De kerk Saint-Pierre te Yzeure welke in de 9de eeuw is bevestigd als Augustijnenabdij, gaat rond 1150 over als priorij afhangende van de Benedictijnenabdij van Saint-Menoux. Zij hing aldus ook af van het diocees van Autun. Dit mooie gebouw dat zich nu verheft op een goed ontgonnen plaats, verleidt reeds diegene die de kerk nadert door de okerkleurige patina en de rijke samenhang van zijn gevel. Een mooi portaal opent zich in rondboog onder drie boogringen waarbij deze binnenin terugvalt op draagmuur, de andere op de zuilen. Een rij van staafvormige kanteelversiering omgordt het geheel. De decoratie van de kapitelen zijn er heel interessant. Links staat een personage recht in een dreigende houding, tussen twee borsten. Een andere personage met ver uit elkaar staande benen, de handen op de knieën en uitstekend zijn tong. Rechts bevinden zich griffoenen en tegenover elkaar staande fabelachtige dieren. Een klein mooi versierd portaal opent zich rechts van het voorgaande, onder een boogring in rondboog die de zuilen met kapitelen ontvangen. De kapitelen zijn versierd met vereenvoudigd gebladerte en menselijke gezichten uitspuwend het gebladerte. Boven deze portalen bevindt zich een schuin afgewerkte dakgoot versierd met ruiten en rustend op de modillons met monsterkoppen of dieren. Boven deze dakgoot staat een venster waarbij het archivolt zaagtanden draagt op de colonetten. Het uitgestrekte schip met vier traveeën, met grote gebroken bogen, is overwelfd met een gebroken tongewelf op gordingen. De gewelven van de collateralen zijn herdaan geweest. De half ingewerkte zuilen van de pijlers zijn bekroond met mooie kapitelen met een Bourgondische inspiratie, heel erg verwant met deze van Souvigny en Sainte-Menoux. Enkelen dragen te midden van het lofwerk, gezichten aan de hoeken waarbij twee lange ontrolde lintvormige versiering uitspuwen. Een andere is versierd met kleine nissen onder bogen versierd met parels aan het einde van de nerven. Aan de hoeken verschijnen mensengezichten. Het merendeel van de dekstukken zijn versierd met rijen van olijven. In de zijbeuken vallen de gordingen terug op de geribbelde pijlers met kapitelen versierd met eenvoudig gebladerte of rankenversiering identiek aan deze van het schip. Eén van de kapiteellichamen biedt een groep van vijf personages aan waarvan deze in het midden de arm naar de hemel verheft. De kruising van het transept is begrensd door zware kruisvormige pijlers zonder colonetten. De grote rondbogen, uitgezonderd deze die zich opent op de noordelijke kruisbeuk en waarbij de boog gebroken is, zijn er ontvangen door de imposten. Het koor met een rechte travee, overwelfd met een tongewelf, staat met het zuiden in verbinding met een absidiool beëindigd door een halfkoepel. De andere absidiool is vervangen geweest door een Gotische kapel. Men betreedt de crypte van de 11de eeuw langs trappen, die zich openen aan weerszijden van het koor, in de absidiool en langs de kapel. Het plan is er ongebruikelijk en schijnt twee opeenvolgende fazen van oprichting te weerspiegelen. Een soort van nauw hokje waarvan het einde is gevormd door een half tongewelf, neemt een aanvang langs drie doorgangen geopend onder de passend samengestelde zware massieven, op de crypte. Deze crypte, overdekt met ribgewelven, is gevormd door een korte rechte travee beëindigd door een halfrond. De gewelven worden er ontvangen door vier pijlers op verheven sokkels en met imposten die het geheel verdelen in drie beuken. Twee kleine openingen, doorbroken in het halfrond, verlichten het geheel nauwelijks.
- Jean Dupont in Nivernais-Bourbonnais Roman; Editions Zodiaque, la Nuit des Temps 45, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1976 - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975.
