Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
28-01-2011
Ramsey Nasr, Peter Verhelst, Maik Lippert, Ismail Kadare
Je moet onthouden Dat oude meisjes soms een bel Onder hun losgekomen vel Opblazen. Alsof wereldbollen Onder mijn handen doorrolden Kwamen hun gladde lijven langs. Der gladheid egels vol van angst.
Je moet onthouden Hoe stiekem een nijlpaard stond Te huilen aan de Vlaamse Kaai. Zijn hoedje was hem afgewaaid. Zijn bek lag heel lang op de grond. Van suiker hield hij zeker niet. Ik dacht niet dat hij me verstond.
Je moet onthouden Dat iemands oude ogen breken Als oud glazuur. Het bleken Haar wimpers zelf die toeklapten Vastkleefden en haar uitpakte. Ik ben de weg kwijt en ik weet Niet waar op ik mijn pijlen schiet.
Mij een beurt geven? vier lippen koffiezwart, bewegingen
uit Siam, bloeduitstorting; tot zover de wereld
van lijflijkheid die zich in twee getallen laat vangen:
zes, negen...
Liefde rookt als de revolver tussen je gebit
wat jij dan metaforisch noemt voor leven
...Als verschijnt daar een wraakengel, duikt achter je
rug de gedaante op van de - man die ijswit
oprijst uit een lichaam of hij door dat lichaam
uitgeblazen wordt dat hij vernietigt op zijn beurt - Dood.
De spiegel met mijn voeten erin.
Gekauwde korsten glas.
Het zijn lucifers zin met fotosnippers zinloosheid.
Wat hier?
Een prop verdriet.
En dit?
Mijn hart.
(De kleur van vlees
in marinade.)
Motorcycle boy
Als zwakke hielpezen in bottines met stalen neus;
zo verkeert ze met mij in de Violent Room,
vrouw gehurkt, met scharlaken hartjesmond
rond zwartmetalen penis: (Die tegen mijn been
oprijdt: Mevrouwtje Angst, met verkeerde vingers
naar mijn verkeerde buik; spartelende vis Genot
trekt ze als een zilverdraad uit mijn ruggewervels;
meisjesvinger rond de trekker dansend.) Schoonheid is het
sublieme geweld alleen. Wat zich dan ook voltrekt.
Boomhut (2)
Vanzelfsprekend word je hierdoor geneuried, een windstoot slist je naam (verkeerd): de zwelling aan je oog vloeit uit in vergezicht. Hoe je zover gekomen bent. De opgehaalde ladder als een lam been. Al het graaiende beneden mag een ziekte zijn, je wordt toch niet benaderd, hoewel het sap als bloed pulseert en driftig lustberichten doorseint. Je vraagt je af hoelang het duurt voor je voeten wortel schieten in de stam.
von fraktalen da steht ein bauzaun jetzt so bald die augen aber blinzeln vor flockensaum belügst du dich siehst die alte telefonzelle wieder sprichst muschelgetuschel ins leere liebesgezeter wie einst an die blechwand gelehnt da war noch platz zwischen bordstein und gelben gehäuse für moos und mäusegerste so verwahrt vor unkrautex und dioron zog es nachts sogar die nager dahin (zur wildrabatte) doch nun ziehst du schweigend davon und in der tasche klingelt leise dein mobiltelefon
Rolltreppe
metallische stufen wie können die fahren metallische stufen wie können die fahren ein fluch ist dahinter und eine kette ein fluch ist dahinter und eine kette
My childhood - ink-stained fingers, Bells in the morning, The muezzin at dusk, Collections of cigar boxes and old stamps, Trading one Ceylon For two Luxembourg. Thus they passed, Childhood days, Chasing after a rag ball, raising dust and cries, A rag ball, Made of grey Albanian rags.
And when my memory
And when my fading memory, Like the after-midnight trams, Stops only at the main stations, I will not forget you.
I will remember That quiet evening, endless in your eyes, The stifled sob upon my shoulder, Like snow that cannot be brushed off.
