Zoals te Saint-Denis zijn bij de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Bossière de gevels doorbroken door één of twee gedeelde galmgaten met middenzuiltje, in een boognis gevat. Deze toren ingebouwd tussen de 19de eeuwse zijbeuken, werd in 1937 grondig gerestaureerd.
Bronnen.
- Jacqueline Leclercq-Marx in L'Art Roman en Belgique; Editions J.M. Collet, Bruxelles 1997. - Jean-Pierre Esther en Geert Bekaert in België Romaans; Uitgeverij Hadewijch Antwerpen 1992. - André Courtens in Romaanse kunst in België. Architectuur, monumentale kunst. Brussel 1971.
De zware westertoren van de Sint-Denijskerk te Saint-Denis bij La Bruyère, heeft een rechthoekige plattegrond, waardoor hij nog aan monumentaliteit wint. De benedenbouw was oorspronkelijk geheel gesloten en verwijst naar de verdedigbare donjonachtige kerktorens uit de 11de eeuw. Ter hoogte van de klokkentoren zijn de gevels doorbroken door één of twee gedeelte galmgaten met middenzuiltje, gevat in een boognis. Deze versieringsvorm wijst op een bouwstijl uit de tweede helft van de 12de eeuw. In 1940 werd de toren beschadigd bij een luchtbombardement. Bij de restauratie in 1942 vernieuwde men de galmgaten en werd een nieuwe deuromlijsting aangebracht.
Bronnen.
- Barral i Altet X in Belgique Romane et Grand-Duché de Luxembourg; Editions Zodiaque "La Nuit des Temps" n° 71, Abbaye La Pierre-qui-Vire 1989. - Jacqueline Leclercq-Marx in L'Art Roman en Belgique; Editions J.M. Collet, Bruxelles 1997. - Jean-Pierre Esther en Geert Bekaert in België Romaans; Uitgeverij Hadewijch Antwerpen 1992. - André Courtens in Romaanse kunst in België. Architectuur, monumentale kunst. Brussel 1971.
In 1108 stichtten de burggraaf van Marsan, Loup-Aner en zijn vrouw, Garsie, te Perquie een monasterium. Zij droegen ervan de ontvangsten over aan Geoffrey, abt van Sauve-Majeure, die er een priorij stichtte. De aanwezigheid van deze gemeenschap rechtvaardigde spoedig de oprichting van een kerk met grootse omvang. Aldus stichtten in de 11de eeuw de Benedictijnen van Sauve-Majeure een priorij te Perquie waarvoor de bisschop van Aire de gronden schonk. Maar algauw bevonden er zich meer dan vijf monniken in deze gemeenschap en de nieuwe massieve kerk ten noordwesten van het kasteel, stelde grote afmetingen voor, voor deze monniken. De drievoudige halfronde absidiolen en de versterkte toren met zijn schietgaten in het midden van het schip zijn nog de resterende delen van de Romaanse periode. Het gebouw heeft verschillende restauraties ondergaan en zijn hoge schip met zijn westelijke klokkentoren zijn waarschijnlijk aangelegd door architect Ozanne in 1860. De constructie is volledig in op maat gemaakte blokken van zandsteen maar men kan enkele afzonderlijke blokken bemerken die lokaal vervangen zijn door onregelmatige breukstenen. De hoofdapsis is overwelfd met een halfkoepel voorafgegaan door een boog die rust op half in de muur aangebrachte zuilen terwijl deze van de absidiolen terugvallen op pilasters. Men vindt zuilen terug aan de ingang van de armen van het transept en de pijlers op steunpilasters in het schip met twee traveeën. De twee armen zijn overdekt met een tongewelf, de kruising en het schip met een kruisgewelf aangebracht in de 19de eeuw in de stijl van de 13de eeuw. Aan de hoek van de zuidelijke arm en het schip staat een wenteltrap toe om zich naar de klokkentoren te begeven. De vier verlengde bogen van het schip zijn aangebracht in de 19de eeuw. Aan de buitenzijde dateren de modillons van eenzelfde model die onder de dakgoot lopen ook van de restauratie van de 19de eeuw. Echter aan de binnenzijde zijn de kapitelen met zuilen voor het merendeel oud maar ze zijn ook voor een deel herdaan geweest. De vier aan de noordoostelijke hoeken en de zuidoostelijke van het transept zijn van het Korintische type met vlakke bladeren, steeds versierd met bolletjes aan hun uiteinden. Deze aan de noordwestelijke pijler stelt een verzonnen voorstelling voor. Deze aan de zuidwestelijke pijler tenslotte biedt een meer interessant gedeelte met opgerichte leeuwen op hun vier achterste poten en tegenover elkaar gesteld aan de hoeken.