De kerk Notre-Dame van Châtel-Montagne is door Dalmace de Châtel-Montagne rond 1081-1088 aan Cluny geschonken. Een copie van de acte van overdracht duidt de datum van stichting van de priorij aan, namelijk op 02 mei 1082. Deze schenking is bevestigd door twee broers van Dalmace. Dit heeft echter paus Urbanus II niet verhinderd om het bezit van de priorij aan de abdij van Cluny te bevestigen op 16 maart 1095. Deze schenking houdt eveneens de castrale kapel in alsook andere belangrijke bezittingen. De schenking heeft het mogelijk gemaakt dat er zich een kleine kloostergemeenschap ging vestigen. Een acte van 21 september 1131erkent de bisschop van Clermont, Aimery, die zijn akkoord gaf aan Pierre le Vénérable, abt van Cluny, dat de priorij van Châtel-Montagne de priester van Arfeuilles mag benoemen. De priorij is geïnstalleerd voor drie of vier monniken, bevestigd in 1270, 1295 en 1354. In 1331 wordt de priorij vermeld in de ontvangsten van tafelgoed bij de vrouwelijke priorij van Laveine, in de omgeving van Maringues. De 14de eeuw kenmerkt de terugval van de kleine vestigen zoals priorijen. De bezoekers van Cluny vermelden in 1354, 1386 en 1417 dat de kloostergebouwen in een slechte staat verkeren. In 1501 is de priorij van Laveine hervormd door de abt van Cluny, Jacques d'Amboise. De prior heeft aldus al zijn rechten over aan de priores, Gabrielle de Polignac, om de priorij tijdelijk te leiden. Er zijn nog steeds monniken in de priorij van Châtel-Montagne in 1679. Men weet niet goed in welke omstandigheden zij de priorij hebben verlaten. Toen er nog monniken in de priorij aanwezig waren vierden zij de mis aan het hoofdaltaar gesitueerd in de apsis. De missen voor de parochie gingen door aan het hoofdaltaar toegewijd aan Saint-Genest, geplaatst ten oosten van het schip. Toen de priorij werd verlaten, werden de missen van de parochie verplaatst naar het hoofdaltaar van de apsis. Het altaar toegewijd aan Saint-Genest werd tussen 1698 en 1702 vernield. Bij afwezigheid van documenten betreffende de oprichting en om toch een zekere wijze te kennen wat betreft de oprichting, zijn de verschillende etappes vastgelegd door Eugène Lefèvre-Pontalis in 1905. - De eerste fase van oprichting wat betreft het schip van de kerk, de collateralen en het transept zouden de laagste gedeelten teruggaan tot het begin van de 11de eeuw. - De hoge gedeelten van het schip, vanaf de valse tribune, de gewelven van de collateralen en het westelijke portaal, zouden opgericht zijn rond 1150. - De gewelven van het transept en het koor op het einde van de 12de eeuw. - Het zuidelijke ingangsportaal is opgericht in de 13de eeuw. Bernard Craplet betwijfelt deze geschiedenis en volgens hem zou de homogeniteit van het schip niet verantwoord zijn om de constructie van het schip in twee te delen. Zij zou volgens hem volledig opgericht zijn in 1100 en 1125. Het oudste gedeelte van de kerk zou het transept zijn dat zou opgericht zijn in de 11de eeuw en vervolgens gewijzigd bij het begin van de 13de eeuw. Het westelijke portaal zou vervolgens opgericht zijn bij het midden van de 12de eeuw, voor de oude westelijke gevel. In 1835 werd de eerste absidiool aan de noordelijke zijde afgebroken en vervangen door een rechthoekige kapel. In 1840 werd de kerk geklasseerd als Historisch Monument. Toen het zuidelijke zijportaal tot ruïne dreigde te vervallen wou de gemeente deze laten afbreken in 1850. De bevoegde minister gaf vervolgens opdracht aan architect Eugène Millet om een rapport over de staat van het gebouw op te maken in 1852. Het zuidelijke zijportaal werd in 1853 gereconstrueerd. De daken werden in 1864-1865 herdaan. Vervolgens zijn de restauratiewerken gerealiseerd door architect Georges Darcy tussen 1873 en 1876.
Beschrijving.
1) De binnenzijde.
Schip en zijbeuken : Het schip vormt met het westelijke massief een architecturaal en chronologisch geheel waarin gans de interesse van de kerk berust. Het schip meet binnenin 21,5 meter in de lengte, een breedte van 4,50 meter en een hoogte onder het gewelf van 12,60 meter. De benadrukking in vier traveeën is benadrukt door de ronde gordelbogen van het gewelf en de half in de muur ingewerkte zuilen die de gordelbogen ontvangen. Aan weerszijden is zij geflankeerd door zijbeuken met hierboven, valse tribunes. De hoge vensters verzekeren de lichtinval. De pijlers van het schip zijn vierkant en aan iedere zijde geflankeerd met een half ingewerkte ronde zuil, van het type van de Auvergne waarop een kapiteel rust. Aan de zijde van het schip verlengt een steunmuur de vierkante pijler tot het niveau van de valse tribunes en geeft de indruk dat de pijler zich volledig verlengt tot en met het gewelf. De half ingewerkte zuil aan deze zijde en zijn kapiteel ondersteunen er de gordelboog. Bij iedere travee loopt een grote rondboog van pijler naar pijler. Hierboven bevindt zich een rij van drie rondbogen zich openend in de leegte van de collaterale; de valse tribunes. Deze openingen zijn gescheiden door vierkante pijlers zonder versiering van het Bourgondische type. Hierboven loopt een rij van staafvormige kanteelversiering en scheidt een venster met aan weerskanten een blinde boog. Deze