Enkele opgegraven pijlpunten op de site, hebben aanleiding gegeven tot het veronderstellen dat deze plaats reeds een neolithische nederzetting herbergde. Het is eveneens mogelijk dat de Galliërs van zijn oninneembaar karakter hadden geprofiteerd om er een oppidum te installeren. De eerste overblijfselen van herkenbare gebouwen gaan echter terug tot de Galloromeinse periode. Enkele lokale tradities verhalen dat Montcornet een rol speelde in de periode van koning Clovis maar vooral in de periode van de kleinkinderen van Karel de Grote, na de verdeling van zijn rijk te Verdun in 843. Echter ontbreekt het aan vaststaand bewijs om deze legenden voor waarheid te nemen. Feit is ook dat met de beginnende feodaliteit, einde 10de-begin 11de eeuw), "Mont Cornu" de plaats wordt van een castrum. De heren van Montcornet bouwen er hun rijkdom uit door het laten cultiveren van de omliggende gronden, de ontginning van de bossen, het opleggen van taksen en rechten op de steengroeveontginning van Rimogne en de eigendom van een doorgangsrecht gesitueerd te Deville aan de Maas. Hugues de Montcornet trouwt begin 12de eeuw met Béatrice de Reynel, voortkomende van de dynastie van rijke graven van Reynel. Hun zoon, Barthélémy de Montcornet wordt van 1162 tot 1175, bisschop van Beauvais. In 1295 trouwt Jeanne de Montcornet, erfgename van een groot deel van de bezittingen van de familie, met Miles de Noyers, een vertrouweling van Philippe IV le Bel, Filips de Schone, koning van Frankrijk. Hun afstammelingen behouden de heerlijkheid tot in 1446, het jaar waarin Charles de Noyer het verkoopt aan Antoine de Croÿ. Deze laatste, lid van het Gulden Vlies, onderneemt er grootse werken en geeft het kasteel de vorm zoals wij dat nog de dag van vandaag zien. Montcornet werd vervolgens verwikkeld in de godsdienstoorlogen. Antoine II de Croÿ ging in 1561 over tot de gereformeerden en haalde de woede van de katholieken uit de streek hiermee op de hals. Zijn dood in 1567 bracht opnieuw rust met zich mee in de regio. Montcornet ging over tot een zijtak van de Croÿs. De laatste nakomeling van de lijn, Charles de Croÿ stierf in 1612 gebukt gaande onder de schulden. Montcornet werd vervolgens aangeslagen en verkocht aan Charles de Gonzague, de stichter van Charleville. De plaats ging over aan verschillende eigenaars vooraleer ten deel te vallen aan Armand Louis de Vignerot de Plessis, van de familie van Richelieu, hertog van Aiguillon die zijn ontmanteling uitvoerde te rekenen tot het jaar 1760. In 1960 ontving de priester Bernard Lussigny de ruines en ondernam van dat moment met de hulp van jongeren uit de streek, zijn herstelling en restauratie. De verschillende campagnes van opgravingen hebben indrukwekkend materieel naar boven gebracht, nu uitgestald in een kleine zaal op het plein. De vereniging van de vrienden van het kasteel van Montcornet is vandaag eigendom van de ruïnes en ijvert voor zijn bewaring en zijn onderhoud.
Beschrijving.
Het kasteel bevindt zich aan de randen van een natuurlijke rotsuitloper vanwaar men een bekoorlijk gezicht kan werpen op de valleien ten noorden van Porcien en de rand van het voorste gedeelte van de Ardennen. Het gaat hier dus eigenlijk om een traditionele site op een doodlopende uitloper. De ingang is beschermd door een grote voorburcht met prachtige geschutsgaten. Zij is voorafgaand aan een ophaalbrug (foto 1) met schietgaten overschrijdend een droge gracht. Hieronder bestaat er een heel mooie ondergrondse zaal. Deze voorburcht is gescheiden van het eigenlijke kasteel door een twee gracht omsloten tussen de muren van twee zware torens (foto 2) met geschutsgaten. Deze gracht wordt overschreden door een dubble ophaalbrug met hefbomen, één voor de karren, de andere voor de voetgangers (foto 2). De doorgang komt uit in de Grote Gang (foto 4), overwelfd in steen en die leidt naar de basse-cour. Een poort links opent zich op de wapenzaal foto 5), een oude grote zaal van het kasteel die een put en een mooi haardvuur (foto 6) inhoudt. Men bemerkt eveneens de aanwezigheid van openingen voor het invallend licht. De keukens bevinden zich een een bijgevoegd gebouw aan de wapenzaal. Zij is begiftigd met een broodoven (foto 12) maar ook met een verfijning van het einde van de 15de eeuw, een zweetbad. Op het einde van de grote zaal leidt een trap naar de ondergrondse gangen. Zij bedienden de twee torens aan de oostelijke voorzijde en verschillende geschutsgaten. Eén van hen werd ingericht als gevangenis (foto 7). Het merendeel van deze geschutsgaten (foto 8) geven uit op de buitenste boorden maar twee uiterste openingen bedienen, de ene de ophaalbrug, de andere de Grote Gang. De ondergrondse zaal van de wachten bediende drie geschutsgaten (foto 9) en een mooi haardvuur (foto 10). Deze galerij staat eveneens toe om onder de hefbomen van de voetgangersbrug te komen en om zijn bewegingsfunctie te bewonderen. Bovenaan de Wapenzaal bevonden zich de verblijven voor de kasteelheer en zijn familie (foto 11), met de appartementen van de heer van het kasteel en een andere voor de dames. Deze verschillende ruimten stonden in verbinding met een hoge koer. De Grote Gang opent zich eveneens rechts naar een andere gang leidend naar de voorraadkelders. Er bestond een ondergrondse doorgang om deze kelder te verbinden met de keukens. Men bemerkt er eveneens de aanwezigheid van een wachtpost met een uiterst moeilijke toegang via de dikte van de westelijke muur. De Grote Gang komt vervolgens uit op de basse-cour. Deze doorgang was eveneens versperd door een valhek en verdedigd door een ploertendoder, een soort van knuppel (foto 13). De uitgestrekte basse-cour diende eveneens om de lokale bevolking in onder te brengen in geval van gevaar. Men ontwaart er nog de aanwezigheid van een drinkbak voor de paarden en de funderingen van gebouwen meer als waarschijnlijk van de Galloromeinse periode. De westelijke flank is beschermd door een toren met cilindrische geschutsgaten en een zware toren met bastions. Aan het zuidelijke uiteinde vindt men de ronde donjon (foto 14) terug veranderd door de werken van Antoine de Croÿ. In zijn huidige staat is hij gescheiden van de basse-cour door een droge gracht, overschreden door een ophaalbrug. De zaal op het gelijkvloers is gebouwd op een ijskelder bediend langs een opening op mensengrote (foto 15). Op de eerste verdieping bevindt zich een zaal, verlicht door twee vensters en bedienend de geschutsgaten (foto 16). Zij werd verwarmd door een groot haardvuur.
Bronnen. - Salch Charles-Laurent in Dictionnaire des Châteaux et des Fortifications du Moyen Age en France; Editions Publitotal Strasbourg 1979. - Raymond Ritter in Châteaux, Donjons et Places Fortes; Librairie Larousse - Paris 1953 - Salch Charles-Laurent in Atlas des Châteaux Forts en France; Editions Publitotal Strasbourg 1977. - J-F. Fino in Forteresses de la France Médiévale; Editions A. et J. Picard Paris 1970. - André Châtelain in Châteaux forts, image de pierre des guerres médiévales; Rempart Editions Desclée de Brouwer Paris 1990. - Plaatselijke brochure met de verklarende delen van het kasteel. - Jean Mesqui in Châteaux Forts et Fortifications en France; Flammarion Parijs 1997.