Bronnen :
- Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975. - Monique Veaux in "A la découverte de Dax et de sa région" - Jean Cabanot in Gascogne Romane; Editions Zodiaque, La Nuit des Temps 2, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire - Raoul Deloffre et Jean Bonnefous in Eglises, châteaux et fortifications des Landes méridionales; Atlantica
De huidige kerk bewaart nog betekenisvolle delen in van de eerste kerk die men kan dateren van de 11de eeuw. Op een lengte van ongeveer 12 meter is de noordelijke muur gedaan met een metselwerk van kleine breukstenen, aan de binnenzijde verdubbeld met een zitbank en het schip was doorbroken met een deur, nu dichtgestopt maar die een merkwaardig monoliet linteel inhield met drie motieven in verzonken reliëf. De zuidelijke muur is enkel in zijn bovenste gedeelte bewaard gebleven. Men bemerkt er eveneens vensters met een eenvoudige insprong die hier heel hoog geplaatst zijn maar die aan de buitenzijde in de vorm van een holte voorstelden als beveiliging, heel goed gekend tijdens de preromaanse periode in het zuiden van de Pyreneeën. Men weet weinig van het kooreinde dat dit geheel afsloot daar deze in de volgende eeuw vervangen werd door de huidige apsis. Deze apsis en het deel van de muur dat het verbind met het oude metselwerk zijn gedaan in een middelmatig metselverband. De drie vensters die de apsis verlichten openen zich aan de binnenzijde als aan de buitenzijde in een boog gedragen door colonetten en omsloten door een archivolt. De gemoluurde of versierde banden met een fries van palmetten lopen aan de basis van de vensters waar ze de dekstukken verbinden. De kapitelen zijn versierd met hetzij één of twee rijen van gladde bladeren steeds beëindigd met bollen, hetzij met palmetten, met bloemstukken of met tegen over elkaar gestelde vogels. Deze thema's, zoals de manier waarop zij getrokken zijn, staan toe om het geheel toe te wijden aan een datum van rond het midden van de 12de eeuw. De apsis en zijn rechte travee moesten overwelfd geweest zijn met een tongewelf en een halfkoepel. Het schip daarentegen, voorzien van steunberen was heelzeker enkel overwelfd met een vlak plafond. Rond het begin van de 14de eeuw is de wijziging van het oorspronkelijke gebouw beëindigd door de constructie van een nieuwe westelijke gevel van ongeveer 2 meter dikte waarvan het bovenste gedeelte is opengewerkt om de klokken te herbergen en waarvan het binnenste gedeelte is doorbroken met een breed portaal waarbij de drie uitstekken zijn versierd met colonetten dragend de gemoluurde boogringen. Aan weerszijden van dit portaal steunen pijlers de uiteinden met een rij van kleine boogreeksen, versierd in bas-reliëf. In dit heel origineel gedeelte zijn talrijke elementen van het Romaans met kapitelen en dekstukken en met een verwerking van boogreeksen van de eerste zuidelijke Romaanse kunst, geassocieerd met de gebroken boogringen. De gevel is verbonden geweest met het schip aan de zuidelijke zijde door een massief inhoudend een traptoren. Om de plaatselijke bevolking te herbergen en te beschermen bij de onlusten van de Honderdjarige Oorlog heeft men een beetje later de gevel versterkt, niet door een toren zoals algemeen gebeurde, maar door een portaal met twee verdiepingen doorbroken met schietgaten achteraf gewijzigd in schietgaten voor kanonnen door het inwerken van een cirkelvormig gat aan hun basis. Na het terugkeren van de rust heeft men rond het einde van de 15de eeuw, niet enkel het gebouw hersteld maar ook vergroot met een inrichting naar de smaak van die bepaalde periode.
Bronnen :
- Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975. - Monique Veaux in "A la découverte de Dax et de sa région" - Jean Cabanot in Gascogne Romane; Editions Zodiaque, La Nuit des Temps 2, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire - Raoul Deloffre et Jean Bonnefous in Eglises, châteaux et fortifications des Landes méridionales; Atlantica
Oorspronkelijk was deze kleine kerk, sterk herwerkt in de 19de eeuw, enkel een toevoeging van Sainte-Croix van Rague welke reeds voor 1755 verdwenen is. Een plan van 1860, opgemaakt door architect Ozanne met een reconstructie, is voldoende gedetailleerd om een chronologie van de oude gedeelten te kennen waarvan enkel nog de Romaanse crypte bestaat en met een schip van dezelfde breedte van ongeveer 6,50 meter op een lengte van 13 meter op een hoogte van 9 meter. Twee kleine steunberen ondersteunden de druk van het gewelf van de apsis en twee andere de triomfboog. De afwezigheid van steunberen aan het schip doet ons veronderstellen dat het schip enkel geplafonneerd was. De Romaanse apsis die ontdaan is van ieder decor aan