Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
02-02-2011
Hella Haasse, James Joyce, Eriek Verpale, Monica Camuglia, Michel Marc Bouchard
Hij wist nauwelijks hoeveel maanden er waren voorbijgegaan sinds zijn terugkeer in Florence. Hij had zich ingegraven in het werk, zoals een mol zich ingraaft in zijn onderaardse koker. Hij was blind en doof voor de buitenwereld. Toen hij, in Rome, onder het vaderlijk knikken en aanmoedigend gesticuleren van paus Clemens, tenslotte zijn handtekening zette onder het nieuwe contract met de heren Della Rovere, had hij beseft dat hij zichzelf onherroepelijk veroordeelde tot dwangarbeid. Hij was bereid slaaf te zijn, niets dan slaaf, verbeten te zwoegen aan zijn taak. Hij wist wel dat hij zich nooit bevrijd zou voelen van schuld vóór die taak beëindigd was. Maar waarom werd hem niet de genade gegund ongestoord te volbrengen wat hij zijn plicht achtte, ongestoord te boeten voor een oud verzuim? In een slotwoord, vóór de audiëntie beëindigd werd, had de paus het vonnis over hem uitgesproken, luid: 'Het grafmonument wordt voltooid, heren, dat staat nu vast, onze waarde kunstenaar hier heeft het zojuist zwart op wit bevestigd, nu is deze onaangename kwestie wel uit de wereld hopen wij,' en, fluisterend, alleen voor hém verstaanbaar: 'maar vergeet intussen het werk aan de Medici-kapel niet, ik reken erop dat u zich ook houdt aan het contract dat u met mij gesloten hebt.'
Sindsdien weer die innerlijke verscheurdheid waarbij ieder ander leed in het niet verzonk. In zijn dromen rees Julius' mausoleum voor hem op, gezwollen tot geweldige afmetingen, een groep van gestalten reikend tot in de wolken, Mozes, Paulus, Rachel en Lea, giganten van marmer, omhoog gestoten door de aarde zelf, zoals gebergten ontstaan. Langs de plooien van hun gewaden, reusachtige stenen riffen, trachtte hij omhoog te klimmen. een mier, een pover zwak wezen op trillende poten, hoger, hoger, tot waar de personificaties van hemel en aarde de sarcofaag hieven waarin zijn kwelgeest sliep, Julius, wiens hoogmoed hem dit had aangedaan. De macht van die paus-veroveraar verheerlijken, meer dan tien jaren na diens dood, op een tijdstip dat het pauselijk gezag een aanfluiting was en de veroverde gebieden beefden voor de komst van een nog gevreesder vijand - dat scheen hem méér dan dwaasheid, een smaad, een leugen.
North Richmond Street, being blind, was a quiet street except at the hour when the Christian Brothers' School set the boys free. An uninhabited house of two storeys stood at the blind end, detached from its neighbours in a square ground. The other houses of the street, conscious of decent lives within them, gazed at one another with brown imperturbable faces. The former tenant of our house, a priest, had died in the back drawing-room. Air, musty from having been long enclosed, hung in all the rooms, and the waste room behind the kitchen was littered with old useless papers. Among these I found a few paper-covered books, the pages of which were curled and damp: The Abbot, by Walter Scott, The Devout Communicant, and The Memoirs of Vidocq. I liked the last best because its leaves were yellow. The wild garden behind the house contained a central apple-tree and a few straggling bushes, under one of which I found the late tenant's rusty bicycle-pump. He had been a very charitable priest; in his will he had left all his money to institutions and the furniture of his house to his sister. When the short days of winter came, dusk fell before we had well eaten our dinners. When we met in the street the houses had grown sombre. The space of sky above us was the colour of ever-changing violet and towards it the lamps of the street lifted their feeble lanterns. The cold air stung us and we played till our bodies glowed. Our shouts echoed in the silent street. The career of our play brought us through the dark muddy lanes behind the houses, where we ran the gauntlet of the rough tribes from the cottages, to the back doors of the dark dripping gardens where odours arose from the ashpits, to the dark odorous stables where a coachman smoothed and combed the horse or shook music from the buckled harness. When we returned to the street, light from the kitchen windows had filled the areas.