drie bogen zijn gesitueerd onmiddellijk onder de aanvang van het gewelf. Het tongewelf van het schip is versterkt door de ronde gordelbogen. Naar het oosten toe zet het schip zich verder door de kruising van het transept waarbij de ingang is gekenmerkt door een ribgewelf. In het westen is het schip begrensd aan zijn laagste gedeelte door wat resteert van de oorspronkelijke westelijke gevel. Een dichtgemaakte venster is nog zichtbaar in de zuidelijke zijbeuk. Zijn hoogste gedeelte zet zich verder met de tribune. Deze vormt de hoogste verdieping van het westelijke massief. Het transept : Het transept, verhoogd vanaf de muren van het transept van de oorspronkelijke kerk, paalt zijdelings slechts 80 cm aan de muren van het schip. De gewelven zijn verhoogd tot het niveau van de andere gewelven van het schip met transversale tongewelven aan de armen van het transept en met een koepel aan de kruising. De pijlers van het vierkant van het transept zijn enkel pijlers van de oorspronkelijke kerk die versterkt zijn. De twee pijlers gesitueerd in het oosten verlengen zich door de muur die de rechte travee van het koor van het deambulatorium verlengen. Op deze pijlers zijn zeer hoog de laatste gordingen van het schip en de gebroken bogen die het schip van de kruising scheiden ten westen, gezet die de kruising van het kooreinde ten oosten scheiden. Deze bogen van het vierkant bevinden zich op een ondieper dan deze van het tongewelf van het schip. Zij staan direct op de tamboer van een koepel zeer hoog indringend in de basis van de klokkentoren. Deze koepel is aan de vier hoeken gedragen door de kleine trompen. Aan zijn oostelijke basis is een klein venster doorbroken. De kruisbeuken van het transept die direct in het vierkant zijn ingewerkt, verlengen de collateralen. Zij zijn overwelfd met een tongewelf dat loodrecht staat op de as van de kerk, op dezelfde hoogte dan het schip. Een bovenste oculus en vensters zijn in de 19de eeuw doorbroken geweest op de eindmuur van de kruisbeuken. Het venster aan de oostelijke muur van de zuidelijke kruisbeuk is nog origineel. Het deambulatorium : Een deambulatorium met vier straalkapellen omgordt een koor met halfkoepel waarvan het gewelf is verhoogd tot het niveau van het schip. Het kooreinde, met twee travee verhoogd ten opzichte van het transept, is gescheiden door de twee oostelijke pijlers van de kruising. Hij begint met een rechte koortravee. Deze paalt aan de rechte travee van de collateralen overwelfd met een half tongewelf. Zij gewelf is verhoogd geweest tot het niveau van het schip. Deze rechte travee dateert voor een groot gedeelte van de oorspronkelijke kerk. Op zicht is de scheiding versterkt door de twee gebroken oostelijke bogen van de kruising die zich direct op deze pijlers steunen. De terugval van de zijdelingse bogen laat zich door de half ingewerkte halfzuilen in de pijlers. Twee zware ronde zuilen kenmerken de scheiding tussen het rechte gedeelte van het koor en de apsis. Zij vergemakkelijken de aansluiting van de gewelven van de rechte gedeelten en de kromming van het deambulatorium met het tongewelf van de het ronde punt van het koor en de tongewelven tussen de zuilen. Het rondpunt van het kooreinde omsluitend het hoofdaltaar is omsloten door zes cilindrische zuilen met daarop kapitelen geplaatst. De pijlers en de zuilen zijn verenigd door de laag verheven bogen waarop de parabolische muur van de hoge apsis rust. Deze muur is met een halfkoepel overwelfd en gescheiden door zeven boogreeksen op colonetten waarvan de twee buitenste en de middelste een venster zijn. Aan de basis van de halfkoepel zijn dus drie vensters doorbroken, omkaderd en aanpalend met colonetten volgens de gebruikelijke gewoonte in de Auvergne. Zoals ook te Châtel-Montagne bevinden er zich twee blinde boogreeksen tussen twee vensters. Aan de ingang van het deambulatorium tov iedere zware cilindrische pijler, zijn twee paarsgewijze colonetten aangebracht op een voetmuurtje opgericht tegen de rondmuur met hierop een kapiteel met een gemeenschappelijk dekstuk. Zij ontvangen twee gordelbogen rustend op een uiteinde op de zware zuil, het andere uiteinde zich steunend op één van de twee paarsgewijze colonetten. Deze begrenzen aldus het einde van de rechte travee van het koor en het begin van de galerij. De galerij van Châtel-Montagne is overdekt met een eenvoudig doorlopend tongewelf die de verlenging van de cirkels van de bogen van het rondpunt en van de kapellen begrenst. De straalkapellen zijn met vier in aantal en het hoofdaltaar is toegewijd aan Notre-Dame volgens een gewoonte in de Auvergne. Elk van de straalkapellen bezit drie vensters. Vier colonetten ontvangen op hun dekstuk de openingsbogen van deze vensters. De openingsboog van de kapellen zijn eveneens gedragen op half in de muur gewerkte zuilen. Tussen iedere kapel is de muur eveneens geopend, tussen twee paarsgewijze colonetten, met een venster omkaderd met een boog op colonetten, wel hoger dan de vensters van de kapellen. Al deze vensters zijn geplaatst, zoals de half in de muur verwerkte colonetten die ze omkaderen, op een dakgoot die rond het koor loopt echter op één enkel niveau.
2) De buitenzijde.
