Deze bescheiden Romaanse kerk te Imonville houdt Romaanse gedeelten in van een hoge kwaliteit die perfect naar gelijkwaarde kunnen geschat worden met de naburige kerk van Saint-Jean d'Abbetot. Zijn primitief plan, met zijn collateralen, een transept en drie apsissen in het oosten, duidt op een ambitieus programma en bescherming gegeven door de abdij van Valmont. De voorgevel die nog enkele Romaanse delen bezat, is na een restauratiecampagne ingestort. Het schip behoort tot het begin van de 16de eeuw. Maar het transept en het koor, vooral aan de buitenzijde, zijn totaal Romaans met een voortreffelijke stijl van het einde van de 11de eeuw. De zijbeuken hebben hoge, vlakke steunberen aan de hoeken en de dakgoten zijn met modillons versiert. Tussen het transept en het koor openen zich oostelijke kapellen waarvan de afscheidingen bemerkt. Het koor stelt zich samen met een korte, rechte travee, met dezelfde verheffing als de kruisbeuken, en met een lagere apsis, strak gemaakt door de steunberen. Deze in de as, zoals te Yainville, is doorbroken met een venster maar nu dichtgemaakt. De grote bogen in zwak reliëf, omkaderen de vensters zoals te Saint-Jean d'Abbetot, welke hier niet gemoluurd zijn en de bogen zijn opnieuw herdaan geweest. Het dak rust op een dakgoot met modillons gebeeldhouwd met dammotieven. Uitgezonderd een vak in de muur, ter hoogte van de oostelijke muur van de noordelijke kruising; in opus spicatum, is het metselwerk van een opvallende kwaliteit. Aan de centrale toren schijnt enkel de hoge partij oud te zijn. Aan de binnenzijde vindt men Romaanse delen aan de kruising van het transept. De linkse kruisbeuk houdt aan de eerste verdieping, een interessant decor in. Op iedere zijde komen drie rondbogen uit waarvan er twee naakt zijn en vallen terug op de kapitelen met korte hoekkrullen. De kapitelen van de kruising stellen een bijzonderheid voor. De ene heeft een kapiteellichaam totaal overdekt met dammotieven, de andere is bezaaid met fijne gaten aan de trepaan. De rechter kruisbeuk en de apsis zijn in de 19de eeuw ontdaan geweest van hun Romaanse karakter door een ruwe bepleistering.
- Lucien Musset in Normandie Romane II; La Nuit des Temps 41, Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1983. - Thierry Leprévost in L'Epopée des Ducs de Pierre: Editions Charles Orlet, Condé-sur-Noireau 1988 - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975. - Fred Uhler in France Romane; Editions Ides et Calendes, Neuchâtel en Parijs 1957. - Marcel Durliat in l'Art Roman; Editions d'Art Lucien Mazenot, Paris 1982.
De gemeente La Cerlangue, nabij de noordelijke oversteek van de Seine, met de brug van Tancarville, heeft in 1824, de oude parochie van Saint-Jean d'Abbetot ingelijfd, welke door wat geluk zijn ganse kerk heeft bewaard. Het scheelde echter weinig in 1835 toen de gemeenteraad de kerk wou verkopen, om het verblijf van de toenmalige onderwijzer te financieren. De abt Cochet, een beschermengel van oudheden in Normandië, redde de kerk van de ondergang en verkreeg zelfs in 1840 de classificatie van het koor en het schip. Dit bracht echter een nieuw gevaar met zich mee, de radicale herstellingen. De beschilderingen leden hieronder in 1855 toen Anatole Dauvergne, alhoewel goed bedoeld, steeds overdreef om wat hij zag te gaan verheffen in zijn restauraties. De kerk verheft zich in het midden van een omgeving met aangeplante glooiingen van grote beukenbomen waar zich de gebouwen van een boerderij verheffen; nabij een sterke helling die uitkomt op de trechtermonding van de Seine. Het dorp draagt een puur Deense naam, de boerderij van Abbi, en was in de 11de eeuw de hoofdplaats geweest van een herenfamilie, die vazal waren van de baronnen van Tancarville, die eveneens een belangrijke rol speelden bij de verovering van Engeland in 1066. Het was precies Raoul de Tancarville, kamerheer van de hertog van Normandie, Willem de Veroveraar, die tussen 1050 en 1060 een gift deed met Abbetot aan de kanunniken van Boscherville. Het was de dubbele bescherming van de heren van Tancarville en de abdij van Boscherville die het mogelijk maakte, om de hedendaagse kerk haar voorkomen te geven. Nochtans is het niet de kerk van de 11de eeuw die de architecten in het laatste kwart van de 11de eeuw, ontworpen. Het schip met drie geplafonneerde beuken is totaal gereconstrueerd in de 16de en de 18de eeuw. Het ontbreekt ons aan het Romaanse transept dat vermoedelijk in verschillende delen was opgericht. Peilingen gedaan door M.G. Priem, hebben sporen teruggevonden van de zuidelijke kruisbeuk en van de absidiool die er zich in opende. Dit in een soort enkelvoudig plan, identiek aan deze van de naburige kerk van Saint-Vigor d'Imonville. De Romaanse gedeelten waarvan de kerk nog beschikt is de kruising van het transept, het koor, de apsis en de crypte.