« Willem de Zwijger noemden ze hem int café. Ja jong, ge gaat dat niet geloven dat zulke mensen bestáán, maar ik heb het met mijn eigen ogen gezien en met mijn eigen oren gehoord, maar die zei dus nooit iets tegen de mensen hé, geen gebenedijd woord. Ja, ge hebt zo van die mensen, hoe zal ik het expliceren. Ik niet. Ik ben helegans anders : ik klap gáárne, pas op, als ik tijd heb hé. Mijn Keuninkske, mijn vrouw, die zegt soms : Maar zwijg nu toch ne keer, ik kan niet volgen. Want ze kijkt graag naar televisie hé. Ik niet. Al die soaps - zops, zeg ik altijd - al die zops, dat interesseert mij niet. Van den dienen mee den dienen, en dan krijgen ze ambras in ulder kot, of ze krijgen een kind, en dat is dan van een ander, ja santé, wat plezier dat de mensen dááraan vinden, ik weet het niet - het sop is de kolen niet waard zeg ik altijd, en heb ik gelijk, of heb ik géén gelijk ? Ge moogt het zeggen hoor, ge moogt het zeggen. Maar wat wilde ik nu vertellen ? Ja over diene mens daar in Den Trommel : over Willem de Zwijger. »
(...)
« Ja. Pas op, pas op, op zo nen bus, ge komt van alles tegen hé : zatteriken, Pier-Lieven-Ieres, studenten, poepkes van zestien mee ulder bloesje open, ge moet míj niets vertellen. Dat is zo een beetje gelijk hier aant loket, hier komt ge ook van alles tegen : Twis In de Zakken bijvoorbeeld, Schiz Bienen, Minschen klöter Ayen, - alle derhande soorten ras, ge moet mij wat vertellen, ik kenne het soortsjen. En Franke Biesten ! Ja, santé mijn ratse. Ge zoudt ze soms zo een doeffelinge willen kunnen geven, maar vechten, ík ? »
Eriek Verpale (Zelzate, 2 februari 1952)
Eriek Verpale met Moeder Zulma in haar café in De Katte, 1989.
Hier auf Filicudi hat das gemeinsame Stück Weg vor knapp vier Jahren, im Mai 2009, begonnen, als Lia, damals erst dreieinhalb Jahre alt, plötzlich aus der kleinen Gasse hinter der Pension mit ihm an der Hand auftauchte. Einige Male hatte ich diesen gedrungenen und blasshäutigen Mann mit dem zerfurchten Gesicht beobachtet. Er fiel mir primär durch seine in sich versunkene Präsenz auf. Irgendetwas schien ihn in Schach zu halten. Genau das machte mich neugierig, und gerade deswegen hätte ich ihn gerne angesprochen; aber die Gelegenheit bot sich irgendwie nicht. So war ich dann angenehm überrascht, als Lia Nathan zu mir an den Tisch begleitete und mir vorstellte. Vielleicht rührte mein Interesse an diesem Mann lediglich daher, dass ich hier sonst keine große Auswahl hatte? Im Mai finden nur wenige Touristen den Weg nach Filicudi; eine meditierende Gruppe, eine Hand voll Familien mit Kindern im Vorschulalter, ein Dutzend Singles mittleren Alters,
die wie ich über ihr eigenes Leben grübelten.
Allerdings galt Nathans ganze Aufmerksamkeit entweder einem Buch, seinem kleinen weißen Netbook, der Weite des Meeres oder seinen eigenen Gedanken. Alles andere schien an ihm vorbeizugehen.