Het hoog uitstekende punt van Montmélian tussen de rijke gronden van de vallei en de bosrijke massieven van Ermonville en Chantilly, werd reeds heel lang gebruikt als uitkijkplaats, vluchtplaats of als cultusplaats gebruikt op deze hoogte. De naamgeving verwijst trouwens naar een aanwezigheid tijdens de Romeinse periode die er een vesting hadden. Het betekent berg in het midden aanduidend de berg die twee volken, de Silvanectes in het noorden en de Parisii in het zuiden scheidden. De naamgeving is vervolgens geëvolueerd in de loop der eeuwen van Mons-Médius in de 2de eeuw, naar Mont-Mélianus in 1205, naar Montmeliant in 1363, Mont-Melii in de 16de eeuw, Mont-Médius in de 17de eeuw tot er tenslotte uit zes verschillende versies Montmélian ontstond. De heuvel van Montmélian omsloot oorspronkelijk twee versterkte delen. In de 9de eeuw bestond er nog geen kasteel maar maar een uitkijktoren waarbij 10 soldaten van Senlis er de wacht van verzekerden. Op het einde van deze eeuw laat Hugues Capet er een eerste kasteel bouwen, in hout opgetrokken. Philippe I, zijn zoon, laat in 1060 een nieuw kasteel oprichten te Montmélian om zijn gebied tegen zijn schoonbroer Hugues, graaf van Dammartin te verdedigen. Dit kasteel bevond zich aan de oostelijke helling van de heuvel en dit fort hield een donjon in met grachten. In 1189 laat, Philippe II Auguste opnieuw het koninklijk kasteel versterken vooraleer hij vertrekt met de Derde Kruistocht, samen met Richard Leeuwenhart, koning van Engeland en zijn rivaal, in 1192 om zijn domein te verdedigen tegen de graaf van Dammartin die een bondgenoot is van de Engelsen. In 1196 beleend Philippe II Auguste de kastellanij aan zijn bondgenoot, Richard de Vernon, die aldus de nieuwe heer wordt van Montmélian en hij installeert er zich en dit in ruil voor zijn heerlijkheid van Vernon. Hijzelf en nadien zijn zoon Richard laten op het kasteel ook vijf soldaten betaald door de koning en krijgen hiervoor ook 800 Parijse Ponden als rente alsook Plailly, Gouvieux, Auvers-sur-Oise, Roberval, Louvres en Pontoise komen hen toe. Naar aanleiding van de talrijke conflicten met Guy III de Bouteiller laat Richard de Vernon in 1205 het versterkte huis bouwen te Montmélian genaamd "La Villa Noire" of de vierkante toren die wij nu nog kennen in Montmélian. Met de vijfde generatie blijft de familie de Vernon zonder mannelijke erfgenaam en Marie de Vernon, gehuwd met Guillaume Calleto, verkopen de heerlijkheid aan de abdij van Saint-Dénis, die reeds een parochie bezaten in het naburige Saint-Wirtz. Echter 46 jaar later verkoopt de abdij van Saint-Dénis de heerlijkheid aan Guillaume IV de Bouteiller, achterkleinzoon van Guy III le Bouteiller die talrijke conflicten had met Richard de Vernon en zijn zoon Richard II. In 1346 heeft Guillaume IV de Bouteiller enorme schulden en verkoopt hij zijn leen en bezittingen te Montmélian, uitgezonderd de toren, aan zijn schoonvader Robert de Clermont, maarschalk van Normandië. In 1358 wordt de toren en het kasteel ernstig beschadigd met de Jacquerie, een boerenopstand. Karel V, koning van Frankrijk, toont zijn interesse in Montmélian en verblijft er ook geregeld. In 1360 verkoopt Guillaume IV le Bouteiller ook de Vierkante Toren aan zijn schoonbroers nadat hij zonder opvolger gebleven is. De eigenaars volgen zich op tot in 1386 Pierre d'Orgemont het koopt samen in datzelfde jaar met Chantilly en de oude lenen en bezittingen van de Bouteillers. Uiteindelijk blijft de familie van Orgemont ook zonder mannelijke opvolger en de laatste erfgename, Marguerite d'Orgemont, getrouwd met Jean II de Montmorency, draagt het geheel over aan hun zoon, Guillaume de Montmorency. Via de nonkel van Guillaume de Montmorency, Pierre III d'Orgemont, komt ook het kasteel van Chantilly in 1484 over aan hun zoon Guillaume. De Montmorency blijven er eigenaar van tot in 1632 wanneer Lodewijk XIII, koning van Frankrijk, hun bezittingen in beslag neemt, na een onderlinge twist. Met de godsdienstoorlogen in de 16de eeuw wordt het koninklijk kasteel volledig vernield en afgebroken, het versterkte huis en het huis van de monniken van Saint-Dénis zijn geplunderd. Het geheel komt hierdoor in handen van de familie Hotman die het kasteel van Mortefontaine bewoond en interesseert zich nauwelijks in het versterkte huis dat hij aan de Montmorency laat. De afwezigheid van een heer te Montmélian doet het dorp geleidelijk ontvolken en de bewoners gaan zich gedeeltelijk installeren te Mortefontaine en vooral te Plailly. Dit dorp ontwikkelt zich geleidelijk en neemt stilaan de plaats in van Montmélian. In 1621 zou het versterkte huis van Montmélian geen dak, noch ramen of deuren meer bezitten. Op 26 mei 1654 neemt Jacques le Coigneux de opvolging van de Hotman over maar ook zij zijn meer geïnteresseerd in het kasteel van Mortefontaine en doen weinig moeite voor het herstel van het versterkte huis te Montmélian. In 1680 wordt Jacques Louis le Peletier de nieuwe eigenaar maar ook hij laat het kasteel van Mortefontaine verder uitbreiden en uitgezonderd enkele werkplaatsen te Montmélian, bestaat het dorp niet meer. In 1667 gaat het oude versterkte huis van Montmélian over aan Philippe Gallet en vervolgens aan Charles Leclerc. De laatst gekende eigenaar van Montmélian voor de Revolutie was Etienne Pouchart. Het versterkte huis bestaat nog enkel als ruïne en de interesse van de opeenvolgende eigenaars gaat meer uit naar de ontginning van het bos en de natuurlijke reserves van de heuvel.
Beschrijving.
De constructie bestaat uit een rechthoekige vorm van 16,90 meter op 9,50 meter en van de oorspronkelijke hoogte blijft er nog zo'n 10 meter over. Twee zijden en een halve, de kleine zuidoostelijke zijde en de helft van de grote zuidwestelijke zijde zijn vernield. De muren met een dikte van 1,20 meter zijn heel erg vervallen. Het middelmatige en heel onregelmatige metselverband aan de basis wordt kleiner en onregelmatiger naarmate men meer naar boven gaat. Het gebruik van de breukstenen is in silex. De mooie verbindingen in kalksteen versterken de hoeken en omkaderen de openingen. De onregelmatige toevoegingen zijn in gele mortel en houden verschillende stenen als steun in. De randsteen van de rest van de zuidwestelijke muur is in heel slechte staat, de top van de muren vervallen in snel tempo tot ruïne. De eerste verdieping schijnt weinig verheven op een lage en blinde ondermuur. Het houdt vier vensters in, waarvan er drie zijn dichtgestopt, onder een rondboog waarvan één op de noordoostelijke zijde, één op de kleine noordwestelijke zijde en twee op de rest van de zuidwestelijke muur.
De tweede verdieping houdt nog drie vensters in aan de noordoostelijke zijde, op de vierde zijde waarvan een deel vernield aan de oostelijke hoek, twee vensters in rondboog die paarsgewijs waren in het noordwesten, sporen van twee vensters aan de zuidwestelijke zijde met eveneens een rechthoekige poort nabij de westelijke hoek. De bogen van deze verdieping tonen nog de versiering in spitsboog aan. Aan de binnenzijde bemerkt men in het midden van de noordwestelijke muur een haardvuur op iedere verdieping.
Bronnen. - Salch Charles-Laurent in Dictionnaire des Châteaux et des Fortifications du Moyen Age en France; Editions Publitotal Strasbourg 1979. - Raymond Ritter in Châteaux, Donjons et Places Fortes; Librairie Larousse - Paris 1953 - Salch Charles-Laurent in Atlas des Châteaux Forts en France; Editions Publitotal Strasbourg 1977. - J-F. Fino in Forteresses de la France Médiévale; Editions A. et J. Picard Paris 1970. - André Châtelain in Châteaux forts, image de pierre des guerres médiévales; Rempart Editions Desclée de Brouwer Paris 1990. - André Châtelain in Châteaux-Forts et Féodalité en Ile-de-France; Editions Créer, Nonette 1983.