Beschrijving.
De kruising heeft enkel drie op vier van zijn Romaanse pijlers behouden. Deze van het noordwesten is ruimschoots hernomen in de 16de eeuw, op het moment toen men de traptoren aanbouwde. Er resten nog vier mooie rondbogen, met dubbele cilinders en met scherpe bogen en een verheffing die de centrale toren ondersteunt. Zij vallen terug op de hoge half in de muur gemetselde zuilen met verschillende versierde kapitelen. Deze van de boog die zich opent op de rechter kruising behoren tot dezelfde serie dan deze van Saint-Etienne te Caen, wat toelaat deze te dateren van rond 1070. Hun kapitelen dragen enkel een kubische kraagsteen en aan de hoeken gestileerde vegetarische krullen. Anderen hebben een dubbele kraag met bladeren en teruggebracht op een eenvoudige uitdrukking. Enkel het kapiteel rechts van de ingang van het koor stelt een interessante scène voor. Op de kraagsteen onderscheidt men een gezeten Christus voor, omgeven door een stralenkrans, op een troon en biddend, met een slecht geklede uitvoering en heel vlak reliëf. De kruising heeft in de 16de eeuw een gewelf ontvangen dat het licht onderschept welk te midden van de lantaarntoren valt. Merkwaardig genoeg heeft men de bogen die zich openden op de kruisbeuken dichtgestopt en in het zuiden de elementen van een Romaans vensterkijkgat, hergebruikt met een monoliet linteel. Deze zijn heel goed zichtbaar aan de buitenzijde. Het koor telt een rechte, hoge travee en een meer diepe halfronde apsis. Al de gewelven aan de kruisribben en in de halfkoepel, zijn hernomen geweest en herdaan in 1838 met een ruw metselwerk. Het grootste gedeelte van de zijmuren draagt een decor geplakt met blinde bogen, uitzonderlijk uitgerokken in de verticale zin. De zuilen die ze ondersteunen zijn versierd met gele en rode spiralen om de illusie van de bovenste zuilen weer te geven. Tussen de kruising en het begin van deze bogen openen zich aan weerszijden deuren onder monoliete kapitelen, nabootsend een timpaan. Deze in het noorden zijn dichtgemetseld. De boog die uitgeeft op de apsis is versierd met twee rijen van uitgeholde sterren. Het verticale effect heel zichtbaar aan de rechte travee van het koor, zet zich verder in de apsis, waarvan de binnenste samenstelling op twee niveaus is. Een lage fries zet zich verder met blinde bogen, gegroepeerd in paren, die de pijlers verdelen en rusten op de gedrongen zuilen met kapitelen versierd met krullen. Een afgekante reeks scheidt hen met een middenregister doorbroken met drie grote rondbogen omringd met voetringen. Vervolgens is het een gewelf in halfkoepel onteerd door het verschrikkelijke knoeiwerk daterend van de herstelling van 1838. Deze hebben de plaats ingenomen van de Middeleeuwse fresco's voorstellende Christus in majesteit en de symbolen van de Evangelisten. De kruising, het koor en de apsis dragen een meer verwarrend geschilderd decor. De slecht opgekuisde Gotische fresco's met een Laatste Oordeel aan de kruising, en de apostelen aan de rechte travee van het koor, staan naast zwakke hernemingen van een Romaans decor zoals de spiralen aan de zuilen, voor het grootste gedeelte gedaan door de restaurateurs van 1855, A. Dauvergne en zijn assistent Angelo de Zago. Hierbij kunnen we nog de schade aan toevoegen teweeggebracht door de vochtigheid die een groot gedeelte van de muur heeft aangetast. Onder dit oostelijke gedeelte van de kerk, ligt een crypte. In zijn laatste staat, voor de Revolutie, was zij toegewijd aan Saint-Martin en diende als begraafplaats voor de vooraanstaande families van het dorp. Niets in zijn architectuur verwijst echter naar een begraafbestemming. Deze crypte, geïnspireerd op de deze van de Romaanse kathedraal van Rouen, houdt een Noord-Zuid toegang in, onder een tongewelf, vanwaar men langs de zuidelijke zijde naar beneden gaat langs het oude kerkhof. De oude toegang liep langs de laatste travee van het schip in het zuiden. De crypte zelf bestaat uit twee traveeën overwelfd met kruisribben en een kooreinde in halfrond overwelfd in halfkoepel. De hoofdbeuk heeft een venster per travee aan de zuidelijke zijde en de apsis drie kleine vensters. Het schip en de apsis hebben eveneens een geschilderd decor ontvangen in de 14de, 15de en 16de eeuw. Men denkt hierbij aan scènes uit het leven van Saint-Nicolas, Saint-Gilles en Saint-Martin. Aan de apsis is een biddende Christus omgeven met symbolen van de Evangelisten. Men kan veronderstellen dat de afwisseling van de kleuren met de boog die de eerste en tweede travee scheidt, beantwoorden aan een oude bestemming. De buitenzijde van de kerk verschaft aan de bezoeker een meer bevredigende indruk dan aan de binnenzijde. Ongeveer al de Romaanse gedeelten zijn in een goed metselverband van kalksteen. De oostelijke puntgevel van het koor, bovenop de apsis, heeft zelfs een decoratief metselverband. Bovenop enkele rijen van opus spicatum, is het fronton totaal opgericht in een vervlochten metselverband. De apsis, in het noordoosten, heeft een merkwaardig zicht; omwille van de crypte, schijnt ze ongebruikelijk hoog. De vlakke steunberen verdelen het in drie delen. In elk is een hoge decoratieve rondboog ingeschreven. Deze rondboog die de vensters omkaderen zijn fijn gemoluurd en omringd met staafvormige kanteelversiering. Als de voetmuur die naar boven gaat met de vensters van de crypte tot de steunmuur van de hoofdbogen die een cordon onderlijnen, geeft het geheel toch een indruk van elegantie. Een dakgoot met modillons loopt onder het dak. Het oorspronkelijke gebouw, volledig met koor en transept, moest van een indrukwekkende kwaliteit zijn voor een nog kleine parochie. Dit is hetzelfde voorkomen, in raadselachtige termen, met de kerk in de onmiddellijke nabijheid van Saint-Vigor d'Immonville.
