Chapaize is een parochie van de hoge middeleeuwen waarbij de kerk zich net naast een fontein bevindt toegewijd aan de heilige Legerius. Ze hing af van de abdij Saint-Pierre van Châlons als priorij. Een kleine ermitage werd opgericht in de 10de eeuw en vervolgens de kerk en het monasterium in de 11de eeuw. Deze kerk dateert waarschijnlijk van rond 1030-1050 en werd waarschijnlijk opgericht door de Lombardische grote abt-bouwer Guillaume de Volpiano van Dijon. Door een brand verwoest rond 1100 werd de kerk in de 12de eeuw gerestaureerd en het gewelf van het schip werd heropgericht rond 1150 om de stabiliteit te verzekeren. Het koor werd opgericht bij het begin van de 13de eeuw. De hoge vensters van het schip werd dichtgestopt rond 1400 wanneer men de daken herdaan heeft in leisteen. In de 16de eeuw vertrokken de monniken naar Châlons. Het monasterium werd vervolgens verkocht aan de heren van Uxelles. De kloostergebouwen werden afgebroken en begin 17de eeuw werd de kerk een parochiekerk van Chapaize. De eerste restauraties vonden plaats bij het begin van de 18de eeuw waarbij de daken en de gewelven hersteld werden. In 1862 is de kerk geklasseerd als historisch monument opnieuw gerestaureerd in de perioden 1865-1867 en in 1881. Gedurende de ganse 20ste eeuw hebben talrijke restauraties plaats gevonden en de kerk haar huidig aspect gegeven.
Beschrijving.
De kerk van Chapaize, gedomineerd door zijn hoge klokkentoren, verheft zich in het midden van een kerkhof. Begonnen rond 1030, dateert het grootste gedeelte van de 11de eeuw. De kerk houdt een basicaal plan in met een niet uitstekend plan. Het schip houdt vijf traveeën in, geflankeerd door zijbeuken, verlengt zich door een travee van het transept en een koortravee met drie absidiolen. Het koor en de absidiolen zijn in de loop van de 13de eeuw gewijzigd in een laatromaanse stijl. Aan zijn westelijke zijde is zijn hoogste gedeelte versierd met Lombardische banden gevolgd door zijn puntgevel. De boogreeksen omhorden een boog met twee colonetten met kleine kapitelen gebeeldhouwd in gebladerte. De herwerkte zijgevels tonen de samenhang van het schip met hoge vensters en steunberen. Aan de noordelijke zijde is de eerste travee nog versierd met drie Lombardische banden daterende van de eerste bouwcampagne. De gootmuren zijn gereconstrueerd in een regelmatig metselverband van de 12de eeuw. In het noorden is de muur nogmaals hernomen geweest in de 14de eeuw terwijl in het zuiden deze herdaan zijn in de 19de eeuw. Het hoge gedeelte van de travee van de klokkentoren is eveneens versierd met Lombardische banden. Rond 1150 is zij versterkt geweest door steunberen die het afwezige transept kenmerken. De trap die leidt naar de klokkentoren aan de zuidelijke zijde dateert van 1751. Het kooreinde, in groot metselverband is gekenmerkt door de puntgevel van de koortravee en de absidiolen. De centrale apsis is gekenmerkt door een dakgoot met boogreeksen. Nog in het noorden flankeert een moderne sacristie het geheel. De centrale klokkentoren is het mooiste deel van het gebouw. Deze toren met een hoogte van 35 meter, is een meesterstuk in de Lombardische kunst. Met een Italiaanse invloed is het de mooiste klokkentoren van het begin van de Romaanse periode in Bourgondië. Hij is rond 1040-1050 opgericht in regelmatig metselverband. In een onregelmatig langwerpig plan houdt hij drie verdiepingen in. De eerste verdieping is versierd met Lombardische banden omringend een simpele vensterboog op iedere verdieping. De middelste verdieping is doorbroken met paarsgewijze bogen met colonetten en kapitelen met grote dekstukken, omringd met boogversieringen en Lombardische banden. Men kan een bescheiden, gebeeldhouwd decor onderscheiden dat één van de oudste in de regio is. De kapitelen van de zuilen zijn gebeeldhouwd met gezichten in zwak reliëf. Aan de noordelijke zijde is een beeldzuil, een biddende figuur voorstellend en met verheven handen in de lucht, één van de meest wonderbaarlijke aan deze originele klokkentoren. De bovenste zijde houdt een andere serie van paarsgewijze bogen in met pijlers en dekstukken zonder kapiteel, omhord met blinde boogreeksen en kraagstenen. Aan de binnenzijde is de muur afgekapt geweest zoals te Tournus en stelt interessante en originele structuren voor. Het schip dat opgericht is in klein metselverband rond 1030 stelt muren voor van een grote dikte die zich op twee verdiepingen verheffen. De