Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
27-09-2010
Irvine Welsh, Kay Ryan, Josef Škvorecký, Esther Verhoef
The sweat wis lashing oafay Sick Boy; he wis trembling. Ah wis jist sitting thair, focusing oan the telly, tryin no tae notice the cunt. He wis bringing me doon. Ah tried tae keep ma attention oan the JeanClaude Van Damme video.
As happens in such movies, they started oaf wi an obligatory dramatic opening. Then the next phase ay the picture involved building up the tension through introducing the dastardly villain and sticking the weak plot thegither. Any minute now though, auld JeanClaude's ready tae git doon tae some serious swedgin. Rents. Ah've goat tae see Mother Superior, Sick Boy gasped, shaking his heid.
Aw, ah sais. Ah wanted the radge tae jist fuck off ootay ma visage, tae go oan his ain, n jist leave us wi JeanClaude. Oan the other hand, ah'd be gitting sick tae before long, and if that cunt went n scored, he'd haud oot oan us. They call urn Sick Boy, no because he's eywis sick wi junk withdrawal, but because he's just one sick cunt.
Let's fuckin go, he snapped desperately. Haud oan a second. Ah wanted tae see JeanClaude smash up this arrogant fucker. If we went now, ah wouldnae git tae watch it. Ah'd be too fucked by the time we goat back, and in any case it wid probably be a few days later. That meant ah'd git hit fir fuckin back charges fi the shoap oan a video ah hudnae even goat a deck at.
Ah've goat tae fuckin move man! he shouts, standing up. He moves ower tae the windae and rests against it, breathing heavily, looking like a hunted animal. There's nothing in his eyes but need.
Ah switched the box oaf at the handset. Fuckin waste. That's aw it is, a fuckin waste, ah snarled at the cunt, the fuckin irritating bastard. He flings back his heid n raises his eyes tae the ceiling. Ah'll gie ye the money tae git it back oot. Is that aw yir sae fuckin mooseyfaced aboot? Fifty measley fuckin pence ootay Ritz! This cunt has a wey ay makin ye feel a real petty, trivial bastard. That's no the fuckin point, ah sais, but withoot conviction. Aye. The point is ah'm really fuckin sufferin here, n ma socalled mate's draggin his feet deliberately, lovin every fuckin 4 minute ay it! His eyes seem the size ay fitba's n look hostile, yet pleadin at the same time; poignant testimonies tae ma supposed betrayal. If ah ever live long enough tae huv a bairn, ah hope it never looks at us like Sick Boy does. The cunt is irresistible oan this form.
From the Diary of Josef Machane, grade one pupil at the elementary school for boys at K.
Before I started going to school, Mother read to me every night at bedtime, to help me fall asleep. She would turn on the coloured glass lamp by my bed, put on her pince-nez, and read fairy tales. I really hated sleeping, but I liked listening to the stories: there was a wicked witch who ate children and a rotten stepmother who poked out her stepchildren's eyes, and then when the prince was betrothed to the prettiest of the children, she (the heroine) chopped off both her stepmother's arms and also one leg. Those fairy tales frightened me so much that I couldn't fall asleep, which was why Mother had to keep reading on and on, until she fell asleep.
But alas, those wonderful times were soon to be no more. I had to start grade one at the elementary school for boys. I didn't want to, but they made me. Our teacher, Mrs. Rehakova, taught us reading, and now, as Mother was turning on the lamp she would say to me, "Soon I won't have to read to you any longer, Joey, because in no time you'll learn how, and then you'll be able to read quietly to yourself." But Iliked having Mother read to me, because she was pretty and had a scratchy voice that helped me to stay awake when she read me the story about Budulinek, the boy who gobbled up everything he could find in the pantry, but was still hungry and then became a cannibal. So I decided not to learn how to read, so that Mother would have to go on reading bedtime stories to me every night. I kept my resolution steadfastly, and at midterm I got a failing grade in reading from Mrs. Rehakova. My father got very mad.
"A failing grade in such an elementary subject!" His voice was so loud that it shook the chandelier, which was also made of coloured glass. "Even Vozenil, the poor widow's son who comes to our house at least twice a week for lunch, managed a D minus, but look at this! My own son's report!" He stopped shouting and began removing his belt, then bent me over his knee and strapped me hard.
