Ten
noordoosten gesitueerd van Mons, in de oude gemeente van Havré, is het
kasteel van Havré van oorsprong heel oud. Alhoewel de hedendaagse
plaats pas vermeld wordt in de geschriften sedert 1226, is zijn
strategisch belangrijke plaats aan de oever van de Haine, reeds gekend
sedert de 11de eeuw door de graven van Vlaanderen en Henegouwen. In
1225 huwt Ida de Mons met Englebert d'Enghien en het zullen hun
nakomelingen zijn die eigenaar zullen blijven van Havré tot 1423.
Gérard d'Enghien draagt op dat moment zijn bezittingen over aan
Christophe de Harcourt. Door huwelijk komt het tenslotte in de familie
Dunan, van Longueville en de Croÿ. In 1518 komt de generaal Philippe
II de Croÿ, een gekende militaire aanvoerder onder Karel V, in het bezit
van het kasteel en staat enige tijd later onder de bevoegdheid van de
Groot Baljuw van het graafschap Henegouwen. Zijn zoon,
Charles-Philippe, verheven tot ridder van het Escurial, is gekend voor
zijn onstandvastige politiek maar vooral omdat hij na gewond te zijn
door een schot van een haakbus, verzorgd wordt door Ambroise Paré, de
beroemde geneesheer van Karel IX, koning van Frankrijk. In 1578 kent
het kasteel heel wat onrustige perioden tijdens de belegeringen die
opeenvolgend tegen hem wordt geheven door de legers van Don Juan,
landvoogd, en de hertog van Anjou, maar zonder al te veel schade
doorkomt. Echter in 1579 wordt het kasteel getroffen door een brand dat
het kasteel volledig verwoest, uitgezonderd de muren. In de 17de
eeuw is het Charles-Alexandre, hertog van Croÿ, die het kasteel laat
restaureren en er één van de prachtigste kastelen van de Spaanse
Nederlanden van maakt waar verschillende gekroonde hoofden en beroemde
kunstenaars van hun periode, verblijven. Het kasteel maakt een heel
gunstige periode door gedurende een eeuw maar na de Franse invasie van
1792 wordt het aangeslagen en verkocht als Nationaal Goed. Ondanks hun
heraankoop van 1807 door de familie de Croÿ, wordt het door hen steeds
meer en meer verlaten. De opening van een steenkoolmijn, de
instorting van de galerijen, de haast van enkele gepassioneerden voor
het verharen van architecturale elementen maar ook het verval van de
20ste eeuw, hebben voor de hedendaagse staat in ruïne gezorgd.
Beschrijving.
Het
kasteel heeft een rechthoekig grondplan en vier torens kenmerken de
hoeken (foto1). Drie torens ervan zijn vierkant, één is achthoekig (foto 2). De vier
torens worden aan de zuidelijke, noordelijke en westelijke zijde
onderling verbonden door de nu verdwenen gevelmuren. Het hoofdgebouw
neemt de hele oostkant van het grondplan in beslag (foto 3). Naar een tekening
van Pierre Le Poivre uit 1616-1619 bemerken we dat de gebouwen toen
tegen de gevelmuren aanleunden. Waarschijnlijk werden ze afgebroken bij
de restauratie van de gebouwen in het begin van de 17de eeuw, toen ook
de nu verdwenen kasteelhoeve werd gebouwd. Van het voordeel met
halfronde torentjes blijft alleen nog de benedenverdieping over (foto 4). Het is
opgetrokken in zandsteen van Bray, naar het voorbeeld en de toren van
Edingen. De hechtpunten van de ophaalbrug zijn nu nog zichtbaar (foto 5). De
Wachttoren (foto 6), in het zuidwesten en de Gastentoren (foto 7) in het noordwesten, zijn
gebouwd in baksteen en verstevigd aan de hoeken met zandstenen
verankeringen. Zij dateren uit de tweede helft van de 16de eeuw of uit
het eerste kwart van de 17de eeuw. De vier originele verdiepingen
werden bediend door een veelhoekige traptoren. Ze schraagden een
natuurstenen kroonlijst waarop de kubusvormige kantelen rustten. De
Keukentoren (foto 8) bestaat uit een metselwerk van bakstenen dat met een
pleisterlaag van kalk is bekleed. De toren telt drie opeenvolgende
verdiepingen die door de schuin afgewerkte kordonlijsten worden
gemarkeerd (foto 9). Een traptorentje waarin onregelmatige muuropeningen zijn
uitgewerkt, afwisselend met kruisvensters of met enkelvoudige
middenstijlen, bedienen de verdiepingen. Op de toren rust een dak met
vier schilden waarin vroeger laatgotische dakvensters zaten. De
achthoekige Toren van Edingen (foto 2) rust op een brede onderbouw ( foto 10) en schraagt
een dak met acht schilden en een bol die in 1603 werd aangebracht. Op
de drie niveaus wisselen blinde muurvakken en muuropeningen elkaar af (foto 2). Het
hoofdgebouw bestaat uit twee bouwwerken die zowel in hoogte als in
breedte met elkaar verschillen. Ze zijn verbonden met de kapel
(foto 11) toegewijd aan de heilige Johannes de Doper. Deze twee bouwwerken in
zandsteen van Bray zijn overdekt met een zadeldak waarin dakvensters
voor de verlichting zorgen (foto 11). Aan de kant van het binnenhof worden ze
door kruisvensters of vensters met middenstijlen verlicht (foto 12). Een
renaissancepoort waarop het wapen van de familie de Croÿ prijkt,
verleent toegang tot het domein. De vleugel van Anna van Lotharingen is
het oudste en laagste gebouw. De twee verdiepingen van dit gebouw
worden door kruisvensters verlicht. Een kordonlijst in natuursteen
kenmerkt de scheiding met de Attische verdieping (foto 13). De vleugel van
Charles-Alexandre de Croÿ is doorbroken met drie rondboogreeksen op het
gelijkvloers en kruisbogen op de verdiepingen. De kapel dateert van
de 15de eeuw en heeft drie verdiepingen (foto 14). Vensters met spitsbogen en een
dubbel lancetboog op het gelijkvloers evenals kleine rechthoekige
openingen op de verdiepingen. Het gelijkvloers is afgewerkt met een
gebroken boog.
Bronnen :
- Jean-Marie Duvosquel in Albums de Croÿ; Bruxelles 1987 - P. Farcy in 100 châteaux de Belgique connus et méconnus, Bruxelles 2002. - L.F. Genicot in Châteaux-Forts et Châteaux-Fermes; Bruxelles 1975.
Van
de eerste heren van Droizy verschijnen reeds in de 12de eeuw
documenten. Zij zijn de afstammelingen van een strenge familie op
militair vlak, met verschillende ridders maar waarvan het verleden heel
weinig gegevens heeft nagelaten. Men heeft nog enkele gegevens gevonden
in notariële documenten bij de verkoop van hoeves, vanaf de 13de eeuw
en om aldus op deze manier toch enige kennis te vergaren van de heren
van Droizy. De eerste gekende heer is Jean de Villesavoye, in de
tweede helft van de 13de eeuw. De familie waarvan hij afstamt is geheel
ongekend in de middeleeuwen. Hij stelt zich ten dienste van Filips de
Schone in zijn campagne tegen Aragon en zal hiervoor in 1288 vergoed
worden. Hij sterft in 1300. Zijn zoon Jean volgt hem op. Hij is
gekend om het feit van de oprichting van de kapel in zijn kasteel van
Droizy. Het is een heel vooraanstaande familie van heren maar de leden
ervan worden reizende ridders; allen dragen ze bijna de naam van Jean en
zijn zoon Jean de Droizy sterft in 1346 aan de zijde van Jan de Blinde,
graaf van Luxemburg en koning van Bohemen, in de slag van Crécy in
Ponthieu waar hij vocht voor Filips VI. Hij laat een weduwe na zonder
kinderen. 1346 is ook het jaar van het begin van de Honderdjarige
Oorlog; gedurende deze ganse periode van oorlog heeft de familie geen
enkele mannelijke nakomeling. De weduwe van Droizy trouwt onmiddellijk
na het overlijden van Jean met een heer van Coucy die haar ook geen
mannelijke nakomelingen zal schenken. Het kasteel gaat dus gedurende
deze ganse Honderdjarige Oorlog over in handen van vrouwen. Zo komt het
nog uit dat in de 15de eeuw met Etienne Vignole la Hire, een gezel van
Jeanne d'Arc, die Marguerite de Droizy huwt in 1436 maar haar ook geen
mannelijke nakomeling schenkt. Eén jaar na de dood van Etienne
Vignole huwt Marguerite de Droizy in 1444 met Jean de Courtenay. Jean
de Courtenay is van een grote Franse adellijke familie afkomstig daar
hij een nakomeling is van een jongere broer van Lodewijk VI en hij
vergroot het domein door het ontvangen van boerderijen. Hij doet heel
veel voor het domein waar hij om geeft maar kan enkel een vrouwelijke
nakomeling schenken. Met het begin van de 15de eeuw vangt een begin
aan van de neerhang van Droizy deze als vazal van Villesavoye die zich
te Muret les Crouttes bevindt. Op het einde van de 16de eeuw vormt het
kasteel zich langzaam om tot een herenboerderij. Het behoort tot het
einde van de 18de eeuw aan de familie de Villesavoye. In de 20ste eeuw
behoren de gronden tot Guillemot, vervolgens aan Thieffin, van Reims
afkomstig; ook de boerderij komt zonder nakomelingen te zitten. Zij is
dan opgekocht door een landbouwer, Paul Girod, burgemeester van Droizy
en senator, die het gebruikt als schuur voor het stallen van zijn
afgedankte landbouwmachines. Sedert 1980 is de heer Louis Bachoud er de
eigenaar van.
Beschrijving.
Een
kasteel is er opgericht in de 12de eeuw door de heren van Droizy die er
blijven over beschikken tot de 14de eeuw. Van het versterkte kasteel
blijven er nu nog steunberen, de omheining van de 15de eeuw, een deel
van de galerij en de binnenste omheining van het kasteel van de 15de
eeuw, een deel van de kapel van de 15de eeuw en de donjon; deze is
cilindervormig en heeft een militair karakter. Hij is opgericht geweest
in de 12de eeuw met een hoogte tot 22 meter en in de 14de eeuw nog
verder opgehoogd tot 24,50 meter. Van de 14de eeuw dateert eveneens de
toren van de latrines, in cilindervorm toegevoegd met 2,60 meter de
zijde en 14,50 meter hoog en stond in dienst voor de eerste en tweede
verdieping. Deze latrines werd verlucht langs twee rechthoekige
vensters. In de 15de eeuw bouwde men een terras aan en de buitenste
omheining; een terras dat meer welstand toonde dan de donjon. De donjon
heeft een diameter van 11,50 meter aan de buitenzijde en zijn muren
hebben een dikte van 2,50 meter. Binnenin blijft er ongeveer 6 meter
over of ongeveer 36 m² bewoning per verdieping. In de 12de eeuw
stelde het zich samen met een gelijkvloers verdedigd door een
ploertendoder. Dit gelijkvloers was een overwelfde zaal die diende als
eetplaats voor de wacht of waar de dienaars en het vrouwvolk waren
verenigd. Zijn hoogte was om en nabij de 5 meter. Op de eerste
verdieping, enkel toegankelijk langs de buitenzijde en langs een houten
trap met vervolgens een houten balkon, bevond zich de ruimte voor de
heer en zijn familie met een hele mooi schoorsteen waarvan men nog
restanten ziet; het was een schoorsteen met oven waar men het brood kon
bakken. Deze schoorsteen van de eerste verdieping was enkel
toegankelijk langs de buitenzijde. Deze zaal was goed verlicht en had
een rechte plankenvloer. De bogen geopend naar het oosten en het westen
waren voorzien van trappen, uitgewerkt langs de binnenzijde in de dikte
van de muur toestaand om hier te rusten of te lezen bij het daglicht.