de buitenzijde, is daarentegen aan de binnenzijde sterk versierd; op haar ganse omtrek ontwikkelt zich een boogreeks met gebeeldhouwde kapitelen bovenaan een gemoluurde zitbank en onder een band van staafvormige kanteelversiering. Een tweede band van hetzelfde ontwerp loopt aan het begin van de halfkoepel en de triomfboog rust op de zuilen met eveneens gebeeldhouwde kapitelen. Al deze elementen hebben een radicale restauratie ondergaan in de 19de eeuw. Het gewelf is volledig herdaan geweest en de zitbank sterk gewijzigd. Maar het zijn vooral de kapitelen die gerestaureerd zijn door afgietsels en herkappen wat hun interpretatie heel moeilijk maakt. Met moeite kan men vaststellen of de mens tussen zeven dieren, ten zuiden van de boog in het midden Daniël in de leeuwenkuil voorstelt en dat Maria met het Kind in majesteit is gefigureerd ten zuiden van de triomfboog. Een geniale wijziging bemerkt men bij de vier boogreeksen nu vormend de hoofdboog of deze werkelijk van oorsprong met vijf waren. De doorbreking van een boog in de as heeft het weghalen van de centrale boog nodig gemaakt terwijl een oud kapiteel die in twee is gezaagd en vervolgens herwerkt, opnieuw gebruikt is geweest aan weerszijden van de boog, verlengend de twee oorspronkelijke kapitelen van de boog. Dit kapiteel kan afkomstig zijn van aan het uiterste noorden van de boogreeks waarbij het huidige kapiteel volledig een kopie schijnt te zijn. Het kapiteel van het uiterste zuiden stelt een gebeeldhouwde zijde voor naar het muur gekeerd welk een verplaatsing laat vermoeden. De huidige gevel is gevormd door een puntgevel in een samengestelde stijl die een Romaanse inspiratie in het portaal en de twee hoge vensters combineert met een Gotische stijl in de vierdelig opening van de puntgevel en de pinakels die als verlengstuk dienen van de steunberen aan de hoek. Men bemerkt dat de puntgevel zich hoger bevindt dan het dak van het schip. Dit alsook de stijl van het beeldhouwwerk aan het portaal staat toe een veronderstelling te staven dat de gevel van een latere periode is en van na de afbraak van het oude presbyterium waarschijnlijk op het uiterste einde van de 11de eeuw. De kapitelen van het portaal stellen de symbolen van de Eucharistie voor met druiven en kelk, graan, zaden en hostiekelk alsook een eekhoorntje, leeuwen die een vlak wapenschild vasthouden, waarschijnlijk om de wapen van Du Lion te dragen. Het timpaan is versierd met een voorstelling van de Goede Herder in buste.
Bronnen :
- Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975. - Monique Veaux in "A la découverte de Dax et de sa région" - Jean Cabanot in Gascogne Romane; Editions Zodiaque, La Nuit des Temps 2, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire - Raoul Deloffre et Jean Bonnefous in Eglises, châteaux et fortifications des Landes méridionales; Atlantica
De kleine kerk Sainte-Marie van Audignon is één van de meest boeiende kerken in de Landes. Zij heeft tijdens verschillende perioden vele verschillen verzameld maar eveneens merkwaardig omwille van hun kwaliteit en hun originaliteit. Men bezit geen enkele inlichting via documenten over de oorsprong en de geschiedenis van het gebouw maar men kan wel veronderstellen dat de aanwezigheid van de machtige abdij van Saint-Sever in de onmiddellijke omgeving en de pelgrimsroute naar Santiago de Compostella met niet ver daarvandaan een oud stop op deze route, een grote rol hebben gespeeld bij het begin en haar ontwikkeling. In een eerste staat stelde de kerk met heel bescheiden afmetingen, een eenvoudig gebouw voor inhoudend een overwelfd kooreinde zich openend op een geplafonneerd schip. Van dit gebouw hebben de verwoesting tijdens de Godsdienstoorlogen, de toevoegingen en de twee vergrotingen, enkel het oorspronkelijke kooreinde overgelaten. Opgericht in een middelmatig tot regelmatig metselverband en gestut door twee steunbeerkolommen, is dit kooreinde aan de buitenzijde bekroond met een versierde dakgoot met bollen die zich steunt op de kapitelen van de zuilen en op de modillons waarvan er zo'n 23 goed bewaard zijn. De nauwe vensters waren omsloten door een monoliet linteel versierd met halfronde cirkels in hoefijzervorm. De ontworpen thema's bij de gebeeldhouwde elementen zijn heel verschillend. Eén van de kapitelen draagt een rij vogels, verticaal opgesteld en waarvan de pennen, de bollen raken. Op de andere grijpen de fier opgerichte leeuwen met hun poten, kleine viervoeters die de astragaal opkruipen. De modillons dragen decoratieve thema's die hetzij geometrisch zijn met een samenstelling van staafvormige kanteelversiering, cirkelvormige lijst, voetringen of krullen, of hetzij vegetarisch met versneden