Ik beef ongecontroleerd over mijn hele lichaam en ik voel me koortsig, doodmoe. Uitgeput bijna. Te moe om mijn spullen te pakken en het hotel te verlaten, zelfs te moe om te huilen. Of is het apathie? Minuten gaan voorbij, waarin ik probeer me te concentreren op mijn ademhaling en niet meer in staat ben tot meer dan dat. Dan loop ik de badkamer in, draai de stop van de jacuzzi dicht en zet de kranen open. Uit een mandje op een glazen planchet pak ik een chick uitziend flesje douchegel, Hermés. De inhoud ruikt naar sinaasappel. Ik haal de rest van de flesjes ook uit het mandje en spuit ze allemaal leeg in het enorme bad. De brede waterstraal maakt er een dikke. Romige schuimlaag van.
Esther Verhoef ('s-Hertogenbosch, 27 september 1968)
The Young Apollo I have decided to put my thoughts about Lionel Manning together in this memorandum. I have to make up my mind, and soon, whether or not I shall accede to Senator Mannings request that I compose a short life of his son, Lionel, or "Lion" as we elders used to call him. It is now five years since Lion died of heart failure, aged thirty-one, in 1913, just before the outbreak of the long and terrible war that has cast the stain of doubt over the ideals we thought our boys were fighting for, as seemingly exemplified in the golden image of my young friend. I use the word "young" more in contrast to my own seventy summers than to emphasize a life so cut short, for it was characteristic of Lion in the matter of friendship to take no account of age, which endeared him to many of my contemporaries. Perhaps he offered us the illusion of some kind of life after death. There is a cynical side of my old crusty bachelor self that whispers that it may have been just as well that Lion died when he did. After all, there is something fine and noble in an early demise. We can always now see him in a halo of glory, with his gleaming blond hair, his laughing gray- blue eyes, his gracefully molded features, his splendid muscular torso; we can hear his excited tones voicing his high principles; we can feel that he has taken his proper place in the gallant and in- spiring company of the slain English friends whom he met as a Rhodes scholar. Dont we glimpse through the darkness of today the broad green lawn of an Edwardian garden party and wonderful young men in blazers and white flannels talking of the great things they would do in a future they would never have? The wrong people have survived this war.
Louis Auchincloss (27 september 1917 26 januari 2010)
Le Seigneur me laboure au brabant il m'ouvre comme une grande chevaine mon soleil laisse fuir ses graines de nuit mon soleil va germer - je m'y perds Mais toi qui donnes l'élan au seigle aux maisons et à la longue acclamation des pluies sur les sillons en tous genres au murmure noir du populaire regarde donc ma conscience ouverte en toutes ces pulsations blanches c'est comme un vautour de plumes blanches d'où me viennent ces hectares enfantés ? mon âme c'est ta foudre d'acétylène éclaire-moi ces lointains l'un derrière l'autre afin que je te voie éclaire-toi comme la foudre discrète ne te cache pas comme ça j'ai peut-être pêché mais pour savoir si tu es juste ce temps ce temps va changer dis-moi Seigneur si je fais encore peur à l'heure du boulanger les morts tu sais ne servent pas à grand chose pour Te parler mais le seul vif du vif de ce four retiré Il n'appartient qu'à toi dans la peur de faire ce qu'il faut pour qu'en une Sabres éternelle nous vivions à vif lorsque dansent sur place les jardins
Edvard Kocbek (27 september 1904 3 november 1981)
Edvard Kocbek monument in het Tivoli park in Ljubljana
De Oostenrijkse dichter, bibliograaf, bibliothecaris en vertaler Johann Nepomuk Cosmas Michael Deniswerd geboren in Schärding op 27 september 1729. Zie ook mijn blog van 27 september 2009.
Sineds Morgenlied (Fragment)
Harfe! steig nieder. Der Tag erwachet. Sein Aug
Blicket aus Osten auf dich.
Hörst du der Schwalbe Geschäft? Sie lobet schon lang'
Oben am Giebel das Licht.
Hörst du den Morgenhauch
In dem Gezweig' umher?
Harfe! steig nieder zu mir, begleite mein Lied!
Rein ist das Obergewölb der Schöpfung und blau,
Kühl ist der Odem der Luft.
Dünn ist der Schleier von Duft, der über der Flur
Trächtigem Busen sich dehnt.
Bunt ist der frische Thau,
Der durch den Schleier blitzt.
Hold ist der Morgen, und hold auch, Barde! für dich.
Als dich noch gestern zu Nacht dein Lager umfing,
Warst du des Morgens gewiß?