De ingang van dit deel bevond zich in het noorden. Een hokje door het
schietgat hield de ploertendoder in die de ingang tot het gelijkvloers
beschermde. Dezelfde samenstelling vind men terug op de tweede
verdieping met de grote schoorsteen, de gang leidend naar de latrines.
De bovenste plankenvloer was hier het houtwerk van het dak bedekt met
leisteen. Boven de tweede verdieping kwam men uit op de rondgang op een
hoogte van 22 meter. Deze was verdedigd door een borstwering met
kantelen en een beveiligingsmuur. In de 14de eeuw is hij gewijzigd
geweest met een ophoging van 2,50 meter door het hergebruik van de
rondgang van de 12de eeuw. Vier wachttorentjes zijn op deze plaats
bijgewerkt ; Drie verdedigend de oostelijke overwelfde ingang waarvan er
één een galerij verdedigde waar zich de watervoorraad bevond en nu
ingewerkt in de aanpassing van de 15de eeuw; de andere de ploertendoder
van het gelijkvloers. Het hoogste wachttorentje, deze in het noorden,
verdedigde de ingangen van de eerste en tweede verdieping. Het dak van
de donjon is gewijzigd geweest in een dak met binnenin een terras, dus
de zaal op de derde verdieping was een open zaal die toegang gaf tot de
rondgang van de 12de eeuw vervolgens tot de trappen die toegang gaven
tot de rondgang van de 14de eeuw en vervolgens om tot een wachttorentje
te komen. Het is een donjon naar de gewoonte van deze periode met dus
het overwegend militaire aspect van de 12de tot de 15de eeuw. Men vindt
er schietgaten in een kruispunt, wachttorentjes, de restanten van
waterspuwers terug maar de residentiële functie van de donjon
overheerste op het militaire aspect.
Bronnen :
-
Charles-Laurent Salch in Dictionnaire des Châteaux et des
Fortifications du Moyen Âge en France; Editions Publitotal Strasbourg
1979. - Charles-Laurent Salch in Atlas des Châteaux-Forts en France; Editions Publitotal Strasbourg 1977. - J-F. Fino in Forteresses de la France Médiévale; Editions A. et J Picard Paris 1970. - André Châtelain in Châteaux-Forts, image de pierre des guerres médiévales; Editions Rempart Descléé de Brouwer Paris 1990. - André Châtelain in L'Evolution des Châteaux-Forts dans la France au Moyen Âge; Editions Publitotal Strasbourg 1988. - Jacques Gardelles in Le Château Féodal dans l'histoire médiévale; Editions Publitotal Strasbourg 1988. - Jean Mesqui in Châteaux Forts et Fortifications en France; Flammartion 1997. - Raymond Ritter in Châteaux, Donjons et Places Fortes, L'architecture militaire Française; Editions Larousse Paris 1957.
Folleville is gebouwd op de plaats van een oud legerkamp van Julius Cesar na de inname van Bratuspance. De overwinnaars installeerden zich in het militaire kamp voortbestemd voor de bewaking van talrijke belangrijke wegen die liepen naar de hoofdplaats van de Abiens en naar Santerre. De gekende weg "Agrippa", die van Lyon naar Boulogne liep, kwam hier net voorbij. Deze plaats werd achtereenvolgens verwoest in 276 door Barbaren die de Rijn hadden overgestoken, in 406 door de Vandalen en in 450 door de Hunnen. In de 9de eeuw verwoesten de Vikings de ganse regio en in 1358 met de Jacqueries die Folleville in brand staken waarbij de kerk en het kasteel nog enkel in ruïnes achterbleef. Het kasteel is heropgericht geweest op het einde van de 14de eeuw. Tijdens de Honderdjarige Oorlog heeft het goed stand gehouden. Van 1429 tot 1439 werd het bezet door aanhangers van Karel VII, koning van Frankrijk. Het werd in 1440 belegerd door de Engelsen onder leiding van Sommers en de gekende Talbot. Na enkele dagen weerstand gaf het fort zich tenslotte over. Drie jaar later werd het opnieuw veroverd door de Fransen. Filips de Goede, hertog van Bourgondië, maakte er zich tenslotte meester van en stelde aan de schepenbank van Amiens voor om het fort af te breken daar dit bedreigend was voor de inwoners van Amiens. Nadat er tenslotte een grote som was betaald, brak de hertog zijn kamp op en keerde terug naar zijn gebieden. Tijdens de opstand van de Ligue in 1589 bezetten dezen het kasteel. In de omgeving vond een veldslag plaats onder leiding van Hendrik IV, koning van Frankrijk, maar zonder echt resultaat en kon in 1592 niet verhinderen dat Rouen werd belegerd door Spaanse troepen. In 1636 maakte de Duitse cavalerie van het keizerlijke leger zich meester van Corbie en beginnen er wandaden net zoals in de omgeving van Folleville. Vier koningen van Frankrijk verbleven op het kasteel van Folleville met Lodewijk XI in 1477, Karel VIII in 1492, Frans I en Hendrik II alsook zijn zuster Marguerite die gekomen was voor de doop van een zoon van Louis de Lannoy in 1548. Anne de Bretagne verbleef er ook verschillende malen. Het was tijdens het bezoek van Frans I te Folleville dat de inwoners van Amiens, samengekomen in het kasteel, werd geïnformeerd over de vrede die zou getekend worden met Karel V in 1544. Filips de Goede, hertog van Bourgondië, alsook zijn zoon, Karel de Stoute verbleven op het kasteel. Deze laatste plunderde de omgeving na de belegering van Beauvais en liet tussen Folleville en La Falaise het kamp optrekken van zijn leger. 80 000 manschappen waren hierbij betrokken en zijn uitrusting nam meer dan 20 km in beslag; zij waren in het bezit van een enorme buit, verkregen door de plunderingen in de omgeving. De heerlijkheid van Folleville, reeds sedert de 9de of 10de eeuw in het bezit van de heren van Folleville, ging door het huwelijk van Jeanne de Folleville met Antoine de Poix, over naar de familie van Poix-Sechelles. Hun dochter Jeanne huwde in 1478 met Raoul de Lannoy, een adellijke familie afkomstig van Vlaanderen. Een familie die diende onder Lodewijk XI, Karel VIII en Lodewijk XII voor wie hij gouverneur was te Genua en stierf in 1513 te Folleville. Zijn kleinzoon Louis werd een fanatieke aanhanger van het protestantisme en ondanks de verordeningen van de koning, installeerde hij in het koor van de kerk een preekstoel. Louis de Lannoy huwde met Anne de Viéville en hadden beiden een reeds dochters waarvan de oudste Marie huwde met Antoine de Silly in 1572 die aldus Heer van Folleville werd. Hun dochter Françoise Marguerite, één van de meest vooruitstrevende dames van hun tijd, droeg door haar huwelijk met Philippe Emmanuel het kasteel over aan de familie de Gondi en hun oudste zoon, Pierre en broer van de gekende kardinaal van Retz, verkocht in 1634 de gronden van Folleville aan Charles de Séricourt en ging aldus over naar de nakomelingen van deze waarbij de laatste in lijn Marie Michelle, dochter van Charles Tirnoléon de Séricourt, het geheel liet overgaan door haar huwelijk met Joseph Augustiti de Mailly, Maarschalk van Frankrijk, aan de familie Mailly-Haucourt. Deze werd echter op 23 maart 1793 te Arras onthoofd op order van Joseph Lebon. Joseph Augustiti liet ook het kasteel afbreken steen per steen in 1777 om deze stenen te gebruiken bij de oprichting van een nieuw verblijf te Mailly-Raineval. Hun zoon, de hertog van Mailly, werd de laatste Heer van Folleville, stierf in 1792 en werd begraven in de kerk naast zijn moeder, onder het graf van Raoul de Lannoy. Na de Revolutie ging het kasteel nog over aan verschillende eigenaren tot het tenslotte eigendom werd van "le Syndicat intercommunal d'Ailly-sur-Noye.
Deze plaats was reeds bezet tijdens de Romeinse periode daar in 1895 een Gallo-Romeins kerkhof werd ontdekt. Een
meer oudere benoeming voor Picquigny vinden we terug onder Pinkini,
Pinkinei, Pecquigny en in 942 wordt het vermeldt als Pinquigniacum en
onder namen van Pinconii Castrum in 1066 en Pinchiniacum in 1110. Na
de nederlaag van de Hunnen te Lihons-en-Santerre vluchtten de inwoners
van Amiens, die de barbaren een doorgang hadden gegeven, zich terug in
het kasteel van Picquigny, om zich te kunnen beschutten tegen de woede
van Dagobert, die het kasteel heeft komen belegeren. Op 17 december
942 hadden Arnoul, graaf van Vlaanderen en Guillaume Longue Epée, hertog
van Normandië, een ontmoeting te Picquigny, om te onderhandelen over
vrede. Ze trokken er zich terug op een klein eiland in de Somme waarbij
ze hun wapens achterlieten op de oevers. Toen de onderhandelingen ten
einde waren, vertrok Guillaume maar Arnould riep hem terug en niets
vermoedend kwam hij terug om er gedood te worden in een hinderlaag. Reeds in de 13de eeuw had de plaats het statuut van een gemeente met een schepenbank. Bij
het begin van de 14de eeuw stelde het domein van de heren van Picquigny
zich samen in twee verschillende domeinen : Het ene , ingeplant aan
beide oevers van de Somme, de waardigheid van Amiens en het andere ten
noorden van de Somme, samenstellend uit de beschermheren van de abdij
van Corbie. Deze laatsten hielden het dmv een afvaardiging van de abdij
en hadden het recht om een eigen munt te slaan. In 1307 werden de
Tempeliers, allen aangehouden op dezelfde dag in het baljuwschap van
Amiens in opdracht van Filips de Schone, koning van Frankrijk, opgesloten
in de kerkers van het kasteel van Picquigny, toen een indrukwekkend
fort. Op 29 augustus 1475 heeft Lodewijk XI door het Verdrag van
Picquigny, met Edouard IV, door middel van een jaarlijkse som van 50 000
gouden ecu's, een verdrag gesloten die een einde maakte aan de
Honderdjarige Oorlog. In november 1498 staat de Heer Charles d'Ailly,
door middel van Jean d'Ardres, baljuw te Picquigny, aan de bewoners toe
om de verplichting af te kopen, om naar de verplichte oven te gaan om
er hun brood te bakken, tegen 2 pond 6 deniers per huishouden. In
augustus 1547 staat Hendrik II, koning van Frankrijk, een markt toe op
iedere tweede maandag van de maand, om de inwoners te helpen die het
slachtoffer geworden waren van een grote brand. Op 14 juli 1595
dienen Picquigny en zijn burcht als vluchtplaats voor het overgebleven
Franse leger dat hulp gaan bieden was aan Doullens, in opdracht van de
hertog van Bouillon, de graaf van Saint-Pol en de hertog van Nevers,
verslagen door de Spaanse generaal de hertog van Fuentes. In januari 1630 krijgen we het vastleggen van een markt op iedere woensdag van de week. In
de 19de eeuw krijgen we er de passage van Victor Hugo die de ganse
Somme afreist. In zijn "Misérables Fauchelevant" vermeldt hij zichzelf
te Picquigny. Met de Eerste Wereldoorlog loopt het kasteel ernstige
schade op door de mortierinslagen. Toch blijven de ruïnes indrukwekkend
en worden ze meermaals verstevigd. Ieder jaar gaat hier nu in de maand
augustus ook een middeleeuws festival door die heel wat bezoekers
aantrekt. Het beheer hiervan en het kasteel is vastgelegd tussen het Office de Tourisme en de vereniging "Rempart".