gebladerte beëindigd door een bol. Men bemerkt ook verschillende gefigureerde of gehistoriseerde thema's; met vogels alleen of per twee, koppen van roofdieren of monsterachtige personages, exhibitionisten waarvan één met een aapachtig gezicht, een zittende denker met gezicht gesteund door een hand, de elleboog op de knie, een vioolspeler en tenslotte een ridder beschermd door zijn schild en op de hoorn blazend waarbij men bij deze plaatselijke traditie Roland in herkent. Zoals het heel regelmatig voorkomt voor een kerk die voor de christenen een toevluchtsoord voorstelt maar waarbij men het ook beschouwde als omringd langs alle kanten door bedreigende machten bootsen de gefigureerde of gehistoriseerde thema's op dit kooreinde, min of meer het Slechte, de Zonde of hun straf na; de zonde van het lichaam gefigureerd door de slangenmensen of de musicus aansporend tot dansen; de zonde van het geweld van de strijder; maar ook de dreiging met een straf voor deze zonden door de buitenaardse leeuwen of de vogels. De charme van dit geheel is nog onderlijnd door de kwaliteit van enkele meer bescheiden elementen. De heel duidelijke steenhouwerstekens en vooral enkele graffiti van voorbijkomende pelgrims die in het bijzonder een harp voorstellen of een mensenhoofd en verschillende salomonsknopen. Het binnenste interieur van het kooreinde is ook heel merkwaardig. Zoals geregeld in het Zuid-Westen en in het bijzonder in de streek van Chalosse is het bovenste gedeelte van de muren van de apsis en de rechte koortravee vooruitspringen. Maar in plaats zich te steunen zoals gewoonlijk op een boogreeks, rust zij op een soort van architraaf versierd met staafvormige kanteelversiering en afwisselend gedragen door de colonetten en de modillons. Deze samenstelling welke een erfenis is van de Antieke architectuur, is heel zeldzaam tijdens de Romaanse periode. Men vindt het enkel terug meer naar het noorden, en ik het bijzonder bij een aantal kerken van de Charente en de Périgord zoals bij de kathedraal Saint-Front van Périgueux. Hier is zij ingeleid door meer bescheidener elementen, door een triomfboog gedragen door zuilen waarvan de cilinder voor een groot deel weggelaten is in de 18de eeuw. Een belangrijk deel van het beeldhouwwerk die verschillende elementen versierden, zijn eveneens verdwenen of zijn zodanig weggelaten dat zij niet meer herkenbaar zijn. Zij die nog bestaan zijn van een grote kwaliteit en met een interessante iconografie. Terwijl de gehistoriseerde kapitelen en modillons aan de buitenzijde de krachten van het kwade en hun beproevingen voorstelden, is het een meer bescheidener programma dat zich illustreert door drie goed bewaarde, gehistoriseerde beeldhouwwerken aan de binnenzijde. Het enige nog herkenbare modillon achteraan de apsis toont de heilige Maagd dragend Jezus op haar knieën. Hetzelfde thema is hernomen op één van de kapitelen van de ingangsboog, in een nog ingewikkelder samenstelling; aan weerszijden van de heilige Maagd en het Kind zijn de Driekoningen voorgesteld bij hun aankomst, dragend in hun handen de geschenken en vervolgens met hun vertrek, begeleid door een engel die plotseling vanuit de hemel tevoorschijn komt. Het tweede kapiteel van de ingangsboog vervolledigt de les van de eerste tonende dit met het offer van Abraham, een ander aspect van de eucharistie, het offerende aspect. Hier is het eerste aspect hernomen maar op een ander deel met het dubbele offer van de zonen van Adam en Eva. Kaïn houdt een bundel vast en Abel draagt een lam op aan de Heer, gefigureerd onder de verschijning van Jezus in majesteit. Men weet dat bij het vervolg van het Bijbelverhaal dat Abel zijn offer wordt aangenomen wiens hart zuiver is, en dit van Kaïn verworpen waardoor Kaïn zich wreekt met het doden van zijn broer. In al deze elementen kan men de stijl herkennen van minstens drie beeldhouwers. Eén van deze beeldhouwers heeft drie kapitelen gerealiseerd van de zuil achteraan de apsis waarbij de grote bladeren, de knoppen in de vorm van een slakkenhuis zich te Hagetmau en vooral te Saint-Sever in de noordelijke tribunes en de zuidelijke absidiolen. Een tweede stijl is deze van de kapitelen van de ingangsboog maar ook enkele modillons van de binnen- als de buitenkant. Men bemerkt het ook te Saint-Sever in het meest westelijke deel van het schip en in het bijzonder op het kapiteel van het Martelaarschap van Johannes de Doper. Tenslotte is er een derde stijl herkenbaar aan de buitenzijde met de twee kapitelen van de dakgoot en enkele versierde modillons met geometrische motieven of met figuren : Men vindt deze karaktertrekken ook terug in het noorden te Mas-d'Agenais alsook in het zuiden te Lucq-de-Béarn.