De donjon van Vic-sur-Aisne zou reeds bestaan hebben sedert de 8ste eeuw. Het was aldus een middeleeuws fort opgericht in hout op een fundering van steen en hierrond een gracht. Het was Berthe, de dochter van Karel de Grote, die in 814 een brief schreef aan haar vader om het fort en de gronden errond te schenken aan de abdij Saint-Médard te Soissons. Het fort riep ook een halte toe aan de oprukkende Vikingen, komende van Compiégne, via de rivier de Aisne. In de 12de eeuw werd de donjon opgericht in steen. Een vierkante toren geflankeerd met twee cirkelvormige torens gesteund door steunberen waarvan er één een kapel inhield en volgens Jean Mesqui zou deze donjon één van de meest vooruitstrevende geweest zijn in de 12de eeuw. Hieraan verbonden werd de priorij Saint-Léocade opgericht op de plaats van de huidige omringende gebouwen. Gauthier de Coincy zou er één van de meest gekende priors zijn, gekend door zijn talrijke verzen verspreid in gans Europa tijdens de middeleeuwen. Tijdens de godsdienstoorlogen werd de donjon van Vic-sur-Aisne ernstig beschadigd en vanaf 1604 begon men met de restauratie ervan. De torens werden bekroond met kantelen en een rondgang verscheen ook rond deze periode en de donjon werd veranderd naar een woontoren. Met de Revolutie werd de donjon aangeslagen als nationaal bezit en aldus verkocht. De kapel werd vernield en afgebroken. Jean-Baptist Clouet, de eerste eigenaar, verkoopt de donjon een aantal jaren later aan zijn neef, de burggraaf de Reiset. Met de Eerst Wereldoorlog wordt het kasteel het hoofdkwartier van de generale staf van Franchey d'Esperey. Pétain, Poincarré en andere grote generaals hebben er veelvuldig vergaderd, men bevond zich hier dan ook maar op enkele kilometers van het front. Drie obussen vernielen de noordoostelijke toren van de donjon, de noordelijke achterzijde van het kasteel en de linkse gevelmuur met de grote eetplaats. Burggraaf de Reiset neemt na de oorlog de restauratie op zich en tijdens de Tweede Wereldoorlog wordt het opnieuw bezet en het meubilair verdwijnt. De familie de Reiset heeft het na de Tweede Wereldoorlog verkocht aan een genootschap die het onderhoud van het kasteel en donjon tot op de dag van vandaag voor zich neemt.
Beschrijving.
Aan de buitenzijde stelt de donjon zich voor als een rechthoek begrensd met drie torens aan zijn zijden. Zijn hoogte is ongeveer 25 meter en de muren hebben een dikte van ongeveer 2 meter aan de basis welke geleidelijk verminderd naar de hoogte toe. In de 15de eeuw werd de traptoren alsook de Renaissancevensters aangebracht, aan de zuidwestelijke zijde nog steeds zichtbaar. Na 1602 verliest het zijn militair nut en zien we ook nog vandaag voor een groot deel hoe de donjon er uitzag. Twee torens werden in de loop der eeuwen afgebroken; één aan de noordoostelijke zijde waarvan we vandaag geen enkel spoor meer terugvinden en één aan de zuidoostelijke zijde waarvan nog een deel rest en grotedeels werd gerestaureerd in de 19de eeuw.
Bronnen. - Salch Charles-Laurent in Dictionnaire des Châteaux et des Fortifications du Moyen Age en France; Editions Publitotal Strasbourg 1979. - Raymond Ritter in Châteaux, Donjons et Places Fortes; Librairie Larousse - Paris 1953 - Salch Charles-Laurent in Atlas des Châteaux Forts en France; Editions Publitotal Strasbourg 1977. - J-F. Fino in Forteresses de la France Médiévale; Editions A. et J. Picard Paris 1970. - André Châtelain in Châteaux forts, image de pierre des guerres médiévales; Rempart Editions Desclée de Brouwer Paris 1990. - André Châtelain in Châteaux-Forts et Féodalité en Ile-de-France; Editions Créer, Nonette 1983.
De kleine plaats Ambleny was in de middeleeuwen, een bezit van het kapittel van de kathedraal van Soissons. Dreu, heer van Pierrefonds, en procureur van de abdij, liet er een klein versterking bouwen rond 1140, begiftigd met de originele donjon. In 1194 gaat het patrimonium van Pierrefonds over naar het koninklijk domein met Philippe II Auguste, koning van Frankrijk. Amblegni verschijnt in de Scripta de feodis, een register van gekende lenen ttz kastelen en versterkte steden in het bezit van de Capetingers bij het begin van de 13de eeuw. Echter in 1296 wordt het opnieuw verkocht onder Philippe IV le Bel (Filips de Schone) aan het kapittel van de kathedraal van Soissons. Van dit kleine fort bestaat nog enkel de donjon.
Beschrijving.
De donjon is vierkant, geflankeerd met halfronde torentjes, aan de vier hoeken (foto 1).De formule is zeer verwant met deze van Houdan. Aan de binnenzijde is het grote centrale gedeelte achthoekig.Deze donjon heeft een hoogte van 28 meter.Hij houdt vier niveaus in, een gelijkvloers en drie verdiepingen, gescheiden door een plankenvloer (foto 4 en 5).De verbindingen tussen de verschillende niveaus laat zich langs een houten trap maar ook door enkele trappen uitgewerkt in de muur (foto 3) . De toegang laat zich door een poort gelegen op de eerste verdieping (foto 2), boven deze staat op de bovenste verdieping, de tweede, de kamer met de lier vanwaar men de beweegbare brug bediende.Het is op deze tweede verdieping dat zich de edele kamer bevond (foto 4).De grote zaal gelegen op dit niveau is verlicht door drie vensters (foto 6 en 7) waarvan twee gelegen op het einde van de twee torentjes openend op deze zaal, één van hen inhoudend de kapel. Vanaf de zaal gaf de poort uit op de kamer ondergebracht in een torentje, vormend een klein persoonlijk kamertje.Vandaar opende een ander torentje zich op een gang leidend tot een ander torentje ingericht voor de latrines. Deze zijn de bewoningsfuncties getuigend van een zekere welstand in een periode gewoonlijk gekwalificeerd als ruw en zwaar Op het niveau van de bekroning is een borstwering met schietgaten vastgelegd geweest in boogbanden (foto 3). Aldus zoals te Houdan hebben de hoektorentjes een belangrijke rol voor het comfort van de donjon, zij kunnen de bijkomende kamers inhouden of de wenteltrappen zoals te Houdan, een kapel, kamers of latrines, zoals hier te Ambleny.Maar voor de bekroning staat zij een betere verdediging voor. Zij hebben dus twee functies : De welstand en de bescherming.
Bronnen. - Salch Charles-Laurent in Dictionnaire des Châteaux et des Fortifications du Moyen Age en France; Editions Publitotal Strasbourg 1979. - Raymond Ritter in Châteaux, Donjons et Places Fortes; Librairie Larousse - Paris 1953 - Salch Charles-Laurent in Atlas des Châteaux Forts en France; Editions Publitotal Strasbourg 1977. - J-F. Fino in Forteresses de la France Médiévale; Editions A. et J. Picard Paris 1970. - André Châtelain in Châteaux forts, image de pierre des guerres médiévales; Rempart Editions Desclée de Brouwer Paris 1990. - André Châtelain in Châteaux-Forts et Féodalité en Ile-de-France; Editions Créer, Nonette 1983.
Op de hoeve Moriensart in Céroux-Mousty, in de omgeving van Ottignies staat één van de indrukwekkenste middeleeuwse woontorens van ons land.
Geschiedenis.
Opgericht door Arnold I de Limal in 1220, was het een zware Romaanse toren. In 1511 wordt de donjon eigendom van de familie Ferry maar gaat in dezelfde eeuw nog over aan de familie Le Vasseur. Vervolgens gaat het versterkte domein over aan de familie Coloma en het zijn deze die de donjon bekronen met een dak in Gotische stijl (foto 2) in piramidevorm met drie dakkapellen versierd en begrensd met vier polygonale hoektorens in zand- en baksteen. In de 17de eeuw zijn de gebouwen vormend de basse-cour nog steeds aanwezig. Zij zijn echter door een brand in de 18de eeuw vernield en op het einde van dezelfde eeuw opnieuw opgericht. In de 19de eeuw zijn deze vergroot en nemen op dit moment een aspect in van een boerderij in de vorm van een vierkant. Nu echter worden zij uitgebaad als feestzaal waarvoor men talrijke delen heeft verbouwd voor grote plechtigheden als trouwfeesten, semenaries, ed... met een capaciteit tot 900 personen in de voormalige schuur.