Bronnen :
- Lucien Musset in Normandie Romane II; La Nuit des Temps 41, Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1983. - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975. - Fred Uhler in France Romane; Editions Ides et Calendes, Neuchâtel en Parijs 1957. - Marcel Durliat in l'Art Roman; Editions d'Art Lucien Mazenot, Paris 1982.
Aan het uiteinde van een zachte helling van een lange rotsachtige kaap die zich verderzet tot aan de Seine, bevindt zich het dorp van Quillebeuf. De plaats draagt zonder twijfel een Scandinavische naam en was tot en met de 13de eeuw de ontmoetingsplaats van de walvisjagers van de Seine. In een schrijven van voor 942 wordt melding gemaakt van giften geschonken van hertog Guillaume Longue-Epée aan de abdij van Jumièges om de kerk te Quillebeuf te restaureren. Deze werd eveneens vastgelegd in een schrijven van 1025 waarin men de lijst citeert aan de plaats van Quillebeuf en Wambourg, nu Saint-Aubin-sur-Quillebeuf, met hun kerken, haven, ed....alles dus wat zou kunnen toebehoord hebben aan dit plattelandsdorp. Het is ook nog uit deze periode dat de kerk nog het merendeel van zijn afmetingen bezit, spijtig genoeg is het ganse Romaanse aspect niet bewaard gebleven. Het koor is herwerkt geweest op het einde van de 16de eeuw met een verheffing die de oude gedeelten overheerst en de collateralen van het schip zijn herdaan geweest in 1786, met eveneens een verlenging van het hoofddak. De meest interessante gedeelten van het gebouw gaan terug tot de 12de eeuw. Een meer spectaculaire gevel met een heel mooi portaal, een schip met vijf traveeën en een uitzonderlijk mooie, centrale toren met twee verdiepingen, één van de meest harmonieuze van Haut-Normandie. De moderne restauraties, de meest noodzakelijke was in 1910 door Ruprich-Robert, zijn discreet gebleven en hebben het onsamenhangend metselwerk gerespecteeerd die de charme van de westelijke puntgevel weergeeft.
Beschrijving.
De brede gevel, wel verstrakt door de steunberen heeft de structuur van het gebouw weer met een schip aanpalend met twee, uitgebreide zijbeuken. De wanden van de muren werden enkel doorbroken met heel inspringende schietgaten onder een monoliet linteel. Aan de puntgevel en aan de hoge gedeelten van de tweede verdieping, bemerkt men dat het merendeel van de oorspronkelijke stenen versierd zijn met een uitgeholde ruit, of een ster. Dit zou een gedeelte kunnen zijn met Karolingische inspiratie waarvan men ook sporen terugvond met de opgravingen van Deux Jumièges, of hier een verwerking van de preromaanse kerk die klaarblijkelijk al bestond in de periode van hertog Guillaume Longue-Epée. De bogen van de eerste en de tweede verdieping zijn herwerkt, de één in de 18de eeuw, de andere in de 19de eeuw en hun plaats komt overeen met deze van de oorspronkelijke doorbrekingen. De status van het geheel van de gevel komt overeen met wat men ziet aan de voorgevels van vele kerken van het begin van de 12de eeuw zoals te Guilbray en te Perrières in Basse-Normandie. De grootste interesse bij deze kerk concentreert zich aan het buitengewone mooie voorportaal die vijf boogrondingen telt met verschillende motieven. Enkel voor deze van de buitenzijde, die op manshoogte stuiten op de versierde onderzijde van maskers, verlengen zij zich op de steunberen wat men eveneens terugvindt bij kerken als Serquigny en Sainneville. Het decor ontcijfert zich als volgt, gaande van de omtrek naar het midden. 1) Een heel stijve rankenversiering met afwisselende palmetten; 2) vlakke oppervlakkige gezichten; 3) een zware voetring; 4) verticale palmetten en knoppen aan weerszijden van het portaal; 5) gebroken tegengewerkte stokken; 6) bloemstukken en soorten van fruit voorzien van een korte staart. De dierlijke motieven zelf zijn het voorwerp van een overdreven stijl. Het geplafonneerde schip is van een ruwe eenvoud. De rechthoekige pijlers aanpalend met halfzuilen op hun oostelijke en westelijke zijde ontvangen de rondbogen met dubbele, niet gemoluurde cilinders. Op de eerste verdieping van de kleine bogen, die voor het merendeel dichtgemetseld zijn, openen zich rechts van de pijlers zoals te Norrey-en-Auge. De kapitelen zijn voor het grootste gedeelte versierd met eierlijsten aan de rechter zijde, vlechtwerk of met gestileerd gebladerte aan de linker zijde. De kruising is van dezelfde structuur als het schip en behoudt de sporen van beschildering aan het binnenwelfvlak van de bogen. Zij heeft een vals gewelf van hout en plaaster. Zijn noordwestelijke pijler is herdaan geweest in de 16de eeuw. De overlangse