Das leichte Wiegen in der Hängematte gibt mir ein ursprüngliches Gefühl von Geborgenheit. Ganz frei lass ich meine Gedanken fließen. Meinen eigenen Herzschlag kann ich in dieser Stille sogar wahrnehmen. Die Erinnerungen an jenen Nachmittag zaubern ein Lächeln auf mein Gesicht: Lia hatte
Nathan buchstäblich an der Angel und zog ihn hinter sich her zu mir an den Tisch. Wir Erwachsenen waren beide ziemlich verdattert."
Marie-Louise Lisant le premier drap blanc. Lhomme et la femme se tiennent à distance. Un mariage de raison pour une dot ou un lopin de terre. Presque pas de mouvements. Cest un calme parfait. Les plis sont rares, quelques uns au centre. Ils sont courts. Sauf un grand qui mintrigue. Les poils de lhomme sont souples et bien frisés. Les cheveux de la femme sont longs. Elle a une forte poitrine. Lui, il a de bonnes épaules. Ce sont des jeunes. Pas de cernes de salive, pas de traces de sueur,.pas découlements impurs. Rien. Jeunes et déjà secs. Aucun signe des froissements du ronfleur qui se tourne et se retourne. Pas de rêves à voix haute. Secs et silencieux. Pas dodeur de cologne. Même pas le musc du cheval qui les a amenés jusquici. Secs, silencieux et inodores. Juste la grande plissure au centre qui mintrigue. Le bras de lhomme a tenté de toucher à la femme. Cest ça. Il a tenté de la toucher. Sans se réveiller, sa main sest avancée vers elle, malgré lui. Un contact nécessaire, plus fort queux. Daprès la profondeur du pli, son bras est resté près delle une bonne demi-heure. Je prédis quils vont rester fidèles. (Lisant un autre drap.) Là, les traits habituels de la vieillesse ; les os des genoux, les os du bassin, les os des coudes, et le crâne sont bien marqués. Il dort courbé comme un nourrisson. La mort est proche. (Elle chiffonne le drap. Elle en lit un autre.) Les poings ont serré les draps. Fermement. Plein de petits plis. Beaucoup dagitation. Aucune saleté dun travail quelconque. Une odeur de savon déglise. Un jeune prêtre. Il est arrivé hier soir pour sa mission. Je vois un grand projet.
Michel Marc Bouchard (Saint Coeur-de-Marie, 2 februari 1958)
We were moving toward the white, light water and were very close to it when I saw Drews body backed up between the rocks and looking straight at us I looked at Drews hand floating palm-up with the guitar calluses puckered white and his college class ring on it, and I wondered if his wife might not like to have the ring. But no; I couldnt even do that; it would mean having to explain. I touched the callus on the middle finger of his left hand, and my eyes blinded with tears. I lay with him in my arms for a moment weeping river-water, going with him. I could have cried as long as the river ran, but there was no time. You were the best of us, Drew, I said loud enough for Bobby to hear; I wanted him to hear. The only decent one; the only sane one.
Uit: Deliveranc (Dialoog film)
Lewis: What are we gonna do with him?
Drew: There's not but one thing to do. Take the body down to Aintry. Turn it over to the Highway Patrol. Tell 'em what happened.
Lewis: Tell 'em what exactly?
Drew: Just what happened. This is justifiable homicide if anything is. They were sexually assaulting two members of our party at gunpoint. Like you said, there was nothin' else we could do.
Ed: Is he alive?
Lewis: Not now. Well, let's get our heads together. [To vengeful Bobby] Come on now, let's not do anything foolish. Does anybody know anything about the law?
Drew: Look, I-I was on jury duty once. It wasn't a murder trial.
Lewis: A murder trial? Well, I don't know the technical word for it, Drew, but I know this. You take this man down out of the mountains and turn him over to the Sheriff, there's gonna be a trial all right, a trial by jury.
Drew: So what?
Lewis: We killed a man, Drew. Shot him in the back - a mountain man, a cracker. It gives us somethin' to consider.