Omschrijving.
Het oudste gedeelte dateert vermoedelijk van rond de eerste helft van de 13de eeuw. De hoektorens en de dakkapellen in traditionele baksteen- en zandsteenstijl dateren van omstreeks 1600 (foto 1 en 2), maar de gehele onderbouw in zandstenen breuksteenverband is nagenoeg authentiek (foto 1). Alhoewel 13de eeuws getuigt deze vierkante toren nog van de wooncultuur van de bovenlaag van de maatschappij in de Romaanse periode. Het is een verdedigbare donjon, vandaar dat de lichtopeningen tot een minimum beperkt zijn. Om een goede bezonning te bekomen in het belangrijkste woonvertrek op de tweede verdieping zijn in de zuid- en oostgevel rondboogvensters met deelzuiltjes (foto 3 en 4) aangebracht. Ze konden aan de binnenzijde met luiken worden afgesloten. Aan de zuidelijke gevel kan men eveneens nog een ingang zien, verheven boven de grond (foto 5).
Bronnen : - Raymond Ritter in Châteaux, Donjons et Places Fortes; Librairie Larousse - Paris 1953. - J-F. Fino in Forteresses de la France Médiévale; Editions A. et J. Picard Paris 1970. - André Châtelain in Châteaux forts, image de pierre des guerres médiévales; Rempart Editions Desclée de Brouwer Paris 1990. - Pierre Sailhan in La fortifications, histoire et dictionnaire; Paris 1991.
De Sint-Eligiuskerk te Eine is één van de belangrijkste Romaanse kerken in de streek rond Oudenaarde. Op deze plaats zou reeds in de 9de eeuw een kerkje hebben gestaan, afhankelijk van het bisdom Doornik. Volgens sommige bronnen nam Gerard de Landast, heer van Eine, in 1171 het initiatief tot het bouwen van een nieuwe kerk, waaraan hij een kapittel verbond van vier kanunniken. De Romaanse driebeukige kruiskerk met vieringtoren is nog deels oorspronkelijk, met uitzondering van het koor en de westgevel met het kanunnikenverblijf. Het schip en de zijbeuken kregen in de 18de eeuw nieuwe vensters. De klokkenverdieping van de vierkante vieringtoren is aan iedere zijde doorbroken door twee spitsboogvormige galmgaten, steunend op een doorlopende lijst. Hoge rondboogvensters met schuine dagkanten verlichten het transept. Rondboognissen markeren de benedenzone van de transeptgevels. Grotendeels verwoest op 01 november 1918 werd de kerk in 1921-1922 heropgebouwd door architect H. Geirnaert, die het geheel wat naar eigen smaak "Romaanser" maakte. Voordien waren beide transeptgevels voorzien van een laatgotisch spitsboogvenster uit 1623.
Bronnen. - R. Lemaire in De Romaanse bouwkunst in de Nederlanden; Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Kunsten n° 6, Brussel 1952. - Barral i Altet X in Belgique Romane et Grand-Duché de Luxembourg; Editions "La Nuit des Temps" n° 71, Zodiaque, La Pierre-qui-Vire 1989. - Jacqueline Leclercq-Marx in L'Art Roman en Belgique; Editions J-M. Collet 1997.
Het kasteel van Franchimont is een versterkt middeleeuws kasteel, van de 11de eeuw, opgericht op een rotsachtige uitloper beheersend de vallei van Hoëgne in de gemeente Theux. Het kasteel werd een belangrijk element bij de verdediging van het Prinsbisdom Luik en het werk sterk gewijzigd in de loop der eeuwen, en uiteindelijk ontmanteld vanaf de 17de eeuw. De gemeente Theux zelf situeert zich op zo'n 32 km ten westen van Luik en een 9-tal km ten zuiden van Verviers.
Geschiedenis.
Het kasteel werd opgericht nadat de bisschoppen van Luik de macht in het graafschap voor een deel van haar diocees hadden verkregen maar ook de mogelijkheid om er een fort op te richten. De kern van het kasteel was gevormd met een grote rechthoekige donjon, waarschijnlijk rond het midden van de 14de eeuw, waarvan één van de kleine zijden, was versterkt met een uitloper geflankeerd door twee torentjes. Op deze plaats had de muur een dikte van 7 meter, een geloofwaardige afmeting voor een middeleeuwse constructie. Achter deze soort van schildmuur vinden we de logementen terutg. De muur op de uitloper en de logementen vormden een vijfhoekig massief en de grote afmetingen die ze inhielden, kwam overeen om hen de naam van donjon te geven. Er bestaan nog enkele heel zeldzame voorbeelden van zulke vijhoekige donjons begiftigd met een uitloper omkaderd met twee traptorens : Eén van hen is de donjon van het kasteel van Lichtenberg in de Elzas; een fort dat spijtig genoeg in de loop der jaren geplunderd is door de roofbouw en door de overheid gedurende jaren gerestaureerd op zo'n manier dat het een soort uitzicht krijgt van een versterkt kasteel à la Walt Disney. Het fort van Franchimont maakte deel uit van een verdedigingssysteem van het prinsbisdom Luik en het diocees van Luik, reeds ingesteld in de 10de eeuw. De andere versterkte plaatsen in de streek van Luik waren, naar het westen gericht met Fosses-la-Ville en Thuin, in het zuiden met Bouillon; Franchimont situeerde zich meer naar het oosten. Bij al deze versterkte plaatsen moest men de stedelijke versterkingen van Luik, Dinant en Hoei bijrekenen. In het begin ging het om een eenvoudige kazerne die men in de loop der tijden versterkte om weerstand te kunnen bieden aan de modernisering van de artillerie. Zijn voornaamste en laatste verbetering dateert van bij het begin van de 16de eeuw onder het bewind van Erard de la Marck; hierna had de uitbreiding van de artillerie het mogelijk gemaakt om de vesting te bombarderen vanuit de nabij gelegen heuvels en men verliet stilaan zijn defensief gebruik. Het kasteel was de zetel van het markizaat van Franchimont. Het diende nog enkel als gevangenis voor het markizaat tot en met het einde van het Ancien Régime. De versterkte plaats verviel geleidelijk tot een ruïne ook omdat het diende als steengroeve vanaf het begin van de 19de eeuw.
Beschrijving.
De hedendaagse overblijfselen bewaren mooie restanten die toelaten om de evolutie van het verdedigen te volgen van de 12de tot de 16de eeuw. Het kasteel bezet het uiteinde van een verheffing die de vallei domineert. Het geheel bewaardt heel goed de verdedigingsorganisatie ten tijde van de vuurwapens tov de bewapening in de middeleeuwen maar vanaf de belegering in 1487 wordt de nabijheid van de nabije heuvels op zo'n 250 tot 500 meter, een handicap tov de vooruitgang van deze vuurwapens. Een castraal dorp, het kleine dorp van Marché had zich aan de voet van de site ingeplant. Vandaar liep de originele toegangsweg naar het kasteel. De hedendaagse ruïnes verdelen zich in drie concentrische omheiningen die nagenoeg overeenkomen met de algemene evolutie. De eerste omheining is deze van het genoemde kasteel met binnenkoer waar zich nu de overblijfselen bevinden van het middeleeuwse stenen kasteel. De binnenzijde van dit geheel, geflankeerd met de machtige donjon in het oosten, is sterk gewijzigd in de 16de eeuw maar de buitenste ontwikkeling is behouden gebleven. De schildmuur van de donjon, op het einde van de 16de eeuw versterkt, vormt het meest indrukwekkende gedeelte van het kasteel van Franchimont met twee zware torens aan weerszijden in metselwerk. De tweede omheining komt overeen met een uitbreiding van het kasteel naar het westen en het noorden, in de 14de en 15de eeuw, om de westelijke ingang beter te kunnen verdedigen. De derde omheining, de vijfhoekige, heeft de vorm van een schip waarbij de boeg naar het westen is gericht. Deze omheining is een machtig ontwerp van het begin van de 16de eeuw waarbij de constructie, gewild door Erard de la Marck, geïnspireerd geweest is door de opvattingen van de Italiaanse militaire ingenieurs. Voorheen gesitueerd naar het oosten, maakte de nieuwe ingang van het kasteel deel uit van een zware toren met een kanon, van 26 m in diameter, een beetje zoals de omheiningspoorten in de steden van die periode. De vier andere hoeken van het kasteel waren aan hun basis verdedigd door kleine vuurwapens, gesitueerd in hun kazematten, een soort van prefiguratie van de verdediging bij de bastions. Men kon deze bereiken via de onderaardse gangen en trappen uitgespaard in de dikte van de muren.