grote pijlers zijn gemetseld in klein metselverband en worden door imposten beëindigd in de vorm van omgekeerde driehoeken. De pijlers steunen de grote boogreeksen alsook de halfzuilen die de boogribben ondersteunen. De gerestaureerde hoge vensters verzekeren de verlichting van het geheel. Het gebroken tongewelf op gordingen van het schip is opgericht rond 1150 in maatstenen. Zij vervangt een oorspronkelijk gewelf in een volle rondboog dat onstabiel geworden was na de brand van de jaren 1100 en waarvan men nog sporen terugvindt op de boog in het transept. De zijbeuken zijn overwelfd met een ribgewelf op gordingen rustend op de pijlers met voetring op de steunpijlers van de gootmuren. De muren en de booggordingen zijn gedeeltelijk herdaan geweest in middelmatig metselverband in de 12de en de 14de eeuw. Enkel de laatste traveeën van de zuidelijke zijbeuk zijn nog volledig origineel. In de 16de eeuw zijn de bogen vergroot geweest om de kleine Romaanse bogen te vervangen. In het schip vindt men een bescheiden beschilderd gedeelte terug. De florale fresco's omringend de boog met colonetten dragen een inscriptie van 1343. De grafstenen die men er terugvindt dateren van de 17de tot de 19de eeuw.
Bronnen :
- Herve Oursel in Bourgogne Romane; La Nuit des Temps 1, Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1986; 8ste éditie. - Raymond Oursel in Itinéraires romanes en Bourgogne; Les travaux des mois 11, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1977 - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975.
Tourinnes-la-Grosse situeert zich op de weg van Wavre naar Leuven en is een deelgemeente van Beauvechain in Waals-Brabant. De Sint-Martinuskerk van Tourinnes-la-Grosse bezit eveneens een donjonkarakter. De ligging bovenop de heuvel maakt de verdedigingsfunctie nog duidelijker. De zware toren uit de eerste helft van de 13de eeuw gaf aanleiding tot het ontstaan van het toponiem. Het schip van de pijlerbasiliek is ouder, maar de datum is problematisch. Dit preromaanse gedeelte kan nog stammen uit de 10de eeuw. De wanden zijn nog heel ruw gemetseld, de pijlers hebben geen imposten, zijn ietwat schuin opgetrokken en dragen de hoefijzervormige bogen. Bij de restauratie in 1954 - 1961 onder leiding van R.M. Lemaire werden de wanden van het schip opnieuw bepleisterd. Een volgende restauratiecampagne had plaats in de jaren 90 van de 20ste eeuw en dit vooral aan de buitenzijde. De onderbouw van de zijbeuken en van het koor is eveneens romaans.
Bronnen.
- Barral i Altet X in Belgique Romane et Grand-Duché de Luxembourg; Editions "La Nuit des Temps" n° 71, Zodiaque, La Pierre-qui-Vire 1989. - Jacqueline Leclercq-Marx in L'Art Roman en Belgique; Editions J-M. Collet 1997. - J. Schayes in L'église Saint-Martin de Tourinnes-la-Grosse in Brabant 1968 p 42 ev. - A. Courtens in De Romaanse kunst in België; Architectuur, monumentale kunst, Brussel 1971.
De versterkte plaats van Avallon was reeds een castrum en een belangrijke Gallo-Romeinse site aan de Via Agrippa. Een altaar toegewijd aan de Heilige Maagd was er reeds in de 4de eeuw gesticht op de top van een heuvel, op de plaats van de huidige kerk. Een nieuwe kerk toegewijd aan Onze Lieve Vrouw werd in 846 gesticht door een zekere Gérard, gekend als Girard de Roussillon, de stichter van Vézelay. De kerk bevond zich binnenin de omheining van het kasteel van de hertogen van Bourgondië in het diocees van Autun. In de 10de eeuw werd zij een collegiale met de stichting van een kapittel van kununniken, afhangende van Vézelay door Hugues I. De kerk ontving relieken van Saint-Lazare, bij het begin van de 11de eeuw met Hugues le Grand, hertog van Bourgondië. Zij werd aldus toegewijd aan Saint-Lazare en kende een belangrijke bloei. Bij belangrijke giften hing de kerk sinds 1077 af van Cluny, vervolgens van 1116 van Autun. Tijdens deze periode werd er met de nieuwe kerk begonnen toegewijd aan Notre-Dame en Saint-Lazare en in 1106 ingewijd door paus Pascalus II. Het Romaanse gebouw werd vervolledigd in de loop van de eerste helft van de 12de eeuw en werd afgewerkt met de oprichting van de portalen van de gevel. In 1633 werd de kerk door een brand getroffen met de instorting van de klokkentoren die in haar val het noordelijke portaal van de gevel vernielde. Na de Revolutie werd de kerk een parochiekerk. Geklasseerd als historisch monument in 1840 werd de kerk in 1860 door architect Baudoin gerestaureerd.