Beschrijving. - La Porte de
la Barbacane. Het is deze die de toegang toestond tot het middendeel
en het hoogste gedeelte van het fort langs de zuidelijke zijde. Zij is
uitgerust met twee openingen, naast elkaar waarbij ieder zijn eigen
ophaalbrug had. Deze links in een Gotische boog is breder, de brug voor
de karren, en de andere links in rondboog, voor de voetgangers. Het
is langs deze enige poort dat te Picquigny de passage tussen Amiens en
Abbeville ging. De manschappen van de heer konden aldus perfect de
doorgang controleren en de doorgangsrechten innen. - La Porte du
Gard. Deze opent zich aan de westelijke zijde en gaf toegang aan het
laagste gedeelte aan de binnenzijde van de omwallingen en aan de
collegiale. Doordat zij afgelegen was van de gracht, was hij
aangebracht in een versterking van de omwalling, en was zijzelf enkel
voorzien van een valhek, zonder ophaalbrug. Zij komt vandaag uit op het
dodenmonument, opgericht als een rondpunt in het midden van de straat.
Twee wapenschilden versieren bovenaan de ingang in een Gotische boog.
Bronnen :
-
Charles-Laurent Salch in Dictionnaire des Châteaux et des
Fortifications du Moyen Âge en France; Editions Publitotal Strasbourg
1979. - Charles-Laurent Salch in Atlas des Châteaux-Forts en France; Editions Publitotal Strasbourg 1977. - J-F. Fino in Forteresses de la France Médiévale; Editions A. et J Picard Paris 1970. - André Châtelain in Châteaux-Forts, image de pierre des guerres médiévales; Editions Rempart Descléé de Brouwer Paris 1990. - Jean Mesqui in Châteaux Forts et Fortifications en France; Flammartion 1997.
In
het Leven van de Heilige Radégone, vastgelegd door de schrijver
Fortunat, verschijnt Péronne voor de eerste maal als koninklijke stad,
Perunna urbem regiam, in de tweede helft van de 6de eeuw. Een
achterkleinzoon van Karel de Grote is graaf van Péronne, reeds in de
eerste helft van de 9de eeuw. Een Karolingisch paleis is eveneens
vermeld tijdens deze periode. Koning Karel de Kale ontmoet er zijn
broer, keizer Lotharius in 849. Het castrum van Péronne is reeds
vermeld in het jaar 900. Deze plaats behoorde toe aan de machtige
graven van Vermandois. Na enige tijd te zijn opgesloten in
Château-Thierry, interneert graaf Herbert II de Vermandois zijn
koninklijke gevangene, Karel de Eenvoudige, in het kasteel van Péronne.
De onttroonde koning overlijdt er in 929. Péronne maakt hierna het
voorwerp uit van een strijd tussen de graaf Herbert II de Vermandois, de
graaf der Franken Eudes le Grand, een voorvader van de Capetingers, en
de koningen van Frankrijk. Kroonprins Lodewijk, de latere Lodewijk
VI maakt zich meester van Péronne in 1102 en vertrouwt het beheer toe
aan zijn oom Herbert, vrouw van Adéle de Vermandois, de laatste
erfgename in de Karolingische lijn van de machtige graven van
Vermandois. In 1185, na drie jaar van hevige strijd voor de erfenis
van Elisabeth de Vermandois, komt het aan Philippe II Auguste toe,
dankzij de uitvoering van het verdrag afgesloten met de graaf van
Vlaanderen, Filips van de Elzas en hierbij in het bezit te komen van het
grootste gedeelte van de Vermandois met de steden als Amiens en
Péronne. Perona wordt aldus ingeschreven in het register der lenen, in
de Scripta de feodis, een lijst van al de bezittingen van de Capetinger
tussen 1206 en 1210. Philippe II Auguste neemt heel vlug het besluit om
de stad te versterken en reconstrueert het kasteel volgens de
standaardmodellen van zijn architecten. In 1209 staat hij een aantal
privileges toe aan de stad. Péronne blijft in de Franse invloedssfeer
tot en met 1435, wanneer Karel VII het overdraagt volgens het verdrag
van Arras aan Filips de Goede, hertog van Bourgondië. Het is in dit
kasteel dat de beruchte ontmoeting plaats vond tussen Lodewijk XI,
koning van Frankrijk en Karel de Stoute, hertog van Bourgondië in 1468.
Deze laatste had er de Franse koning uitgenodigd om er de talrijke
geschillen tussen beide heersers te komen uitpraten. De reden die
Lodewijk XI, een intelligente en voorzichtige heerser, hiertoe doen
besluiten hebben om zich zonder daadwerkelijke oplossingen te haasten en
zich over te leveren aan Karel de Stoute, blijven tot de dag van
vandaag vreemd. In zijn dagboek vermeldt Philippe de Commynes wat hij
denkt over deze houding. "Een grote dwaasheid is het van de koning om
zich te onderwerpen aan de macht van de andere, zeker wanneer ze met
elkaar in oorlog zijn of ze elkaar negeren". Van zodra koning Lodewijk
XI was aangekomen te Péronne liet Karel de Stoute de soeverein gevangen
nemen daar het nieuws gekomen was van een nieuwe opstand te Luik en
aangestookt door een dienaar van Lodewijk XI. De opsluiting in het
kasteel duurde maar enkele dagen maar de hertog van Bourgondië
profiteerde hiervan om bij Lodewijk XI een aantal toegevingen af te
dwingen hierdoor versterkend zijn macht in zijn gebied. De vernederde
koning kwam vrij op 02 november. Hij zou een tiental jaren later wraak
nemen na de dood van Karel de Stoute in 1477 toen hij Péronne terugnam
en definitief de Bourgondische staat versloeg. Péronne zou zijn
defensief karakter echter niet verliezen. In de 16de eeuw zijn de
versterkingen vervolledigd. De Duitse keizer, Karel V, de voornaamste
tegenstander van Frans I, koning van Frankrijk, belegerde de stad in
1536 gedurende één maand. Door deze heldhaftige daad kregen de bewoners
en het garnizoen van Péronne een koninklijke erkenning. De stad
Péronne leed ook enorm tijdens de Eerste Wereldoorlog. Een
geschiedkundig museum over de Eerste Wereldoorlog, la Grande Guerre
zoals de Fransen zeggen, is in het kasteel ondergebracht om deze
tragische gebeurtenissen te laten herinneren en te bewaren.
Beschrijving.
Van
het kasteel opgericht onder Philippe II Auguste, blijft vandaag enkel
nog de zuidwestelijke voorgevel over (foto 1). Vier mooie ronde torens met een
diameter van 9 meter (foto 2), waarvan er twee de ingangspoort (foto 3) vormen, wisselen
de omheiningsmuren af. Zij zijn doorbroken met verschillende smalle en
lange schietgaten (foto 4). Enkele onder hen zijn achteraf opnieuw hersteld
tijdens de Eerste Wereldoorlog. Men bracht eveneens in de 16de eeuw
ronde schietgaten met daarboven een kruisvormige ronding (foto 5)(voor het zicht
en het laten ontsnappen van de kruitdampen) voor het geschut aan (foto 6). De
basissen van deze ronde torens zijn voorzien van een volle taluud (foto 7) en
kenmerken een lichte uitstek. Zij beschikken binnenin over twee
verdiepingen voorzien van kruisgewelven. Het geheel is opgericht in een
klein regelmatig metselverband in maatstenen. De ingang is
vastgezet, volgens het schema van de architectuur van Philippe Auguste,
tussen twee ronde torens (foto 8). Zij was verdedigd door een ploertendoder ( foto 9) en
versperd door een dubbel valhek (foto 10, 11 en 12). Deze samenstelling, kenmerkend voor de
architectuur van het begin van de 13de eeuw, vindt men ook terug in het
kasteel van Dourdan, eveneens gebouwd in opdracht van Philippe Auguste. Opgravingen
hebber ervoor gezorgd om het oorspronkelijke plan van het kasteel vast
te leggen. Het ging om een zeshoek begrensd aan iedere hoek met een
ronde toren en gedomineerd door een donjon. Deze laatste werd gebouwd
in opdracht van de koning voor de som van 2000 ponden. Hij moest de
klassieke structuur bezitten van de grote ronde torens (structuur
Philippiennes) waarvan de koning zijn domein voorzag zoals te Chinon,
Gisors, Vernon, Villeneuve-sur-Yonne, Villeneuve-sur-Avre, Lillebonne,
Rouen, ed... Hij voorzag 80 ponden voor het onderhoud van de site en
meer dan 1900 ponden voor de bouw van de muren en de torens, de
uitdieping van de grachten en de installatie van een ophaalbrug. Er
bestond waarschijnlijk ook een omloop op de top van het metselwerk zoals
het gebruikelijk was in deze periode. De plaats heeft verschillende
wijzigingen ondergaan in de loop der tijden, in het bijzonder in de 16de
en de 17de eeuw. Maar de beschietingen in de periode van 1914 - 1918
hebben een groot gedeelte van deze wijzigingen laten verdwijnen en het
middeleeuwse fort vervormd.
Bronnen :
-
Charles-Laurent Salch in Dictionnaire des Châteaux et des
Fortifications du Moyen Âge en France; Editions Publitotal Strasbourg
1979. - Charles-Laurent Salch in Atlas des Châteaux-Forts en France; Editions Publitotal Strasbourg 1977. - J-F. Fino in Forteresses de la France Médiévale; Editions A. et J Picard Paris 1970. - André Châtelain in Châteaux-Forts, image de pierre des guerres médiévales; Editions Rempart Descléé de Brouwer Paris 1990. - Jean Mesqui in Châteaux Forts et Fortifications en France; Flammartion 1997.
In
de nabijheid van de Romaanse kerk vinden we de uitgebrande ruïne terug
van Berzy-le-Sec, een ruïne in een vierkante omheining van 40 meter op
50 meter gevormd met uitgebrande gebouwen rond een koer samengesteld.
Het oostelijke deel werd opnieuw opgericht in de 16de eeuw en is nog in
heel goed staat terwijl deze in het noorden gans verdwenen is. De
hoeken waren geflankeerd met torentjes op steunberen.
Men gaat er binnen langs een uitstekende torenpoort omkaderd met zware
steunberen die de ingewerkte torentjes omkaderen met een bekroning van
schietgaten.
Tussen de gleuven van de armen van de ophaalbrug is een nis waarop drie
wapenschilden staan. Het geavanceerde massief is geplaatst tegen een
poort beschermd door een schietgat, versperd met een valhek waarbij men
de gleuven kan ontwaren en waarachter de doorgang is overwelfd met een
gebroken tongewelf. Tussen de twee poorten is een ruimte aangebracht om
als knuppel te dienen.
Men vindt er ook een kapel bij uitstek in de muren, overwelfd met
kruisribben waarbij de vensters in het breed geopend zijn aan de zijde
van de grachten en waaraan de rol is toegewezen als symbolische
beschermer van de ingang.
Het geheel is in mooi metselverband, de kalksteen is er zorgvuldig
toegevoegd in regelmatige beddingen. De oorspronkelijke vensters van
het oostelijke gebouw zijn rechthoekig maar daarboven met blinde bogen
vormend de vensters in een samenkomst van de kruisgewelven met het
versierde timpaan. Later zijn de muren doorbroken geweest met grote
rechthoekige vensters.
Van de basse-cour die het kasteel verlengd aan de zijde van het plateau
blijft er niets over dan enkele sobere restanten en zijn plaats is op
dit moment bezet door een lange loods in metaal.