Bronnen. - Raymond Ritter in Châteaux, Donjons et Places Fortes; Librairie Larousse - Paris 1953. - J-F. Fino in Forteresses de la France Médiévale; Editions A. et J. Picard Paris 1970. - André Châtelain in Châteaux forts, image de pierre des guerres médiévales; Rempart Editions Desclée de Brouwer Paris 1990. - Pierre Sailhan in La fortifications, histoire et dictionnaire; Paris 1991.
De kleine localiteit van Aynechon bezat een indrukwekkende donjon van de heren van Hamal. Zij maakte deel uit van het Brabantse leen van Rutten maar was gesitueerd in de invloedzone van de heerlijkheid van Hamal.
Beschrijving.
Zijn toren met een lengte van 7,50 meter en een breedte van 6,80 meter, situeert zich in een diepte van een terrein dat door de afvoer van de Ezelsbeek, een zijrivier van de Jeker, somtijds overstroomd is. In zijn "Miroir des Nobles" van Jacques de Hemricourt vermeldt hij een plat huis, inhoudend twee bovenelkaar gestelde verdiepingen waarvan het plafond in hout, rust op balken verbonden met de bulstergaten in de muur van 1,20 meter dikte. Het binnenste gelijkvloers was volledig afgesloten terwijl de verdieping hierboven slecht licht ontving door een spleet beschermd in mijtervorm (foto 2). De originele ingang bevond zich aan de oostelijke zijde, op de tweede verdieping. Aan de buitenzijde zijn nog een paar restanten van een trap bewaard (foto 3). Onder de deuropening bemerkt men de sporen van een platform (foto 3) dat kon verbonden zijn met de stenen trap onderaan door een verplaatsbare houten ladder. De deur, met zijn linteel in mijtervorm (foto 2 en 4), was afgesloten door een houten balk. Deze verblijfsruimte was verlicht door één enkele grote venster met twee zitbanken 5 (foto 1) en langs twee kleinere vensters. Een haard zorgde voor de verwarming van de ruimte. Een gotische nis houdt een lavabo of wastafel in. Een kleine deur leidde naar de latrines (foto 4) in uitstek terwijl een houten trap naar de derde verdieping leidde. Wij vinden er eveneens rechts onder het haardvuur, de overblijfselen terug van een kleinere die de ruimten voor de vrouwen en de kinderen voorzag van warmte en vanwaar men de verdediging kon leiden.
Bronnen. - Raymond Ritter in Châteaux, Donjons et Places Fortes; Librairie Larousse - Paris 1953. - J-F. Fino in Forteresses de la France Médiévale; Editions A. et J. Picard Paris 1970. - André Châtelain in Châteaux forts, image de pierre des guerres médiévales; Rempart Editions Desclée de Brouwer Paris 1990. - Pierre Sailhan in La fortifications, histoire et dictionnaire; Paris 1991.
De Sint-Laurentiuskerk te Ename was de hoofdkerk van de handelsnederzetting in de schaduw van de aanwezig zijnde Benedictijnenabdij. De afmetingen van de driebeukige kerk wijzen op het belang van de groeiende stad, die echter door de ontmanteling van de Ottoonse burcht en de stichting van de abdij door de graaf van Vlaanderen geleidelijk aan wegkwijnde tot een verstild dorp. De kerk is abnormaal geöriënteerd : Het koor is naar het zuidwesten gericht en de hoofdtoren, die verwant is aan de westertorens uit de Maasromaanse architectuur is dus in feite een oostertoren (foto 1). Deze vierkante toren is op iedere verdieping geleed door rondboogvormige blindnissen (foto 3). De smalle vensters in de zijgevels op de eerste verdieping zijn sleutelgatvormig (foto 2); een overblijfsel van het gebruik van houten formelen voor het slaan van de bogen, gevormd met heel platte stenen. De vijf traveeën van de buitengevels (foto 4 ) van het zeer brede, ongeveer 11 meter, en hoge schip en van de zijbeuken zijn door lisenen geritmeerd foto 5). De grote rondboogvensters, benadrukt door een boognis, zorgen voor een goede lichtinval in het wit bepleisterde interieur (foto 6), waar de wanden volledig vlak ( foto 7) zijn gehouden. De kerk kende meerdere verbouwingen. Zo dateert de portaalomlijsting van 1748. In 1907 leidde architect S. Mortier de grondige restauratiewerken, waarbij de klokkenverdieping van de toren, de zijbeuken en het koorgedeelte, volledig gereconstrueerd werden. De datering van de kerk stelt problemen. Sommigen menen dat ze in de 12de eeuw tot stand kwam. Anderzijds pleiten de stijlverwantschappen met de Maasromaanse architectuur uit de eerste helft van de 11de eeuw en de nog onbeholpen metseltechnieken in Doornikse kalksteen voor een vroegere datering, in een periode toen dit gebied tot het Ottoonse Rijk behoorde.
Bronnen.
- R. Lemaire in De Romaanse bouwkunst in de Nederlanden; Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Kunsten n° 6, Brussel 1952. - Barral i Altet X in Belgique Romane et Grand-Duché de Luxembourg; Editions "La Nuit des Temps" n° 71, Zodiaque, La Pierre-qui-Vire 1989. - Jacqueline Leclercq-Marx in L'Art Roman en Belgique; Editions J-M. Collet 1997.
De omvangrijke driebeukige kruiskerk toegewijd aan Sint-Petrus en Urbanus in Huise (Zingem) werd in 1903 ingrijpend gerestaureerd. Volgens de overlevering zou de Heilige Adellardus (+ 740), abt van de beroemde Benedictijnenabdij van Corbie aan de Somme bij Amiens, de bouw van een kerk in zijn geboorteplaats mogelijk hebben gemaakt. De Romaanse kruiskerk met een vierkante vieringstoren ( foto 1) kwam in de 12de of 13de eeuw tot stand. Aan iedere zijde van de klokkenverdieping steken twee gedeelde galmgaten (foto 2), ongeveer van dezelfde vorm als die van de toren in Asper. Vanaf de bovenste lijst gaat de toren over in een achtkant (foto 3). De rondboogvensters van midden- en zijbeuken (foto 4), benadrukt door een nisvorm, zijn gescheiden door de lisenen. De grotere rondboogvensters in de transeptgevels zitten middenin een spaarveld (foto 6), bekroond door een boogfries op lisenen. Ook de oostgevels zijn versierd met boognissen en friezen (foto 6).
Het witgekalkte, eenbeukige Sint-martinuskerkje te Volkegem (foto 1), gesitueerd boven op een heuveltop, biedt door de spitsboogvensters een Gotische aanblik. De dakruiter dateert uit het einde van de 17de of het begin van de 18de eeuw. Maar in het kleine schip in Doornikse kalksteen dateert uit het einde van de 11de of begin 12de eeuw. Oorspronkelijk was het zaalkerkje verlicht door tweemaal vier rondboogvenstertjes, geplaatst tegen de dakrand (foto 2). In beide zijgevels merk je nog telkens twee sporen van deze vroegere lichtopeningen (foto 3). Deze uiterst eenvoudige vormgeving is kenmerkend voor de Romaanse zaalkerkjes in de Zwalmstreek. Belangrijk is hier dat men hier het witte kleuraspect (foto 4)van de buitengevels geëerbiedigd heeft; een element dat vaak verloren is gegaan.
In de streek van Velzeke zijn bijna alle kerkhoven nog omringd met een ommuurd kerkhof. Wordt dit kerkhof als dusdanig niet meer gebruikt, speelt de ruimte rond het kerkgebouw toch nog een essentiële rol in relatie tot de kerkarchitectuur. Lovenswaardige initiatieven als de aanleg van een gazon met behoud van merkwaardige grafkruisen verdienen zeker de aandacht. Onvergeeflijk is het wanneer het het kerkhof dat het kerkgebouw omringd, gedegradeerd is tot een geasfalteerde autoparkeerplaats. Dit is jammerlijk genoeg het geval bij deze Sint-Martinuskerk te Velzeke (foto 1). Als beschermd monument met een geschiedenis die opklimt tot in de 10de eeuw, verdient deze kerk wel wat beter. Het was een zaalkerk met recht afgesloten koor, daterend uit het midden van de 11de eeuw en in de 12de eeuw uitgebreid met een halfronde absis (foto 2). Het schip werd in de loop van de 13de eeuw vervangen. Van de oude situatie zijn nog sporen terug te vinden naast de westertoren (foto 5). De oostpartij, opgetrokken in een mengeling van verschillende soorten natuursteenblokken (foto 4) en hergebruikte Romeinse pannen, bleef bewaard en vertoont nog sporen van gedichte rondboogvensters (foto 3). Aan de zuidelijke kant van de halfronde absis vinden we nog een dichtgestopte deur waarschijnlijk de dodendeur (foto 6) zoals deze werd genoemd.