Beschrijving.
1) De buitenzijde. De kerk en haar gevel openen zich op de Place Saint-Lazare, aan de oude woningen die om haar gelegen zijn. Haar plan is eenvoudig, met een schip van zes traveeën en zijbeuken, een niet uitstekend transept en een koor met drie absidiolen. Met het gebouw werd begonnen bij het einde van de 11de eeuw, een periode waarvan nog het koor en het transept resten. De beuken zijn rond het midden van de 12de eeuw gereconstrueerd en rond 1160-1170 vervolledigd met de portalen van de gevel. De situatie van het schip is merkwaardig daar zijn as een hoek maakt met deze van de gevel en zij verlaagt naar het koor toe waarvan het niveau zich 2,50 meter lager bevindt dmv 17 treden. Aan de zuidelijke zijde van de kerk paalt de oude kerk Saint-Pierre aan, een Gotisch overwelfde ruimte nog bewarend enkele Romaanse elementen en de oude gebouwen van het kapittel. Aan de buitenzijde van de kerk ziet men onmiddellijk de gevel met de prachtige portalen en de grote klokkentoren gereconstrueerd in de 17de eeuw na de brand van 1633. Aan de noordelijke gevel van de kerk herkent men de verheffing van twee verdiepingen met bogen van het schip en de zijbeuken. Aan de dakgoot bemerken we gebeeldhouwde medaillons van bloemen, vogels, parels, een hondenkop en een vis. Het kooreinde van het gebouw domineert een rotsachtig uitsteeksel. De absidiolen zijn in het rechthoekig metselwerk aan de buitenzijde ingewerkt. Onder het dak van de apsis en de muren van het transept ziet men gebeeldhouwde Romaanse kraagstenen met gezichten, dieren en plantenmotieven. De Romaanse portalen van de gevel zijn het wonder van Saint-Lazare. Gebeeldhouwd rond 1160-1170, ziet men er één van de laatste trekken van de Romaanse kunst in de regio. Het erg beschadigde geheel, door de protestanten en de revolutionairen, stelde zich oorspronkelijk samen uit drie portalen met gehistoriseerde timpanen en omgord met voetringen en versierde archivolten. De belangrijkste restanten tonen nog de decoratieve rijkdom, kenmerkend voor deze late periode en vergelijkbaar met de portalen van Charlieu in de Brionnais en met Saint-Philibert van Dijon. Het grote centrale portaal heeft zijn timpaan en linteel verloren waar oorspronkelijk Christus in majesteit in een mandorla tussen twee engelen en de symbolen van de vier Evangelisten was voorgesteld alsook het leven van de heilige Lazarus. De vijf boogringen omgordend het lege klassieke timpaan zijn gelukkig bewaard gebleven. De eerste boogring toont de engeltjes, de tweede vertoont de Ouderlingen van de Apocalyps, de derde bewaart dertig medaillons met de Tekens van de Dierenriem en de Werken van de Maand. De buitenste boogringen zijn versierd met acanthusgebladerte en ranken van druivenplanten. De zuilen van het portaal zijn afwisselend gegroefd, gegolfd en ineengestrengeld en bovenaan staan kapitelen met gebladerte. Eén enkel beeldzuil is rechts bewaard gebleven, voorstellend een profeet, misschien Mozes. Oorspronkelijk hield het portaal beeldzuilen in aan beide zijden en een ander tonend de heilige Lazarus op de middelste steunpilaar waar nu nog enkel de inscriptie van Saint-Lazare is bewaard gebleven. Deze beelden zijn typisch voor de late Romaanse kunst zoals aan het Koninklijk Portaal te Chartres en in de Yonne vindt men ze terug aan het portaal van Vermenton. Het zuidelijke portaal is vandaag dichtgemetseld maar is beter bewaard gebleven. Zijn timpaan toont scènes met de Driekoningen : De Driekoningen voor Herodes; de Driekoningen elkaar overlappend; de Aanbidding door de Driekoningen. Het beschadigde linteel stelde oorspronkelijk de Verrijzenis van Christus voor, de Heilige Vrouwen aan het Graf, de Voorstelling van Christus in de Tempel en de afdaling van Christus bij de melaatsen. De boogringen met vegetarisch decor zijn heel erg geslaagd. Men vindt er rankenversiering van rozen terug alsook aronskelken, nagelbloemen, madeliefjes, bloemen met acht blaadjes, fruit, spiralen en gebladerte. Zes zuilen met kapitelen met gebladerte flankeren het portaal. De voetmuren onderaan vertonen andere vegetarische motieven en acht gebeeldhouwde kapitelen met gevarieerde scènes : Salomon dansend, de eerbare Suzanne, een eenhoorn, sirenes, leeuwen, een centaur, een marionettenspeler en een gevecht. Het derde portaal, deze aan de noordelijke zijde, is van een klassieke stijl. Het vervangt het noordelijke Romaanse portaal dat in de 17de eeuw werd vernield door de val van de klokkentoren. Men weet dat zijn portaal scènes voorstelde van het Leven van Christus en van Lazarus en dat zijn linteel gebeeldhouwd was met het Driekoningenfeest.