Konnte dein Leben nicht gleich der Rose verblüh'n,
Die sich nun nimmer erneut?
Aber Allvaters Huld
Läßt dich auch heute noch
Trinken vom Strome der Lust, der alles berauscht.
Michael Denis (27 september 1729 - 29 september 1800)
Montag, 9. September 1560G Gott vergebe mir, aber das Erste, was ich dachte, als Robin Dudley mir sagte, seine Gemahlin sei tot, war: Warumjetzt? Für mich und die Meinen war es eine gute Zeit, und eine, auf die wir lange hatten warten müssen. Seit meine Base Jane vor vierzig Jahren John Dudley geheiratet hatte, waren wir miteinander im Rad der Fortuna gefangen gewesen und hatten uns nicht mehr lösen können, ganz gleich, ob es uns hoch oder abwärts trug. Ich wurde an Janes Hochzeitstag geboren, und sie hat das immer als Grund gesehen, sich wie eine Patin um mich zu kümmern. Da meine eigene Mutter von Fehlgeburt zu Fehlgeburt immer schwächer wurde und starb, noch ehe ich acht Jahre alt war, gab es lange Zeit niemanden, der für mich so wichtig war wie Jane. Es gab einen Lehrer, John Ferlingham, der mich bis aufs Blut quälte. Es bereitete ihm offensichtlich Spaß, bei jedem noch so kleinen Fehler, den ich im Unterricht machte, seinen Rohrstock auf meinem nackten Hintern tanzen zu lassen. Doch schlimmer als der Stock war es, seine Hände auch dort zu spüren. Ich wusste damals noch nichts davon, dass manche Männer es auch mit Jungen treiben wollten, aber mir war klar, dass irgendetwas nicht stimmte. Sosehr ich es auch versuchte, ich fand keine Ausrede, die mich davor schützte, nach der Schule zu ihm zu gehen, um meine Gebete mit ihm zu sprechen, wie er das wünschte. Mein Vater bemerkte nichts; eine Tracht Prügel zur rechten Zeit habe noch niemandem geschadet, so lautete seine Überzeugung, die er noch von seinem Urgroßvater hatte, der über Jahrzehnte Sheriff von Shropshire gewesen war. Ich wäre damals lieber gestorben, als ihm einzugestehen, dass ich nicht Angst vor den Schlägen hatte, sondern vor den Händen des Lehrers an meinem Arsch. Jane dagegen gab sich nicht damit zufrieden, meine wirkungslosen Ausreden als kindliche Bockigkeit abzutun. Es gelang ihr, die Wahrheit aus mir herauszulocken. »Das, was er tut, ist Unrecht«, sagte sie mit ernster Stimme. Ich spürte, dass ich den Tränen nahe war.
Ich schreite mit des prunkenden herzens gefühlen, Nach traurigen lebens rötlichen gestaden · Ich schreite mit weisen gedanken auf marmorner stirne Durch blinder erinnrungen zerfallene arkaden.
Bevor die sonne den himbeerfarbenen fächer Entfaltet und meeresvögel den schrei erheben Besteig ich voll sanftmut das gespenstische fahrzeug Des schwarze segel zur insel der toten streben.
Mit angespielter leier zartem gesange Entfach ich was von sterbender liebe noch glüht Und segne diese duftende einzige wahre Von der in der ferne ein herz ohne namen blüht.
Wach auf die du mich geleitet durch einsame jahre
Wach auf die du mich geleitet durch einsame jahre Smaragdener stern meines lebens · wach auf! Wach auf · du leuchtende sfinx · denn es läutet Zum angelus droben vom turme der kirche - wach auf! Die kräuter der schlummernden felder duften berückend Und stimmen ertönen vom grünlichen wasser - wach auf! Wach auf! dem auge des himmels fallen die lider Vorm kusse der feierlichen nacht - wach auf! Wach auf! meine arme erhoben sich zum gebete · Erhoben sich wie zwei gespenstische vögel - wach auf!
Vertaald door Stefan George
Wacław Rolicz-Lieder (27 september 1866 25 april 1912)
BERLIN, July 16. 1848.There is but one thing needfulto possess God. All our senses, all our powers of mind and soul, all our external resources, are so many ways of approaching the divinity, so many modes of tasting and of adoring God. We must learn to detach ourselves from all that is capable of being lost, to bind ourselves absolutely only to what is absolute and eternal, and to enjoy the rest as a loan, a usufruct . To adore, to understand, to receive, to feel, to give, to act: there is my law my duty, my happiness, my heaven. Let come what come willeven death. Only be at peace with self, live in the presence of God, in communion with Him, and leave the guidance of existence to those universal powers against whom thou canst do nothing! If death gives me time, so much the better. If its summons is near, so much the better still; if a half-death overtake me, still so much the better, for so the path of success is closed to me only that I may find opening before me the path of heroism, of moral greatness and resignation. Every life has its potentiality of greatness, and as it is impossible to be outside God, the best is consciously to dwell in Him.