bogen zijn vergelijkbaar met deze van het schip, de dwarse bogen zijn opgehoogd en deze welke zich opent op het koor is versierd met gebroken stokken. Het schijnt waarschijnlijk dat het Romaanse koor een rechte travee had, overwelfd met ribben. De centrale toren herneemt, vergrotend en zich losmakend, de samenhang van enkele zijtorens in de Basse-Normandie, het meest nabije voorbeeld in de Saint-Michel de Vaucelles te Caen. In zijn vierkant plan is hij aan zijn zuidwestelijke hoek geflankeerd met een ronde traptoren waarop zich het decor verder zet. De naakte onderbouw is verdeeld in grote delen onder het dak. De lage eerste verdieping, houdt een voortgezet decor in van aangeplakte rondbogen terugvallend op de paarsgewijze zuilen. Enkel de middelste boog van iedere zijde komt overeen met een boog. De tweede verdieping stelt een overgang voor tussen het gebruik van de 11de eeuw, die aan alle bogen een zichtbaar ontwerp heeft, en het ontwerp van de Gotische klokkentorens die de centrale bogen bevoorrecht. Te Quillebeuf versieren drie bogen iedere zijde; zij zijn met dubbele cilinders, gebeeldhouwd met min of meer goed bewaarde zaagtanden en vallen terug op zuiltjes omkaderend de versierde steunpilasters met een soort van opeenstapeling van voetringen. Maar de boog in het midden is de ene keer breder en meer verheven en de twee kleine gescheiden bogen zijn ingeschreven door een zuil met een zeer verwijd kapiteel. Op de traptoren hebben de bogen met dit niveau ongeveer een ontwerp met een kruispunt van twee bogen. De dakgoot met modillons is op het einde van de Middeleeuwen vervangen geweest door tandjes. Een hoge spits met afdak overdekt de mooie toren overdekt met leistenen.
Bronnen :
- Lucien Musset in Normandie Romane II; La Nuit des Temps 41, Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1983. - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975. - Fred Uhler in France Romane; Editions Ides et Calendes, Neuchâtel en Parijs 1957. - Marcel Durliat in l'Art Roman; Editions d'Art Lucien Mazenot, Paris 1982.
Toegewijd aan Saint-André heeft de kerk te Yainville steeds deel uitgemaakt van het domein van de monniken van Jumièges, reeds van bij het begin met de invasies van de Noormannen en daarna in de 10de eeuw onder Guillaume Longue-Epeé met de eerste ondernemingen tot herstel van de kerk om haar oorspronkelijke staat terug te geven. Het is aan dit personage te danken dat de kerk haar uitstraling behield. Zijn huidige staat is nog ongeveer hetzelfde als zij was in de 11de eeuw, enkel de westelijke gevel werd tijdens de 16de eeuw hernomen alsook de noordelijke zijdeur. Het niet overwelfde schip heeft Romaanse muren zonder versiering. In het noorden ziet men er nog sporen van zijn rechte vensterkijkgaten. Een brede travee tussen het schip en het koor ondersteund een massieve vierkante toren die naar zijn gedrongen schaal, de architecturale gedeelten weergeeft van de abdij Notre-Dame te Jumièges. Een hoge enkelvoudige onderbouw, verstrakt door de hoek met steunberen en doorbroken door een boog waarvan de herneming van de 16de eeuw dateert. De onderste verdieping van bogen is aan de scherpe hoeken aangezet. De bovenste verdieping waarvan iedere zijde een rondboog draagt, is omkaderd door twee paarsgewijze rechte bogen, gescheiden door een zuiltje (ineengestrengeld in het noorden, verenigd in het zuiden). Een dakgoot met modillons bevindt zich onder een hoog ruw afgewerkt dak. Deze toren is geopend op het schip en de apsis door de grote rondbogen met scherpe hoeken met eenvoudige cilinders. Deze rusten op de rechthoekige pijlers door de overgang van eenvoudige afgekante imposten. De halfronde apsis is overwelfd in halfkoepel en is vevolgens kort en eenvoudig van opzet maar stelt toch een merkwaardige bijzonderheid voor. In zijn as is namelijk een platte dunne steunbeer, doorbroken door een recht venster. Het is een heel vreemd deel maar niet uitzonderlijk. Men vindt dit van dezelfde periode terug in verschillende Romaanse kerken in Normandië; te Fiquefleur, te Ecajeul, te Rucqueville, en met een heel bredere boog te Saint-Vigor d'Immonville. Zoals aan de noordelijke collaterale van Saint-Valentin te Jumièges, zijn de drie bogen van de apsis, van een perfecte normale vorm aan de buitenzijde, vierkantig aan de binnenzijde zonder dat er een verandering. Men bemerkt van de vorige eeuw nog een geschilderd decor, met vals metselwerk en met bloemstukken, op de insprong van het middelste venster. Het geheel is van een aantrekkelijke eenvoud en verdient heelzeker een bezoek.