The separation came And I departed, far from you. Nothing unusual, But some night Someone's fingers will weave themselves into your hair, My distant fingers, stretching across the miles.
Our Cuban variant of the Spanish language is a spicy potato dish in which, among others the Spanish, the indo-West Indian, and the African of Yoruba, Bantu or Carabali origin have combined, just to mention only three African linguistic sources, in view of which we should also assume an objective position, not an embarrassing or discriminatory one. The world chévere, very Cuban, is used today in many countries in the Americas, where it arrived by way of Cuban music; however, its barely used in Cuba now. Asere and ecobio, also of African roots, have expanded as ways of addressing people, particularly the first one, among our youngsters since the 1960s. Today, their use is common in Cuban vocabulary and not necessarily poor Cubans. Theyre contributions from other languages that have been gradually incorporated into the Cuban Spanish and that are part of our culture. Words coming from religious systems or fraternity and mutual help societies like the Abakuá Society, but that have acquired a new semantic value, according to the persons using them and the intention with which they do.
Between all of us, we have gradually elaborated this rich spicy dish throughout the long cooking process identifying us as the Cuban linguistic community. Were not defending the use or abuse of vernacular words, because Cuban means not only what is popular, picturesque, and vulgar; thats not only a very narrow conception, but a wrong one. Cuban is also what is educated, more elaborate.
I have a white rose to tend In July as in January; I give it to the true friend Who offers his frank hand to me. And for the cruel one whose blows Break the heart by which I live, Thistle nor thorn do I give: For him, too, I have a white rose.
Because your eyes were two flames
Because your eyes were two flames And your brooch wasn't pinned right, I thought you had spent the night In playing forbidden games.
Because you were vile and devious Such deadly hatred I bore you: To see you was to abhor you So lovely and yet so villainous.
Because a note came to light, I know now where you had been, And what you had done unseen Cried for me all the long night.
In the 1880s, if he was in town on a Sunday and the weather was dry, Henry James would often walk from his rooms in Bolton Street, Piccadilly, or later from his more commodious quatrième in De Vere Gardens, South Kensington, up to the heights of Hampstead, to visit George Du Maurier.
Their acquaintance had begun at a time when Henry's social and artistic horizons were rapidly expanding. His second novel The American had made an impression on both sides of the Atlantic in 1877, and the novella Daisy Miller was a palpable "hit" in 1879. The appearance of Washington Square and The Portrait of a Lady a couple of years later consolidated his claim to be the coming man of the literary novel in the English-speaking world. His elegant, cosmopolitan essays appeared in the most prestigious reviews. Hostesses competed for his presence at their dinners and soirees. His diary was always full. Only by fleeing occasionally to France or Italy could he escape the relentless pressure of London social life.
So, as he himself was aware, it was a cause of puzzlement and even jealousy on the part of some of his friends that he gave so much of his time to the Du Mauriers, who were neither rich, nor "smart" nor dazzlingly clever. Poor Emma was certainly none of those things, and aspired to be nothing more than a comely, caring wife and mother. Du Maurier himself was good for light repartee at a dinner table, or a musical evening at home, but he was not intellectual; indeed, he was something of a philistine in cultural matters, constantly sniping at the Aesthetes in his cartoons from the conservative ramparts of Punch. Henry knew all this, but didn't care. He liked Du Maurier, he liked his family, and he liked spending Sundays with them.
Henry, who turned 40 in 1883, was 10 years younger than Du Maurier, but they might have been contemporaries as far as looks went, and in many ways Henry, with his bushy beard, balding pate and incipient paunch, appeared the older and more mature. Du Maurier always had a slightly boyish air about him, even when his hair began to turn grey, whereas Henry had cultivated a middle-aged persona as early in his life as he plausibly could.