BERLIN, July 20, 1848.It gives liberty and breadth to thought, to learn to judge our own epoch from the point of view of universal history, history from the point of view of geological periods, geology from the point of view of astronomy. When the duration of a man's life or of a people's life appears to us as microscopic as that of a fly and inversely, the life of a gnat as infinite as that of a celestial body, with all its dust of nations, we feel ourselves at once very small and very great, and we are able, as it were, to survey from the height of the spheres our own existence, and the little whirlwinds which agitate our little Europe.
At bottom there is but one subject of study: the forms and metamorphoses of mind. All other subjects may be reduced to that; all other studies bring us back to this study.
Henri-Frédéric Amiel (27 september 1821 11 mei 1881)
And she thought of the little naked birds in the deserted nest; of her poor little neglected brothers; of Anania's treasure; of midsummer night; and of her dead mother. She was afraidshe was sad, so sad that though she believed herself doomed to hell, she longed to die. Ol!'s son was born at Fonni in the springtime. He was called Anania by the advice of his godmother, the bandit's widow. He passed his infancy at Fonni, and in his imagination never forgot that strange village perched on the mountain crest, like a slumbering vulture. During the long winter, Fonni was all snow and fog ; but with the spring grass invaded even the steep village street, where beetles slept among the big, sun-warmed cobblestones, and ants ran confidingly in and out of their holes. The meagre brown houses with their roofs of scandtde (wooden tiles overlapping each other like fish- scales), showed on the street side narrow black doorways, balconies of rotten wood, little stairs often vine-garlanded. The Basilica of the Martyrs, with its picturesque belfry, rose among the green oaks of the old Convent court, dominating the whole little town and carved against a sky of crystalline blue. Fabulous beauty reigned on all sides. The tall mountains of the Gennargentu, their luminous summits outlined as it were with silver,crowned the great Barbagia valley, which in a succession of immense green shells rose to the hill-topS; among these Fonni with its scaled roofs and stony streets, defied the thunder and the winds. The district was in winter almost deserted, for its numerous population of wandering shepherds (men strong as the blast, and astute as foxes) descended with their flocks to the warm southern plains....
Grazia Deledda(27 september 1871 15 augustus 1936)
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
J. C. Bloem
De Nederlandse dichter Jakobus Cornelis Bloem werd geboren op 10 mei 1887 in Oudshoorn. Bloem stamde uit een stijlvolle, patricische familie. Op 12 mei 1921 verscheen eindelijk Het verlangen, vooral dank zij de krachtdadige hulp van zijn vriend Jan van Krimpen, die ook de typografie verzorgde In 1925 ontmoette Bloem de 19-jarige Clara Eggink. Het volgende jaar trouwden zij. Vrijwel tegelijk met de geboorte van hun zoon Wim op 8 september 1927 werd Bloem ontslagen bij de NRC. In mei 1928 werd Bloem benoemd tot griffier aan het kantongerecht De Lemmer, uit welk 'Friesch Cayenne' hij in 1931 werd overgeplaatst naar Breukelen. Afgezien van kleine opflakkeringen in 1924/25 en 1929 (samen vijf verzen), duurde het tot 1930 voor hij weer 'aan de schrijverij' raakte. Dit resulteerde in het jaar daarop in de bundel Media vita. Tussen 1934 en 1937, maar vooral in dat laatste jaar, schreef Bloem de verzen die uitkwamen als De nederlaag. Zijn Verzamelde gedichten verschenen in 1947, al spoedig enige malen herdrukt, en daarmee kwam eindelijk ook de officiële erkenning van zijn dichterschap: Constantijn Huygens-prijs (1949), P.C. Hooftprijs (1952), en ten slotte de grote Prijs der Nederlandse Letteren (1965). Na een langdurige ziekte die hem volstrekt hulpbehoevend maakte, overleed Bloem op 10 augustus 1966. Hij werd begraven in Paasloo (Overijssel).
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron
K.P. Kavafis
K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.