Bronnen :
- Lucien Musset in Normandie Romane II; La Nuit des Temps 41, Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1983. - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975. - Fred Uhler in France Romane; Editions Ides et Calendes, Neuchâtel en Parijs 1957. - Marcel Durliat in l'Art Roman; Editions d'Art Lucien Mazenot, Paris 1982.
Bij de Sint-Colombakerk te Deerlijk is de onderbouw van de achthoekige vieringstoren nog Romaans en werd verhoogd tijdens de Gotische periode met een zandstenen klokkenverdieping. Van de vroegere bouw zijn nog sporen terug te vinden in de zuidelijke transeptvleugel.
Bronnen.
- F. De Smidt in De Romaansche kerkelijke bouwkunst in West-Vlaanderen; Gent 1940. - R. Lemaire in De Romaanse bouwkunst in de Nederlanden; Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Kunsten n° 6, Brussel 1952.
De Sint-Eleutheriuskerk te Esquelmes, in de omgeving van Pecq, is een vrij gaaf voorbeeld van een eenvoudige dorpskerk uit de 11de eeuw. Het volumespel is uiterst eenvoudig; een eenbeukig schip onder scherp tegeldak, met een 16de eeuwse dakruiter, een lager presbyterium met zwakkere dakhelling en een halfronde apsis. In 1851 verlengde men het schip westwaarts in dezelfde stijl. Kleine rechthoekige venstertjes verlichten het zaalkerkje, eenvoudiger kan het niet.
Bronnen :
- R. Lemaire in De Romaanse bouwkunst in de Nederlanden; Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Kunsten n° 6, Brussel 1952. - Barral i Altet X in Belgique Romane et Grand-Duché de Luxembourg; Editions "La Nuit des Temps" n° 71, Zodiaque, La Pierre-qui-Vire 1989. - Jacqueline Leclercq-Marx in L'Art Roman en Belgique; Editions J-M. Collet 1997.
De vrijstaande toren in het centrum van Dottignies, in de omgeving van Mouscron, is een overgebleven vieringstoren van de in 1913 gesloopte kerk. Sporen duiden nog de hoogte aan van de zadeldaken van het schip, transept en koor. De sterk herstelde galmgaten met vernieuwde deelzuiltjes steken in spitsboognissen, gevat tussen doorlopend lijstwerk, en zijn kenmerkend voor de overgangsstijl naar de Gotiek.
Bronnen :
- R. Lemaire in De Romaanse bouwkunst in de Nederlanden; Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Kunsten n° 6, Brussel 1952. - Barral i Altet X in Belgique Romane et Grand-Duché de Luxembourg; Editions "La Nuit des Temps" n° 71, Zodiaque, La Pierre-qui-Vire 1989. - Jacqueline Leclercq-Marx in L'Art Roman en Belgique; Editions J-M. Collet 1997.
De Sint-Jan-de-Doperkapel in Chièvres is één van de boeienste voorbeelden van kleinere bedehuizen uit de Romaanse periode in Henegouwen. Deze kapel werd gesticht door Eva van Chièvres ten gunste van de Hospitaalridders van Sint-Jan te Jeruzalem. De eenbeukige kapel is duidelijk het resultaat van twee bouwcampagnes. Het schip dateert uit het midden van de 12de eeuw en wordt verlicht door telkens twee smalle venstertjes in de zijgevels en twee lichtopeningen in de westgevel. Het herbouwde portaal heeft een dubbele omlijsting met regelmatig gehouwen natuursteenblokken terwijl het parament zelf nog heel onregelmatig is gemetseld. Het koor, dat even breed en diep is als het schip, is iets recenter en dateert van de tweede helft van de 12de eeuw. De buitengevels zijn wat meer versierd maar getuigen toch nog van een ver doorgedreven eenvoud. Spaarvelden met dubbele rondbogen, met in de as de bovenlichten, ritmeren de zijgevels, terwijl rondboognissen de drie bovenvensters in de oostgevel benadrukken. De bakstenen top van de eindgevel is een herstelling uit de 17de-18de eeuw. Beschadigd tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de kapel nadien door S. Brigode zorgvuldig gerestaureerd. Bescheiden van afmetingen, maar indrukwekkend door haar eenvoud.
Bronnen :
- R. Lemaire in De Romaanse bouwkunst in de Nederlanden; Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Kunsten n° 6, Brussel 1952. - Barral i Altet X in Belgique Romane et Grand-Duché de Luxembourg; Editions "La Nuit des Temps" n° 71, Zodiaque, La Pierre-qui-Vire 1989. - Jacqueline Leclercq-Marx in L'Art Roman en Belgique; Editions J-M. Collet 1997.
Het leprozenhuis, Chapelle de la Ladrerie, te Chièvres
Beschrijving.