Ich stehe an der Barriere. Ich kann nur zurückblicken. Oder den Propheten spielen. Schließlich halte ich mich an der Gegenwart, Einem Geländer, das abbricht. Je länger ich mit mir umgehe, um so weniger kenne ich mich. Gleich wird die Sonne untergehen. Die Nacht beginnt, die nie mehr endet. Es ist eine Finsternis, an die man sich nicht gewöhnt. Das Haus, das einstürzt. Schnee, der schmilzt. Eine Stimme, die aufhört. Ich hatte hundert Freunde. Tausende kannte ich beim Namen. Die Erde deckt sie. Ich sollte zweimal leben. Hatte ich andere Absichten? Verfehlte ich meine Träume? Bin ich abgestürzt und merkte es nicht? Jemand spricht öffentlich von meinem Alter. Wer hieß ihn meine Jahre zählen? Ich habe also weniger Haare und Zähne? Ich bin der ich bin. Einer der mit Schatten spielt. Ein Erfinder von Figuren, Erzähler absurder Geschichten aus deinem und meinem Leben. Ich amüsiere mich über die komischen Repetitionen Meinesgleichen. Sie sehn wie Götter aus, die schon im Anfang aufhören. In einer Welt, die ein Hiatus ist, Ein Vexierrätsel, das keinen vexiert. Ich gehe und blicke mich um. Ruft er mich schon?
Manchmal, scheints tröstlich, gehen auch die Könige baden, siehe der zweite Ludwig, soeben war er noch da, nun sucht er Atlantis. Die Immunität von Pinochet wurde zu spät aufgehoben, Franco starb friedlich im Bett wie Stalin, der Mörder von Luther King sollte nie gefunden werden. Warum nur, fragt sich der kleine Mann in der Wanne (und seis drum: Müller-Lüdenscheidt) etabliert sich das Unrecht so weltweit und immer wieder, ganz sentimental- faschistoid-heimatliebend, Mr. President? Usedoms genannte Kaiserbäder sagen ein Herzliches Willkommen wie auch den Diktatoren der Kontinente, aber die waschen sich, hört man, anderswo in aller Unschuld das Blut von den Fingernägeln. Und es hilft ja auch nichts, regelmäßig die Kurtaxe zu zahlen.
The segment was part of MSNBCs latest experiment in primetime news, Hard Time with Jim Traficant, starring the flamboyant former Ohio congressman and convict with the Davy Crockett hairpiece. From prison Jim had seen me on TV and become a fan. When MSNBC approached him, he demanded I join the ensemble. You get me that Mo. He works my funnybone real good.
Unfortunately Hard Time was scheduled against the mighty Bill OReilly. If OReilly and his two million viewers occupied a no-spin zone at the nucleus of cable news, we were a negatively charged speck in the outermost valence shell.
This was hardly the kind of work I envisioned when as a boy I dreamed of covering presidential politics. It was humbling, to say the least. (Only moments earlier C-SPANs Brian Lamb had gone ballistic on me for overheating his Sara Lee cheese Danish. Youre supposed to poke a hole in the plastic before you nuke it, retard! he shouted.) To make matters worse I was saddled with a 315-pound cameraman named Phil, who spent most of the day on his cell phone, strategizing with the other co-plaintiffs from his never-ending class action obesity suit against McDonalds. You heard it here first, girlfriend. Our payday is coming! he screamed into his phone that morning. If I tried to get sharp with him, he only threw it back in my face, reminding me of his own glory days. When Morley interviewed Betty Ford, guess who did the light-meter reading, he gloated.