Schip en zijbeuken : Het schip en zijn zijbeuken zijn overdekt door twee te onderscheiden daken in Romeinse dakpannen. Het kroonwerk van de daken rust op klassieke modillons met krullen die zeker niet uitzonderlijk zijn in de architectuur van de Auvergne en zijn voor een groot deel gerestaureerd. Twee modillons met mensengezichten zijn bijna bovenaan het zuidelijke portaal gesitueerd. Op de verdieping van het schip vindt men, zoals aan de binnenzijde, een rij van boogreeksen terug in rondboog. Bij iedere travee die ondersteund is door een steunbeer, is een venster geflankeerd met twee blinde boogreeksen. De boog valt terug op eenvoudige pijlers, zonder enige versiering. De verdieping van de zijbeuk is doorbroken met vensters die deze zijbeuken verlichten. Aan de zuidelijke zijde onderscheidt men boven de boog van de vensters, enkele aanzetten van stenen die overeenkomen met de verhoging van de muur. Aan de noordelijke gevel zijn belangrijke restauratiewerken in de 19de eeuw uitgevoerd met een heldere steen. Geplaatst in overeenstemming met de zuilen van de zijbeuken en van het schip kenmerken de steunberen buitenaan de verdeling in traveeën op zijn twee verdiepingen. Het is met een rij van staafvormige kanteelversiering de enige versiering terug te vinden. Deze lopen rond de boog van de vensters van de zijbeuken en houden op, aan het niveau van de steunberen. Een puntgevel hoger dan de daken uitkomt, scheidt het schip en de zijbeuken van het westelijke massief. Het portaal : Het portaal houdt twee verdiepingen in. Op het gelijkvloers opent het westelijke massief zich naar de buitenzijde door drie bogen op zijn westelijke gevel en een boog aan iedere zijde. Hij is verdeeld in drie bogen van een travee, gescheiden door twee rondbogen. Onder het portaal opent zich een eenvoudige ingang, getooid met een dubbele rij van sluitringen zonder moluren en opent zich op het schip. Aan weerszijden van de deur, tussen de steunberen, is een ronde nis geplaatst waarbij de muur is gevormd door de oorspronkelijke gevel. Onderaan de nis, wordt de cirkel van de nis ondersteund door een draagmuurtje dat zijdelings twee hergebruikte colonetten draagt. Deze colonetten dragen kapitelen die misschien wel de oudste kunnen zijn van de kerk. Oorspronkelijk was het portaal een publieke plaats. Geregeld werden er huwelijken ingewijd, de heer kon van daaruit recht spreken of pelgrims konden er een onderkomen vinden. De bovenste verdieping opent zich op de binnenzijde, op het schip van de kerk, dooreen brede tussenboog. Op hetzelfde moment opgericht met de verhoging van het schip is de vloer van de tribune en zijn tongewelf verlengt deze van het schip. De zijbeuken, overwelfd met een half tongewelf, staan enkel in verbinding met deze tribune door twee bogen. Restanten van een oude beschildering met fresco's van gestileerd gebladerte verschijnen nog op deze bogen. De tribune had een religieuze functie. In de Karolingische traditie omsloot zij geregeld een kapel toegewijd aan de heilige Michel. Dit kan misschien ook het geval geweest zijn te Châtel-Montagne maar geen enkel bewijs kan het bevestigen. Het westelijke massief is misschien afgekeken van het Bourgondische model daar zij zich naar buiten opent op het gelijkvloers. Daarentegen is de tribune meer geopend naar het schip dan in Bourgondië waar de verbinding nauwer is, alsook in de Auvergne waar de opening is onderverdeeld door de boogreeksen. Het is één van de uitzonderlijkste westelijke gevel die de Auvergne bezit. Vier nauwe steunberen zijn geplaatst tegen de gevel die zij verdeeld in drie verticale banden. Zes rondbogen verenigen deze steunberen over twee verdiepingen met elk drie nissen. De twee centrale zijn de hoogste en de breedste. De zes nissen laten de muurgevel verschijnen van het westelijke massief waarin de vensters en deuren zijn doorbroken. Een rij van staafvormige kanteelversiering, de illusie weergevend van een draagbalk, schijnt verborgen te zijn door het plan van de steunberen en de boogringen. De zijdelingse openingen van de laagste verdieping zijn uit hun as. Alles schijnt de indruk te wekken van een tweede opengewerkte gevel, overeenkomstig met de reeds voordien aangezette gevel. Op het laagste niveau openen zich drie rondbogen, binnenin verdubbeld met lagere bogen in het vroegere plan van de gevel. De boog in het midden heeft een breedte die overeenkomt met deze van het schip. De zijdelingse bogen die minder verheven zijn, zijn in de verlenging van de zijbeuken. Enkel de drie nissen op de verdieping zijn versierd. De middelste nis is opengewerkt door twee vensters ingeschreven onder twee bogen gedragen door de colonetten die rusten op een rij met staafvormige kanteelversiering die de illusie wekken van een draagbalk. In het bovenste gedeelte van de middelste nis is een derde boog met boogring die rust op een verderzettende cordon, onderlijnd met een eenvoudig staaf verdergezet door de cordons. Bij elke zijnis rust een venster met boog op een schijnbare draagbalk. Rustend op een voortgezette horizontale cordon verlichten twee blinde bogen een puntgevel op zijn centraal gedeelte met daarboven een antefix. De gevel van Notre-Dame van Châtel-Montagne met zijn brap zou deze van de kathedraal van Puy hebben beïnvloed. Transept : Aan de buitenzijde is de zuidelijke puntgevel van het transept ontsierd geweest door de restauraties van de 19de eeuw die verantwoordelijk is voor een mat aspect zonder enig reliëf. Hij beantwoordt zijdelings in zijn hoogste gedeelte aan de interpretatie van de romantici aan de Romaanse stijl van de 19de eeuw. Een rij van staafvormige kanteelversiering herinnert aan de reeks van de zuidelijke gevel en loopt rond de lage venster. In zijn hoogste gedeelte, onder het horloge, is een ronde oculus getrokken langs de treden van de traptoren. Hij is eveneens