Rond 1445 koopt Pierre de Louvain de heerlijkheid en het opgerichte
kasteel en brengt er veranderingen aan. Dit blijft bewoond tot en met
1918; het moment wanneer het ernstige beschadigingen oploopt,
toegeschreven aan de bombardementen en volledig uitbrandt.
Naar enkele
auteurs kon het meest oude gedeelte dateren van de 14de eeuw. Volgens
Jean Mesqui dateerde het geheel van de 15de eeuw met uitzondering van de
wijzigingen van de 16de eeuw.
Nota :
Tot op dit moment heb ik omtrent Berzy-le-Sec heel weinig informatie
kunnen terugvinden, aanpassingen zullen later nog zeker volgen. Wie
omtrent Berzy-le-Sec meer informatie zou bezitten is dit ten zeerste
welkom.
Bronnen :
-
Charles-Laurent Salch in Dictionnaire des Châteaux et des
Fortifications du Moyen Âge en France; Editions Publitotal Strasbourg
1979. - Charles-Laurent Salch in Atlas des Châteaux-Forts en France; Editions Publitotal Strasbourg 1977. - J-F. Fino in Forteresses de la France Médiévale; Editions A. et J Picard Paris 1970. - André Châtelain in Châteaux-Forts, image de pierre des guerres médiévales; Editions Rempart Descléé de Brouwer Paris 1990. - Jean Mesqui in Châteaux Forts et Fortifications en France; Flammartion 1997.
De constructie van het kasteel van Septmonts komt met verschillende tussenposen, van de 13de tot 16de eeuw, tot stand. Septmonts
was een soort van buitenverblijf van de bisschoppen van Soissons sinds
de 12de eeuw. Het gedeelte daterend van de 13de eeuw werd opgericht op
order van Jacques de Bazoches en de zaal "Saint-Louis" die de kapel
inhield, dateerde ook van rond deze periode. Het kasteel werd
gereconstrueerd in de 14de eeuw door Simon de Bucy, bisschop van 1362
tot 1404. De donjon en de vierkante toren dateerden van dezelfde
periode. Het Renaissancekasteel of het logement van de bisschoppen of
het Renaissance paviljoen is opgericht geweest door bisschop Symphorien
de Bullioud die er stierf in 1533. Op het einde van de 17de eeuw
verkozen de bisschoppen om er niet langer te verblijven. Het was reeds
in ruïne toen de schilder Edmond Leman het opkocht in 1864. Hij
restaureerde het vanaf 1877 en Antoinette Leininger, baronnes van
Ezpeleta, beëindigde de werken. Gebombardeerd in 1918 was het
Renaissance paviljoen zonder dak gebleven en werd verlaten tot en met de
stichting in 1971 van l'Association des amis de Septmonts die de taak
voor het bewaren en herstellen van de site op zich nam. Het is nu eigendom van de gemeente sedert 1978 en de vierkante toren sedert 1999.
Beschrijving.
Een
gevel vormt een uitgestrekte onregelmatige vierhoek dominerend aan de
noordoostelijke hoek door een donjon van het einde van de 14de eeuw. Het
kasteel was oorspronkelijk omgeven met grachten en een omheining
waarvan er nu nog restanten bewaard zijn gebleven zoals een volledige
toren (foto 1) en een ingekorte toren (foto 2) met nog de helft van zijn oorspronkelijke
hoogte. De donjon ( foto 3) meet ongeveer 43 meter in de hoogte en is opgericht
geweest in de 14de eeuw door bisschop Simon de Bucy. Hij is gevormd
met zeven verdiepingen met een ingewikkelde architectuur. Het heel
verwrongen aspect van het volume is bekomen door twee cirkelvormige
torens die zich insnijden op de kromming van het centrale lichaam. De
bogen met aansluiting zijn heel typerend. Zij herhalen zich in de
toevoeging met de steunberen die de torentjes verlengen (foto 4). Van de hoogste
verdiepingen zijn twee verdiepingen voor militaire doeleinden zoals
voor de wacht (foto 5), ed.. De borstwering van de eerste rust op een uitbouw met
machicoulis . De rechthoekige openingen vormen kantelen(foto 6). Bovenaan is
het traptorentje (foto 7) omhord met merloenen en verheft zich heel hoog om te
eindigen op een klokkentoren (foto 9) met een spits van steen (foto 8). Meer naar het noorden op enige afstand van de omheining duiden Gotische kelders op een plaats van een oud gebouw. De
vierkante toren (foto 10) houdt drie verdiepingen in en is halfrond in het
binnengedeelte. Zijn zevenhoekige zaal, de kapel Saint-Louis is
overwelfd met zes takken van ribben en werd vermoedelijk opgericht in de
14de of 15de eeuw, waarschijnlijk door Jacques de Bazoches of één van
zijn opvolgers. Het gaat om een rechthoekige woontoren met steunberen
de bogen ondersteunend. Het is voorzien van een gelijkvloers met kuiken
met daarboven de woonvertrekken bediend door een wenteltrap (foto 11) gelegen in
één van de uitsprongen waarin een aantal schietgaten zijn
ondergebracht. Zij dateerde waarschijnlijk van dezelfde periode. De
zaal is omgeven geweest met een terras vormend een vrij dragende muur
voorzien van uitkijktorentjes (foto 12).
Deze werd in 1864 aangekocht en de eigenaar restaureerde een gedeelte
van het gelijkvloers met daarboven een vierkant platform. Ook de
slotgrachten achteraan werden opnieuw aangelegd. De
ruïnes van het Renaissancepaleis van de bisschoppen werd opgericht bij
het begin van de 16de eeuw die een voorgedeelte met fronton, een nis en
een trap in hoefijzervorm, toegevoegd rond 1600, inhoudt. Deze stond in
verbinding met de "Tour Saint-Louis" langs een heel lange vleugel
inhoudend de grote zaal doorlopend naar de residentie (foto 13). De restauraties
van de 19de eeuw hebben alle hoop om de verhoudingen van dit
residentieel geheel te kennen laten varen; dit geheel vergroot in de
16de en 17de eeuw, in het bijzonder met de grote zaal die zich situeerde
tussen de zaal Saint-Louis en het verblijf van de 19de eeuw, heeft geen
enkel spoor meer nagelaten.
Bronnen :
- Raymond Ritter in Châteaux, Donjons et Places Fortes; Librairie Larousse Paris 1953. -
Charles-Laurent Salch in Dictionnaire des Châteaux et des
Fortifications du Moyen Âge en France; Editions Publitotal Strasbourg
1979. - Charles-Laurent Salch in Atlas des Châteaux-Forts en France; Editions Publitotal Strasbourg 1977. - J-F. Fino in Forteresses de la France Médiévale; Editions A. et J Picard Paris 1970. - André Châtelain in Châteaux-Forts, image de pierre des guerres médiévales; Editions Rempart Descléé de Brouwer Paris 1990. - Jean Mesqui in Châteaux Forts et Fortifications en France; Flammartion 1997. - Jean-Pierre Panouillé in Les Châteaux Forts en France; Editions Ouest-France Rennes 2011.
Bazoches ligt op zo'n 30 km van Reims, tussen Fîmes en Braine op respectievelijke afstanden van 4 en 9 km. Het
kasteel dat in de vallei van de Vesle was ingeplant was een uitgestrekt
geheel, vervolledigd door een brede ommuring waaraan het dorp was
verbonden dit eveneens omgeven door een muur. De tand des tijds heeft
van dit alles weinig overgelaten en dan vooral de Eerste Wereldoorlog
1914-1918 : Drie of vier torens van de omheining, het westelijke deel
van het kasteel en enkele verstrooide delen (foto 1). De bombardementen en
vervolgens de recuperatie van de nog bruikbare materialen hebben het
versterkte deel tot een ruïne herleid. Het kasteel was van een
onregelmatig vierkant plan, de westelijke en zuidelijke zijden metende
40 meter, de twee andere 50 meter. Ondanks deze lichte verdraaiing kan
men het geheel beschouwen als deel uitmakend van de geometrische
kastelen in de vallei van de Vesle van de eerste helft van de 13de
eeuw. Het kenmerkt zich ook door de afwezigheid van een donjon zoals te
Braine en te Fère. Een gracht met een breedte van 20 meter omsloot
het totaal; het kon onder water gezet worden door de aanvoer van het
water van de Vesle. Voor de grote vernieling van 1918 bewaarde het nog
het merendeel van zijn constructies wat men uit de foto's van deze
periode kan afleiden. Het vierkant omvatte een ronde toren (foto 2) aan iedere
hoek met een half cirkelvormige toren in het midden (foto 3)van iedere zijde en
aan de oostelijke zijde met een poort tussen twee sterk vooruitstekende
langwerpige torens in de slotgracht. Een kleine onderbreking in
dezelfde vorm is aan de noordelijke helft van deze oostelijke zijde
toegevoegd geweest in de 16de eeuw voor de latrines. De torens waren
met elk een afstand van 10 meter aan de kleine zijden en 20 meter aan de
andere. In hun toestand van het begin van de 20ste eeuw kwamen ze
bijna niet voorbij de ommuring; zij hadden een hoogte van ongeveer 15
meter en waren overdekt met kegelvormige daken. Zij hebben allen een
basis met lichte taludvorming en hun parament zoals ook bij de
muuromloop, is met mooie maatstenen met fijne toevoegingen en
regelmatige aanzetten. We bemerken aan de doorgang dat deze grote
kwaliteit hetzelfde is voor de muuromlopen en de torens, wat niet altijd
het geval is voor de koninklijke constructies zoals te Dourdan of Yèvre
maar de kwaliteit van het lokale materiaal legt dit grotendeels uit. Met
een diameter van 7 meter hadden hun verdiepingen kruisgewelven en met
schuin afgewerkte nerven alsook de cilinders van hun terugval herinneren
aan dezelfde structuren van de kastelen van Philippe Auguste, koning
van Frankrijk. Men vindt geen enkel spoor terug van trappen in de
torens maar twee niveaus van fijne schietgaten om een hoogte van 1,50
meter terwijl de muuromlopen gewoontegetrouw volledig gesloten waren.
De westelijke zijde, nog enkel bewarend delen van het metselwerk van het
kasteel, geeft ons nog een idee van wat de rest geweest kon zijn,
alhoewel de tussenliggende toren op ongeveer zijn volledige hoogte is
ingestort en de zuidwestelijke hoektoren (foto 4) slechts de helft van zijn
omvang meer is. Men ziet aan de hoek van de noordwestelijke toren met
de westelijke muuromloop, een poort van ongeveer 1,80 meter hoogte. Was
deze de gelijkwaarde van de tweede buitenste poort van de donjons van
Philippe Auguste, toestaande een uitval voor de belegerden ? Het
kasteel was geplaatst in het midden van een uitgestrekte omwalling van
een onregelmatige vorm dat afgesloten was door een omheining van 22
torens en 2 poorten; één naar het westen en één naar het noorden. Aan
de westelijke zijde blijft nog een fragment bewaard met enkele torens
die hetzelfde mooie metselverband hebben als het kasteel (foto 5). Deze hadden
slechts één verdieping overwelfd met een koepel; een losse trap in de
muur stond in voor de verbinding van de twee verdiepingen en dit in
tegenstelling tot de torens van het centrale kasteel. Deze omwalling
had een omtrek van 900 meter en de torens waren met een afstand van elk
45 meter van elkaar en dit is zoals bij Château-Thierry, veel verder van
elkaar dan bij het kasteel. Bazoches behoorde voor de 11de eeuw toe
aan de bisschoppen van Soissons maar had zijn heren afstammende van de
familie de Châtillon. Men weet weinig af van het voorgaande kasteel
waarvan men nog de restanten ziet. Dit moet opgericht geweest zijn in
de loop van de verwarde periode in de Champagne, 1226-1234. Zijn stijl
is vergelijkbaar met de kastelen van deze periode, ttz Braine. De
oorspronkelijke logementen, aan de muuromloop toegevoegd zoals het de
gewoonte was, is door de Spanjaarden in brand gestoken in 1650 maar het
geheel heeft goed weerstand geboden aan de tand des tijds tot en met de
Eerste Wereldoorlog wanneer de artillerie erin slaagde om het essentiële
plat te leggen van deze merkwaardige plaats, nu ingenomen door een
boerderij, in het westen begrensd met wat nog overblijft van zijn grote
omwalling.
