de gevel van de kerk van Andlau in de Elzas en op een gebeeldhouwd paneel in het kooreinde van de kerk van Murbach. De gemoluurde kordon die loopt op de ganse oostelijke afsluiting van het schip is versierd met kleine palmetten, naar beneden gericht en ingeschreven in een cirkelvormige lintvormige versiering. Dit type van versiering bestaat in verschillende Romaanse gebouwen van het derde kwart van de 12de eeuw zoals bij de apsis van de kerk van Puxe-en-Saintois, eveneens in Lotharingen, de kapitelen van de kloostergang van de kerk in Eschau in de Elzas of op het zuidelijke portaal van de kerk van Murbach ( foto 9). De zuidelijke absidiool is eveneens met twee traveeën. De rechte travee is overwelfd met een tongewelf en opende zich oorspronkelijk op de halfronde apsis overwelfd in halfkoepel. Geen enkel decor onderlijnt onderlijnt dit gedeelte van de kerk en enkel in venster in de as in rondboog, werkt deze ruimte open. De noordelijke absidiool en de rechte travee die het voorafging, is verdwenen. Aan de buitenzijde is de gevel overdekt met een pleisterlaag die het zien van de wijzigingen, verhindert, en aangebracht in een meer recentere periode. Zij stelt eveneens een heel mooi portaal voor versierd met beeldhouwwerk ( foto 10). De gevormde stijlen met een pijler en twee zuilen stellen een uitsprong voor. Deze steunen zijn zijn gezet op de basissen van een Attisch type met afgeronde klauwen. De interne zuilen zijn verdeeld door een opengewerkt decor gevormd door een ontrolde lintvormige versiering. De centrale zuil is eenvoudig torisch en de pijler is eveneens glad met gemoluurde imposten. De kapitelen van de interne zuilen zijn versierd met gebeeldhouwde motieven : Vegetarische motieven en kleine personages. De sluitringen van de ontlastingsboog stellen verschillende profielen voor. De buitenste boog is geprofileerd in banden, voetringen en hollijsten en stelt een vorm in spitsboog voor. Deze vormt is misschien het resultaat van een modernere periode wat niet heel zeker is daar op de gevel van de kerk Sainte-Foy te Sélestat in de Elzas, de bogen bij boven het portaal er ook enkele gebroken zijn. De interne band is in spiraalmotief en een zekere vorm vindt men ook terug aan de zuidelijke ingang van de kerk Notre-Dame van Saint-Dié in de Vogezen. De binnenste boog is versierd met een motief van eikengebladerte op zijn rechter terugval en met wijngaardranken op zijn linker terugval. Het halfronde timpaan (foto 11) is omhord met een boord in reliëf en stelt naast elkaar gezette voorstellingen voor met een gevecht van ridders, een brullende leeuw, de drie Maria's aan het graf en drie medaillons waaronder sterren en een vogel. Aan het oosten van de kerk ziet men andere versieringen zoals bij de centrale apsis waar de wanden geanimeerd zijn door zes half ingewerkte zuilen (foto 12). Onderaan zijn ze gezet op Attische basissen met een bijkomende voetring en voorzien van klauwen en zij stellen verschillende varianten voor met vlechten en eierlijsten. Zij zijn gezet op aangepaste plinten, zoals gebruikelijk was in de tweede helft van de 12de eeuw, en oprijzen van een schuin afgewerkte basis. Deze zuilen hebben kegelvormige kapitelen versierd met beeldhouwwerk : Men ziet er verschillende vegetarische motieven, in elkaar gestrengelde motieven en zelfs kapitelen voorstellende personages (foto 13). De abacus van deze kapitelen dient als steun aan de basis van de zuilen hoger die een Attisch profiel voorstellen maar met een heel hoge hollijst waarop zich verschillende versieringen inschrijven : Personages met vier poten, strepen, randlijsten en vegetarische motieven. De gladde cilinders dragen de kubische kapitelen met een halfrond kwabornament en torische astragalen die de dakgoot met drie rijen van staafvormige kanteelversiering onderbreken. Deze drie rijen van staafvormige kanteelversiering vindt men ook terug aan de bovenste boord van de drie vensters verlichtend de apsis (foto 14). Deze versiering is trouwens heel typisch voor de tweede helft van de 12de eeuw. De zuidelijke apsis is ontdaan van iedere versiering (foto 15) en is slechts opengewerkt door één heel eenvoudig rondboogvenster. De kruisingstoren schijnt het resultaat te zijn van een wijziging in een meer modernere periode. De kerk van Vomécourt-sur-Madon is van een heel grote interesse en is een getuige van de overvloed en de verscheidenheid van decors die kenmerkend zijn voor het derde kwart van de 12de eeuw, 1160-1180. Een periode waarin de kerk waarschijnlijk is opgericht geweest.
Bronnen : - Hans-Günther Marschall, Rainer Slotta in Lorraine Romane, collection La Nuit des Temps 61, Editions Zodiaque 1984. - Suzanne Braun in Art Roman en Lorraine : Architecture et sculpture, Metz 2005. - Robert Will in Alsace Romane, collection La Nuit des Temps 22, Editions Zodiaque 1965.