Bronnen :
- Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975. - Monique Veaux in "A la découverte de Dax et de sa région" - Jean Cabanot in Gascogne Romane; Editions Zodiaque, La Nuit des Temps 2, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire - Raoul Deloffre et Jean Bonnefous in Eglises, châteaux et fortifications des Landes méridionales; Atlantica
De crypte van Saint-Girons is van oorsprong het restant van een abdij te Saint-Girons, een gehucht van Hagetmau. Het is eigenlijk te Saint-Girons dat de zich de oorsprong van de stad bevindt. Karel de Grote zou er een abdij gesticht hebben in 778 op de plaats van de martelaar Geruntius die er met een metgezel van Saint-Sever zou terechtgesteld zijn door de Vandalen rond het jaar 409. Echter geen enkele tekst kan deze legenden bevestigen waarschijnlijk te wijten door de concurrentie tussen Saint-Girons te Hagetmau en de abdij van Saint-Sever. De eerste vermeldingen van een monasterium op deze plaats gaan niet terug tot voor de 11de eeuw. Zonder de macht en de uitstraling van Saint-Sever te evenaren, had de abdij van Saint-Girons een relatief grote rijkdom die pas een verval kende in 1569 met de verwoestingen en de moorden begaan door de Hugenoten. Het nam veel tijd in beslag voor de restauraties van de ruïnes en nooit zou de abdij nog haar oorspronkelijke uitstraling evenaren alhoewel het reguliere leven er zich verder zette tot en met de Revolutie. Na de Revolutie werd de kerk een parochiekerk; echter door de immigratie van de agglomeratie raakte de kerk in verval en verviel beetje bij beetje tot een ruïne. Reeds in 1840 werd de crypte geklasseerd als Historisch Monument maar ondanks de talrijke restauraties was de rest van de kerk veroordeeld tot afbraak. Op het einde van de 19de eeuw verkoos de gemeente een nieuwe kerk te bouwen maar in het centrum van Hagetmau. In 1904 verkeerde de kerk in een erbarmelijke staat maar de crypte werd gerestaureerd tussen 1904-1908. Het koor van de oude kerk, opgericht bovenop de crypte werd ophoogd in overeenkomst met de rest van het transept en het schip. Vanuit de crypte moest men een 20-tal trappen omhoog, bestaande uit een witte steen en aangebracht in de 17de eeuw. Deze trap werd afgebroken en de ruimte veranderd in een deel dat nu het ingangsdeel vormt om toegang te krijgen tot de crypte. In het westen heeft men een muur opgetrokken om een portaal aan te brengen voorzien van een gril uit gesmeed ijzer. In het oosten is de oorspronkelijke Romaanse wand doorbroken op 0,50 meter van de grond met drie kleine inspringende openingen om een zicht te krijgen op de crypte zonder deze te betreden. Dit staat ten dienste van de pelgrims die alzo de relieken van de heilige konden aanschouwen zonder de crypte te betreden tot aan zijn graf. Aan iedere zijde van de kleine ingangszaal bemerkt men de aanwezigheid van twee boogreeksen; de ene, een blinde voor de decoratie, de andere die zich lager bevindt overdekt het gedeelte bovenaan van de kleine trap, overwelfd met een tongewelf, die naar de crypte leidt. Het geheel van de hedendaagse constructie die de crypte beschemt, meet ongeveer 20 meter in lengte op 12 meter breedte. De Romaanse apsis is vervangen tijdens de Gotische door een kooreinde met vijf wanden, door zware steunberen ondersteund. Wat rest van de oude Romaanse kerk is aan de buitenzijde heel beperkt, vanaf het uitstekende ronde gedeelte met de trap van de crypte tot en met de hedendaagse westelijke muur. Sporen van de absidiolen zijn nog zichtbaar aan twee zijden met een brokstuk van de muur die ze verbond met het uitstekende gedeelte van de trap. Deze waren uitgevoerd in breuksteen en keien in een dikke mortellaag met een muurdikte van één meter. De wanden waren gedaan in op maat gemaakte stenen in middelmatig metselverband van witte kalksteen of soms grijsachtig waarschijnlijk afkomstig van de kalksteengroeven van Pédelail. Het gereconstrueerde gedeelte tijdens de Gotische periode komt overeen met het oostelijke uiteinde van de apsis met muren van ongeveer één meter dikte en acht steunberen om de stabiliteit te verzekeren. Men veronderstelt dat een groot gedeelte van de gebruikte materialen voor deze reconstructie afkomstig waren van het vroegere Romaanse gedeelte. De omvang van de blokken in middelmatig of somtijds in groot metselverband, is voor een groot gedeelte identiek aan deze van de voorgaande periode. Men bemerkt er trouwens de merktekens van de steenhouwers op de blokken die tot de Romaanse periode behoorden. Bijkomstige materialen van enkele gedeelten van de muur zijn gebouwd geweest met blokken witte of beige kalksteen zijn afkomstig van de kalksteengroeven van Dumes. De crypte in de vorm van een rechthoek verlengd met een veelhoek van drie wanden, is overwelfd met ribgewelven in het midden rustend op vier geïsoleerde zuilen. Aan weerszijden van de eerste zaal laten de uitgewerkte trappen in de muur het toe om naar een deel te gaan van hetzelfde plan als de crypte. In zijn huidige staat bezit de crypte nog 14 kapitelen waarvan er acht op zuilen staan die min of meer diep zijn ingewerkt, twee op aangebrachte zuilen en vier op geïsoleerde zuilen. Ondanks de kleine afmetingen van het geheel stellen deze ontwerpen een merkwaardige verscheidenheid voor, niet enkel in hun thema's maar ook in hun stijl. Zes kapitelen zijn geïnspireerd op het Korintische type, drie zijn ontdaan van