Bronnen :
- André Châtelain in Châteaux Forts et Féodalité en Île-de-France du XIième au XIIIiéme siècle; Editions Créer Nonnette 1983. - Jean Mesqui in Les Fortifications dans le Valois du XIième au XVIième siècle in Bulletin Monumentale1977. - Jean Mesqui in Châteaux Forts et Fortifications en France; Flammartion 1997. -
Charles-Laurent Salch in Dictionnaire des Châteaux et Fortifications du
Moyen Âge en France; Editions Publitotal Strasbourg 1979. - Charles-Laurent Salch in Atlas des Châteaux Forts en France; Editions Publitotal Strasbourg 1977.
Tussen
de kastelen in van Fère-en-Tardenois en dit van Oulchy-le-Château
vinden we een cilindrische toren terug in Cramaille, de enige getuige
nog van een rechthoekig, licht onregelmatig kasteel die een toren heeft
vergelijkbaar met deze aan de andere hoeken en omhord was met een brede
gracht. Men weet eigenlijk heel weinig over deze vesting
uitgezonderd in twee teksten in 1249-1252 en onder de benaming van een
versterkt huis tussen 1256 en 1270. Beide teksten laten veronderstellen
dat er een donjon aanwezig was. Cramaille werd in naam van de koning
gehouden door een zekere Jean de Cramaille en hing af van de kastelanij
van Oulchy-le-Château in de Champagne. Men onderscheidt nog aan de
noordoostelijke hoek een toren van de 15-tal meter hoog (foto 1) en verder nog
aan de zuidwestelijke hoek de basis van een toren (foto 2 )met verder nog het
spoor van de rest van de rechthoek (foto 3) die zo'n 60 meter op 44 meter moest
meten met een overwelfde kelder. De bestaande toren (foto 4) heeft een
diameter van 8,10 meter aan de buitenzijde en muren met een dikte van
1,60 meter met een aankleding van goed bij elkaar passende leistenen.
Binnenin vindt men nog de restanten terug van een wenteltrap die zijn
uitgehold aan de binnenste zijde. De toren hield drie verdiepingen in
waarvan de eerste is overwelfd met een kruisgewelf met schuin afgewerkte
ribben en eenvoudige cilinders voor de terugval zoals men kan
terugvinden in al de kastelen van deze periode. Op de tweede verdieping
zijn de ribben meer gemoluurd. Op dit niveau ziet men ook nog de
restanten van twee bogen met zitbanken (foto 5) terwijl het middelste deel enkel
doorbroken is met schietgaten waarvan de spleet (foto 6) een hoogte heeft van
twee meter (foto 7). Dit kasteel is hoogst waarschijnlijk gewijzigd geweest in
de 14de eeuw zoals enkele elementen op de tweede verdieping van de
toren laten veronderstellen en veranderd in de 16de eeuw. Het kasteel is afgebroken geweest tijdens de Revolutie.
Bronnen : - André Châtelain in Châteaux Forts et Féodalité en Île-de-France du XIième au XIIIième siècle; Editions Créer Nonnette 1983. - Jean Mesqui in Les Fortifications dans le Valois du XIième au XViéme siècle in Bulletin Monumental 1977. -
Charles-Laurent Salch in Dictionnaire des Châteaux et Fortifications du
Moyen Âge en France; Editions Publitotal Strasbourg 1979. - Charles-Laurent Salch in Atlas des Châteaux Forts en France; Editions Publitotal Strasbourg 1977.
Guy
de Baudémont, graaf van Braine, is de eerste gekende heer van Nesles.
Hij huwelijkt zijn dochter, Agnès, in 1152 uit aan Robert I, graaf van
Dreux. Het is zijn kleinzoon, Robert III die met de instemming van de
graaf van de Champagne een versterkt huis laat bouwen te Nesles. Op het
einde van de 13de eeuw gaat het kasteel door huwelijk over aan de
familie de Châtillon die het een eeuw later overdragen aan Jean II La
Personne. Bij het begin van de 15de eeuw, in september 1411 komt het
door een aanval op de bezittingen van de hertog van Orléan, in handen
van de hertog van Bourgondië, Jan zonder Vrees. Dertien jaar later
heeft het Bourgondische garnizoen zich over aan de Engelsen en de plaats
zal enkele tijd later beveelt worden door Sir Hemon Heron. De
logementen in Renaissancestijl zijn rond 1526 door Nicolas de Louvain
gebouwd en drie jaar later wordt het kasteel verkocht aan de
grootofficier, Anne hertog van Montmorency. Nadat het als
vluchtplaats diende voor de Hugenoten in 1568 wordt het kasteel
ontmanteld; de bekroning, de kantelen en de bovenste verdieping van het
kasteel verdwijnen. Omgevormd tot boerderij voor de Revolutie kent
het kasteel zijn laatste oorlogsdaad tijdens de Eerste Wereldoorlog.
Tijdens de gevechten aan de Ourcq van 21 juli tot 06 augustus 1918,
neemt de 42ste divisie van het Amerikaanse leger het kasteel in,
verlaten door de Duitsers na een verschrikkelijke artillerieaanval. Vanaf 1970 is men gestart met de restauratiewerken.
Beschrijving.
het
plan van het kasteel is een vierkant van 60 meter de zijde; geflankeerd
door acht cirkelvormige torens (foto 2), waarvan er vijf zijn afgeplat naar de
binnenzijde. De noordoostelijke hoek is bezet door een cirkelvormige
donjon van een talud (foto 1) voorzien aan de basis en geïsoleerd van de
omheining door een gracht. De grachten zijn gemetseld, omringend de
ganse plaats en waren oorspronkelijk gevuld met water (foto 3). Nu is nog enkel
de donjon en de oostelijke gevel voorzien van met water gevulde
grachten (foto 4). De binnenzijde van het kasteel is vrij daar de gebouwen
waarvan de logementen in Renaissancestijl, zich steunen op de
omheiningsmuren. De torens omsluitend de omheining staan elk op een
afstand van 18 meter van elkaar en hebben hun defensief karakter
verloren (foto 5) . Met een diameter van 10,50 meter behouden ze nu nog enkel het
gelijkvloers, op een hoogte van 9 meter en overwelfd met kruisgewelven
en doorbroken met schietgaten (foto 6). De verbinding tussen de verdiepingen
laat zich langs de hellende trappen uitgewerkt in de dikte van de
muren. Drie torens bezitten nog steeds deze samenstelling. Men
betreedt de donjon, met een hoogte van 23 meter en een diameter van 17
meter aan de basis (foto 7), door een poort onder een spitsboog, op ongeveer 2,50
meter van de grond. Een nauwe gang komt op de ronde zaal uit, op het
gelijkvloers en overwelfd met kruisribben met zes nerven op een diameter
van 7,50 meter en 8 meter onder het gewelf. Een andere gang, in
tongewelf, geeft uit op een klein rechthoekig venster. Een put is
uitgewerkt aan één van de wanden van deze gang. Een steile trap in de
dikte van de muur en verlicht door twee kleine spleten, geeft toegang
tot de eerste verdieping. Deze tweede zaal voorzien van een haardvuur,
komt sterk overeen met deze van het gelijkvloers. Men moet deze
voorbijgaan om een trap te kunnen nemen tot de tweede geruïneerde
verdieping. Bovenaan de trap geeft een kleine gang uit op een latrine
in uitstek, aan de oostelijke gevel (foto 8).
Bronnen :
- Raymond Ritter in Châteaux, Donjons et Places Fortes; Librairie Larousse Paris 1953. -
Charles-Laurent Salch in Dictionnaire des Châteaux et des
Fortifications du Moyen Âge en France; Editions Publitotal Strasbourg
1979. - Charles-Laurent Salch in Atlas des Châteaux-Forts en France; Editions Publitotal Strasbourg 1977. - J-F. Fino in Forteresses de la France Médiévale; Editions A. et J Picard Paris 1970. - André Châtelain in Châteaux-Forts, image de pierre des guerres médiévales; Editions Rempart Descléé de Brouwer Paris 1990. - Jean Mesqui in Châteaux Forts et Fortifications en France; Flammartion 1997. - Jean-Pierre Panouillé in Les Châteaux Forts en France; Editions Ouest-France Rennes 2011.
Beste vrienden en geïnteresseerden ! Sedert begin juli ben ik begonnen met het opstarten van deze blog en op dit moment heb ik reeds de 2 000 bezoekers overschreden. Dit had ik nu echt niet verwacht dat er een zodanige interesse zou zijn voor mijn toevoegingen daar deze toch enkel gaan om plaatsen die ik zelf bezocht heb. Natuurlijk geeft me dit voldoende moed om verder mijn onderneming uit te bouwen en dit alles nog beter en vlotter uit te werken. Op dit moment is het toch nog wat zoeken naar bepaalde zaken en dit vraagt wat tijd hé ! Ik zou toch vooral een paar vrienden willen bedanken die mij al die tijd al gesteund hebben met onder meer Harry, Greet, Kim, Eddy, Chantal, Luc en Katleen. Hartelijk dank hiervoor en nu op naar de............. !!!
Aouste
is een aangenaam en uitgestrekt dorp, gelegen aan de Aube waar men
vroeger een kruispunt aantrof van belangrijke Romeinse heirbanen. Zijn
naam zou afgeleid zijn van keizer Augustus, het teken van oudheid en de
belangrijkheid van de plaats. De kerk Saint-Remi van Aouste heeft een
schip met vier traveeën en twee zijbeuken (foto1), volledig in maatsteen,
vandaag zonder versterking, een plafond met daarboven een grote zaal om
vluchtelingen te herbergen, in geval van gevaar. De toenmalige
bevolking, zo'n 700 inwoners, vereren er een miraculeus beeld van Maria
en waarbij er veel pelgrims kwamen, vandaag de dag spijtig genoeg
verdwenen zoals dit te Liart. Deze vluchtplaats is nooit vervangen
geweest. Het westelijke portaal in Gotische flamboyante stijl (foto 3)van de
16de eeuw, heeft de kwellingen van een brand ondergaan die de steen heel
diep heeft aangetast. Hij is verdedigd door de machicoulis met drie
erkers (foto 2) en aan de noordelijke hoek geflankeerd met een indrukwekkende
donjon met drie verdiepingen (foto 4) en steeds in maatsteen welke men betreedt
langs een wenteltrap in de polygonale toren. Verschillende schietgaten
en geschutsgaten wisselen zich af aan deze westelijke gevel (foto 5). De twee
zijbeuken zijn ondanks zijn Gotische stijl, zijn met late toevoegingen,
daterend van de 17de eeuw (foto 6) dus Neogotisch. Oorspronkelijk was het schip
uniek. De band ( foto 7) die loopt op de middenhoogte van de westelijke gevel
houdt op wanneer hij op het niveau van de zijbeuken komt en dit aan
weerszijden als bewijs van een constructie achteraf van deze
collateralen. De resten van een haardvuur en sporen van een waterput
die nu de aanvang van de noordelijke zijbeuk bezetten, hingen direct af
van het gelijkvloers van de donjon, zelfs als de doorgang tussen deze
beide delen nu is dichtgemetseld. Een holte, doorbroken in de muur
achter de toegangspoort met een trap, getuigt van het vroegere bestaan
van een dwarsbalk om de ingang af te sluiten. Voor deze poort rechts,
aan de zijde van het schip, dragen de nog zwart gemaakte stenen nog de
sporen van een brand.