Uit: De affaire (Vertaald door Erica van Rijsewijk)
Angelica Lariviere trok een figuurcorrigerende Spanx-slip aan en bekeek zichzelf van alle kanten in de luxueuze badkamer die door Smallbone of Devizes speciaal voor haar was ontworpen. Spiegels omvatten het bad aan drie kanten en ertegenover hing er ook een, boven de twee wastafels, waar Dyptique-kaarsen brandden en parfums in fraaie glazen flacons witmarmeren oppervlakken sierden. Angelica hield van mooie dingen: zonlicht dat door een bedauwd spinnenweb heen scheen, mist boven een spiegelglad meer, een antieke kristallen kroonluchter, vogels in de magnoliaboom, vollemaan, Parijs, parfum, de melancholieke klanken van een cello, kaarslicht, de opwekkende somberheid van een winters heideveld, sneeuw. Haar fantasie ging subtieler te werk dan de werkelijkheid. Haar dromen, even fijn uitgewerkt als een betoverde tuin, stroomden uit over de bladzijden van haar kinderboeken vol fantasieverhalen, waar het leven geen beperkingen kende en schoonheid op afroep beschikbaar was. Maar bovenal hield Angelica van de liefde, want iets mooiers dan dat bestond er niet.
Terwijl ze mijmerde over het snelle verglijden van de tijd, bleven haar gedachten hangen bij die eerste kus in Parijs, onder de straatlantaarn op de Place de la Madeleine. Olivier zou haar nooit meer zo kussen en zij zou nooit meer de bedwelmende sensatie ervaren dat er honderden bijenvleugeltjes tegen de binnenkant van haar buik kietelden. Niet dat hij haar nooit meer kuste, alleen was de kus van een echtgenoot niet dezelfde als die van een minnaar. Een eerste ontmoeting kan nooit meer worden herhaald. Het huwelijk, kinderen en het huiselijk leven hadden hun genegenheid voor elkaar verdiept, maar tegelijkertijd ook iets afgedaan aan de betovering tussen hen, zodat ze elkaar nu even vertrouwd waren als broer en zus.
Today the weightless clouds ascend aloft. Joyless I am, yet know not why. The roses' leaves fall quiet on rustic paths While virgin dew covers the founts of love. Floating about, the soul of rose wanders, Spreading under its breath sweet love's beauty. It seems the wind hungers to cross the stream, Yet fears the reeds reveal the empty boat. It seems the air is in a tangled web That each step tears and each move rips. Serene the eve lingers in dusky haze. Though safe my heart wallows in mild soft gloom.
"Ladies and gentlemen," said a voice that came from the radio receiver-a man's clear, calm, implacable voice, the kind of voice that had not been heard on the airwaves for years- "Mr. (President of the United States) Thompson will not speak to you tonight. His time is up. I have taken it over. You were to hear a report on the world crisis. That is what you are going to hear. ...
"For twelve years, you have been asking: Who is John Galt? This is John Galt speaking. I am the man who loves his life. I am the man who does not sacrifice his love or his values. I am the man who has deprived you of victims and thus has destroyed your world, and if you wish to know why you are perishing-you who dread knowledge-I am the man who will now tell you. ...
"You have heard it said that this is an age of moral crisis. You have said it yourself, half in fear, half in hope that the words had no meaning. You have cried that man's sins are destroying the world and you have cursed human nature for its unwillingness to practice the virtues you demanded. Since virtue, to you, consists of sacrifice, you have demanded more sacrifices at every successive disaster. In the name of a return to morality, you have sacrificed all those evils which you held as the cause of your plight. You have sacrificed justice to mercy. You have sacrificed independence to unity. You have sacrificed reason to faith. You have sacrificed wealth to need. You have sacrificed self-esteem to self-denial. You have sacrificed happiness to duty.
There he moved, cropping the grass at the purple canyons lip. His mane was mixed with the moonlight that silvered his snow-white side, For the moon sailed out of a cloud with the wake of a spectral ship. I crouched and I crawled on my belly, my lariat coil looped wide.
Dimly and dark the mesas broke on the starry sky. A pall covered every color of their gorgeous glory at noon. I smelt the yucca and mesquite, and stifled my hearts quick cry, And wormed and crawled on my belly to where he moved against the moon!