2) De binnenzijde. De binnenzijde van de kerk stelt een Romaanse architectuur voor die typisch is voor Bourgondië. Het schip, opgericht rond 1140-1150, is opgericht in twee verdiepingen en overwelfd met ribben. Zij is geïnspireerd op het schip van de nabije basiliek van Vézelay, deze vervolledigd rond 1140 en andere kerken in Bourgondië van dit model die voorkomen in de Brionnais. Verschillende details in de architectuur bewijzen de constructie vergeleken met andere kerken overwelfd met ribben : De grote boogreeksen en gordelbogen van het gewelf zijn met een gebroken profiel, de vensters zijn omkaderd met gebroken ontlastingsbogen op colonetten en een horizontale rij scheidt de twee verdiepingen. De kruisvormige pijlers zijn omzoomd met vier half in de muur verwerkte zuilen met kapitelen. De ribgewelven van verschillende traveeën zijn gezet meteen wigvormige structuur, een soort van bolvormige koepels zoals bij de kerk te Sacy. De zijbeuken zijn eveneens overwelfd met wigvormige ribben op gebroken gordelbogen, de pijlers van zijn zijdelingse muren zijn omzoomd met colonetten met kapitelen. Het gedeelte van het koortransept ten oosten is ouder dan het schip. Zij was beëndigd met de inwijding van de kerk in 1106. Het transept, met moeite te onderscheiden van het binnengedeelte, is eveneens overwelfd met ribben. In de kruisbeuken bemerkt men bogen met colonetten en kapitelen die bovenaan de toegang toestaan naar de zijkapellen ttz de Gotisch kapel van Jeaucourt in het noorden en deze van het Heilig Hart in het zuiden, en de sacristie van de 18de eeuw. Het koor stelt zich samen met de apsis in gebroken halfkoepel met vier centrale boogreeksen op dubbele colonetten met kapitelen en de absidiolen met bogen met colonetten. De fresco's in het koor, in een zeer natuurgetrouwe beschildering, zijn van de 19de eeuw. Onder het koor bevindt zich een heel oude crypte, nu vervallen, dichtgemetseld en niet toegankelijk. Verschillende oprichtingsperiodes zijn er geïdentificeerd. Het oudste gaat terug tot het eerste gebouw van de 4de eeuw, een ander uit de Karolingische periode. De relieken van de heilige Lazarus werden er sedert de 11de eeuw bewaard. Enkele Romaanse beeldhouwwerken zijn aan de binnenzijde van de kerk te ontwaren. De kapitelen van het schip en het koor vertonen een gevarieerd vegetarisch decor : Gebladerte, acanthusbladeren, bladen, aronskelken, bloemen. Men vindt er geen gehistoriseerde scènes terug. De twee gebeeldhouwde kapitelen met engelen en arenden in het koor zijn vervangen door copies uit de 19de eeuw. In de eerste travee verbergt een tribune met het orgel van 1843, kraagstenen van 1170-1180, waardoor de dubbele gebeeldhouwde kapitelen met engelen en vogels niet zichtbaar zijn. Tenslotte is er nog een Romaans altaar daterend van de jaren 1100.
Bronnen :
- Herve Oursel in Bourgogne Romane; La Nuit des Temps 1, Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1986; 8ste éditie. - Raymond Oursel in Itinéraires romanes en Bourgogne; Les travaux des mois 11, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1977 - Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995. - Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg international, Paris 1985. - Aurelia Stapert in l'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975. - Sapin C., Arnaud C. et Berry W., Bourgogne Romane, Dijon, 2006.