Bronnen.
- Charles-Laurent Salch in Dictionnaire des Fortifications Médiévales du Moyen Âge en France, Publitotal 1979.
Het bestaan van Sedan is reeds op het einde van de 10de eeuw bevestigd in een charter van de Duitse Keizer Otto III, in 997. Een priorij en een klein dorp ontwikkelden zich op de site van het hedendaagse kasteel. Deze bestaan nog in de 15de eeuw. Evrard de La Marck, een rijke heer uit de Ardennen, krijgt het in 1424 in ontvangst en begint er spoedig een kasteel te bouwen. Het zou gaan om de oorspronkelijke kern in een driehoekige vorm. Zijn nakomelingen vervolgen zijn ontwerp tot en met het uitsterven van de mannelijke lijn in 1588. De enige erfgename, Charlotte de La Marck, trouwt met Henri de la Tour d'Auvergne, heer van Bouillon, in 1594 en het prinsdom van Sedan gaat over naar het patrimonium van deze gekende familie. Zij blijft het tot en met 29 september 1642, de datum waarop Frédéric-Maurice de la Tour d'Auvergne het vrijwillig ,en gedwongen, overlaat aan Lodewijk XIII, koning van Frankrijk en later voert Vauban er verschillende veranderingen uit. Het kasteel blijft een kazerne tot en met de 20ste eeuw, 1962. Gedurende de Eerste Wereldoorlog is het gebruikt als gevangenis door de Duitsers.
Beschrijving.
Het middeleeuws fort is samengesteld met een heel
uitgebreide polygonale omheining verdeeld in twee ongelijke delen. Zij
is omringd door vier bastions samengesteld in stervorm en verbonden door
indrukwekkende wallen, voor het merendeel opgericht in de tweede helft
van de 16de eeuw. Men vindt in de zuidoostelijke hoek de plaats van
het oorspronkelijke kasteel rond de kerk van een oude priorij, na 1430
castrale kapel geworden. De restanten van deze kapel (foto 1 en 2)) zijn nog te
bemerken op de binnenste koer. De omwallingen met de verschillende
ronde torens ( foto 3) omringen een driehoekige binnenkoer (foto 4 en 5) . De ingang bevindt
langs het zuiden met de poort beschermd door twee ronde paarsgewijze
torens (foto 6) . Dit werd voorafgegaan door ronde artillerieplaats (foto 7) in de tweede
helft van de 15de eeuw. Aan de oostelijke hoek bevindt zich een mooie
toren met een vuurmond, genaamd "Tour de l'Est en aan de westelijke
zijde een smalle toren (foto 8). De twee muren zijn gescheiden door een
overwelfde galerij op verschillende niveaus (foto 9). Men versterkte omstreeks
dezelfde periode de westelijke en zuidelijke omwallingen (foto 10). De jaren
1450-1500 kenden eveneens een vergelijkbare vergroting van de
voorzijde. In het noorden opent zich een indrukwekkende basse-cour, ook
geflankeerd met verschillende ronde torens. Het is misschien tijdens
deze periode dat men de oorspronkelijke ingang afsloot tussen de twee
paarsgewijze torens, om ze te laten vervangen in het uiterste noorden
van de nieuwe omwalling. De grote appartementen (foto 11) voor de heer kwamen in
de omheining te liggen. Het geheel kende verschillende omwentelingen
gedurende de eeuwen die volgden, het resultaat van een constante
aanpassing door de evolutie van het geschut, broodnodig geworden voor de
strategische ligging van het kasteel. De verdedigingslijnen kwamen de
ene na de andere achter elkaar en boven elkaar te liggen (foto 13). Vier zware
bastions, kenmerkend voor de militaire architectuur van de tweede helft
van de 16de eeuw, werden aan de hoeken van de site opgericht. Om aan
het zware geschut te kunnen weerstaan, vormden zij scherpe hoeken en
vermenigvuldigde men hun massa metselwerk versterkt met grond om aan de
vijandelijke inslagen te kunnen weerstaan (foto 12). Het geheel bleef dienstdoend
voor het Franse leger tot en met 1962. De citadel domineerde een
stedelijke omwalling vandaag verdwenen, van de 16de en de 17de eeuw.
Trouwens een meer comfortabelere residentie, genaamd "Château-Bas", werd
opgericht aan de voet van het bastion, aan de zuidwestelijke hoek in de
17de eeuw door de La Tour d'Auvergne.
Bronnen. -
Salch Charles-Laurent in Dictionnaire des Châteaux et des
Fortifications du Moyen Age en France; Editions Publitotal Strasbourg
1979. - Raymond Ritter in Châteaux, Donjons et Places Fortes; Librairie Larousse - Paris 1953 - Salch Charles-Laurent in Atlas des Châteaux Forts en France; Editions Publitotal Strasbourg 1977. - J-F. Fino in Forteresses de la France Médiévale; Editions A. et J. Picard Paris 1970. - André Châtelain in Châteaux forts, image de pierre des guerres médiévales; Rempart Editions Desclée de Brouwer Paris 1990. - Plaatselijke brochure met de verklarende delen van het kasteel. - Jean Mesqui in Châteaux Forts et Fortifications en France; Flammarion Parijs 1997.
De kerk Saint-Martin van Vigneux-Hocquet is een bijzonder geval, met een westelijke donjon en een oostelijke koor eveneens versterkt en verbonden door een lager gelegen schip (foto 1). De kerk houdt dus deze merkwaardigheid in met de mengeling van gebruikte materialen, namelijk steen en baksteen. Een westelijke indrukwekkende donjon in breuksteen ( foto 2) steunt er zich op zes steunberen. Men vindt er ook de restanten van een erker aan de westelijke gevel (foto 3), op een hoge positie bovenaan een Romaans portaal en een gevel die later nog doorbroken werd met een groot cirkelvormig venster (foto 4). Deze constructie van de 15de eeuw is dus van dezelfde periode als de Honderdjarige Oorlog. Het westelijk gedeelte van het schip is gebouwd in baksteen terwijl het oostelijke gedeelte in passend samengevoegde maatsteen is. Een bewijs dus dat de constructie in minstens twee fasen is opgericht. Het verheven koor met zes wanden is eveneens in in passend samengevoegde maatsteen (foto 5). Het is aan weerszijden aanpalend met een ronde toren met schietgaten (foto 6 en 7). Aan iedere zijde beheerst een min of meer goed bewaarde erker het venster onderaan gesitueerd (foto 8). De twee gevormde vluchtplaatsen, deze bovenaan het portaal en deze bovenaan het koor, staan met elkaar in verbinding door de zaal overdekkend het schip (foto 9). Dit gebouw is één van de zeldzaamste voorbeelden van een dubbele versterking in de regio. Vandaag de dag is het monument geregeld gesloten, wachtend op een herstelling van het snel afbrokkelende plafond van het schip.
Bronnen.
- Charles-Laurent Salch in Dictionnaire des Fortifications Médiévales du Moyen Âge en France, Publitotal 1979.
Enkele opgegraven pijlpunten op de site, hebben aanleiding gegeven tot het veronderstellen dat deze plaats reeds een neolithische nederzetting herbergde. Het is eveneens mogelijk dat de Galliërs van zijn oninneembaar karakter hadden geprofiteerd om er een oppidum te installeren. De eerste overblijfselen van herkenbare gebouwen gaan echter terug tot de Galloromeinse periode. Enkele lokale tradities verhalen dat Montcornet een rol speelde in de periode van koning Clovis maar vooral in de periode van de kleinkinderen van Karel de Grote, na de verdeling van zijn rijk te Verdun in 843. Echter ontbreekt het aan vaststaand bewijs om deze legenden voor waarheid te nemen. Feit is ook dat met de beginnende feodaliteit, einde 10de-begin 11de eeuw), "Mont Cornu" de plaats wordt van een castrum. De heren van Montcornet bouwen er hun rijkdom uit door het laten cultiveren van de omliggende gronden, de ontginning van de bossen, het opleggen van taksen en rechten op de steengroeveontginning van Rimogne en de eigendom van een doorgangsrecht gesitueerd te Deville aan de Maas. Hugues de Montcornet trouwt begin 12de eeuw met Béatrice de Reynel, voortkomende van de dynastie van rijke graven van Reynel. Hun zoon, Barthélémy de Montcornet wordt van 1162 tot 1175, bisschop van Beauvais. In 1295 trouwt Jeanne de Montcornet, erfgename van een groot deel van de bezittingen van de familie, met Miles de Noyers, een vertrouweling van Philippe IV le Bel, Filips de Schone, koning van Frankrijk. Hun afstammelingen behouden de heerlijkheid tot in 1446, het jaar waarin Charles de Noyer het verkoopt aan Antoine de Croÿ. Deze laatste, lid van het Gulden Vlies, onderneemt er grootse werken en geeft het kasteel de vorm zoals wij dat nog de dag van vandaag zien. Montcornet werd vervolgens verwikkeld in de godsdienstoorlogen. Antoine II de Croÿ ging in 1561 over tot de gereformeerden en haalde de woede van de katholieken uit de streek hiermee op de hals. Zijn dood in 1567 bracht opnieuw rust met zich mee in de regio. Montcornet ging over tot een zijtak van de Croÿs. De laatste nakomeling van de lijn, Charles de Croÿ stierf in 1612 gebukt gaande onder de schulden. Montcornet werd vervolgens aangeslagen en verkocht aan Charles de Gonzague, de stichter van Charleville. De plaats ging over aan verschillende eigenaars vooraleer ten deel te vallen aan Armand Louis de Vignerot de Plessis, van de familie van Richelieu, hertog van Aiguillon die zijn ontmanteling uitvoerde te rekenen tot het jaar 1760. In 1960 ontving de priester Bernard Lussigny de ruines en ondernam van dat moment met de hulp van jongeren uit de streek, zijn herstelling en restauratie. De verschillende campagnes van opgravingen hebben indrukwekkend materieel naar boven gebracht, nu uitgestald in een kleine zaal op het plein. De vereniging van de vrienden van het kasteel van Montcornet is vandaag eigendom van de ruïnes en ijvert voor zijn bewaring en zijn onderhoud.
Beschrijving.