Aber da spielte Ditschi schon im ersten Club der Stadt. Und natürlich hatte er, wie jeder ordentliche Mensch, einen richtigen Nachnamen. Aber der tat nichts zur Sache und interessierte nur die Zeitungen, in denen er nun jeden Montag stand als der, der an allen vorbei, an dem niemand vorbei. Für das Territorium spielte er viele Male. Und noch immer, wenn die Wochenschau ihn zeigte, wirkte er dabei weich, schlaksig, fast pomadig. Aber machte er dann ernst, tanzte er die Gegner aus, glitt um sie herum, als habe sich die Brillantine irgendwann wie ein auratischer Film um seinen Körper gelegt. Tatsächlich war er am Ende der einzige mir bekannte Mensch, der die Redensart beglaubigte, daß jemand wie ein Fragezeichen aussah. Zum Glück hatte er es da schon nicht mehr nötig, nach überhaupt etwas auszusehen. Er war längst Ehrenbürger der Stadt, besaß Mietshäuser und ließ es sich nicht nehmen, hieß es, im Verzugsfall auch mal persönlich zu kassieren. Und die Betroffenen waren so geschmeichelt, daß sie lieber mal auf eine neue Kinderkarre, den dringend notwendigen Wintermantel verzichteten, als einem wie ihm was schuldig zu bleiben. So war ich auch nicht überrascht, als ich, vor einigen Jahren, in einen Findling am Eingang zu einem kleinen Stück Grün mit Büschen und Bänken im Zentrum des Viertels seinen Namen eingemeißelt fand. Man hatte das Grün zum Park erklärt und, nachdem Ditschi einen Verkehrsunfall nicht überlebt hatte, nach ihm benannt. Seitdem sitze ich oft da. Nicht unbedingt wegen Ditschi, sondern weil es dort an ersten sonnigen Frühlingstagen wärmer als woanders, weil windstill, ist. Auch sind große Läden gleich in der Nähe und ein Blumenstand mit einer Hutzel, von deren angegrauten Rosen meine Frau, die Blumen liebt, behauptete, schönere und billigere gebe es nirgendwo.
Chers bois! Je les connais tous; je les ai battus si souvent. Il y a les bois-taillis, des arbustes qui vous agrippent méchamment la figure au passage, ceux-là sont pleins de soleil, de fraises, de muguet, et aussi de serpents. J'y ai tressailli de frayeurs suffocantes à voir glisser devant mes pieds ces atroces petits corps lisses et froids; vingt fois je me suis arrêtée, haletante, en trouvant sous ma main, près de "la passe-rose", une couleuvre bien sage, roulée en colimaçon régulièrement, sa tête en dessus, ses petits yeux dorés me regardant; ce n'était pas dangereux, mais quelles terreurs! Tant pis, je finis toujours par y retourner seule ou avec des camarades; plutôt seule, parce que ces petites grandes filles m'agacent, ça a peur de se déchirer aux ronces, ça a peur des petites bêtes, des chenilles velues et des araignées des bruyères, Si jolies, rondes et roses comme des perles, ça crie, c'est fatigué, insupportables enfin.
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
J. C. Bloem
De Nederlandse dichter Jakobus Cornelis Bloem werd geboren op 10 mei 1887 in Oudshoorn. Bloem stamde uit een stijlvolle, patricische familie. Op 12 mei 1921 verscheen eindelijk Het verlangen, vooral dank zij de krachtdadige hulp van zijn vriend Jan van Krimpen, die ook de typografie verzorgde In 1925 ontmoette Bloem de 19-jarige Clara Eggink. Het volgende jaar trouwden zij. Vrijwel tegelijk met de geboorte van hun zoon Wim op 8 september 1927 werd Bloem ontslagen bij de NRC. In mei 1928 werd Bloem benoemd tot griffier aan het kantongerecht De Lemmer, uit welk 'Friesch Cayenne' hij in 1931 werd overgeplaatst naar Breukelen. Afgezien van kleine opflakkeringen in 1924/25 en 1929 (samen vijf verzen), duurde het tot 1930 voor hij weer 'aan de schrijverij' raakte. Dit resulteerde in het jaar daarop in de bundel Media vita. Tussen 1934 en 1937, maar vooral in dat laatste jaar, schreef Bloem de verzen die uitkwamen als De nederlaag. Zijn Verzamelde gedichten verschenen in 1947, al spoedig enige malen herdrukt, en daarmee kwam eindelijk ook de officiële erkenning van zijn dichterschap: Constantijn Huygens-prijs (1949), P.C. Hooftprijs (1952), en ten slotte de grote Prijs der Nederlandse Letteren (1965). Na een langdurige ziekte die hem volstrekt hulpbehoevend maakte, overleed Bloem op 10 augustus 1966. Hij werd begraven in Paasloo (Overijssel).
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron
K.P. Kavafis
K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.