In de omgeving van Chièvres bevindt zich de kapel van het leprozenhuis gesticht door Eva de Chièvres, in het midden van de 12de eeuw. In het midden van de noordgevel bevindt zich de ingangsdeur, benadrukt door een geprofileerde rondboog met een waterlijst en een onversierd boogveld. De drie bovenlichten in beide langsgevels steunen op een doorlopende waterlijst. Het lagere, veelzijdige koortje telt vijf smalle rondboogvenstertjes. Ze zitten hierbij verdiept in een rondboognis. Het parament is nog onregelmatig. Alleen de hoekblokken en de vensteromlijstingen zijn gemaakt van grotere, rechthoekige gehouwen stenen. Deze kapel werd in 1885 gerestaureerd door architect M. Vincent. In 1930 volgde een nieuwe herstellingsbeurt. In 1944 werd het eveneens beschadigd door een bombardement.
Bronnen :
- R. Lemaire in De Romaanse bouwkunst in de Nederlanden; Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Kunsten n° 6, Brussel 1952. - Barral i Altet X in Belgique Romane et Grand-Duché de Luxembourg; Editions "La Nuit
De Sint-Pauluskerk te Godveerdegem (Zottegem) was oorspronkelijk eveneens een bescheiden 12de eeuwse zaalkerkje met een plattegrond met verhouding 2/1, waarvan nog een deel aan de westzijde herkenbaar is. Net als in Sint-Goriks-Oudenhove bouwde men later een Gotische middentoren op de plaats van het vroegere koor. Opgetrokken in Lediaanse zandsteen in breuksteenverband zijn de gevels doorbroken door sterk vernieuwde venstertjes. In de noordgevel strekt zich een gedichte lijkdeur. A. Bressers leidde in 1967 de restauratiewerken.
Bronnen : - R. Lemaire in De Romaanse bouwkunst in de Nederlanden; Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Kunsten n° 6, Brussel 1952. - A. Demey in Eenbeukige Romaanse kerken in Oost-Vlaanderen; Kultureel Jaarboek voor de provincie Oost-Vlaanderen, n° 5 Gent 1985
In het landelijke dorp Mullem, nabij Oudenaarde, bevindt zich de Sint-Hilariuskerk waarbij op de klokkenverdieping twee gedeelde galmgaten uitsteken en net zoals te Huise gaat het hier over een vierkante klokkentoren die overgaat in een achtkant. Een tweede lijst ter hoogte van de aanzet van de rondboognissen zorgt voor een sterke horizontale geleding.
Bronnen :
- R. Lemaire in De Romaanse bouwkunst in de Nederlanden; Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Kunsten n° 6, Brussel 1952. - A. Demey in Eenbeukige Romaanse kerken in Oost-Vlaanderen; Kultureel Jaarboek voor de provincie Oost-Vlaanderen, n° 5 Gent 1985
Van de Romaanse Onze-Lieve-Vrouwekerk te Bevingen bij Neigem (Ninove) rest alleen nog het koor. Dit was oorspronkelijk een eenbeukige kruiskerk met vieringstoren opgetrokken in Lediaanse zandsteen gemengd met ijzerzandsteen en daterend uit de tweede helft van de 12de eeuw als stichting van de heren van Wedergraete. Het schip en de transeptarmen werden gesloopt in het midden van de 17de eeuw. De vormgeving van het koor is heel eenvoudig, met rondboogvenstertjes in de zijgevels en een oculus in de eindgevel. Door de heropbouw van het koor, uitgevoerd in 1932 onder leiding van architect A. Bressers, en de toevoeging van een neoromaanse aanbouw ter vervanging van een beuk van 1732, heeft dit kerkje zijn authenticiteit totaal verloren.
Bronnen :
- R. Lemaire in De Romaanse bouwkunst in de Nederlanden; Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Kunsten n° 6, Brussel 1952. - A. Demey in Eenbeukige Romaanse kerken in Oost-Vlaanderen; Kultureel Jaarboek voor de provincie Oost-Vlaanderen, n° 5 Gent 1985
Het schip van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Rozebeke (Zwalm) is nog grotendeels het Romaanse zaalkerkje uit de tweede helft van de 11de eeuw of het begin van de 12de eeuw. Het is opgetrokken in Doornikse kalksteen en ijzerzandsteen in onregelmatig metselverband. In 1613 werd de beuk verhoogd in baksteenmetselwerk, werden de Romaanse rondboogvensters dichtgemetseld en werden grote laatgotische spitsboogvensters geplaatst. Bij de restauratie in 1915-1918 maakte architect F. Van Severen de oorspronkelijke venstertjes vrij. De sporen geven een goed beeld van de vroegere ordonnantie : Tweemaal vijf venstertjes, hoog tegen de dakrand geplaatst en verlichtten alzo het schip. Ongeveer in het midden van de zuidgevel bevond zich de lijkdeur, uitgevend op het kerkhof. De colonetten met knopkapitelen getuigen van een vroeggotische invloed vanuit het Scheldegebied.
Bronnen : - R. Lemaire in De Romaanse bouwkunst in de Nederlanden; Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Kunsten n° 6, Brussel 1952. - A. Demey in Eenbeukige Romaanse kerken in Oost-Vlaanderen; Kultureel Jaarboek voor de provincie Oost-Vlaanderen, n° 5 Gent 1985
Van de achtzijdige vieringstoren van de Sint-Petrus en Sint-Martinuskerk te Assenede stamt enkel nog de basis van het einde van de 12de eeuw. De tweede geleding met spitsboogvormige galmgaten is een toevoeging uit de 15de eeuw, verhoogd in de 17de eeuw. De onderste geleding is aan iedere zijde doorbroken door zeer smalle deelvenstertjes. De transeptgevels zijn bovenaan versierd met blindnissen met enkele en dubbele keperbogen. De kerk werd in 1906 hersteld door de Gentse architect H. Geirnaert en na de brand in 1944 opnieuw gerestaureerd door architect A.R. Janssens.