iedere versiering in detail zonder deze te gaan interpreteren als een bewijs van gebrek of onkunde, of een wil van eenvoud. Eigenlijk stellen ze een grote verscheidenheid voor van samenstelling en vooral van vorm en afmeting, et met een monumentale waarde van kwaliteit waarin men de invloed van onderzoek herkent, reeds beleid in de jaar 1080-1090 bij de nabije werkplaatsen van Saint-Sever. Totaal verschillend zijn drie andere kapitelen waarbij het gebladerte een decor heeft ontvangen gedaan met lange kelkbladen samengesteld in één of twee rijen aan iedere zijde met een tussennerf. Vogels en leeuwen zijn voorgesteld op andere kapitelen van Saint-Girons, hetzij in één enkel decor, hetzij geïntegreerd in een gehistoriseerd thema, min of meer ingewikkeld. Zoals te Saint-Sever zijn de twee aan twee gestelde vogels aan de hoeken verwant met een type dat zich bevindt van Toulouse tot Compostella van het begin van de 11de tot einde van de 12de eeuw met varianten die enigszins verschillen. Men herkent de lange pennen van de vleugels, veren in schubben onder de nek en vormen van klauwen en ook met andere overeenkomstige kenmerken met de vorm van de kop, het oog maar vooral de staart die zich aan de binnenzijde van het blok lijkt te verlengen in de vorm van een demonische draak. De klauwen houden zich vast aan het hoofd van een verdoemde. Zoals te Saint-Sever vindt men te Hagetmau, voorbijkomende leeuwen terug, in een rij achtereen op drie zijden van de kapitelen en voorstellend een maan doen denkend aan krullen of haarlokken en vooral de breed gespleten muil die hun de naam van "lachende leeuwen" heeft gegeven. Vier kapitelen zijn gehistoriseerd en twee onder hen stellen zoals bij de vier voorgaande leeuwen en vogels voor voor het merendeel in een scène van de verdoemden ingebracht waarbij zij de beproevingen voorstellen. Men ziet aldus personen die trachten de weerstaan aan de monsterlijke vogels en andere die een demoon uitlevert aan een vraatzuchtige leeuw. De verschillende elementen samenstellend deze twee ontwerpen zijn niet altijd getrokken in verzekerde gelijkenis. Zoals de vogels heel goed ontworpen zijn, zijn de leeuwen meer omslachtiger en de personages die meestal buiten verhouding zijn weergegeven, hebben hetzelfde smalle gezicht, bovenmatig grote oren, dezelfde uitdrukking en dezelfde uitpuilende ogen. Met twee andere kapitelen wordt de symbolische betekenis van het ontwerp meer uitgesproken weergegeven. Op een zijde die men de slechte rijke van de parabel gezeten aan een tafel met twee metgezellen met aan hun voeten de arme naakte Lazarus, van wie zijn zweren worden gelikt door honden. Aan de zijde daarnaast is de situatie van de personages net omgekeerd waarbij Lazarus wordt rechtgehouden tussen twee engelen en beneden is de rijke gelegen in een lijdende houding waarbij zijn uitgedroogde tong uit zijn mond hangt. Deze dubbele scène die de zonde van de gierigaard weergeeft met zijn beproeving, en is hierbij nog vergezeld van een derde personage die een andere hoofdzonde weergeeft namelijk de gulzigheid. Op de twee laatste zijden werpt Daniël op de uitdaging van de koning van Babylon, een bol paardenhaar en pek naar een draak die deze verorbert en zich reeds wringend in de pijnen van de doodstrijd. Een laatste kapiteel stelt een scène voor uit de Handelingen van de Apostelen nagebootst door een gegraveerde inscriptie op de zijden : FEREA QVID - CVSTODES - / MIRVM SIC CEDVNT / HOSTIA PETRO - SOLVE / RE ANGELVS PETRVM ; de ijzeren poorten wijken voor Petrus. De bewakers. Een engel bevrijdt Petrus. Het gaat hier eigenlijk om de bevrijding van Petrus door een engel die zijn kettingen met een slag van de lans verbreekt terwijl twee soldaten gewoon de wacht houden voor de gevangenis. Een duif houdt bovenaan een bloem in zijn bek nabootsend de goddelijke aanwezigheid. Men kan vermoeden dat de keuze van dit thema bestemd is om de persoon van Petrus te verheerlijken en dit in verband met de ontwikkeling van het pauselijk gezag in de 11de eeuw en het begin van de 12de eeuw.
Bronnen :
- Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975. - Monique Veaux in "A la découverte de Dax et de sa région" - Jean Cabanot in Gascogne Romane; Editions Zodiaque, La Nuit des Temps 2, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire - Raoul Deloffre et Jean Bonnefous in Eglises, châteaux et fortifications des Landes méridionales; Atlantica
De Romaanse kapel Saint-Laurent te Caupenne domineert zijn omgeving vanop een helling "Sables Fauves" en was vermoedelijk van oorsprong de castrale kapel van het verdwenen versterkte kasteel van Caupenne. Het halfronde kooreinde stelt geen enkel decor voor. Het zware ontwerp is in groot metselverband met op maat gemaakte stenen. Het nochtans grote schip is voorzien van een noordelijke collaterale welke in de 18de eeuw werd toegevoegd. De ingang langs de noordelijke zijde houdt een groot portaal in. De muur van de collaterale is gebouwd in breuksteen in een dikke mortellaag. De zuidelijke zijde is niet zichtbaar, nog toegankelijk. Aan de binnenzijde staat de noordelijke zijbeuk in verbinding met het schip door drie bogen op vierkante pijlers die bij het binnenkomen de indruk geeft van een grote zaal. Daarop staat in het westen een tribune. Enkele fresco's versieren de halfkoepel. Waarschijnlijk werden deze aangebracht bij de restauratie van de kerk in de 17de eeuw.