Raeren een oud dorp van pottenbakkers en steenhouwers, bevindt zich aan de voet van de Hoge Venen, in de oostelijke oostkantons, op de samenvloeiing van de Iter en de Periol. Met zijn oppervlakte van 7045 ha is het één van de meest uitgestrekte van de streek. Het is gelegen nabij de Duitse grens op ongeveer zo'n 10 km ten oosten van Eupen en zo'n 16 km ten westen van Aken. Raeren houdt een heel mooi kasteel in, welk nu als museum is ingericht voor een tentoonstelling van pottenbakken en andere specialiteiten van de streek.
Geschiedenis
De geschiedenis van het kasteel gaat terug naar de 15de eeuw en zijn bouw werd verricht in opdracht van de eerste gekende heer, Jean d'Alsemberg. Het is voor de eerste maal geciteerd in 1474 toen het afging van het kapittel van Onze-Lieve-Vrouw van Aken. In 1500 werd het domein gecontroleerd door Jean Krummel de Nechtersheim. Zijn dochter Anne, gehuwd met Jean de Lomont, erft het en in 1583 is de zoon van deze laatsten, bijgenaamd Philippe drossard de Walhorn, er de erfgenaam van. Hij werd uitgehuwelijkt aan Jeanne de Bock. Naar het schijnt zou hij het domein laten uitbreiden hebben en twee generaties van Lamont volgen hierop. Maar één van de erfgenamen gaat over tot het protestantisme en het kapittel Onze-Lieve-Vrouw van Aken weigert hierdoor de investituur. De kleinzoon van Philippe werd hierom verbannen van het domein. In de tweede helft van de 17de eeuw vond men aanknopingspunten in deze verstoorde geschiedenis; op dat moment is Elisabeth de Colyn (Beusdael) dame van Raeren. Zij was de dochter van Jeanne-Marie de Lomont en volgt er een eerherstel voor de domeinen van Raeren. Elisabeth treedt in het huwelijk met Charles-Melchior de Broich. Hun erfgename werd de zuster van Monsieur, Isabelle de Broich. Getrouwd met Jean-Gaspard Gilles, liet zij haar dochter, Catharine trouwen met Mathias de Flamige en kwam deze familie in Raeren. De Flamige hielden Raeren in hun bezit tot op 27 januari 1790. Op dat moment werd het verkocht aan Jean-Henri de Schwarzenberg maar niet voor lange tijd. Een Broich liet zijn afstamming gelden en het in zijn bezit gekomen domein, liet hij spoedig ten gelde maken aan baron Philippe de Witte de Lumminghe. Deze laatste behield Raeren slechts één jaar en verkocht het in 1791 aan Pierre-Joseph de Nys getrouwd met Anne-Thérèse van der Gracht. Hun afstammelingen behielden het kasteel tot in 1916 en verkochten het aan Aloïs Wilden. In 1921 verkocht deze zijn bezittingen door aan Joseph-Matthieu Reul die het in 1952 nog steeds bezat. Later werd het verkocht en werd het een heel gekend museum voor keramiek.
Beschrijving.
Het kasteel opgericht in breukstenen in kalksteen stelt de vorm voor van een brede donjon gezet op vijf traveeën en met twee verdiepingen en een half onder het hellend dak van leistenen. De hoeken van de westelijke gevel naar de ingang gericht, zijn vergezeld van twee uitstekende traptorentjes. De ene gaat tot net boven het dak en beëindigd zich op een afdak voorzien van kantelen. De andere is op de middenhoogte onderbroken en heeft ruimte aan een verdieping met een terras dat over de watergracht helt. Deze beide torens zouden in 1902 toegevoegd geweest zijn. De gevel uitkijkend naar het noorden en langs de straat loopt, is ook doorbroken met een watergracht. Hij strekt zich uit over zes traveeën maar stelt een onderbreking voor daar het om twee toegevoegde en verlengde gebouwen naar het oosten gaat. Deze werden nog verlengd met een omheiningsmuur. Met de toevoeging van deze beide elementen komt uit een kleine ronde toren het water. De binnenkoer is gevormd door lage gebouwen vroeger in dienst van de landbouw en op enkele hoeken afgewerkt door ronde torentjes voorzien van kantelen of overdekt met een dak in peperbus met zes zijden. Men betreedt de koer langs een mooie portaal in rondboog waarbij het fronton is begrensd met een steen met wapenschild en versierd met krulmotieven, kanonkogels en een vuurpot. De wapens zijn deze van de de Nys en van der Gracht. De vlakke muur telt nog cijfers met wapenschilden van "JB" voor de Bock en "FL" voor de Lomont. Bovenaan de ingangspoort vindt men nog een gegraveerde steen terug met het jaartal 1583.
Bronnen : - Châteaux-forts et Fortifications entre Meuse et Rhin; Les Editions de l'Octogone 2002.
De toren van Poulseur, "la Tour Reinardstein", situeert zich op een heuvel aan de rue d'Anthisnes en de rue du Vieux Château. Poulseur zelf is een dorp gelegen aan de Ourthe en is gefusioneerd met Comblain-au-Pont waar we in de omgeving de samenvloeiing van de Ourthe met de Ambléve aantreffen. Het dorp zelf situeert zich op ongeveer 25 km ten oosten van Luik en 6 km en westen van Comblain-au-Pont. Hieraan verbonden zou ook een legende bestaan "L'histoire des quatre fils Aymon les très nobles et très vaillants chevaliers". Laat deze legende ons aan geen andere denken van bij ons ?
Geschiedenis.
"Li vî tchéstè" of le "vieux château" zou opgericht zijn tussen 1292 en 1302 door Eustache II de Many. Het domein van de Many behoort aan de graaf van Limbourg. Om hun veiligheid te verzekeren willen de heren de Many ook leenmannen worden van de hertog van Luxemburg. Eustache II gaat aldus zijn terrein aan de hertog van Luxemburg aanbieden om er een toren op te richten. Het Luxemburgse versterkte kasteel wordt vervolgens een leen van het feodale hof van Stavelot. De toren gaat zijn naam ontlenen aan een kasteel uit de omgeving van Stavelot, genoemd Reinardstein, namelijk te Weismes gesitueerd. In 1388 wordt Jean de Weismes geciteerd als heer van Poulseur. Het geheel gaat heel vlug over van de ene naar de andere familie, steeds verkocht aan de meest biedende. Het is Alice Mottard die een huis laat oprichten aan de voet van de toren. Zij laat eveneens de muren verstevigen door het met beton te laten overdekken wat de staat van bewaring van het monument verklaart. De huidige eigenaar heeft stappen ondernomen en is begonnen met de restauratie van de toren. Ondanks een lange procedure om het gebouw als geklasseerd monument te laten erkennen, zijn de werken in maart 2010 begonnen en hierna zal de toren opnieuw bewoond worden door de huidige eigenaars.
Beschrijving.
Het bestaat uit een stevige vierkante donjon, aan drie zijden omringd door een kleine omheiningsmuur en aan de vier zijden door een diepe gracht. Dit ontwerp zou een gevorderd ontwerp zijn van het oude versterkte fort van Montfort, gesitueerd aan de andere oever van de Ourthe en afgebroken voor het hergebruik van de stenen. De eerste gekende heer was Makaire de Dammartin, 14de eeuw en was van de familie van Soheit, geallieerd met de La Marck. De vierkante toren bestaat uit breukstenen van lokale leistenen en hij beslaat een zestal verdiepingen. De dikte van de muren meet tussen de 1,85 tot 2,15 meter. De zijden beslaan zo'n 9 meter op 9,65 meter. Aan de westelijke zijde vinden we nog een erker terug, waarschijnlijk van een vroegere latrine. Een legende vertelt dat een onderaardse gang zou lopen van de site van de toren tot en met het vroegere kasteel van Montfort.