omgord met een cirkel van staafvormige kanteelversiering. De nieuwe sacristie die de basis van deze puntgevel verbergt is van hetzelfde massieve ontwerp. De noordelijke puntgevel is gedeeltelijk verborgen door een torentje dat toegang heeft tot de klokkentoren, eveneens daterend van de 19de eeuw. Ontsierend maar onontbeerlijk vervangt zij de houten trap die oorspronkelijk werd gebruikt. Koor en kooreinde : De rechte travee van het koor en van het deambulatorium zijn toegevoegd aan het transept. Hetzelfde als aan de binnenzijde zijn ze nog versierd met een venster nog met enige andere versiering. Hun daken zijn vastgelegd op het niveau van deze van het schip en de zijbeuken. Zij palen aan een puntgevel met daarop een antefix. Zijdelings palen deze aan steunberen, die gecreëerd zijn tijdens de restauratie van de 19de eeuw. Meer naar het oosten bevindt zich de halfkoepel van het koor aan zijn recht gedeelte versierd met twee blinde bogen verenigd door een colonet, vervolgens aan zijn rond gedeelte met drie bogen. Als versiering vindt men er steunberen terug opvullend de ruimte tussen de vensters van de straalkapellen en een rij van staafvormige kanteelversiering omgordend het koor, langs de vensters bovenaan doorlopend in een kromming. Lager vinden we het dak van de galerij terug op de muren waarop de halfcirkelvormige daken van de straalkapellen zich steunen. Tussen elk van deze kapellen opent zich één van de vensters van het deambulatorium. De drie bogen die geopend zijn op iedere kapel, zijn gescheiden door eenvoudige schuin aflopende steunberen. Deze etagering van de daken doet sterk denken aan de kerken in de Auvergne maar dit model was zich geleidelijk aan het verspreiden in Frankrijk sinds de 11de eeuw. De constructie van het koor van Châtel-Montagne is vrij laat toen al de Romaanse technieken perfect gekend waren. De constructie is dan ook heel verzorgd en van kwaliteit. De steunberen, de vensters van het deambulatorium met dezelfde maat als deze van de kapellen, kondigen reeds de overgang naar de Gotiek aan. De klokkentoren : De klokkentoren staat op het vierkant van het transept en is opgericht naar het type in de Bourbonnais en Bourgondië. Men onderscheidt er drie verdiepingen. De benedenverdieping omsluit de koepel van het transept met zijn klein venstertje, geopend op het oosten. Hij vormt de ondersteuning, net uitstekend boven de daken. Bij de middelste verdieping zijn de boogreeksen blind en wat breder dat de bovenste verdieping. Hij is gedeeltelijk bezet door de top van de koepel. Aan de bovenste verdieping die de klokken inhoudt, zijn de boogreeksen verborgen door de galmborden. De benedenverdieping van de klokkentoren alsook de westelijke zijde zijn in vol metselverband zonder enige decoratie buiten de twee geprofileerde banden in de vorm van een waterlijst scheidend de drie verdiepingen. Daarboven loopt een goot van modillons onder het dak. De twee bovenste verdiepingen zijn aan de zuidelijke, oostelijke en noordelijke zijde op dezelfde manier getrokken. Half in de muur gezette colonetten versieren de vier hoeken en het midden van de drie zijden. Aan weerszijden van de tussenzuil is iedere zijde versierd met paarsgewijze rondbogen terugvallend op een middenzuil met kapiteel.
Bronnen :
- Bernard Craplet in Auvergne Romane; Editions Zodiaque, La Nuit des Temps 2, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire - Françoise Leriche-Andrieu in Itinéraires Romans en Auvergne; Editions Zodiaque, Les Travaux des Mois, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire - Jean Dupont in Nivernais-Bourbonnais Roman; Editions Zodiaque,La Nuit des Temps 45 Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1976 - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975.
De kerk Notre-Dame van Huriel was een oude priorij afhangende van de abdij van Déols in de Berry en is gesitueerd aan één van de uiteinden van het dorp. Opgericht in een onregelmatig metselverband biedt zij een streng aspect aan dat de sobere patina van het materiaal benadrukt. Het gebouw, begonnen rond het einde van de 11de eeuw is slechts gedeeltelijk verwant met het plan van Saint-Désiré in de onmiddellijke omgeving. Men vindt er twee absidiolen terug op de kruisbeuken van het transept ingewerkt, de kleine sacristieën aangebracht tussen de absidiolen en het koor. Een koepel op pendentieven verheft zich boven de kruising. Een brede portaalgalerij van drie transversale traveeën met herdane ribgewelven gaat de gevel vooraf en opent zich in het westen en in het zuiden op grote rondbogen. Op dit portaal staat een uitgebreide tribune aan de gevel verlicht door vensters van het type Limousin, en opent zich op het schip eveneens door drie rondbogen. Men betreedt deze tribune langs hoge toegevoegde treden, aan de binnenzijde langs de zijmuren van het schip. De tweede tribune die zich ook hier bevindt, is opgericht geweest in de 19de eeuw. Het schip zelf is overdekt met een houten plafond, voorzien van collateralen en in het bijzonder zonder versiering. Zij is verlicht door de vensters zonder karaktertrekken. Zij staat in verbinding met de kruisbeuken van het transept door nauwe aangebrachte doorgangen zoals bij enkele kerken in de Berry, tussen de noordelijke en de zuidelijke muren en de pijlers van het vierkant. Deze, die de grote rondbogen begrenzen met een indrukwekkende verheffing worden, steunen op de pendentieven, een achthoekige verdieping waarbij iedere wand is versierd met boogreeksen terugvallend op de colonetten en waarop de koepel rust. Twee van deze boogreeksen zijn geopend in de as. De kruisbeuken met een tongewelf overwelfd, stellen twee ongelijke traveeën voor die een dubbele gording scheidt. De rechte travee van het koor, eveneens overwelfd met een tongewelf, zet zich verder langs een apsis in halfrond, dat verlicht wordt