Tijdens zijn intronisatie in 1120, neemt Etienne de Bar, bisschop van Metz, bezit van het machtige fort van Nomeny gebouwd door zijn voorgangers.Samengesteld uit vier torens en vier gevelmuren, omhord met brede grachten, was het fort gesitueerd aan de rechter oever van de Seille, op een rotslaag van het Artesische type die de drie nabije putten bevoorraadt; de put van het dorp, de put van het kasteel en deze van de stallen.
Adhémar de Monteil, bisschop van Metz die verschillende forten plundert zoals Saint-Salins, laat in 1335, Nomeny en Saint-Avold versterken om iedere tegenactie te voorkomen.Jean de Vienne volgt Adhémar de Monteil op in 1361 en laat de versterkingen van de stad beëindigen.Alhoewel ontmanteld in 1363 onder Richelieu tijdens de Dertigjarige Oorlog, figureren de omwallingen van de stad nog op het kadastrale plan van 1830 en tot en met het midden van de 20ste eeuw; de constructies gesitueerd aan de buitenzijde van hun perimeter waren de laatste van de muren.De omwallingen steunden zich in het oosten op de rivier en in het westen op het fort.Men betrad de stad langs twee poorten, de ene uitgevend op de brug (Porte Basse), de andere in het noordwesten op de weg naar Metz (Porte Haute).De aldus versterkte omtrek was 1 200 meter.
De bisschoppelijke en hertogelijke residentie.
De opvolger van Jean de Vienne werd Thierry Bayer de Boppart : Ce noble evesque estoit plus hault de corps que homme qui fust au pays de Lorraine . Il fut reçu à levesche en 1366, le lendemain de la Toussaint après avoir disné à Nomeny.Il édifiait tres volontiers Il fit faire à Nomeny en 1365 un bel chastel[i].Meurisse, in zijn Histoire des Evêques de Metz schrijft eveneens dat Thierry de Boppart, die eveneens de passie had om te bouwen, het kasteel van Nomeny liet reconstrueren.Volgens Benoît Picard in zijn Histoire manuscrite de Metz[ii], restaureerde en vergrootte Thierry V de Boppart het kasteel in 1381 en had de plaats ingenomen van een vergelijkbaar fort, gebouwd door de voorgangers van de machtige Etienne de Bar, 55ste bisschop van Metz (1120-1162).1381 zou de datum zijn van het einde van de werken herbegonnen na 1366.Naar alle waarschijnlijkheid hield het romaanse fort logementen in van de leenheer waar Thierry de Boppart verbleef vooraleer een kasteel te laten oprichten tijdens de gotische periode aan de binnenzijde van zijn omtrek.
Conrad Bayer de Boppart liet het kasteel defensieve ontwerpen aannemen voor de artillerie in 1440.Deze omschakeling houdt voornamelijk een planning van schietgaten in deze ontwerpend in met het plaatsen in de muren of op de torens van het fort toestaand de installatie van schietgaten van veldslangen., haakbussen en donderbussen.De geïnstalleerde schietposten verplichten anderzijds tot de constructie van evacuatieplaatsen van rookdampen waarvan er één overblijft op het gelijkvloers van de donjon.
In 1548 ontvangt Nicolas de Vaudémont, zoon van hertog Antoine, regent van Lotharingen, heer van Merceour het van zijn nonkel Jean, kardinaal van Lotharingen, het kasteel en de stad Nomeny.Zijn dochter Louise, toekomstige koningin van Frankrijk, ontvangt het kasteel op zondag 30 april 1553.Zijn kleindochter, Françoise de Lorreine, trouwt César de Vendôme, verkoopt het Henri II, hertog van Lotharingen in 1612.Marguerite de Gonzague, vrouw van hertog Henri II gaat er wonen tijdens haar weduwschap van 1624 tot 1629 en Lodewijk XIV beveelt de vernieling ervan in 1672.
Het romaanse fort.
Het is omhord met droge grachten van 15 meter breed en 4 tot 6 meter diep. Zijn plan is schijnbaar trapeziumvormig.De grote basis meet 55 meter, de kleine basis 45meter en de hoogte 42 meter.De koer volgde het profiel van het terrein in een helling van 8%, afgaande van het westen naar het oosten.
De muren van het verdedigingsontwerp waren gevormd met een metselwerk van blokstenen tussen twee muren in een parament van mergelachtige kalksteen dat men terugvond in de lengte van de vallei van de Seille stroomopwaarts van Nomeny en waarvan de krijtgroeven nog uitgebaat werden in de 20ste eeuw. De gevelmuren hebben een dikte van 2,20 meter, drie van de vier torens hebben een dikte van 3,20 meter; de vierde is tot op de grond afgebroken. Hun hoogte is wisselend, de noordelijke en westelijke gevelmuren zijn de hoogste daar zij uitzicht hebben op het veld. De noordelijke domineerde de gracht van 14 meter.