Het kasteel bevindt zich aan de randen van een natuurlijke rotsuitloper vanwaar men een bekoorlijk gezicht kan werpen op de valleien ten noorden van Porcien en de rand van het voorste gedeelte van de Ardennen. Het gaat hier dus eigenlijk om een traditionele site op een doodlopende uitloper. De ingang is beschermd door een grote voorburcht met prachtige geschutsgaten. Zij is voorafgaand aan een ophaalbrug (foto 1) met schietgaten overschrijdend een droge gracht. Hieronder bestaat er een heel mooie ondergrondse zaal. Deze voorburcht is gescheiden van het eigenlijke kasteel door een twee gracht omsloten tussen de muren van twee zware torens (foto 2) met geschutsgaten. Deze gracht wordt overschreden door een dubble ophaalbrug met hefbomen, één voor de karren, de andere voor de voetgangers (foto 2). De doorgang komt uit in de Grote Gang (foto 4), overwelfd in steen en die leidt naar de basse-cour. Een poort links opent zich op de wapenzaal foto 5), een oude grote zaal van het kasteel die een put en een mooi haardvuur (foto 6) inhoudt. Men bemerkt eveneens de aanwezigheid van openingen voor het invallend licht. De keukens bevinden zich een een bijgevoegd gebouw aan de wapenzaal. Zij is begiftigd met een broodoven (foto 12) maar ook met een verfijning van het einde van de 15de eeuw, een zweetbad. Op het einde van de grote zaal leidt een trap naar de ondergrondse gangen. Zij bedienden de twee torens aan de oostelijke voorzijde en verschillende geschutsgaten. Eén van hen werd ingericht als gevangenis (foto 7). Het merendeel van deze geschutsgaten (foto 8) geven uit op de buitenste boorden maar twee uiterste openingen bedienen, de ene de ophaalbrug, de andere de Grote Gang. De ondergrondse zaal van de wachten bediende drie geschutsgaten (foto 9) en een mooi haardvuur (foto 10). Deze galerij staat eveneens toe om onder de hefbomen van de voetgangersbrug te komen en om zijn bewegingsfunctie te bewonderen. Bovenaan de Wapenzaal bevonden zich de verblijven voor de kasteelheer en zijn familie (foto 11), met de appartementen van de heer van het kasteel en een andere voor de dames. Deze verschillende ruimten stonden in verbinding met een hoge koer. De Grote Gang opent zich eveneens rechts naar een andere gang leidend naar de voorraadkelders. Er bestond een ondergrondse doorgang om deze kelder te verbinden met de keukens. Men bemerkt er eveneens de aanwezigheid van een wachtpost met een uiterst moeilijke toegang via de dikte van de westelijke muur. De Grote Gang komt vervolgens uit op de basse-cour. Deze doorgang was eveneens versperd door een valhek en verdedigd door een ploertendoder, een soort van knuppel (foto 13). De uitgestrekte basse-cour diende eveneens om de lokale bevolking in onder te brengen in geval van gevaar. Men ontwaart er nog de aanwezigheid van een drinkbak voor de paarden en de funderingen van gebouwen meer als waarschijnlijk van de Galloromeinse periode. De westelijke flank is beschermd door een toren met cilindrische geschutsgaten en een zware toren met bastions. Aan het zuidelijke uiteinde vindt men de ronde donjon (foto 14) terug veranderd door de werken van Antoine de Croÿ. In zijn huidige staat is hij gescheiden van de basse-cour door een droge gracht, overschreden door een ophaalbrug. De zaal op het gelijkvloers is gebouwd op een ijskelder bediend langs een opening op mensengrote (foto 15). Op de eerste verdieping bevindt zich een zaal, verlicht door twee vensters en bedienend de geschutsgaten (foto 16). Zij werd verwarmd door een groot haardvuur.
Bronnen. - Salch Charles-Laurent in Dictionnaire des Châteaux et des Fortifications du Moyen Age en France; Editions Publitotal Strasbourg 1979. - Raymond Ritter in Châteaux, Donjons et Places Fortes; Librairie Larousse - Paris 1953 - Salch Charles-Laurent in Atlas des Châteaux Forts en France; Editions Publitotal Strasbourg 1977. - J-F. Fino in Forteresses de la France Médiévale; Editions A. et J. Picard Paris 1970. - André Châtelain in Châteaux forts, image de pierre des guerres médiévales; Rempart Editions Desclée de Brouwer Paris 1990. - Plaatselijke brochure met de verklarende delen van het kasteel. - Jean Mesqui in Châteaux Forts et Fortifications en France; Flammarion Parijs 1997.
Het hoog uitstekende punt van Montmélian tussen de rijke gronden van de vallei en de bosrijke massieven van Ermonville en Chantilly, werd reeds heel lang gebruikt als uitkijkplaats, vluchtplaats of als cultusplaats gebruikt op deze hoogte. De naamgeving verwijst trouwens naar een aanwezigheid tijdens de Romeinse periode die er een vesting hadden. Het betekent berg in het midden aanduidend de berg die twee volken, de Silvanectes in het noorden en de Parisii in het zuiden scheidden. De naamgeving is vervolgens geëvolueerd in de loop der eeuwen van Mons-Médius in de 2de eeuw, naar Mont-Mélianus in 1205, naar Montmeliant in 1363, Mont-Melii in de 16de eeuw, Mont-Médius in de 17de eeuw tot er tenslotte uit zes verschillende versies Montmélian ontstond. De heuvel van Montmélian omsloot oorspronkelijk twee versterkte delen. In de 9de eeuw bestond er nog geen kasteel maar maar een uitkijktoren waarbij 10 soldaten van Senlis er de wacht van verzekerden. Op het einde van deze eeuw laat Hugues Capet er een eerste kasteel bouwen, in hout opgetrokken. Philippe I, zijn zoon, laat in 1060 een nieuw kasteel oprichten te Montmélian om zijn gebied tegen zijn schoonbroer Hugues, graaf van Dammartin te verdedigen. Dit kasteel bevond zich aan de oostelijke helling van de heuvel en dit fort hield een donjon in met grachten. In 1189 laat, Philippe II Auguste opnieuw het koninklijk kasteel versterken vooraleer hij vertrekt met de Derde Kruistocht, samen met Richard Leeuwenhart, koning van Engeland en zijn rivaal, in 1192 om zijn domein te verdedigen tegen de graaf van Dammartin die een bondgenoot is van de Engelsen. In 1196 beleend Philippe II Auguste de kastellanij aan zijn bondgenoot, Richard de Vernon, die aldus de nieuwe heer wordt van Montmélian en hij installeert er zich en dit in ruil voor zijn heerlijkheid van Vernon. Hijzelf en nadien zijn zoon Richard laten op het kasteel ook vijf soldaten betaald door de koning en krijgen hiervoor ook 800 Parijse Ponden als rente alsook Plailly, Gouvieux, Auvers-sur-Oise, Roberval, Louvres en Pontoise komen hen toe. Naar aanleiding van de talrijke conflicten met Guy III de Bouteiller laat Richard de Vernon in 1205 het versterkte huis bouwen te Montmélian genaamd "La Villa Noire" of de vierkante toren die wij nu nog kennen in Montmélian. Met de vijfde generatie blijft de familie de Vernon zonder mannelijke erfgenaam en Marie de Vernon, gehuwd met Guillaume Calleto, verkopen de heerlijkheid aan de abdij van Saint-Dénis, die reeds een parochie bezaten in het naburige Saint-Wirtz. Echter 46 jaar later verkoopt de abdij van Saint-Dénis de heerlijkheid aan Guillaume IV de Bouteiller, achterkleinzoon van Guy III le Bouteiller die talrijke conflicten had met Richard de Vernon en zijn zoon Richard II. In 1346 heeft Guillaume IV de Bouteiller enorme schulden en verkoopt hij zijn leen en bezittingen te Montmélian, uitgezonderd de toren, aan zijn schoonvader Robert de Clermont, maarschalk van Normandië. In 1358 wordt de toren en het kasteel ernstig beschadigd met de Jacquerie, een boerenopstand. Karel V, koning van Frankrijk, toont zijn interesse in Montmélian en verblijft er ook geregeld. In 1360 verkoopt Guillaume IV le Bouteiller ook de Vierkante Toren aan zijn schoonbroers nadat hij zonder opvolger gebleven is. De eigenaars volgen zich op tot in 1386 Pierre d'Orgemont het koopt samen in datzelfde jaar met Chantilly en de oude lenen en bezittingen van de Bouteillers. Uiteindelijk blijft de familie van Orgemont ook zonder mannelijke opvolger en de laatste erfgename, Marguerite d'Orgemont, getrouwd met Jean II de Montmorency, draagt het geheel over aan hun zoon, Guillaume de Montmorency. Via de nonkel van Guillaume de Montmorency, Pierre III d'Orgemont, komt ook het kasteel van Chantilly in 1484 over aan hun zoon Guillaume. De Montmorency blijven er eigenaar van tot in 1632 wanneer Lodewijk XIII, koning van Frankrijk, hun bezittingen in beslag neemt, na een onderlinge twist. Met de godsdienstoorlogen in de 16de eeuw wordt het koninklijk kasteel volledig vernield en afgebroken, het versterkte huis en het huis van de monniken van Saint-Dénis zijn geplunderd. Het geheel komt hierdoor in handen van de familie Hotman die het kasteel van Mortefontaine bewoond en interesseert zich nauwelijks in het versterkte huis dat hij aan de Montmorency laat. De afwezigheid van een heer te Montmélian doet het dorp geleidelijk ontvolken en de bewoners gaan zich gedeeltelijk installeren te Mortefontaine en vooral te Plailly. Dit dorp ontwikkelt zich geleidelijk en neemt stilaan de plaats in van Montmélian. In 1621 zou het versterkte huis van Montmélian geen dak, noch ramen of deuren meer bezitten. Op 26 mei 1654 neemt Jacques le Coigneux de opvolging van de Hotman over maar ook zij zijn meer geïnteresseerd in het kasteel van Mortefontaine en doen weinig moeite voor het herstel van het versterkte huis te Montmélian. In 1680 wordt Jacques Louis le Peletier de nieuwe eigenaar maar ook hij laat het kasteel van Mortefontaine verder uitbreiden en uitgezonderd enkele werkplaatsen te Montmélian, bestaat het dorp niet meer. In 1667 gaat het oude versterkte huis van Montmélian over aan Philippe Gallet en vervolgens aan Charles Leclerc. De laatst gekende eigenaar van Montmélian voor de Revolutie was Etienne Pouchart. Het versterkte huis bestaat nog enkel als ruïne en de interesse van de opeenvolgende eigenaars gaat meer uit naar de ontginning van het bos en de natuurlijke reserves van de heuvel.
Beschrijving.
De constructie bestaat uit een rechthoekige vorm van 16,90 meter op 9,50 meter en van de oorspronkelijke hoogte blijft er nog zo'n 10 meter over. Twee zijden en een halve, de kleine zuidoostelijke zijde en de helft van de grote zuidwestelijke zijde zijn vernield. De muren met een dikte van 1,20 meter zijn heel erg vervallen. Het middelmatige en heel onregelmatige metselverband aan de basis wordt kleiner en onregelmatiger naarmate men meer naar boven gaat. Het gebruik van de breukstenen is in silex. De mooie verbindingen in kalksteen versterken de hoeken en omkaderen de openingen. De onregelmatige toevoegingen zijn in gele mortel en houden verschillende stenen als steun in. De randsteen van de rest van de zuidwestelijke muur is in heel slechte staat, de top van de muren vervallen in snel tempo tot ruïne. De eerste verdieping schijnt weinig verheven op een lage en blinde ondermuur. Het houdt vier vensters in, waarvan er drie zijn dichtgestopt, onder een rondboog waarvan één op de noordoostelijke zijde, één op de kleine noordwestelijke zijde en twee op de rest van de zuidwestelijke muur.
De tweede verdieping houdt nog drie vensters in aan de noordoostelijke zijde, op de vierde zijde waarvan een deel vernield aan de oostelijke hoek, twee vensters in rondboog die paarsgewijs waren in het noordwesten, sporen van twee vensters aan de zuidwestelijke zijde met eveneens een rechthoekige poort nabij de westelijke hoek. De bogen van deze verdieping tonen nog de versiering in spitsboog aan. Aan de binnenzijde bemerkt men in het midden van de noordwestelijke muur een haardvuur op iedere verdieping.
Bronnen. - Salch Charles-Laurent in Dictionnaire des Châteaux et des Fortifications du Moyen Age en France; Editions Publitotal Strasbourg 1979. - Raymond Ritter in Châteaux, Donjons et Places Fortes; Librairie Larousse - Paris 1953 - Salch Charles-Laurent in Atlas des Châteaux Forts en France; Editions Publitotal Strasbourg 1977. - J-F. Fino in Forteresses de la France Médiévale; Editions A. et J. Picard Paris 1970. - André Châtelain in Châteaux forts, image de pierre des guerres médiévales; Rempart Editions Desclée de Brouwer Paris 1990. - André Châtelain in Châteaux-Forts et Féodalité en Ile-de-France; Editions Créer, Nonette 1983.