door drie vensters van het type Limousin. Twee kleine oculi zijn bovenaan doorbroken met een halfkoepel. De twee absidiolen, nabij het koor, zijn voorzien van een rechte travee. De heel gevarieerde versiering is begrensd met kapitelen van de half in de muur ingewerkte zuilen in het vierkant en de colonetten van de vensters. Deze zijn versierd met palmetten, met lofwerk, met nauw verbonden gebladerte, met dieren en moeilijk te onderscheiden personages, een ridder op zijn paard en een groep personages waarbij er één is gezeten op de grond, met de armen naar de hemel verheven. Aan de ingang van het koor bevinden zich de restanten van een prachtige Romaanse grill in gesmeed ijzer waarvan de spiraalmotieven met aanhechtingen in een collier, zijn verwant met deze met vreemde wezens aan de koorgrill; Saint-Aventin in de Haute-Garonne, eveneens van dezelfde periode. We vinden deze eveneens terug te Conques in de Aveyron, Saint-Arneuf van Billom in de Puy-de-Dôme, de abdij van Morigny in de Seine-et-Oise, Iguacel in de Aragon. Aan de buitenzijde is vooral het kooreinde heel interessant, wel wat overstelpt door de getrapte massa van de achthoekige klokkentoren, aan iedere zijde versierd met een dubbele boogreeks, in het midden rustend op een enige zuil. Een brede puntgevel versierd met een kruis met Paaslam domineert de apsis waarvan de vensters zijn omgord door een ononderbroken rij van staafvormige kanteelversiering die over de platte steunberen springen en zich op de absidiolen verderzet. Men bemerkt, te midden de kapitelen met gebladerte, de vensters en een bescheiden decor van drinkende vogels uit dezelfde beker. Onder de daken loopt een dakgoot van modillons met krullen waar motieven als damversiering, dierenhoofden en menselijke maskers verschijnen. Rond het schip en langs de muren van het transept loopt een gerestaureerde rij van staafvormige kanteelversiering. De doopfontein van de kerk is eveneens Romaans en stelt een sober decor voor van reptielen en vogels. Aan het andere uiteinde van het dorp verheft zich een mooie Romaanse donjon van een verdwenen feodaal fort. Opgericht in de 12de eeuw door de heren van Humbaud op een vierkant plan wat uniek schijnt te zijn in de streek. Deze donjon heeft zijn vier verdiepingen behouden die op iedere zijde door vier krachtige steunberen wordt gestut.
Bronnen :
- Jean Dupont in Nivernais-Bourbonnais Roman; Editions Zodiaque, Abbeye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1976 - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975.
De kerk Sainte-Trinité biedt een heel eenvoudig plan met een unieke beuk met drie traveeën overwelfd met een gebroken tongewelf, verlengd met een recht koor zich beëindigend in een halfkoepel met daarnaast nog twee absidiolen waarvan deze rechts zijn structuur en zijn gewelf dat zijn oorspronkelijke ribben heeft behouden. Het is op de rechte travee van deze absidiool dat zich de mooie vierkante klokkentoren verheft met twee verdiepingen. De eerste verdieping is op iedere zijde versierd met drie bogen in mijtervorm op de colonetten gedragen. De tweede is opengewerkt met twee openingen onder een gemeenschappelijke rondboog. De stenen spits is van een latere periode. De gordingen van het schip vallen op iedere zijde terug op de ingegroefde pijlers met kapitelen versierd met gebladerte en palmetten. Aan de zijmuren schrijven zich grote gebroken bogen in, door een rondboog versneden en onder iedere is een nauw venster doorbroken. Het portaal opent zich tussen twee zware platte steunberen in een massief met een puntgevel rustend op de korte en brede ingegroefde pilasters waarvan de enorme kapitelen terzelfdertijd de archivolt in rondboog ontvangen. Deze onderlijnt een rij van staafvormige kanteelversiering. Een voortgezette voetring komt tussen de eerste boogring en het timpaan tussen. Het linteel met een versiering van dammotief en dakpansgewijze plaatsing draagt eveneens een glorie in amandelvorm waarbij de Christus is verdwenen en door twee aartsengelen wordt ondersteund in een hoogmoedige houding. Achter deze maken zich kleine bogen met colonetten los waarbij onder ieder van hen een lamp hangt. Een gesloten nisgewelf in mijtervorm staat boven de amandel en omsluit de inscriptie : + PENAS REDDO MALIS PREMIA DONO BONIS, herinnerend dat Christus ook de almachtige rechter is. Op het linteel onderlijnt de zin : CUNCTA DEUS FECI HOMO FACTUS CUNCTA REFECI +, de identiteit van de goddelijke Schepping en deze God heeft de mens gemaakt. Andere inscripties duiden de aartsengelen aan : MICAEL, RAFAEL, en geven de naam van de auteur van dit ontwerp : NATALIS ME FECIT - Noël heeft het gemaakt. De invloed van de Auvergne en meer nog de invloed van het portaal van Sainte-Foy van Conques is hier heel evident.
Bronnen :
- Jean Dupont in Nivernais-Bourbonnais Roman; Editions Zodiaque, Abbeye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1976 - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975.
De kerk van Agonges is gebouwd op een centrale heuvel, in het midden van een aangelegde heuvel door de mens als observatiepost of verdedigingsheuvel. Tot en met de Revolutie hing Agonges af van het diocees van Bourges en was het in bezit van de abdij van Saint-Menoux. In 1138 is deze parochie voor de eerste maal vermeld onder het patronaat "Sanctae Mariae de Agongis". Gebouwd op het einde van de 12de eeuw, begin 13de eeuw behoort zij tot een Romaanse overgangsstijl. Zij is nog Romaans door haar algemeen plan, de versiering van haar portalen en haar kapitelen, haar nauwe openingen in rondboog, haar apsis en absidiolen overwelfd in halfkoepel en is zij Gotisch door haar overwelving. Gebouwd op de kruising van drie diocesen, namelijk van Bourges, Autun en Clermont, heeft deze constructie de invloed ondergaan van de scholen van de Bourgogne, Auvergne en Berry.