Bronnen : - R. Lemaire in De Romaanse bouwkunst in de Nederlanden; Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Kunsten n° 6, Brussel 1952. - A. Demey in Eenbeukige Romaanse kerken in Oost-Vlaanderen; Kultureel Jaarboek voor de provincie Oost-Vlaanderen, n° 5 Gent 1985.
De laatromaanse Sint-Pauluskerk, ten oosten van aalst, bewaardt nog enkel het vlak afgesloten koor, daterend uit de tweede helft van de 13de eeuw. De vensters zijn nog rondboogvormig. Terwijl in het Scheldegebied de nieuwe Gotische stijl reeds een algemene toepassing kende, bleef men in deze streek nog trouw aan de Romaanse vormgeving.
Bronnen : - R. Lemaire in De Romaanse bouwkunst in de Nederlanden; Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Kunsten n° 6, Brussel 1952. - A. Demey in Eenbeukige Romaanse kerken in Oost-Vlaanderen; Kultureel Jaarboek voor de provincie Oost-Vlaanderen, n° 5 Gent 1985.
Westrem is een Oost-Vlaams dorpje gelegen ongeveer halverwege tussen Aalst en Gent in de onmiddellijke nabijheid van Wetteren. Het Romaanse zaalkerkje van de Sint-Martinuskerk te Westrem dateert van de 12de eeuw en werd zoals in Landskouter en Sint-Goriks-Oudenhove geleidelijk uitgebreid met een middentoren, van het einde van de 13de eeuw of begin 14de eeuw, een transept, van de 15de en 17de eeuw en een veelzijdig koor van de 16de eeuw. Het schip opgetrokken in tamelijk regelmatige blokken van Lediaanse zandsteen, bezit nog sporen van een dichtgemetselde lijkdeur, of dodendeur en enkele oorspronkelijke bovenlichten. In beide gevels is het middelste venster hermaakt. De vensters steken hoog tegen de dakrand, een steeds terugkerend kenmerk bij de Oostvlaamse zaalkerkjes uit de Romaanse periode.
Bronnen : - R. Lemaire in De Romaanse bouwkunst in de Nederlanden; Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Kunsten n° 6, Brussel 1952. - A. Demey in Eenbeukige Romaanse kerken in Oost-Vlaanderen; Kultureel Jaarboek voor de provincie Oost-Vlaanderen, n° 5 Gent 1985
Bruyères is een heel oude lokaliteit; een kapel zou er opgericht zijn in de 7de eeuw. Het dorp hing af van het koninklijke domein en in de 12de eeuw, ter herdenking van hun trouw ontvingen de bewoners een charter van vrijstelling. Het was dus een klein versterkt dorpje. In 1357 beslisten deze om zich sterker op te stellen met een omwalling in steen; een ontwerp van de 16de eeuw heeft een beeld van het dorp. Aan de binnenzijde van de muur met hoekpaviljoentjes, rond de kerk, begrensde een andere muur welke men het fort noemde. De klokkentoren van de kerk heeft trouwens de uitstraling van een donjon. Als hoofdplaats van een dekenij was de kerk ook een centrum van bedevaart. De lokaliteit was welgesteld; zij leefde van de wijncultuur, het bleken van laken, zij bezat molens, een leerlooierij, zeg maar een kleine stad ipv een dorp. Men weet dat men de kerk in de 11de eeuw zou vernieuwd zijn en dat een inwijding plaats had in 1083 door de bisschop van Laôn, Elinand. De meest oude gedeelten van het monument zijn met zekerheid deze in het oosten.
Beschrijving.