Bronnen :
- Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975. - Monique Veaux in "A la découverte de Dax et de sa région" - Raoul Deloffre et Jean Bonnefous in Eglises, châteaux et fortifications des Landes méridionales; Atlantica
Het Romaanse kooreinde met op maat gemaakte stenen in middelmatig metselverband is halfrond. Het behoudt een dakgoot met staafvormige kanteelversiering ondersteund door gebeeldhouwde modillons, echter aangetast en een dichtgemaakt rondboogvenster met colonetten en gehistoriseerde kapitelen. De andere Romaanse openingen zijn eveneens dichtgemaakt maar er rest nog een fries met rankenversiering rond de vroegere vensters, eveneens lopende over de steunberen en volledig rond de apsis lopen. De drie platten steunberen in op maat gemaakte stenen situeerden zich tussen de drie Romaanse vensters. Deze zijn vermoedelijk in de 15de eeuw vervangen geweest door twee nauwere en hoger geplaatste vensters. Het relatief kleine schip is eveneens in de 15de eeuw vergroot geweest met twee collateralen waarvan men talrijke stenen heeft gebruikt van het oorspronkelijke schip met merktekens van de steenhouwers. Deze zijbeuken zijn voorzien van twee Gotische vensters en drie steunberen terwijl in het westen een vierkante, versterkte toren is aangebouwd in de 14de eeuw maar met dezelfde materialen. Drie zware steunberen met waterlijst ondersteunen deze aan de westelijke zijde, met twee spitsbogen verbonden. Men bemerkt aan de zuidelijke als aan de noordelijke zijde nog een kruisvormig schietgat. Er bestaat eveneens nog een restant van de rondgang met kantelen onder het dak overdekt met dakpannen.
Bronnen :
- Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975. - Monique Veaux in "A la découverte de Dax et de sa région" - Jean Cabanot in Gascogne Romane; Editions Zodiaque, La Nuit des Temps 2, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire - Raoul Deloffre et Jean Bonnefous in Eglises, châteaux et fortifications des Landes méridionales; Atlantica
De kerk Sainte-Marie of Notre-Dame situeert zich in de gemeente Bostens. Zij wordt beschouwd als één van de meest merkwaardige Romaanse gebouwen in het land van Marsan ! Zijn klokkentoren, kooreinde met koor zijn als Historisch Monument geklasseerd in 1916. In 988 doet Guillaume Sanche, hertog van Gascogne, een schenking van de oorspronkelijke kerk aan de Benedictijnenabdij van Saint-Sever die een uitgestrekt gedeelte in de Gascogne van de weg naar Santiago de Compostella vanuit de Limousin controleerde. De kerk hield enkel een éénbeukig schip met een tongewelf en een apsis in. Naar de benodigdheden van de plaatselijke bevolking en in het verlangen van de abdij ivm haar macht en uitstraling, werd het oorspronkelijke gebouw gewijzigd in de 12de eeuw, met de oprichting van een tweede zuidelijke kapel en een toren van een 15-tal meters hoogte in het westen. Drie van zijn muren steunen zich op het oorspronkelijke schip. De vierde steunt zich op een geheel van transversale boogreeksen, verwoest en opnieuw opgericht in een recentere periode vanuit de bestaande gedeelten. Men vindt sporen van de kerk terug onder de naam van "Ecclesia Sancta Mariae de Balestano seu de Bausten".
Beschrijving.
De kerk in Romaanse stijl daterende van de 12de eeuw, is toegewijd aan de heilige Marie van Bostens. Zij is een etappe op de weg naar Santiago de Compostella komende van de Limousin en is heden verbonden met de parochie Saint-Jacques des Grands Pins. De klokkentoren, het koor en het kooreinde werden aldus als Historisch Monument geklasseerd in 1916. De klokkentoren werd in de 14de eeuw verhoogd tot een 19-tal meter en herwerkt tot een verdedigingstoren. Men vindt er op zijn eerste niveau, gebeeldhouwde kapitelen van symbolische personages in een vegetarisch decor, bij de openingen in rondboog. - In het oosten bevindt zich een groep personages, twee per twee met het gezicht naar omlaag, die zich naar de hemel schijnen te keren, om zich te bevrijden van hun zonden. Daarnaast een centrale figuur, met geplooide benen, die zijn naaktheid toont. Hij is omringd met twee rechtstaande koppels, die nog in strijd zijn met hun voornemens. - In het zuiden staan viervoetige dieren en vogels tov elkaar. - In het westen bevindt zich aan de binnenste zijde, het hoofd van een personage boven vegetarische elementen. - In het noorden is een personage aan het bidden in een bidhuis, een soort van boog in een vegetarische vorm.