Beschrijving.
De buitenste muren stellen een mengeling voor van maatstenen en breukstenen met gevarieerde kleuren overgaande van grijs en wit naar rood en geel. De stenen met een grijze of een rode tint zijn zandstenen uit de omgeving, de anderen zijn kalkstenen van de vallei van de Allier. De zuidelijke poort is doorbroken van een heel uitstekend fronton, overdekt met een waterlijst waarbij het kroonwerk is ondersteund met modillons van gebeeldhouwde hoofden met krullen. De boog is omkaderd met drie archivolten in een lichte gebroken boog die aan weerszijden drie zuilen ontvangen waarbij de voetring is afgeplat en de kapitelen heel eenvoudig versierd met schubben, met gebladerte of gezichten. Het westelijke portaal is niet uitstekend op het fronton. De steunmuren zijn versierd met een half in de muur ingewerkte zuil tussen twee parelversieringen en naar binnen toe omkaderd met een zuil met Romaanse basis en kapitelen met gebladerte. De noordelijke muur van het schip draagt de sporen van een deur met een gebroken boog, nu echter dichtgemaakt. Bovenaan deze oude deur ziet men nog kraagstenen. Het is waarschijnlijk een verwijzing naar een oude kapel. Een rij van staafvormige kanteelversiering loopt rond de apsis en loopt eveneens bovenaan de vensters. De muur van deze apsis is ondersteund door twee platte steunberen. De puntgevels van het lage transept schijnen opgehoogd geweest te zijn tijdens een niet gekende periode. De gaten van de voetringen zijn nog zichtbaar in de noordelijke puntgevel en de noordelijke muur. De modillons aan de apsis zijn gedaan met eenvoudige krullen, deze van het schip zijn enkel gegroefd. De sacristie, een oude kapel die waarschijnlijk in de 15de eeuw is opgericht, stelt minder ruwe kruisribben voor dan deze van het schip en deze heeft meer uitstekende steunberen. De klokkentoren, in een Bourgondisch Romaanse stijl, verheft zich aan de zijde van het schip. Zijn bovenste gedeelte stelt aan iedere zijde, drie verdiepingen van boogreeksen of vensters voor. Blinde boogreeksen gevormd met drie rondbogen en vier vensters op de bovenste verdieping, door twee eenvoudige zuilen en twee paarsgewijze zuilen gescheiden. De oostelijke zijde stelt enkel twee verdiepingen van bogen voor en de noordelijke één enkele. De zuidelijke zijde van de klokkentoren stelt onder de boogreeksen, een serie van gebeeldhouwde maatstenen voor met bas-reliëfs van een zeer gekend ontwerp : Personages blazend op een hoorn, lopende honden en dieren. De stijl van dit beeldhouwwerk doet denken aan deze van personages en dieren die figureren op de bogen van het transept en op enkele kapitelen. De voorstelling van deze stukken dierenmotief, van oorsprong oosters, zou verwant kunnen zijn met de verwijdering van de bisschoppelijke macht en meer nog met de mogelijkheid om een boodschap over te maken. De kerk bestaat uit een schip met vier traveeën en met een transept overwelfd met ribben die zich openen op een apsis van hetzelfde plan, met een kapel die de zuidelijke arm van het transept verlengd en met een vierkante klokkentoren ingeplant aan de zuidelijke zijde. De apsis, overwelfd in halfkoepel, is binnenin versierd met een boogreeks op colonetten samengesteld uit drie rondbogen waaronder zich de vensters openen en die de kleine bogen in mijtervorm scheiden. Dit type van boogreeksen in mijter, vindt men terug te Bagneux, Montilly, Franchesse, Louroux en Chateloy. Op de interne zijde van elk van de bogen van het transept vinden we versierde sluitstenen terug met 16 figuren versierd. Zij stellen gezichten voor van tegen over elkaar gestelde monsters, dieren voor, van in elkaar gehurkte personen of op de rug. De kapitelen zijn de meest interessante : In elkaar gestrengeld gebladerte, mensenhoofden en wild, dansende personages. Wij hebben dus ingewijden, slapend op de grond, doortrokken van zijn aards en dierlijke deel dat zich opnieuw opricht om de hemel op te wachten.
Bronnen :
- Jean Dupont in Nivernais-Bourbonnais Roman; Editions Zodiaque, Abbeye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1976 - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975.