Some Moorish barb was that mustangs sire. His lines were beyond all wonder. From the prick of his ears to the flow of his tail he ached in my throat and eyes. Steel and velvet grace! As the prophet says, God had clothed his neck with thunder. Oh, marvelous with the drifting cloud he drifted across the skies!
And then I was near at handcrouched, and balanced, and cast the coil; And the moon was smothered in cloud, and the rope through my hands with a rip! But somehow I gripped and clung, with the blood in my brain aboil, With a turn round the rugged tree-stump there on the purple canyons lip.
Right into the stars he reared aloft, his red eye rolling and raging. He whirled and sunfished and lashed, and rocked the earth to thunder and flame. He squealed like a regular devil horse. I was haggard and spent and aging Roped clean, but almost storming clear, his fury too fierce to tame.
Uit: The Ship On The Mountain (Vertaald door Shant Norashkharian)
The hall was becoming full with the newly arriving crowd. The newcomers were squeezing around the already-occupied tables, forming large groups, and blocking the walkways.
Smoke. Noise.
Herian was watching carefully.
"This is a strange scene", he said, "it seems, that these people have been in some danger. Confused looks, cringed mouths..."
"Russia is passing through an enormous screen. The heavy particles remain, but the rest surrenders to the winds..."
"Fugitives..."
"If one thinks well", exclaimed Sultanian, "he will see that escaping is a dishonorable thing. One should never leave his homeland, even if one's life is threatened. The refugee, after all, is a half-person..."
"They have escaped from famine, persecutions, deprivations."
"Precisely. They are afraid of deprivation. Although, watch, they already look like dead leaves blown away by the winds. And I do not understand one thing. If millions of people are suffering, why should artists escape these sufferings?"
"I am in total agreement", said Gara, "I am in total agreement. One must have the courage to face reality as it comes and to transform that reality, as cruel as it may be, to art. The song can be the basis for everything."
"That is undeniable", agreed Herian, "One must stay, insist, and persevere. We are all responsible for these events and we must have the courage to face their consequences".
Gostan Zarian (2 februari 1885 11 december 1969)
Shemakha, graftombes van de koninklijke familie Shirvan Kahn
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
J. C. Bloem
De Nederlandse dichter Jakobus Cornelis Bloem werd geboren op 10 mei 1887 in Oudshoorn. Bloem stamde uit een stijlvolle, patricische familie. Op 12 mei 1921 verscheen eindelijk Het verlangen, vooral dank zij de krachtdadige hulp van zijn vriend Jan van Krimpen, die ook de typografie verzorgde In 1925 ontmoette Bloem de 19-jarige Clara Eggink. Het volgende jaar trouwden zij. Vrijwel tegelijk met de geboorte van hun zoon Wim op 8 september 1927 werd Bloem ontslagen bij de NRC. In mei 1928 werd Bloem benoemd tot griffier aan het kantongerecht De Lemmer, uit welk 'Friesch Cayenne' hij in 1931 werd overgeplaatst naar Breukelen. Afgezien van kleine opflakkeringen in 1924/25 en 1929 (samen vijf verzen), duurde het tot 1930 voor hij weer 'aan de schrijverij' raakte. Dit resulteerde in het jaar daarop in de bundel Media vita. Tussen 1934 en 1937, maar vooral in dat laatste jaar, schreef Bloem de verzen die uitkwamen als De nederlaag. Zijn Verzamelde gedichten verschenen in 1947, al spoedig enige malen herdrukt, en daarmee kwam eindelijk ook de officiële erkenning van zijn dichterschap: Constantijn Huygens-prijs (1949), P.C. Hooftprijs (1952), en ten slotte de grote Prijs der Nederlandse Letteren (1965). Na een langdurige ziekte die hem volstrekt hulpbehoevend maakte, overleed Bloem op 10 augustus 1966. Hij werd begraven in Paasloo (Overijssel).
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron
K.P. Kavafis
K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.