In het midden van de oostelijke gevelmuur bevinden zich de getuigen van een ingangssas inhoudend een halve toren die de ophaalbrug inhield, een rechthoekige ruimte tussen twee muren onder een bewakingspost opgehoogd met twee meter en een uitgestrekt portaal in rondboog als eindruimte, nu omsloten door een steunmuur. De voet van deze muur is op het grondniveau van de koer van het kasteel. Deze toegang zou dus verloren gegaan zijn tijdens de ophoging van het niveau van de koer terwijl de anderen gevormd waren aan de voet van de zuidwestelijke toren genoemd Tour de lorloge.
De kleine zuidoostelijke toren in de vorm van een hoefijzer met vlak einde, gaf uit op de rue de Bon-Puits. Zij was het laagste en werd vernield door de soldaten van Créqui in 1672. Men ziet er niet meer van dan de eindmuur en de ingang van de sape die werd uitgehold om hem op te blazen.
De zuidwestelijke toren genaamd Tour de lorloge, de noordwestelijke toren Tour du donjon en de noordoostelijke toren Tour ronde.Allemaal stelden zij een half cilindrische sectie voor met dezelfde diameter van 13,50 meter buiten de gevels. De hoekdeellijn van de gevels waarop zij waren opgericht, vormden hun as met een symmetrie. Aan de zijde van de koer hadden zij allemaal een verschillende geometrie.
De donjon verhief zich tot 23 meter boven de noordelijke gracht. De sectie buiten de gevels, toegewijd aan de verdediging, hield drie niveaus in met daarop een terras, beschut achter een muur in hoefijzervorm, zijzelf bekroond met een metselwerk waarbij het eindresultaat niet zo duidelijk uitkomt. De rechthoekige gebouwen aan de zijde van de koer hielden enkel gangen en trappen in.
De ronde toren is nog niet ontdaan van zijn vegetarische overwoekering. Zij schijnt van dezelfde afmetingen te zijn als de donjon maar bezit geen enkel gebouw binnenin de koer. Zij houdt bewoonbare delen in.
De Tour de lorloge is heel erg geruïneerd zodat men zich moeilijk kan wagen aan een beschrijving. Het is echter mogelijk om drie verdiepingen te onderscheiden met daarop een muur in hoefijzervorm geopend langs de koer.
Het Gotische kasteel.
Terwijl de architectuur van de torens en de gevels geen enkele overeenkomst hebben met maatstenen is het anders met de ontworpen elementen van de koer.Drempels, deurstijlen en versieringen van de poorten in maatsteen getuigen van een andere periode. De paramenten en de stijlen zijn gevormd met bredere stenen dan deze van de torens en gevels. Deze zijn op elk van hun zijden bezet.De verschillende beddingen zijn beschermd tegen het optrekkend vocht door de hergebruikte leistenen bewijzend de achteraf aangebrachte daken. De bielsgaten zijn nog zichtbaar van enkele.
Terwijl Thierry Bayer de Boppart, Nomeny in gebruik neemt, is het romaanse fort waarschijnlijk verouderd zonder betekeniswaardige wijzigingen te ondergaan en zijnresidentiële gebouwen, heel archaïsch, vragen erom om een nieuw kasteel op te bouwen. Om veiligheidsreden zijn de residentiële gebouwen toegevoegd aan de oostelijke gevelmuur, deze gevelmuren sinds kort toegevoegd aan de noordelijke muren van de stad. Om de nadelen te voorkomen van afstromend water van de daken, is het nodig om deze bij voorkeur te wijzigen en ze te verhogen aan de zijde van de oostelijke gevelmuren. Dit heeft het wijzigen van de oorspronkelijke ingang langs de ophaalbrug tot gevolg. Men moet er dus heel wat wijzigen op het niveau van de koer en van het terrein aflopend naar het westen. De keuze wordt gemaakt aan de voet van de Tour dorloge, minder bedreigend dan de toren van de donjon. Het is eveneens noodzakelijk om een gedeelte van de zuidelijke en westelijke grachten te dempen tot op het niveau van de koer om aldus een weg aan te leggen leidend naar de kern van de stad.
Het gotische kasteel is ook nog het voorwerp van een aantal wijzigingen tijdens de renaissanceperiode, waarschijnlijk op het moment van zijn in bezit name door Nicolas de Vaudémont. Het zal in de 17de eeuw vernield worden.Aan de koer staan de dikste muren nog recht op een hoogte van ongeveer 1 meter. De andere zijn verdwenen naar aanleiding van het in cultuur brengen van de tuinen die er in de loop van de volgende eeuwen werden aangebracht.
Bronnen :
- Charles-Laurent Salch in Dictionnaire des Châteaux et des Fortifications du Moyen Âge en France; Editions Publitotal Strasbourg 1979. - Charles-Laurent Salch in Atlas des Châteaux-Forts en France; Editions Publitotal Strasbourg 1977. - J-F. Fino in Forteresses de la France Médiévale; Editions A. et J Picard Paris 1970. - Jacques Gardelles in Le Château Féodal dans l'histoire médiévale; Editions Publitotal Strasbourg 1988. - Jean Mesqui in Châteaux Forts et Fortifications en France; Flammartion 1997.