Opgericht in de tweede helft van de 12de eeuw, op de plaats van een oude Romeinse tempel toegewijd aan Appolon, was de kerk Saint-Georges oorspronkelijk enkel een eenvoudige abdijkapel van "les Dames de Saint-Menoux". Het is pas in de 17de eeuw dat zij parochiekerk wordt en werd aldus de zetel van een belangrijke dekenij van het diocees van Bourges waarvan 47 parochies afhingen. Zij kwam in het bezit van een belangrijke reliek van "het Heilig Kruis" en "een doorn van de Doornenkroon van Christus" in 1287 meegebracht door Robert, de broer van de Heilige Lodewijk IX, en echtgenote van Beatrice, edeldame van Bourbon, en laatste erfgename van de lijn van de heren van Bourbon. Deze relieken zijn gespaard gebleven en kunnen ontsnappen aan de verwoestingen van de Revolutie, in 1793. Het plan van de oorspronkelijke kapel was deze van een Latijns kruis met een weinig uitstekend transept. Zij hield drie beuken in, het schip werd er geflankeerd door twee zijkapellen in de vorm van absidiolen, beide toegewijd aan Sainte-Trinité en Notre-Dame. Het koor was lichtjes naar links verbogen zoals bij vele kerken met dit plan opgericht tijdens deze periode verwijzend naar het hoofd van Christus dat lichtjes naar links afhing op het kruis. In de 15de eeuw werden de zijbeuken verlengd en op het niveau van de derde travee werden twee zijkapellen opgericht in Gotische stijl vormend een soort van vals transept aan de oorspronkelijke kapellen. Deze rechts, in het zuiden, dateert waarschijnlijk van bij het begin van de 15de eeuw. De kapel rechts dateert van een periode achteraf aan de eerste kapel. Sedert 12 juli 1791 is zij de kapel van het Heilig Kruis geworden, nadat de gemeente de relieken, tot dan bewaard in de Heilige Kapel van het kasteel, had overgebracht. Tussen 1845 en 1851 werden belangrijke vergrotings- en herstellingswerken uitgevoerd onder leiding van M. Esmonnot, architect bij het departement van de Allier. De kapellen in de vorm van een absidiool verdwenen toen echter. De kerk werd verlengd met een nieuw diepliggend koor, van twee traveeën voorafgegaan en omgord van een deambulatorium geflankeerd door drie straalkapellen. Tussen 1871 en 1880 werden de armen van het transept verlengd met twee kapellen van het halfronde plan; de kapel de la Sainte-Vierge in 1872 en de kapel du Sacre-Coeur in 1879. In 1732 werd de oorspronkelijke kapel officieel de parochiekerk als gevolg van een verzoek van klassering van de kerk Saint-Germain door de aartsbisschop van Bourges, kardinaal de la Rouchefoucaud. Het was reeds geruime tijd dat diensten en plechtigheden doorgingen in deze kapel; in 1635 vond er de eerste doop plaats en in 1645 de eerste begrafenis.
Beschrijving.
De poort opgericht in een diepe uitstek tov de as van het schip, is gevormd door vier archivolten die acht half in de muur geplaatste colonetten ontvangt en waarvan de kapitelen zijn versierd met gebladerte, geometrische versieringen en mensenhoofden in de stijl die men eveneens ziet te Souvigny. Twee andere, vollere zuilen zijn half ingewerkt in de gevel met daarop kapitelen versierd met dezelfde motieven. De boogring van de buitenste archivolt is versierd met stafwerk. De constructie van het portaal samengesteld met vier gegroefde zuilen bekroond met kapitelen met acanthusgebladerte vanwaar de boogringen vertrekken versierd met eivormige versiering, palmetten, lintvormige versieringen van parels duidt aan dat het meesterwerk is beïnvloed door de architectuur van de Bourgondische school, reeds uitgewerkt in de basiliek van Souvigny. Het oude timpaan in steen heeft plaats moeten maken voor een figuratie in hout van de heilige George die de draak verslaat. Het bovenste gedeelte van de helling van de frontongevel wordt ondersteund door een ruwe dakgoot, deze ondersteund van negen modillons gevormd met gezichten waarbij deze aan de uiteinden in een relatief goede staat verkeren. Bij de 28 andere, gezet onder de dakgoot en in de muren van de zijbeuken, vindt men nog enkele gezichten terug en nog enkele andere met een ontwerp van plaatselijke inspiratie. De vensters van de gevels zijn in rondboog, omgord met een rij van staafvormige kanteelversiering. De klokkentoren werd ernstig beschadigd door een blikseminslag in 1754, en vervolgens afgebroken tijdens de Revolutie en kreeg pas een restauratie bij het begin van de 19de eeuw. Het was pas in 1865 dat hij werd gereconstrueerd met twee verdiepingen van boogreeksen van het Bourgondische plan. Hij houdt twee verdiepingen in van paarsgewijze vensters, gezet onder een grote boog. De torenspits is aan zijn basis omgord van vier torentjes. Hij is gezet op een koepel van acht zijden, geplaats op de kruising, aan de binnenzijde van de kerk die op vier trompen rust en deze rusten op versieringen van wolven en rammen. Binnenin aan het schip met de zijbeuken bemerkt men de karaktertrekken van de Bourgondische stijl. De middenbeuk is overwelfd met een gebroken tongewelf of kruisribben onderbroken door de rondbogen van de kruising. Het schip wordt van de zijbeuken gescheiden door grote bogen, de zijbeuken worden overwelfd door ribgewelven. De grote bogen rusten op kruisvormige pijlers geflankeerd met half in de muur gezette zuilen waarbij de basissen zijn ondersteund door een grote voetring. Geplaatst onder de versierde dekstukken of eenvoudigweg ingegroefd met een hollijst die zich verlengd, in de lengte van het schip, zijn verschillende van de kapitelen in een ruwe vorm gehakt maar andere zijn bekleed met waterplanten, merktekens of interessante scènes. In tegenstelling tot de Bourgondische invloed die de kerk kenmerkt, behoren de kapitelen eerder tot het ontwerp van de Auvergne : Kapitelen versierd met symmetrische of opgerolde rankenversiering, met vogels, met waterplanten en kapitelen met personages. De kerk hield oorspronkelijk 66 kapitelen in. Enkelen onder hen verdwenen tijdens de vergrotingswerken van de kerk. Nu vinden we er nog een 50-tal terug. Enkelen zijn gebeeldhouwd, anderen geverfd. Negen zijn kapitelen met personages met een typische stijl van de Auvergne.
Bronnen :
- Jean Dupont in Nivernais-Bourbonnais Roman; Editions Zodiaque, Abbeye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1976 - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975.