Bronnen : - Châteaux-forts et Fortifications entre Meuse et Rhin; Les Editions de l'Octogone 2002
Anthisnes is een landelijke gemeente en situeert zich op zo'n 25 km ten zuidwesten van Luik. De gemeente telt ongeveer een 4000 tal inwoners en is voor 61% van zijn grondgebied gevormd door landbouwgronden en 26% door bossen. Het is gesitueerd in de Condroz en in de nabijheid van de vallei van de Ourthe. Anthisnes is ook gekend omwille van zijn "Procureurschap" of "Avouerie". Ik kan niet exact garanderen dat dit de juiste Nederlandse vertaling is maar is een term ingevoerd tijdens de Karolingische periode. Vroeger was "l'Avouerie" een beschermingstitel van een kerkelijk goed waarbij "l'Avoué" of "de Procureur?" geen bezitting had maar een instituut van militaire en juridische bescherming. Deze functie was voor iemand van hoge rang en onvereinigbaar met een adellijke titel.
Geschiedenis.
Aan de rand van de weg benadrukt het indrukwekkende architecturale geheel zich rond een donjon. De datum van zijn oprichting blijft in twijfel. Voor enkele historici zoals Thomas-Corbéal d'Antine zou het opgericht geweest zijn op het einde van de 13de eeuw. Voor anderen werd hij verheven einde 12de eeuw, begin 13de eeuw.
Beschrijving.
Met zijn vierkante plan, een hoogte van vijf verdiepingen, muren van onregelmatige kalksteen in breuksteen, en een dikte van ongeveer twee meter is de donjon van Anthisnes bijna nooit gewijzigd geweest in de loop der eeuwen. Bij zijn oprichting was het dak op twee zijden van steen. Men ziet hiervan nog de sporen zowel aan de binnenzijde als aan de noordelijke en zuidelijke muren. Na zijn in beslag name die hij onderging onder Jean de Bohême in 1334, werd de donjon verhoogd met kantelen onder een dak met vier zijden. Het hedendaagse dag in de stijl van Lodewijk XIII dateert van 1757; de gegraveerde balken van het gebinte bewijzen het. Het gelijkvloers is overdekt met een tongewelf en wordt bediend langs een poort, daterend van de 17de of de 18de eeuw, of misschien aangebracht met de recuperatieelementen van deze periode. Om de eerste verdieping te betreden neemt men de geheime trap uitgespaard in de dikte van de noordelijke muur. De oorspronkelijke toegang van de donjon was op de eerste verdieping. Deze gecentreerde poort langswaar men de donjon binnenging met behulp van een trap, is nog zichtbaar vanaf de koer. De vier bovenste verdiepingen waren spaarzaam verlicht langs de kleine bogen waarvan er enkele nu dichtgestopt zijn. Men kan nog aan de zijde van de kantelen en de schietgaten, de ingewerkte banken in het metselwerk zien, die dienst deden voor de wachters. De kelders waren toegankelijk onder de donjon in de richting van de herenboederij en langs de verdwenen voorposten op de genoemde plaats "Entre les murs".
Bronnen : - Châteaux-forts et Fortifications entre Meuse et Rhin; Les Editions de l'Octogone 2002.
Deze kerk was reeds in de Middeleeuwen versterkt. In het midden van de 13de eeuw, is men begonnen met het toevoegen van een indrukwekkende toren doorbroken met schietgaten en hij is toegevoegd geweest aan de noordelijke zijbeuk van de kerk. Rond 1345-1370 zijn de daken versterkt geweest en de top van de toren is bekroond geweest met een houten rondgang. Zoals de versterkte kerk Saint-Pierre van Bastogne, die dateert van het einde van de 14de eeuw, vormt de kerk van Theux de enige getuige in België van een aldus versterkte kerk. Het dak van het schip is op hetzelfde moment uitgebreid geweest met hoektorentjes. De muur rond de kerk was ook verdedigd met torentjes. Men moet het einde van de godsdienstoorlogen en de vredesverdragen bij het begin van de 18de eeuw afwachten om een deel van deze verdedigingsconstructies te zien verdwijnen. Nog één enkel element, opgericht in 1626 bevindt zich rechts in de vorm van een dubbele opening voor het kanongeschut.
Bronnen : - Pierre Barbier in La France Féodale; tome I Châteaux-forts et Eglises Fortifiées, les Presses Bretonnes - Saint-Brieuc 1968. - Barral i Altet X in Belgique Romane et Grand-Duché de Luxembourg; Editions "La Nuit des Temps" n° 71, Zodiaque, La Pierre-qui-Vire 1989. - Châteaux-forts et Fortifications entre Meuse et Rhin; Les Editions de l'Octogone 2002.
Het
kleine dorp Toulouse-le-Château is gesitueerd op zo'n 10-tal km ten
oosten van Poligny en zo'n 20-tal km ten noorden van Lons-le-Saunier.
Op de heuvels die in Toulouse-le-Château overdekt zijn met wijngaarden
ontwaart men deze ruïne, op vrijwel het hoogste gedeelte van het dorp in
de onmiddellijke omgeving van de kerk.
Geschiedenis.
Van deze plaats, Toulouse-le-Château zijn heel weinig gegevens terug te vinden. Echter
in 1477 bij de dood van Karel de Stoute, hertog van Bourgondië,
ontstond er heel wat rivaliteit in de streek tussen de verschillende
heren onderling. De troepen van Lodewijk XI, koning van Frankrijk,
vallen op dit moment ook de Franché-Comté binnen en vernielen talrijke
dorpen en verschillende kastelen zoals deze van Toulouse-le-Château. De gemeente neemt echter pas in 1938 de naam aan van Toulouse-le-Château. De ruïne is vrij te bezichtigen.
Beschrijving.
Het
is een gebroken ruïne, welke het voordeel heeft dat men deze aan de
binnenzijde beter kan ontdekken. Vooreerst heeft deze woontoren, een
vierkante donjon, nogal bescheiden afmetingen. De dikte van de muren
verraadt echter een oude oorsprong (foto 1). In het laagste gedeelte is er een
opening verwijzend naar een venster met linteel (foto 2 ). Dit
bescheiden venster bevond zich waarschijnlijk niet in het woongedeelte
van de heer. Rechts bemerken we een soort van opening in de muur (foto 3), die
het idee laat veronderstellen van een soort van lavabo doorlopend naar
een gat rechts onderaan. De venster bovenaan is mooier en houdt het
restant in van een zitbank (foto 4). De boog hierboven doet vermoeden van de
romaanse periode. Er is geen enkele trap merkbaar, uitgespaard in
de muur, enkel en alleen de kraagstenen laten de indeling per verdieping
zien. Zoals het in veel gevallen de gewoonte was bij dit soort
woontorens, kon men de woontoren betreden vanop de eerste of tweede
verdieping door middel van een ladder. Of misschien was hieraan ooit een
traptoren toegevoegd. De bescheidenheid van deze ruïne valt hierdoor
nogmaals op.
Bronnen. -
Salch Charles-Laurent in Dictionnaire des Châteaux et des
Fortifications du Moyen Age en France; Editions Publitotal Strasbourg
1979. - Raymond Ritter in Châteaux, Donjons et Places Fortes; Librairie Larousse - Paris 1953 - Salch Charles-Laurent in Atlas des Châteaux Forts en France; Editions Publitotal Strasbourg 1977. - J-F. Fino in Forteresses de la France Médiévale; Editions A. et J. Picard Paris 1970.
Fagnolles Het kleine dorp van Fagnolle situeert zich op zo'n 15 km ten zuiden van Philippeville waarmee het gefusionneerd werd en zo'n 30 km ten zuidwesten van Dinant.
Geschiedenis.