De donjon van Vic-sur-Aisne zou reeds bestaan hebben sedert de 8ste eeuw. Het was aldus een middeleeuws fort opgericht in hout op een fundering van steen en hierrond een gracht. Het was Berthe, de dochter van Karel de Grote, die in 814 een brief schreef aan haar vader om het fort en de gronden errond te schenken aan de abdij Saint-Médard te Soissons. Het fort riep ook een halte toe aan de oprukkende Vikingen, komende van Compiégne, via de rivier de Aisne. In de 12de eeuw werd de donjon opgericht in steen. Een vierkante toren geflankeerd met twee cirkelvormige torens gesteund door steunberen waarvan er één een kapel inhield en volgens Jean Mesqui zou deze donjon één van de meest vooruitstrevende geweest zijn in de 12de eeuw. Hieraan verbonden werd de priorij Saint-Léocade opgericht op de plaats van de huidige omringende gebouwen. Gauthier de Coincy zou er één van de meest gekende priors zijn, gekend door zijn talrijke verzen verspreid in gans Europa tijdens de middeleeuwen. Tijdens de godsdienstoorlogen werd de donjon van Vic-sur-Aisne ernstig beschadigd en vanaf 1604 begon men met de restauratie ervan. De torens werden bekroond met kantelen en een rondgang verscheen ook rond deze periode en de donjon werd veranderd naar een woontoren. Met de Revolutie werd de donjon aangeslagen als nationaal bezit en aldus verkocht. De kapel werd vernield en afgebroken. Jean-Baptist Clouet, de eerste eigenaar, verkoopt de donjon een aantal jaren later aan zijn neef, de burggraaf de Reiset. Met de Eerst Wereldoorlog wordt het kasteel het hoofdkwartier van de generale staf van Franchey d'Esperey. Pétain, Poincarré en andere grote generaals hebben er veelvuldig vergaderd, men bevond zich hier dan ook maar op enkele kilometers van het front. Drie obussen vernielen de noordoostelijke toren van de donjon, de noordelijke achterzijde van het kasteel en de linkse gevelmuur met de grote eetplaats. Burggraaf de Reiset neemt na de oorlog de restauratie op zich en tijdens de Tweede Wereldoorlog wordt het opnieuw bezet en het meubilair verdwijnt. De familie de Reiset heeft het na de Tweede Wereldoorlog verkocht aan een genootschap die het onderhoud van het kasteel en donjon tot op de dag van vandaag voor zich neemt.
Beschrijving.
Aan de buitenzijde stelt de donjon zich voor als een rechthoek begrensd met drie torens aan zijn zijden. Zijn hoogte is ongeveer 25 meter en de muren hebben een dikte van ongeveer 2 meter aan de basis welke geleidelijk verminderd naar de hoogte toe. In de 15de eeuw werd de traptoren alsook de Renaissancevensters aangebracht, aan de zuidwestelijke zijde nog steeds zichtbaar. Na 1602 verliest het zijn militair nut en zien we ook nog vandaag voor een groot deel hoe de donjon er uitzag. Twee torens werden in de loop der eeuwen afgebroken; één aan de noordoostelijke zijde waarvan we vandaag geen enkel spoor meer terugvinden en één aan de zuidoostelijke zijde waarvan nog een deel rest en grotedeels werd gerestaureerd in de 19de eeuw.
Bronnen. - Salch Charles-Laurent in Dictionnaire des Châteaux et des Fortifications du Moyen Age en France; Editions Publitotal Strasbourg 1979. - Raymond Ritter in Châteaux, Donjons et Places Fortes; Librairie Larousse - Paris 1953 - Salch Charles-Laurent in Atlas des Châteaux Forts en France; Editions Publitotal Strasbourg 1977. - J-F. Fino in Forteresses de la France Médiévale; Editions A. et J. Picard Paris 1970. - André Châtelain in Châteaux forts, image de pierre des guerres médiévales; Rempart Editions Desclée de Brouwer Paris 1990. - André Châtelain in Châteaux-Forts et Féodalité en Ile-de-France; Editions Créer, Nonette 1983.
De kleine plaats Ambleny was in de middeleeuwen, een bezit van het kapittel van de kathedraal van Soissons. Dreu, heer van Pierrefonds, en procureur van de abdij, liet er een klein versterking bouwen rond 1140, begiftigd met de originele donjon. In 1194 gaat het patrimonium van Pierrefonds over naar het koninklijk domein met Philippe II Auguste, koning van Frankrijk. Amblegni verschijnt in de Scripta de feodis, een register van gekende lenen ttz kastelen en versterkte steden in het bezit van de Capetingers bij het begin van de 13de eeuw. Echter in 1296 wordt het opnieuw verkocht onder Philippe IV le Bel (Filips de Schone) aan het kapittel van de kathedraal van Soissons. Van dit kleine fort bestaat nog enkel de donjon.
Beschrijving.
De donjon is vierkant, geflankeerd met halfronde torentjes, aan de vier hoeken (foto 1).De formule is zeer verwant met deze van Houdan. Aan de binnenzijde is het grote centrale gedeelte achthoekig.Deze donjon heeft een hoogte van 28 meter.Hij houdt vier niveaus in, een gelijkvloers en drie verdiepingen, gescheiden door een plankenvloer (foto 4 en 5).De verbindingen tussen de verschillende niveaus laat zich langs een houten trap maar ook door enkele trappen uitgewerkt in de muur (foto 3) . De toegang laat zich door een poort gelegen op de eerste verdieping (foto 2), boven deze staat op de bovenste verdieping, de tweede, de kamer met de lier vanwaar men de beweegbare brug bediende.Het is op deze tweede verdieping dat zich de edele kamer bevond (foto 4).De grote zaal gelegen op dit niveau is verlicht door drie vensters (foto 6 en 7) waarvan twee gelegen op het einde van de twee torentjes openend op deze zaal, één van hen inhoudend de kapel. Vanaf de zaal gaf de poort uit op de kamer ondergebracht in een torentje, vormend een klein persoonlijk kamertje.Vandaar opende een ander torentje zich op een gang leidend tot een ander torentje ingericht voor de latrines. Deze zijn de bewoningsfuncties getuigend van een zekere welstand in een periode gewoonlijk gekwalificeerd als ruw en zwaar Op het niveau van de bekroning is een borstwering met schietgaten vastgelegd geweest in boogbanden (foto 3). Aldus zoals te Houdan hebben de hoektorentjes een belangrijke rol voor het comfort van de donjon, zij kunnen de bijkomende kamers inhouden of de wenteltrappen zoals te Houdan, een kapel, kamers of latrines, zoals hier te Ambleny.Maar voor de bekroning staat zij een betere verdediging voor. Zij hebben dus twee functies : De welstand en de bescherming.
Bronnen. - Salch Charles-Laurent in Dictionnaire des Châteaux et des Fortifications du Moyen Age en France; Editions Publitotal Strasbourg 1979. - Raymond Ritter in Châteaux, Donjons et Places Fortes; Librairie Larousse - Paris 1953 - Salch Charles-Laurent in Atlas des Châteaux Forts en France; Editions Publitotal Strasbourg 1977. - J-F. Fino in Forteresses de la France Médiévale; Editions A. et J. Picard Paris 1970. - André Châtelain in Châteaux forts, image de pierre des guerres médiévales; Rempart Editions Desclée de Brouwer Paris 1990. - André Châtelain in Châteaux-Forts et Féodalité en Ile-de-France; Editions Créer, Nonette 1983.
Op de hoeve Moriensart in Céroux-Mousty, in de omgeving van Ottignies staat één van de indrukwekkenste middeleeuwse woontorens van ons land.
Geschiedenis.
Opgericht door Arnold I de Limal in 1220, was het een zware Romaanse toren. In 1511 wordt de donjon eigendom van de familie Ferry maar gaat in dezelfde eeuw nog over aan de familie Le Vasseur. Vervolgens gaat het versterkte domein over aan de familie Coloma en het zijn deze die de donjon bekronen met een dak in Gotische stijl (foto 2) in piramidevorm met drie dakkapellen versierd en begrensd met vier polygonale hoektorens in zand- en baksteen. In de 17de eeuw zijn de gebouwen vormend de basse-cour nog steeds aanwezig. Zij zijn echter door een brand in de 18de eeuw vernield en op het einde van dezelfde eeuw opnieuw opgericht. In de 19de eeuw zijn deze vergroot en nemen op dit moment een aspect in van een boerderij in de vorm van een vierkant. Nu echter worden zij uitgebaad als feestzaal waarvoor men talrijke delen heeft verbouwd voor grote plechtigheden als trouwfeesten, semenaries, ed... met een capaciteit tot 900 personen in de voormalige schuur.
Omschrijving.
Het oudste gedeelte dateert vermoedelijk van rond de eerste helft van de 13de eeuw. De hoektorens en de dakkapellen in traditionele baksteen- en zandsteenstijl dateren van omstreeks 1600 (foto 1 en 2), maar de gehele onderbouw in zandstenen breuksteenverband is nagenoeg authentiek (foto 1). Alhoewel 13de eeuws getuigt deze vierkante toren nog van de wooncultuur van de bovenlaag van de maatschappij in de Romaanse periode. Het is een verdedigbare donjon, vandaar dat de lichtopeningen tot een minimum beperkt zijn. Om een goede bezonning te bekomen in het belangrijkste woonvertrek op de tweede verdieping zijn in de zuid- en oostgevel rondboogvensters met deelzuiltjes (foto 3 en 4) aangebracht. Ze konden aan de binnenzijde met luiken worden afgesloten. Aan de zuidelijke gevel kan men eveneens nog een ingang zien, verheven boven de grond (foto 5).
Bronnen : - Raymond Ritter in Châteaux, Donjons et Places Fortes; Librairie Larousse - Paris 1953. - J-F. Fino in Forteresses de la France Médiévale; Editions A. et J. Picard Paris 1970. - André Châtelain in Châteaux forts, image de pierre des guerres médiévales; Rempart Editions Desclée de Brouwer Paris 1990. - Pierre Sailhan in La fortifications, histoire et dictionnaire; Paris 1991.
De Sint-Eligiuskerk te Eine is één van de belangrijkste Romaanse kerken in de streek rond Oudenaarde. Op deze plaats zou reeds in de 9de eeuw een kerkje hebben gestaan, afhankelijk van het bisdom Doornik. Volgens sommige bronnen nam Gerard de Landast, heer van Eine, in 1171 het initiatief tot het bouwen van een nieuwe kerk, waaraan hij een kapittel verbond van vier kanunniken. De Romaanse driebeukige kruiskerk met vieringtoren is nog deels oorspronkelijk, met uitzondering van het koor en de westgevel met het kanunnikenverblijf. Het schip en de zijbeuken kregen in de 18de eeuw nieuwe vensters. De klokkenverdieping van de vierkante vieringtoren is aan iedere zijde doorbroken door twee spitsboogvormige galmgaten, steunend op een doorlopende lijst. Hoge rondboogvensters met schuine dagkanten verlichten het transept. Rondboognissen markeren de benedenzone van de transeptgevels. Grotendeels verwoest op 01 november 1918 werd de kerk in 1921-1922 heropgebouwd door architect H. Geirnaert, die het geheel wat naar eigen smaak "Romaanser" maakte. Voordien waren beide transeptgevels voorzien van een laatgotisch spitsboogvenster uit 1623.
Bronnen. - R. Lemaire in De Romaanse bouwkunst in de Nederlanden; Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Kunsten n° 6, Brussel 1952. - Barral i Altet X in Belgique Romane et Grand-Duché de Luxembourg; Editions "La Nuit des Temps" n° 71, Zodiaque, La Pierre-qui-Vire 1989. - Jacqueline Leclercq-Marx in L'Art Roman en Belgique; Editions J-M. Collet 1997.