De toren die dus aanvankelijk een 15-tal meter hoogte kende, had de breedte van het schip waaraan zij zich steunde op een drietal zijden. Om de vierde muur te verheffen werd het schip ingesneden door transversale bogen. Zes paarsgewijze bogen waarvan twee in het oosten en in het westen en nauwere in het zuiden en het noorden, houden in het midden twee versierde colonetten in met gehistoriseerde kapitelen. Bovenaan overdekte een dak met twee hellingen het geheel van deze constructie. De uiteinden die dit dak ontvingen zijn nog steeds merkbaar bovenaan de oude dakgoot in het zuiden en het noorden met eveneens de restanten van de gebeeldhouwde modillons van personages en dieren. In de 15de eeuw werd de vierkante toren met 4 meter opgehoogd en voorzien van een rondgang onder het dak. De klokkentoren meet nu 19 meter met drie overwelfde verdiepingen. Vervolgens vergrootte men het schip naar het westen en men plaatste op het niveau van de toren, twee grote bogen om een gemakkelijke verbinding toe te laten met de ganse lengte van het gebouw Het lage,rechthoekige kooreinde is overwelfd met een tongewelf en bezit geen triomfboog maar zet zich verder door een meer verheven schip van 8,80 meter hoogte op 5 meter breedte en verlengt zich tot en met de laatste westelijke travee waar de ingangspoort is ingewerkt. Onder het hellend dak was in het noorden en het zuiden een dakgoot ondersteund door verschillende gebeeldhouwde modillons, voor het merendeel min of meer goed bewaard. Naast de kleine Romaanse kerk werd een tweede kooreinde bijgevoegd in de 12de eeuw, identiek op enkele details na en verlengd door een schip met traveeën die in verbinding stond met het eerste door twee ongelijke boogreeksen. Men kan er nog de vensters met grote insprong terugvinden maar de gebeeldhouwde modillons vindt men nog enkel aan de zuidkant terug. Boven de gootmuren staan modillons als kleine stenen in de vorm van een S, om de dakgoot te ondersteunen. Zij zijn versierd als personages, dieren en geometrische vormen. In het zuiden neemt een terugdraaiende vorm het thema van de groet van de kapitelen en in het noorden symboliseert een figuur die aan zijn tong trekt, het woord, zijn voornemens en zijn gevaren.Nabij het eerste kooreinde vond men het niet nodig om gebeeldhouwde modillons te plaatsen aan de noordelijke zijde van deze absidiool wat haar late constructie hierbij bevestigd. Men kan echter wel hetzelfde metselwerk herkennen van breukstenen met op maat gemaakte blokken van een middelmatig metselverband aan de hoeken met steenhouwerstekens. De muur van het schip is zwaarder met breukstenen van dezelfde materie maar het maatwerk verschilt met de stukken baksteen in een dikke mortellaag. Dit zwaar ontwerp is waarschijnlijk het gevolg door de reparaties na de Godsdienstoorlogen. Toegevoegd aan de oorspronkelijke beuk in het noorden en minstens even hoog, bezit deze enkel gebeeldhouwde modillons onder de dakgoot dat zich verder zet aan de zuidelijke zijde. De toren die aanvankelijk een 15-tal meter hoogte kende, had de breedte van het schip waaraan zij zich steunde op een drietal zijden. Om de vierde muur te verheffen werd het schip ingesneden door transversale bogen. Zes paarsgewijze bogen waarvan twee in het oosten en in het westen en nauwere in het zuiden en het noorden, houden in het midden twee versierde colonetten in met gehistoriseerde kapitelen. Bovenaan overdekte een dak met twee hellingen het geheel van deze constructie. De uiteinden die dit dak ontvingen zijn nog steeds merkbaar bovenaan de oude dakgoot in het zuiden en het noorden met eveneens de restanten van de gebeeldhouwde modillons van personages en dieren. In de 15de eeuw werd de vierkante toren met 4 meter opgehoogd en voorzien van een rondgang onder het dak. De klokkentoren meet nu 19 meter met drie overwelfde verdiepingen. Vervolgens vergrootte men het schip naar het westen en men plaatste op het niveau van de toren, twee grote bogen om een gemakkelijke verbinding toe te laten met de ganse lengte van het gebouw. Tenslotte werd een portaal toegevoegd in de 17de eeuw aan het westelijke uiteinde. Het gebouw weerstond aan de tijd maar het metselwerk van de toren vertoonde wel enkele bezorgheden. Vandaar dat men met de restauratiewerken van 1960-1962 een stabiele laag aanbracht aan deze toren en reconstrueerde men de oude westelijke muur van het schip en verving men door een geheel van boogreeksen, op de tweede verdiepingen, één van de twee lage boogreeksen. De binnenzijde van de kerk bezit geen uitstraling zoals men zou kunnen verwachten bij een kerk die aan de buitenzijde zo gedecoreerd is. Aan de ingang bemerkt men een Romeinse zuilkolom in marmer. Men heeft op een gedeelte van het tongewelf van het eerste schip, een beschildering van meer dan zes meter lengte van de 13de eeuw ontdekt. Enkel een omvang in zwart maar heel vervaagd, van een Christus, met zijn borst en zijn verheven rechter zegende hand, in een mandorla in amandelvorm is blijven bestaan. De symbolen van de vier Evangelisten hebben er zich ook bevonden maar zijn nu totaal vervaagd. Er waren beschilderingen aanwezig die al de muren van het schip, het tongewelf en de muur bovenaan het koor overdekten. Aan de binnenzijde van het westelijke portaal bevond zich een christogram bovenaan de zuidelijke poort die van de Romaanse periode dateerde, een monogram gevormd met de eerste letters van Christus in het Grieks. De alfa en de omega herinneren dat de Heer het begin en het einde van het universum is. De woorden, pax, lux, rex en lex duiden eveneens Christus aan, zoals de redder, het licht, de vrede en de wet.
Bronnen :
- Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975. - Monique Veaux in "A la découverte de Dax et de sa région" - Jean Cabanot in Gascogne Romane; Editions Zodiaque, La Nuit des Temps 2, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire - Raoul Deloffre et Jean Bonnefous in Eglises, châteaux et fortifications des Landes méridionales; Atlantica