Waarschijnlijk is de constructie van dit waterkasteel begonnen in de 13de eeuw door Hugues I de Remigny. De oudste vermelding zou teruggaan tot 1249. Het grootste gedeelte kwam echter tot stand in de 14de eeuw. Door huwelijk ging het geheel over naar de familie d'Enghien. Met de oorlog tussen Karel V, koning van Spanje en Hendrik II, koning van Frankrijk, werd de burcht belegerd en in 1555 werd ze gedeeltelijk afgebroken door Willem van Oranje (de Zwijger). Begin 17de eeuw worden de prinsen de Ligne er eigenaar van. In 1649 wordt het kasteel verlaten en vervalt ze stilaan tot ruïne. Deze ruïne is op dit moment in privé bezit. Ze kende reeds een restauratiecampagne voor 2006. Het was de bedoeling om het geheel gedeeltelijk een nieuwe bestemming te geven als restaurant, feestzaal en brasserie. Recentelijk werd deze verkocht aan een zweeds zakenman, Rold Nordstrom, die er waarschijnlijk een nieuwe bestemming zal aan geven.
Beschrijving.
De plattegrond van het kasteel is in de vorm van een savoyard-vierkant wat betekent dat de plattegrond een vierkant is met op de hoeken, rond, uitspringende hoektorens. Het geheel werd grotendeels opgetrokken in kalksteen en de best bewaarde toren is de zuidertoren. De ingang bevond zich aan de zuid-oostelijke flank waar je in de toren nog schietgaten kan terugvinden. De gevels verdedigd door korte en langwerpige schietgaten hebben openingen die veel schade hebben opgelopen door de tand des tijds maar eveneens sporen van erkers zijn er nog aan te treffen. De schietgaten in de hoektoren hebben wel een merkwaardig langwerpige grote. Binnenin het kasteel kan men de sporen terugvinden van de gestarte restauratiecampagne welke echter nooit voltooid werd. Men kan er eigenlijk spreken over een ware chaos waarbij het moeilijk wordt om de oorspronkelijke delen nog te ontwaren tussen de gedeeltelijke verbouwingen en het aangebrachte puin. Aan de overkant van de slotgracht stond op het einde van de 15de eeuw, een poortgebouw. Verder naar buiten moest er nog een tweede slotgracht bestaan hebben.
Het kasteel van Crupet is gelegen in het kleine dorpje Crupet, op ongeveer 12 km ten noorden van Dinant en zo'n 10 km ten zuiden van Namen. Het maakt deel uit van de gemeente Assesse. Het dorpje is gekend om zijn culinaire hoogstandjes en zijn forellenkwekerij. Ook het kasteel behoort tot de toeristische attracties doch het is in privé-bezit en niet te bezoeken.
.Geschiedenis.
De oorsprong zou teruggaan tot de 11de of de 12de eeuw volgens sommige auteurs maar meer waarschijnlijker tot de eerste helft van de 13de eeuw afleidend naar zijn architectuur. De heerlijkheid van Crupet is reeds vermeld in 1278 terwijl de eerste vermelding van een gebouw (mannoir de Cripeit) dateert van 1304. Oorspronkelijk vinden we op de site enkel een machtige toren terug omringd met diepe grachten afhangend van de graaf van Luxemburg, waarbij spoedig ook andere gebouwen worden aan toegevoegd. In de 14de eeuw wordt het versterkte domein overgedragen aan de prinsbisschop van Luik. In 1549 gaat het over in handen van de familie Carondelet die aan de donjon een verdieping in uitstek toevoegen overdekt met een dak in de vorm van een piramide. Vervolgens worden er gebouwen aan toegevoegd vormend de basse-cour en verandert de plaats in een versterkte hoeve. In 1629 of 1669 gaat volgens de bronnen de eigendom over aan de familie de Mérode; door erfenis en door huwelijk komt het tenslotte in handen van de familie van de graaf van Thiennes en vervolgens aan de familie van de markies de la Boëssière. Lange tijd verlaten geweest, is het kasteel in 1925 opgekocht geweest door architect Adrian Blomme die het opnieuw in staat van bewoning brengt. Volgens de laatst beschikbare gegevens, na een gesprek met een aantal inwoners, is het kasteel nog steeds in handen van nazaten van A. Blomme.
Beschrijving.
De woontoren is omgeven door een grote vijver, nog verwijzend naar de grachten van voorafgaande periode. Het is voorafgegaan door een brug met drie bogen die eertijds een ophaalbrug moest inhouden. Zouden de rechthoekige sporen misschien nog een overblijfsel hiervan zijn ? Het beschikt ook over een erker boven het water welk waarschijnlijk de latrine zou kunnen zijn. De kleine ronde toren zal waarschijnlijk een traptorentje zijn. Als men eenmaal vooraan achter de struiken gaat, ontdekt men nog een versterkte muur waarbij men een versterkte ingang ontdekt met nauwe spleten van een vroegere ophaalbrug. Bovenaan de ingang moesten de kraagstenen een klassieke erker ondersteunen.
Een castrum bestaande uit een houten donjon, "Garde Chemin" genaamd, verschijnt voor de eerste maal in 1056 in de teksten van de abdij van Baume-les-Messieurs. Abt Odon heeft het voor de helft, twee eeuwen later aan Jean de Chalon, graaf van Bourgondië. Deze laatste laat op enige afstand van de oude versterking, een massieve donjon in steen bouwen. Le Pin is dooe huwelijk overgedragen aan de heren van Vienne in 1334. Etienne du Pin, schildknaap van Huguenin de Vienne, laat in 1364 de omheining met torens bijbouwen. In januari 1444 doet Guillaume d Vaudray, heer van Courlans, de ontvangst van het kasteel, bourg, heerlijkheden en bijbehoren van Le Pin. Met de oprichting van de verblijven heeft hij het kasteel het aspect zoals we het nog tot op de dag van vandaag kennen. In 1477, bij de dood van Karel de Stoute, hertog van Bourgondië, valt de Franse koning, Lodewijk XI, de Bourgondische bezittingen aan. Om de bezittingen van Maria van Bourgondië te verdedigen, brengt Guillaume het kasteel in staat van verdediging met het gebruik van vuurwapens. In 1595 verklaart Hendrik IV de oorlog aan Spanje en dringt de Franché-Comté binnen. In juli is Le Pin bezet door Franse troepen. Met de definitieve verovering van de Franché-Comté door de Franse kroon is de ontmanteling van het fort bevolen met de afbraak van de oostelijke vestingsmuren. In de 18de eeuw is het kasteel nog enkel een landgoed waar met het verbouwen van wijnbouw wordt begonnen na 1585. Tussen 1923 en 1933 onderneemt de familie de Watteville de restauratie van het kasteel.
Beschrijving.
Het kasteel verheft zich op een lichte helling van de heuvels in de Jura op enkele kilometers van Lons-le-Saunier. Het kasteel is samengesteld met een grote donjon, aan de zuidwestelijke hoek, en een polygonale ommuring geflankeerd met vijf halfronde torens waarvan er twee geopend zijn aan de heuvelengte, aan de oostelijke flank van de omheining. Een rondgang liep gans rond op de gevelmuren. De verblijven die in de 20ste eeuw gerestaureerd werden, steunen zich aan de westelijke gevels. Men betreedt het kasteel langs een overdekte ingang, vroeger voorzien van een ophaalbrug en in de zuidelijke gevel doorbroken. Deze ingang is geflankeerd door een enorme rechthoekige woontoren met een hoogte van 22 meter en van vijf verdiepingen voorzien. Een binnenste traptoren bedient de vijf verdiepingen. Het verblijf van de heer situeert zich op de tweede verdieping. De grote zaal met monumentaal haardvuur uit de 17de eeuw, grenst aan de kapel, verlicht door een drievuldigheidsvenster. Een rondgang overdekt met machicoulis op kraagstenen en hoektorentjes bezetten de bovenste verdieping. De verblijven verlicht door vensters met tussendeeltje, laat zich op twee verdiepingen zien, bediend door een traptoren aan de zuidelijke hoek. Tussen de donjon en de verblijven verheft zich het deel waar de huisbewaarder verblijft, een deel dat in de 20ste eeuw op een neo-middeleeuwse manier gerestaureerd werd.
Bronnen : - Salch Charles-Laurent in Dictionnaire des Châteaux et des Fortifications du Moyen Age en France; Editions Publitotal Strasbourg 1979. - Raymond Ritter in Châteaux, Donjons et Places Fortes; Librairie Larousse - Paris 1953 - Salch Charles-Laurent in Atlas des Châteaux Forts en France; Editions Publitotal Strasbourg 1977. - J-F. Fino in Forteresses de la France Médiévale; Editions A. et J. Picard Paris 1970. - Pierre Barbier in La France Féodale; tome I, Châteaux-Forts et Eglises Fortifiées, Les Presses Bretonnes Saint-Brieuc 1968.