De kerk van Bruyères is een sterk ontwikkeld gebouw dat een architecturaal decor voorstelt met een grote luxe, te zeggen aan de buitenzijde van zijn kooreinde. Dit stelt zich samen met een lang schip van vier traveeën, geflankeerd met eenvoudige collateralen. Oorspronkelijk ging een portaal met enkel twee zuiltjes en twee kraagstenen dit voorafgegaan aan de westelijke gevel. Men kan de kerk binnentreden langs twee zijdelingse portalen, aangelegd in de laatste travee van de collateralen, verderop vindt men het Gotische transept terug. Zijn centrale travee is overwelfd met een ster gevormd door het spel van de kruisribben en de hulpribben en de gewelven van de kruising vallen terug op een centrale colonnet. Deze kapellen zijn aangelegd geweest in de 13de eeuw maar zijn herwerkt in de 15de eeuw. Naar het oosten toe is de constructie homogener. Zij stelt zich samen met een Romaans transept maar overwelfd met ribben, met een sanctuarium voorstellend een rechte travee eveneens overwelfd met ribben en met een apsis, nauwer en overdekt met een halfkoepel en twee oostelijke gerichte kapellen. De klokkentoren staat bovenop de noordelijke Romaanse kruisbeuk en men betreedt hem op zijn bovenste niveau langs een vierkant torentje aanpalend aan zijn westelijke gevel naar het noorden. Het schip is overdekt met een plafond van passend samengestelde balken maar in de 19de eeuw had men deze begiftigd met valse gewelven in plaaster. Aan de noordelijke zijde bemerkt men het spoor van grote gebroken bogen, twee per twee, aan de pijlers afscheidend de traveeën. Tijdens de Gotische periode had men aan deze zijde twee grote kapellen opgericht; om reden van hun slechte staat zijn deze afgebroken in 1802. Men heeft de zijbeuk opnieuw ingericht en tijdens deze periode heeft men twee zijdelingse portaals aangebracht met een verwarrende uitstraling dat zij schijnen te dateren van de 13de eeuw. De zuidelijke collaterale heeft zijn valse ribgewelven behouden en hun gordingen komen overeen met de oorspronkelijke diafragmabogen die oorspronkelijk de traveeën scheidden. De kruising opent zich op het koor door een grote gebroken boog gemoluurd met voetringen en hollijsten bezaaid met kleine bloemen, die rusten op een bundel van drie colonetten. Een bolvormig en onregelmatig langwerpig gewelf opent de rechte travee; zijn ribben met drie staven rusten op drie colonetten waarvan de kapitelen zijn versierd met gebladerte of met een gehistoriseerd decor. Deze travee is verlicht door twee rondboogvensters en drie andere bogen werken het halfrond open. Indien aan de binnenzijde deze vensters voorzien zijn van versiering, zijn zij aan de buitenkant rijkelijk getrokken met hun colonetten ontvangend de staven van hun omkaderingsbogen versierd met maskers, rosassen of met bloempjes. De groepen van drie colonetten, verzwakt door de glooiing, vormen de steunberen steunend de drie apsissen; hun kapitelen stellen draakvissen, sirenes, leeuwen, viervoeters voor. Bovenaan loopt een dubbele dakgoot geassocieerd met plantenmotieven en met fabelachtige dieren, met maskers, met verdraaide of ontwrichte naakte personen. Het thema van de dubbele dakgoot is voluit gebruikt in de regio; men vindt er andere voorbeelden van te Urcel, Berzy-le-Sec, Dhuizel, Vieil-Arcy, Courmelles, Trucy en aan de kapel van de Tempeliers te Laôn. De noordelijke kruisbeuk komt overeen met de basis van de toren; hij dient vandaag als sacristie. Hij staat in verbinding met de kruising door een boog waar de ribben elkaar raken. De verbindingsboog is versmald geweest tijdens de periode wanneer men de klokkentoren opgehoogd heeft. Deze uitgestrekte ruimte is dus overdekt met een kruisgewelf voorzien van schildbogen. In het oosten opent zich een relatief korte absidiool zoals te Presles. De ingang van de apsis is ook verkleind geweest. Deze beuk is verlicht in het noorden door drie rondboogvensters; de venster naar het westen toe is blind gemaakt tijdens de toevoeging van de Gotische kapel. Bovenaan bevindt zich een hoge zaal die in verbinding staat met deze vastgelegd boven het Gotische gewelf van de kruising, door een kleine gebroken boog doorbroken met enkele treden en vastgelegd onder een grote gebroken ontlastingsboog. Aan de buitenzijde is de klokkentoren vastgehecht aan de steunberen, aan de hoeken geplaatst en tussen de venster die de schijn aanneemt van een schietgat. Deze steunberen verheffen zich met één enkel ontwerp tot en met de basis van het laatste niveau dat overeenkomt met een ophoging; de zijden van deze verdieping zijn opengewerkt door twee bogen omkaderd met een naakte cilinder, met twee voetringen en met een schuin afgewerkte rij die terugvallen op drie half in de muur gemetselde zuiltjes in de tussenliggende pijler en één enkel half in de muur gemetseld zuiltje in de zijdelingse voetmuren. Een dak in paviljoen overdekt deze toren; zij vervangt een spits, zichtbaar op het ontwerp van de 16de eeuw en verwijderd in 1793. de samenhang van het schip is eenvoudig. Zijn pijlers zijn kruisvormig met een dubbele uitsprong aan de zijde van de collaterale om de diafragmaboog te ontvangen, oorspronkelijk onderlijnend het afdak. De grote boog zijn is spitsvorm. Bovenaan zijn de hoge rondboogvensters doorbroken. De westelijke gevel is eenvoudig. Zij is vastgezet door vier steunberen met hellend vlak. In het midden opent zich een portaal getrokken in spitsboog waarbij zes colonetten van de uitsprongen overeenkomen met de voetringen van de boogrondingen en met een gemoluurde rij doorbroken met kubische holtes. Een volle topgevel bekroont het geheel. De staafvormige kanteelversiering en de maskers van de modillons van de dakgoot van het schip bevestigen het meer recentere karakter ipv deze aan de oostelijke gedeelten.
Bronnen :
- Raymond Oursel in Nord Roman ; La Nuit des Temps 76, Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1988. - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975. - Fred Uhler in France Romane; Editions Ides et Calendes, Neuchâtel en Parijs 1957. - Marcel Durliat in l'Art Roman; Editions d'Art Lucien Mazenot, Paris 1982.